direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Barracudastraat - Snoekstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De verbeelding is een kaart waarop de bestemmingen, maar ook eventuele aanduidingen zijn weergegeven. Deze corresponderen met de bijbehorende regels. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

Initiatiefnemer De Alliantie Ontwikkeling heeft het voornemen om op de percelen tegenover Barracudastraat 2 tot en met 14 een appartementencomplex te realiseren. De realisatie van dit appartementencomplex is niet geregeld binnen het geldende bestemmingsplan. Om de realisatie van deze woningen toch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied omvat een groot deel van het groen wat gelegen is tegenover de adressen Barracudastraat 2 tot en met 14. Het plangebied wordt omsloten door de Barracudastraat, de Kreeftstraat en de Snoekstraat.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0001.png"

Ligging plangebied (plangebied rood omlijnd)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Waterwijk 2016, vastgesteld op 24 november 2016. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Groen'. Daarnaast geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Waterwijk 2016' (plangebied rood omlijnd)

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is op de volgende manier opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie in het plangebied, en de toekomstige ontwikkeling in het plangebied. Hoofdstuk 3 voorziet in een toelichting op de regels van dit plan. Hoofdstuk 4 geeft een uiteenzetting van alle relevante beleidskaders. Hoofdstuk 5 voorziet in een samenvatting van de toetsing rondom alle milieu en omgevingsaspecten. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

In het plangebied is momenteel een plantsoen aanwezig. Er is verschillende begroeiing in de vorm van struiken, bomen en gras. Daarnaast lopen er enkele wandelpaden door het gebied heen. Aan de zijde van de Kreeftstraat bevindt zich langs een wandelpad een speeltuintje.

De omgeving van het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde vooral gekenmerkt door laagbouw van twee bouwlagen en een kap. Aan de westzijde van het plangebied zijn enkele appartementencomplexen aanwezig van vier bouwlagen hoog.

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plangebied en de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0003.png"

Plangebied gezien vanaf de Kreefstraat (Bron: Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0004.png"

Plangebied gezien vanaf de noordwestzijde.(Bron: Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0005.png"

Plangebied gezien vanaf de zuidwestzijde (Bron: Google maps)

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

De initiatiefnemer heeft het voornemen om op het perceel een appartementencomplex te realiseren. Het appartementencomplex bestaat uit twee bouwblokken. Aan de westzijde wordt het blok 4 bouwlagen hoog, en aan de oostzijde 2 bouwlagen, met het doel de bebouwing aan te laten sluiten bij de omgeving. De ruimte tussen de bouwblokken zal ingericht worden als groen. Daarnaast zullen er aan de straatzijde enkele parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

Het plan voorziet in 56 sociale huurwoningen voor senioren vanaf 55 jaar. De appartementen  zijn allemaal circa 75 m2 groot. De woningen zijn verdeeld over twee gebouwen die aan elkaar verbonden zijn door een gemeenschappelijke fietsenberging. Tevens is er een gemeenschappelijke ruimte en afgesloten binnentuin ten behoeve van de bewoners. Ieder appartement heeft twee slaapkamers, aparte wc, badkamer met 2e toilet, een inpandige berging en een balkon aan de binnentuin. Er komen twee liften, ieder gebouw heeft een eigen lift. De appartementen zijn te verdelen in twee (huur) categorieën:

1e) Grootste gebouw bevat 42 appartementen van  € 619,-* verdeeld over vier woonlagen.

2e) Kleinste gebouw bevat 14 appartementen van € 737,- * verdeeld over twee woonlagen.

*prijspeil 2020: was in 2019 € 607,- wordt in 2020 € 619,-. Huur 2019 € 720,- wordt in 2020 € 737,-.

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele impressies van het plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0006.png"

Visualisatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0007.png"

Aanzicht gezien vanaf de Snoekstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0008.png"

Aanzicht gezien vanaf de Barracudastraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0009.png"

Aanzicht gezien vanaf de Kreeftstraat

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

3.2.1 Groen

Functionele mogelijkheden

De gronden in het midden van het appartementencomplex zijn bestemd als 'Groen'. De bestemming 'Groen' is alleen toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, voet- en fietspaden. Het is belangrijk dat gronden met een groenbestemming ook, indien nodig, voor waterberging gebruikt kunnen worden. Daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd.

Bebouwing

In de bestemming Groen zijn alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van de functies zoals deze voorkomen in de bestemmingsomschrijving.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming Groen opgenomen.

3.2.2 Tuin

Functionele mogelijkheden en bebouwing

De gronden welke aan de voorzijde van de appartementen aan de straatzijde liggen zijn bestemd als 'Tuin'. Het is niet de bedoeling dat deze tuinen worden volgebouwd met schuurtjes en andere bijbehorende bouwwerken. Daarom zijn hoofdzakelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 1 m toegestaan. Verder zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, overstekken en andere bouwonderdelen toegestaan, voor zover ze behoren tot een aangrenzende woning.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming Tuin opgenomen.

3.2.3 Verkeer-Verblijfsgebied

Functionele mogelijkheden

De gronden om het appartementencomplex heen waaronder de stoepen, de parkeerplaatsen en tussengelegen groenstukjes zijn bestemd als 'Verkeer - verblijfsgebied'. In deze bestemming zijn voorzieningen toegestaan ter behoeve van het verkeer zoals parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en fietsenstallingen. Daarnaast zijn in deze bestemming functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals straatmeubilair, voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling, geluidwerende voorzieningen, reclameobjecten en water.

Bebouwing

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied opgenomen.

3.2.4 Wonen - 1

Functionele mogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor het wonen. Binnen het plangebied zijn maximaal 56 woningen toegestaan.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming "Wonen".

Bebouwing

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Op de verbeelding is de maximale hoogte opgenomen. Bijgebouwen en overige bouwwerken zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming Wonen - 1 opgenomen.

3.3 Overige regels

3.3.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Bij het bepalen van het peil geldt dat voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en in alle andere gevallen (die niet in het begrip worden genoemd) het peil wordt gemeten vanaf het oorspronkelijk maaiveld. Dit betekent dus dat bij het bepalen van het peil buiten beschouwing wordt gelaten het maaiveld dat is verhoogd door het aanleggen van een verhoging of terp of verlaagd door uitgraven.

Als waterlijn wordt bedoeld de grens tussen onder en boven water dan wel de grens tot waar het water komt op bijvoorbeeld een strand of tegen een kade. Ook is het het grens- of snijvlak tussen het gedeelte van het bouwwerk of vaartuig onder water en dat van het gedeelte erboven. Wij houden hiervoor het winterpeil aan zoals opgenomen in het meest recente Peilbesluit van het waterschap Zuiderzeeland dan wel het Peilbesluit IJsselmeergebied van het waterschap.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.3.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 7 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 8.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 8.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In artikel 9 zijn afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het oprichten van kleinschalige windmolens op of aan het hoofdgebouw. Deze windmolens zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'. Voor het toestaan van dergelijke windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:
    • 1. de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
    • 2. de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0010.png"

HAT VAT

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel 10 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Overige regelingen

In artikel 11 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.3.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 12 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 13 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

3.4 Algemeen

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw van een appartementencomplex. Daarnaast blijft een deel van de gronden in gebruik voor groenvoorzieningen.

De opzet van de bestemming(en) is in hoofdlijnen dezelfde als in het bestemmingsplan Waterwijk 2016.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is het plan opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

Een bestemmingsplan kent aan gronden een bestemming toe en verbindt regels aan deze bestemming. Deze regels betreffen het gebruik van de gronden, maar onder meer ook de bouwmogelijkheden. De regels zijn nader onder te verdelen in:

Inleidende regels

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal inleidende regels. In deze regels staan de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen. Verder wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

Bestemmingsregels

Deze regels betreffen het hart van het bestemmingsplan. In de bestemmingsregels wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden gebruikt en bebouwd mogen worden.

Algemene regels

Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel.

Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. Daarin worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden en daarom niet in de tabel zijn opgenomen.

 

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw)
Ladder voor duurzame verstedelijking  
In het bestemmingsplan wordt er getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit gebeurt in paragraaf 5.11.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2011)  
Radarverstoringsgebieden   In het plan zijn geen mogelijkheden opgenomen voor de bouw van windturbines.  
RAAM-brief   Schaalsprong Almere   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de RAAM-brief.  
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013)
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)
MJP Almere 2.0 (2018)  
Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen. Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Rijksstructuurvisie en geeft hier mede uitvoering aan.
Specifieke projecten genoemd in MJP Almere 2.0 2018  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Grote waterpartijen bestemmen voor water en waterberging.  
Erfgoedwet (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische (verwachtings-) waarde.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsvisie FlevolandStraks (2017)   De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.  
Omgevingsprogramma Flevoland (2019)   Het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving is gebrundeld in één programma.    
Omgevingsverordening Flevoland (2019)   In de Omgevingsverordening zijn de regels weergegeven welke de provincie heeft opgesteld voor het grondgebied. De verordening vloeit voort uit de omgevingsvisie.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Erfgoedwet worden beschermd.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)   Bevat lange termijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het Waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaan voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkeling.   Voor het bestemmingsplan is een watertoets gedaan.  
Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht Eindbalans 2015-2030 (2009)   Tekort aan ruimte voor woningen   Ruimte bieden aan de opgave om 15.000 woningen te bouwen.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Almere Principles (2009)   Zeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling:
1. Koester diversiteit
2. Verbind plaats en context
3. Combineer stad en natuur
4. Anticipeer op verandering
5. Blijf innoveren
6. Ontwerp gezonde systemen
7. Mensen maken de stad  
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Almere Principles.  
Omgevingsvisie Almere (2017)   De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten:
1. ontwikkel en onderhoud het goede.
2. naar een growing green city.
3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk.
4. uitnodiging aan iedereen om met goede initiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden.  
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Almere.  
Programmaplan Energie Werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Binnen het plangebied zijn stadsverwarming, elektrische oplaadpunten, zonnecollectoren, zonnepanelen, warmtepompen en energie-opslagvoorzieningen mogelijk.  
Woonvisie Almere 2020 - 2030   Almere is een stad, aantrekkelijk wil zijn voor alle doelgroepen; wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen. Ontwikkeling van de stad gebeurt aan de hand van het volgende principe: ‘Ontwikkel Almere als een groene, voor iedereen bereikbare, meerkernige stad waar je betaalbaar kunt wonen. Een stad waar een grote diversiteit is aan manieren van wonen en soorten woningen, met ruimte voor experimenten, voor bijzondere woonvormen, voor eigen initiatief en waar wordt gewoond in gemengde wijken.’
Daarbij worden de volgende principes gehanteerd:
- Almere is een stad voor iedereen.
- Almere is een stad van kwaliteit en gericht op de toekomst.  
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie Almere 2020 - 2030.  
Waterwijk Seniorenproof   Waterwijk Seniorenproof is als pilot opgenomen in het programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019. Waterwijk is daarmee een proeftuin geworden voor de realisatie van plannen gericht op wonen, welzijn en zorg. De snelle vergrijzing in Waterwijk vergt inzet van verschillende partijen om een deel van de bestaande woningen geschikt te maken voor senioren én om nieuwbouw te realiseren.
 
Met betrekking tot de gewenste woningen waren er destijds geen concrete initiatieven die al als wijzigingsbevoegdheid meegenomen konden worden in het onderliggende bestemmingsplan Waterwijk. In de toelichting is wel de intentie opgenomen dat aan concrete initiatieven zal worden meegewerkt door het verlenen van de benodigde omgevingsvergunningen of, wanneer meerdere concrete projecten tegelijkertijd worden ontwikkeld, middels een bestemmingsplanherziening.  
Plan van aanpak (G)oud in Almere (2017)   Na de afronding van Waterwijk Seniorenproof is een vervolg gegeven met de start van (G)oud in Almere. Doel hiervan is om in samenwerking met maatschappelijke partners zorg te dragen voor de mogelijkheden om prettig en gezond ouder te worden in Almere in een passende omgeving. Een van de doelen van dit programma is het realiseren van levensloopbestendige woningen.   De woningen die door het bestemmingsplan gerealiseerd worden dragen bij aan het realiseren van levensloopbestendige woningen. Ze worden ook genoemd in het Plan van aanpak (G)oud in Almere.  
Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)   Ontwerpen van gezonde systemen voor een duurzame ontwikkeling van de stad.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014.  
Kadernota grondbeleid (2009)   In de nota zijn de doelen van het grondbeleid beschreven en een repertoire aan beleidsintrumenten bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kadernota Grondbeleid.  
Welstandsnota Almere (2018)   Almere is in beginsel welstandsvrij in woonwijken en bedrijventerreinen. Welstandstoezicht is er wel voor:
- het groenblauwe raamwerk
- de hoofdstructuur
- de centrumgebieden
- bijzondere gebieden
- etalagegebieden
- reclame.  
Het plan is in overeenstemming met de Welstandsnota.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota is overgenomen voor de functie wonen.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Criteria voor realisering van masten en
antennes ten behoeve van telefonie  
Masten moeten zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur worden geplaatst en zo min mogelijk in natuurgebieden en parken. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken Antennes kunnen wel, bijvoorbeeld op gebouwen of hoogspanningsmasten.  
Prostitutiebeleid (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Vestiging van een seksinrichting is niet toegestaan. Thuisprostitutie
op grond van de regeling voor
bedrijfsmatige activiteiten aan huis en
escortbedrijven wel toestaan.  
Bereikbaarheid en mobiliteit  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Gemeentelijk beleid over verkeer en vervoer; inpassing van infrastructuur in het stedelijk gebied; openbaar vervoer; verkeersveilige schoolomgeving; parkeren; parkeernormen (zie bijlage 1 Beleidskader); reservering voor IJmeerverbinding.   Dit beleid is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan.  
Werk in de stad  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en
bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogen
maximaal 50% van het woonoppervlak in
beslag nemen. Mogelijkheid tot aanwijzen
van kansenzones waarin woningen volledig kunnen worden omgezet in
bedrijfsruimten.  
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Werken in de wijk beleid.  
Groene stad  
Waterplan, stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)   De ambitie is om Almere verder te ontwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: slim waterbeheer, aantrekkelijke waterstad, biodiversiteit versterken en een stad zonder afvalwater.   Voor het plangebied is een watertoets uitgevoerd. In paragraaf 5.7 zijn de wateraspecten aangegeven. het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterplan.  
Kleur aan groen (2014)   Spelregels voor zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   De locatie maakt geen onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk.  
Visie Ecologie 2020 (2021)   In de Visie Ecologie 2020 is de Ecologische structuur van Almere vastgelegd. Daarnaast zijn acht concrete doelen opgenomen: inzetten op voorlichting en educatie over natuur, aanmoedigen natuurinclusief ontwikkelen en beheren, ontwikkelen van groene tuinen, vergroten oppervlak en kwaliteit natuur, inzetten op ecologische verbindingen, ruimte geven voor tijdelijke natuur, realiseren van donkere gebieden en diversifiëring van groen. De kansen voor natuur binnen stedelijk gebied zullen zoveel mogelijk worden benut. Het gaat hier bijvoorbeeld om de invulling van de kleinschalige (blauw-)groenstructuur en voorzieningen aan bebouwing: vegetatiedaken, gevelbegroeiing, stenen en dakpannen met nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Visie Ecologie 2020.  
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 (2003)   Wandelinfrastructuur en samenhangende voorzieningen.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010.  
Veiligheid  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist
veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)  
Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied   Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaansgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven   Voor het plangebied betekent dit dat de opslag en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Nota Archeologische Monumentenzorg (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de Archeologische Beleidskaart Almere moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van een beschermende regeling voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 '.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

5.1 Aanmeldnotitie M.e.r.

M.e.r.-plicht

De vraag of sprake is van een m.e.r.-plicht omvat twee subvragen:

  • Is het project kaderstellend voor toekomstige m.e.r.(beoordelings)plichtige-activiteiten? De realisatie van gestapelde woningen betreft een activiteit uit de D-lijst van het Besluit mer (D 11.2 Aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject), maar blijft wat betreft oppervlak onder de drempelwaarde: gevallen waarin de ontwikkeling betrekking heeft op een project groter dan 2000 woningen. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden;
  • Kan het project leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van een nabijgelegen Natura 2000-gebied? Wanneer dit niet op voorhand kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en geldt daarmee ook een m.e.r.-plicht. Deze vraag staat los van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In onderstaand schema is het bovenstaande nogmaals schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0011.jpg"

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Uit het voorgaande blijkt dat voor dit project een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden doorlopen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Een m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij....'

De 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:

  • 1. de kenmerken van de activiteit (waaronder omvang, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen);
  • 2. de plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu);
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect (waaronder het bereik, de orde van grootte en waarschijnlijkheid van het effect).

Dit bestemmingsplan voorziet in de functieverandering van groen naar wonen. De kenmerken van de activiteit, zoals genoemd onder punt 1, zijn reeds behandeld in hoofdstuk 2. De plaats van de activiteit en de kenmerken van het potentiële effect worden in deze paragraaf behandeld.


Plaats van het project

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik;
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de gevoelige gebieden, in dit geval Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur), Natura 2000 en landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

Het plangebied is in de huidige situatie in zijn geheel groen. Door de komst van dit initiatief is sprake van een wijziging van het bestaande grondgebruik.

Het genoemde onder het tweede aandachtsstreepje is in dit geval niet aan de orde. De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen.
Wat betreft het genoemde onder het derde aandachtsstreepje ligt het plangebied niet in het NNN of een Natura 2000-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de waarden en kenmerken van de NNN.


Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:

  • het bereik van het effect;
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect;
  • de orde van grootte en de complexiteit van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;
  • de autonome ontwikkelingen.

De mogelijke milieueffecten worden indien aan de orde aan de hand van de verschillende relevante thema's beschreven. Voor de voorliggende m.e.r.-beoordeling zijn autonome ontwikkelingen niet bekend. De referentiesituatie is dan ook overeenkomstig de bestaande situatie.
Vanwege de aard van de ingreep wordt nader aandacht besteed aan de potentiële (milieu)effecten die kunnen optreden op water, bodem, archeologie, geluid, verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid en natuur in onderstaande tabel. In die tabel is per milieuaspect aangegeven welke invloed de functieverandering heeft. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar voorgaande paragrafen.

Aspect   Invloed functieverandering  
Water   Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling wordt voldoende ruimte gereserveerd voor watercompensatie en retentie.  
Bodem   Er zijn geen alarmerende bodemverontreinigingen in het plangebied aangetroffen.  
Archeologie   In het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Er zijn geen archeologische waarden aangetroffen.  
Geluid   Er liggen geen geluidgenererende wegen of inrichtingen in de nabijheid van het plangebied. Het plangebied zelf is gelegen aan een 30 km weg. Om deze reden vormt het aspect geluid geen belemmering.  
Verkeer   Er is een minimale toename in verkeer te verwachten. Er worden extra parkeerplaatsen gerealiseerd ter behoeve van het initiatief.  
Luchtkwaliteit   De ruimtelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit  
Externe veiligheid   Er zijn geen risicocontouren op of nabij het plangebied. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten.  
Natuur - Flora en fauna   Uit de quickscan ecologie blijkt dat het noodzakelijk is om verder onderzoek te doen naar de sperwer en vleermuizen. Dit onderzoek wordt nog uitgevoerd.  
Natuur - beschermde gebieden   Vanuit de Wet natuurbescherming  is geen actie benodigd (geen vergunningaanvraag). Beschermde gebieden worden niet aangetast.  

Conclusie

De conclusie is dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben en dat wordt voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.

Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Voor zover sprake kan zijn van negatieve effecten op het milieu, worden voldoende waarborgen opgenomen in het bestemmingsplan om dit te voorkomen.

Voorafgaand aan de vergunningverlening is door het bevoegd gezag besloten dat geen m.e.r.(beoordelings)procedure hoeft te worden doorlopen. Dit besluit is toegevoegd als Bijlage 2 M.e.r.-beoordelingsbesluit.

5.2 Geluid

Kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Situatie plangebied

In het plangebied wordt een appartementencomplex gerealiseerd. Deze appartementen zijn in de Wet geluidhinder als gevoelige objecten aangemerkt. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen geluidgenererende inrichtingen aanwezig, en zijn er alleen 30 km/uur wegen aanwezig. Om deze reden is het niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren in het kader van de Wet geluidhinder.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.3 Luchtkwaliteit

Kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wm. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 g/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Situatie plangebied

In het plangebied worden in totaal 56 woningen gerealiseerd. Op basis van de Crow publicatie 'Toekomstbestendig parkeren', is er vastgesteld dat de 56 woningen voor circa 150 extra verkeersbewegingen per etmaal zullen zorgen. Met behulp van de nibm-tool is berekend of er een significante verslechtering in de luchtkwaliteit plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0012.png"

Berekening nibm-tool

Uit de berekening blijkt dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek of aanvullende maatregelen hoeven dan ook niet plaats te vinden.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.4 Externe veiligheid

Kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Bedrijven

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en weg dient plaats te vinden aan de hand van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet die beide op 1 april 2015 in werking is getreden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een plangebied een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

Situatie plangebied

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Uit de risicokaart blijkt dat er geen inrichtingen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Wel is er een transportroute van gevaarlijke stoffen aanwezig, namelijk de Flevolijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0013.jpg"

Uitsnede risicokaart, plangebied rood omlijnd

De Brandweer Flevoland geeft het advies om een mechanisch ventilatiesysteem te hebben waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld bij een externe calamiteit. Ook dient voldoende bluswater te worden aangelegd.

Conclusie

Indien voldaan wordt aan deze adviezen vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het initiatief.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1 Wro) moet voorkomen worden dat milieubelastende activiteiten voorzienbare hinder opleveren aan milieugevoelige activiteiten. Bij het toetsen van afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ (2009).

Situatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig welke voorzien zijn van een milieucontour. Ook heeft de realisatie van het project geen beperkende invloed op eventueel aanwezige bedrijven.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.6 Ecologie

Kader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Quickscan flora en fauna

Voor het plangebied is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie Bijlage 3. Het doel van de quickscan flora en fauna is om te komen tot inzicht in de mogelijkheden voor kwetsbare en/of beschermde flora en fauna op de planlocatie en de eventuele risico’s en randvoorwaarden die hiermee verband houden.

Uit de quickscan blijkt dat er geen Natura 2000-gebieden aangetast worden, en dat er ook geen negatieve effecten op Natuurnetwerk Nederland gebieden voorkomen. Wel kwam uit de quickscan naar voren dat nader onderzoek nodig was naar nest- en verblijfplaatsen van sperwer en vleermuizen. Dit is gedaan en opgenomen in Bijlage 4. Hieruit is gekomen dat hoewel er vleermuizen zijn waargenomen, er geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, waardoor het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wnb niet nodig is. De sperwer is niet waargenomen en er zijn ook geen vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig.

Stikstofdepositie

De realisatie van dit plan heeft geen invloed op beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde gebieden zijn hier het Naardermeer en de Lepelaarsplas. Deze gebieden liggen op dusdanig grote afstand dat er geen negatieve effecten worden ondervonden door de realisatie van dit project. Hiervoor zijn ook stikstofberekeningen voor de bouwfase en de gebruiksfase gemaakt die zijn opgenomen in Bijlage 5 en Bijlage 6. Uit deze berekeningen komt naar voren dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden.

5.7 Waterparagraaf

Kader

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. Ruimtelijke plannen dienen een waterparagraaf te bevatten. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen moeten in een vroegtijdig stadium van het planvormingsproces de waterbeheerder(s) betrekken. De initiatiefnemer vraagt de waterbeheerder(s) om een wateradvies in de vorm van een watertoets. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van het overleg opgenomen. Op basis van de watertoets zal de waterbeheerder zo nodig een watervergunning vereisen.

Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Het resultaat van de watertoets is te vinden in Bijlage 7.


Beoordeling
Op 18 april 2019 is voor het plangebied de watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets werd geconcludeerd dat er geen waterbelangen in het plangebied spelen zoals beschermde watergangen of dijkbeschermingszones. Wel is het noodzakelijk, vanwege de toe te voegen verharding, om compensatiemaatregelen te treffen. Voor dit initiatief zal de initiatiefnemer te zijner tijd een watervergunning aanvragen bij het waterschap. Via deze vergunning wordt ook afgestemd welke soorten watercompenserende maatregelen er in het plangebied worden toegepast. In de bestemming Verkeer-verblijfsgebied en Groen is water opgenomen in de bestemmingsomschrijving zodat voldoende waterberging gerealiseerd kan worden.

De volledige uitwerking van de watertoets is te vinden in Bijlage 7.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.8 Bodemkwaliteit

Kader

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied is verontreinigd, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn. Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Onderzoek en conclusie

Voor de planlocatie is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is weergegeven in Bijlage 8. Uit dit onderzoek blijkt dat er ter plaatse van het plangebied licht verhoogde concentraties van verontreinigende stoffen zijn gevonden. Deze concentraties geven geen aanleiding tot vervolgonderzoek of sanering van de bodem. Ook komt uit onderzoek dat is weergegeven in Bijlage 9 dat er geen asbest aanwezig is in de bodem. Het menggranulaat dat onder het fietspad ligt is echter wel verdacht van sporen van asbest. Om deze reden is een vervolgonderzoek uitgevoerd dat is weergegeven in Bijlage 10. Uit dit onderzoek blijkt dat geen asbest aanwezig is.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Onderzoek en conclusie

Ter behoeve van het project is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is weergegeven in bijlage 11. Uit dit onderzoek blijkt dat er in het plangebied een lage kans is op de vondst van archeologische resten. Het is niet nodig om verdere voorzorgsmaatregelen te treffen.

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.10 Radarverstoringsgebieden, installaties voor luchtverkeer en laserstraalvrije gebieden

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (=Barro) is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Herwijnen 90 m, Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0014.png"

figuur radars voor militaire luchtvaart

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de regels uit het Barro voor radarverstoringsgebieden.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015). In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0015.png"
Figuur hoogteradialen luchtvaartverkeer


Binnen een toetsingsvlak moet, indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Voor het plangebied zou dit toetsingsvlak dus alleen gelden voor windturbines met een hoogte vanaf 51,56 m. Dit plan maakt dergelijke nieuwe windturbines niet mogelijk. Indien de windmolens hoger worden dan 51,56 m, dient advies te worden ingewonnen bij de LVNL over het effect ervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0016.png"

Zoals uit de bovenstaande figuur blijkt, is het laserstraalvrije gebied niet van toepassing op het plangebied. Dit behoeft dus geen verdere regeling in het plan.

5.11 Overig

5.11.1 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt er getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.

Situatie plangebied

In het plangebied zullen in totaal 56 woningen gerealiseerd worden. Het gaat hier enkel om appartementen waarbij de parkeervoorziening niet in de openbare ruimte wordt gerealiseerd maar wel openbaar toegankelijk zijn. Om deze reden is geen parkeerdrukonderzoek uitgevoerd.

Nadat de Stadsgesprekken zijn geweest is de Nota Parkeernormen 2020 vastgesteld. Op basis hiervan zijn de parkeernormen aangepast. Omdat de bereikbaarheid van de verschillende gebieden in Almere niet hetzelfde is, verschilt de autoafhankelijkheid per gebied. Doordat de autoafhankelijkheid verschilt, varieert de behoefte aan parkeergelegenheid per gebied. Met deze gedachte is Almere opgedeeld in verschillende gebieden, die alle andere parkeernormen bevatten. De parkeernormen moeten dus in samenhang met de gebiedsindeling worden bezien. Op basis van deze gebiedsindeling valt het plangebied binnen zone D*. Op basis van deze zone geldt een parkeernorm van 1,0 parkeerplaatsen per woning voor niet-grondgebonden gereguleerde huur. Dit houdt in dat er nu in totaal 56 parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen zal deze inrichtingstekening worden uitgewerkt conform de richtlijnen openbare ruimte van het ASVV, welke door de gemeente Almere worden gevolgd.

In de regels zijn de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen 2020 opgenomen. De regels hierover zijn overgenomen uit de Parapluherziening Parkeren.

De ontwikkeling zal zorgen voor een toename van circa 150 verkeersbewegingen per etmaal. De ontsluiting zal plaatsvinden via de Barracudastraat en de Kreeftstraat. Deze wegen kunnen de toename in verkeersbewegingen goed verwerken.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het initiatief.

5.11.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het per 1 oktober 2012 aangevulde Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd. Dit artikellid is 1 juli 2017 gewijzigd. In artikel 3.1.6, tweede lid, van Bro is voorgeschreven dat indien bij een ruimtelijk plan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het plan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Dit is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dat een instrument is voor efficiënt ruimtegebruik.


Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Bepaald moet worden of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro:

"Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Het voorliggende plangebied is een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Het betreft 56 seniorenwoningen op een kavel dat bestemd is voor groenvoorzieningen. Het is daarom nodig om de behoefte voor dit project aan te tonen.

Behoefte

De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking in de provincie tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010 en 2030 70.000 woningen worden gebouwd. Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030. Naast deze enorme woningopgave groeit ook het behoefte aan woningen voor speciale groepen, waaronder senioren. De vergrijzing neemt ook in Almere toe waarbij verwacht wordt dat er in 2025 meer dan 10.000 inwoners boven de 75 zullen zijn. Onderstaande tabel geeft de woningopgave voor senioren in 2025 binnen Almere weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P06-vg01_0017.png"

Woningbouwopgave per stadsdeel van Almere

Het onderhavige project levert een bijdrage aan de woningopgave van Almere.


Een en ander blijkt ook uit het lokale behoefte onderzoek Waterwijk Seniorenproof, uitgevoerd door de gemeente in 2013. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat de vergrijzing in Waterwijk vooral vanaf 2020 urgent zal worden; er zal een tekort aan 200-300 woningen gaan ontstaan. Uit het onderzoek blijkt tevens dat er wel verhuisgeneigdheid is, maar de helft van de verhuisgeneigden wel in de wijk wil blijven wonen. Door ervoor te zorgen dat de verhuizing kan plaatsvinden, komen er gezinswoningen vrij voor nieuwe gezinnen. Bij voorkeur wordt er gewoond in een 'ontspannen' woonmilieu, waarbij in de omgeving wel sprake is van een gemengde bevolkingssamenstelling (jong en oud bij elkaar). Dit bouwplan voorziet in het invullen van deze behoefte en wensen.


Benutting van beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied

Het project bevindt zich binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet op de behoefte aan seniorenwoningen en de ligging in bestaand stedelijk gebied voldoet het project aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige plan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

De initiatiefnemer en de gemeente Almere gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (zie artikel 6.2.1):

  • de bouw van één of meer woningen of één of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid. Het verhaal van de kosten vindt plaats door middel van gronduitgifte. De gemeenteraad van Almere dient tegelijkertijd met de vaststelling van het bestemmingsplan te besluiten dat geen exploitatieplan voor het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt in principe tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt. Een plan is economisch uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld de verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen, zoals subsidie.

Toets of bestemmingsplan economisch en financieel uitvoerbaar is


Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen economische en financiële haalbaarheid.

De economische uitvoerbaarheid drukt zich uit in de kans dat de beoogde ontwikkelingen die voortvloeien uit het plan ook realistisch zijn. Gezien de onderbouwing inzake de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan geconcludeerd worden dat het bouwplan voorziet in een behoefte en de afzetbaarheid van de woningen niet ter discussie staat. Het bestemmingsplan is dan ook economisch uitvoerbaar.

Een plan is financieel uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit de verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie.

De bestemmingsplanherziening maakt de realisatie van 56 seniorenwoningen mogelijk. De kosten van de ontwikkeling worden geheel gedragen door de ontwikkelende woningcorporatie de Alliantie. De noodzakelijke gemeentelijke investeringen om de grond geschikt en bereikbaar te maken voor de bouw van de woningen worden gedekt vanuit de gronduitgifte, alsmede de algemene gemeentelijke middelen. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee geborgd.

Planschade 

Het vaststellen van een bestemmingsplan is op grond van afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening een aangewezen handeling die in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in de planschade. Er is middels een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer vastgelegd dat de kosten die uit gerechtigde planschadeclaims volgen, geheel worden verhaald op de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voortraject buurtinitiatief

In de periode 2012-2014 is er een buurtinitiatief uitgewerkt om senioren uit Waterwijk te laten doorstromen naar passende huisvesting binnen de wijk. Initiatiefnemer was Henk Tilder een voormalig Architect en bewoner. De gemeente heeft het idee omarmd. In samenspraak met de gemeente, architectenbureau Dutch en Vitusbouw/van Mechelen is een plan ontwikkeld afgestemd op senioren met 38 gestapelde huur appartementen en 11 koop bungalows rond een groene binnentuin. Deze plannen zijn besproken op informatieavonden en werden volgens de initiatiefnemers positief ontvangen.

Aanvankelijk is de Alliantie gevraagd om het sociale huurprogramma turn-key af te nemen. In 2016 heeft woningcorporatie Alliantie het project op zich genomen en is de plannen gaan uitwerken en concretiseren.

Aanpassing van de plannen

Het programma is verscherpt en aangepast op basis van de wensen van de regio, zodat het plan beter aansluit op de lokale behoeften van het onze woningzoekenden en beter past in ons dagelijks beheer. Wat is er gewijzigd? Na analyse van de bestaande plannen bleek dat het beheer van de gezamenlijke ruimte en een gedeelde verantwoordelijkheid met de kopers voor het beheer van de binnentuin als problematisch wordt gezien. Voor wat betreft de koopbungalows is niet aangetoond dat dit aansluit bij de vraag uit de wijk. Vandaar dat het plan is gewijzigd naar een volledig huurproduct met een verdicht programma van 38 naar 56 sociale huurwoningen. Dit programma is een aanvulling op de  bestaande woonproducten en sluit aan op de behoefte van de regio om de doorstroom te bevorderen binnen Almere en Waterwijk. De gemeente heeft reeds een voorrangsregeling toegewezen, waarbij bij verhuring voorrang gegeven mag worden aan doorstromers uit Waterwijk.


Op 19 maart 2019 zijn de omwonenden geïnformeerd over de concrete plannen voor de locatie en is aangegeven welke mogelijkheden er zijn om bezwaar te maken. Op 21 maart 2019 is een informatieavond gehouden, waarvoor bewoners uit de wijk waren uitgenodigd. Op 9 april 2019 is een actieve groep bewoners schriftelijk op de hoogte gebracht van het proces.


Stadsgesprekken

Om reacties op het voorgenomen bouwplan op te halen, is het concept ontwerp-bestemmingsplan in oktober 2020 via Stadsgesprekken gedeeld en voor reacties opengesteld. De ontvangen reacties en vragen (in totaal 71) zijn verwerkt in een inspraaknota. Deze inspraaknota is te vinden in Bijlage 12 Inspraaknota.


Vooroverleg

Het gemeentebestuur overlegt, conform artikel 3.1.1 Bro, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (voorontwerp bestemmingsplan) in elk geval met het waterschap en besturen van betrokken gemeenten en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.


Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg per email aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Brandweer Flevoland
  • 2. Flevolandschap
  • 3. Provincie Flevoland
  • 4. KPN
  • 5. Liander
  • 6. Luchtverkeersleiding Nederland
  • 7. Ministerie van Defensie
  • 8. Gasunie
  • 9. Natuur en Milieu Flevoland
  • 10. Omgevingsdienst
  • 11. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed
  • 12. RVB
  • 13. Tennet
  • 14. Vitens
  • 15. Vogel- en natuurwacht Zuid-flevoland
  • 16. Waterschap Zuiderzeeland

De ontvangen opmerkingen uit vooroverleg zijn verwerkt in dit plan.