direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Villapark Overgooi
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan het Gooimeer, oostelijk van Almere Haven ligt het plangebied Overgooi. In de Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie Almere (1997) en in het Structuurplan Almere (2003) is dit gebied gereserveerd als toekomstig woongebied voor het topsegment van de woningmarkt. In Overgooi wordt een voor Almere en ook voor Nederlandse begrippen uniek woonmilieu gerealiseerd.

De ontwikkeling van het plangebied is vormgegeven in het Structuurplan Almere Overgooi (1999) en het Ontwikkelingsplan Almere Overgooi (2000). Het Structuurplan Almere Overgooi is overgenomen in het Structuurplan Almere (2003) en in 2003 is het Bestemmingsplan Overgooi goedgekeurd. Het plan Overgooi wordt gefaseerd gerealiseerd (5 fasen). In 2002 is de verkoop van de kavels van de 1fase gestart en in de afgelopen periode is fase 1 gerealiseerd en fase 2 deels in uitgifte. In het kader van de nieuwe Wro is besloten om een herziening van het bestemmingsplan Overgooi te starten. Het huidige bestemmingsplan wordt daarbij in hoofdlijnen overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

Planvorm


Reeds in het vigerende plan (2003) is gekozen voor een globaal eindplan. Deze planvorm maakt het mogelijk direct bouwvergunningen te verlenen zonder dat uitwerking behoeft plaats te vinden. In dit globale bestemmingsplan zijn zowel ruimtelijke voorwaarden als voorwaarden voor het functionele programma voor de ontwikkeling van het plangebied vastgelegd. Het globale eindplan voor Overgooi wordt met deze herziening voortgezet.


Digitaal bestemmingsplan 


Het bestemmingsplan regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, regels en een toelichting. De plankaart en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Dit bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische/digitale weg vastgelegd en beschikbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl . Het bestemmingsplan wordt ook in die vorm, dus digitaal vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

1.2 Leeswijzer

De toelichting van het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding wordt in de hoofdstuk 2 ingegaan op de begrenzing van het plangebied en op het vigerend bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het huidige plangebied - kort - beschreven. De relevante beleidskaders staan centraal in hoofdstuk 4. Het stedenbouwkundig plan en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. En in het zesde hoofdstuk wordt ingegaan op de planning en fasering, de bestemmingsregeling, de economische uitvoerbaarheid en op de inspraak en het ambtelijk vooroverleg. De watertoets en de ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage opgenomen.

Hoofdstuk 2 Begrenzing plangebied en vigerend bestemmingsplan

2.1 Begrenzing

Het plangebied Almere Overgooi ligt ten oosten van Almere Haven. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Waterlandse Bos, Waterlandse tocht en de Waterlandseweg en aan de westzijde door de Manegeweg, Meentweg, Robbenoordbos en Kooibos. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Musweg, Meesweg en het Cirkelbos en aan de zuidzijde door het Gooimeer. Aan de zuidkant ligt een gedeelte van het Gooimeer in het plangebied. Hier vinden geen ontwikkelingen plaats, maar met het oog op het voorkomen van versnippering van bestemmingsplannen, is hier de grens van het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Het oppervlak van het ontwikkelingsplan beslaat circa 288 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0003.jpg"

ligging plangebied

2.2 Vigerende bestemmingsplannen/ beheersverordeningen

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Overgooi van toepassing, dat op 30 januari 2003 door de raad is vastgesteld en op 26 augustus 2003 door GS van Flevoland is goedgekeurd.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken plangebied

3.1 Algemeen

3.1.1 Historie en huidige situatie

Het plangebied Villapark Overgooi is momenteel in gebruik als woongebied en agrarisch gebied. Fase 1 van het ontwikkelingsplan Overgooi is gerealiseerd en fase 2 is bouwrijp gemaakt en deels in uitgifte. Verder is de landschapszone Overgooische Zoom deels aangelegd. Het plangebied ligt, als uitgestrekt en open poldergebied, tussen grote landschappelijke elementen, bos en water. Aan de noord- en oostzijde liggen respectievelijk de bosgebieden Waterlandse Bos en Cirkelbos. Aan de westzijde wordt het plangebied afgeschermd door een groene zone met een manege en de Waterlandse Tuinen (volkstuinen) en aan de zuidzijde ligt de Gooimeerdijk en het Gooimeer.

Het woongebied van fase 1 bestaat uit twee gebieden, de boskavels die in het Waterlandse bos liggen tussen Robbenoordbos, Kooibos en Meentweg en het gebied ten zuiden van de Meentweg en aan het Gooimeer, tussen Stevenspad en Stamerbos. In beide gebieden zijn tot nu toe ca 140 woningen gebouwd. Van de nog niet bebouwde kavels is een deel verkocht en zijn nog enkele kavels beschikbaar voor uitgifte. De voormalige boerderij aan de Meentweg is in de plannen van fase 1 opgenomen en heeft als bestemming Landgoed gekregen. Het woongebied van fase 2 grenst aan fase 1 en ligt tussen Stamerbos, Kloosterbos, Hapertsebos en Gooimeerdijk. Dit gebied bestaat eveneens uit kavels voor vrijstaande woningen en een aantal clusterkavels. Van het totaal aantal kavels zijn er 36 in uitgifte. Op een aantal hiervan is een optie genomen of is verkocht. In fase 2 is ook de mogelijkheid opgenomen om een kavel van min. 1 ha. als landgoed uit te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0004.jpg"

De landschapszone, Overgooische Zoom, die centraal in het plangebied van Overgooi ligt, bestaat uit een combinatie van open water en eilanden. De zuidoever is als parkgebied ingericht. De Overgooische Zoom verbindt het Waterlandse bos met het Cirkelbos en heeft zowel een recreatieve als een ecologische functie.

Het overige deel van het plangebied, fase 3, 4 en 5, is in gebruik als landbouwgebied (tijdelijke landbouw). Noordwestelijk in fase 3 nabij de entree vanaf de Waterlandseweg is een deel van de gronden bestemd voor een manege/paardenhouderij. De grond is in uitgifte. In het gebied van fase 3, 4 en 5 zijn nog twee boerderijen aanwezig. De gronden van de fasen 3 en 4 zijn in eigendom van de gemeente Almere en de gronden van fase 5 zijn in privaat eigendom van het aldaar gevestigde agrarisch bedrijf.

3.1.2 Eisen van welstand

Overgooi wordt van west naar oost getransformeerd tot villagebied, met als beoogd karakter het 'Wassenaar van Flevoland'. Om dit villakarakter goed tot zijn recht te laten komen is een hoogwaardige, specifiek op de situatie toegesneden architectuur vereist. In de Welstandsnota is gezien dit ambitieniveau voor Overgooi het basis plus niveau opgenomen. Het welstandsbeleid is er op gericht de thematiek van de woonlandschappen goed tot zijn recht te laten komen. Bij de uitleg van de criteria kan het beeldkwaliteitplan ('Het Nieuwe Landhuis, referentieboek met kwalitatief hoogwaardige voorbeelden van landhuizen voor Overgooi, Almere) als leidraad dienen.

Criteria

In Overgooi gelden, voor zover van toepassing, de loketcriteria en de genrecriteria voor het genre woning vrijstaand individueel. Daarnaast gelden de volgende basis plus criteria:

  • 1. Zowel individuele woningen als woongebouwen sluiten in vormgeving, detaillering en materialisering aan bij het beoogde architectonisch hoogwaardige villakarakter van het gebied als geheel.
  • 2. Zowel individuele woningen als woongebouwen sluiten in vormgeving, detaillering en materialisering aan bij het specifieke karakter van het thematische woonlandschap waarin het gebouw wordt gesitueerd.

In uitzonderlijke gevallen kunnen de genrecriteria en/of de basis plus criteria ontoereikend zijn. B&W kunnen dan op advies van de welstandscommissie van die criteria afwijken. Er moet dan wel sprake zijn van een bijzondere situatie en een bijzondere kwaliteit die de afwijking rechtvaardigen. De welstandscommissie beoordeelt dat naar de algemene criteria uit hoofdstuk 9 van de Welstandsnota.

Opgemerkt wordt dat momenteel (2013) een wijziging in (de opzet van) het Almeerse welstandsbeleid wordt voorbereid.

3.2 Wonen, werken en voorzieningen

3.2.1 Wonen

Het totale plangebied Almere Overgooi beslaat circa 288 hectare. Hiervan is 182 hectare (64%) bestemd voor de realisatie van circa 950 woningen. De kavels zijn bestemd voor het topsegment op de woningmarkt. Het zijn vooral kavels voor vrijstaande woningen.

De eerste fase van Overgooi bestaat voor het grootste deel uit vrijstaande woningen. De kavels zijn minimaal 1.500 m2 groot. Verder is er een aantal clusterkavels bebouwd (6). Dit zijn kavels waar huishoudens gezamenlijk meerdere woningen in één woongebouw kunnen realiseren.

De verkoop van een deel van de kavels uit de tweede fase is in 2009 gestart. De totale tweede fase behelst ca 90 kavels. Daarvan zijn er in 2009 36 op de markt gekomen. Twee van de 36 kavels zijn als clusterkavel op de markt gebracht en zijn dus geschikt voot het realiseren van meerdere woningen in één gebouw.

In Overgooi mogen bewoners een kantoor- of bedrijfsruimte aan huis te starten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ontplooien, die passen binnen de planologische omschrijving. Het is mogelijk om een deel van de woonruimte (tot maximaal 50% en een maximum van 100 m2 van het vloeroppervlak) hiervoor te benutten. De woonfunctie dient wel primair te blijven en het beroep / activiteit dient door de bewoner te worden uitgevoerd. Daarnaast dient voor voldoende parkeergelegenheid gezorgd te worden op de eigen kavel.

3.2.2 Werken

In het inmiddels gerealiseerde woongebied van Overgooi zijn een aantal bedrijven aan huis gevestigd. Verder zijn er in het plangebied (nog) enkele agrarische bedrijven.

3.2.3 Voorzieningen

Er zijn in Overgooi geen voorzieningen gevestigd. Overgooi behoort wat betreft administratieve indeling bij Almere Haven en daar zijn ook de basisvoorzieningen gevestigd, zoals winkels, scholen, welzijns- en zorgvoorzieningen.

3.3 Verkeer

3.3.1 Autoverkeer

Ontsluiting

De hoofdentree van Almere Overgooi ligt bij de kruising van de Waterlandseweg N305 (gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom) en de Meentweg (gebiedsontsluitingsweg voornamelijk binnen de bebouwde kom). Deze kruising is van een verkeersregelinstallatie voorzien. Vanaf de kruising is de Meentweg de hoofdontsluiting van de wijk. Deze hoofdontsluiting sluit aan op een rotonde. Vanaf de rotonde zijn er aftakkingen naar de verschillende delen van het woongebied en naar de Meesweg, die de agrarische bedrijven ontsluit. Het oostelijk deel van Overgooi (woonlandschap Cirkelbos) heeft twee eigen secundaire ontsluitingen (via erftoegangswegen) door middel van een aantakking op de Gooimeerdijk via de Musweg en door de Merelweg vanaf de Waterlandseweg.

Om doorgaand verkeer (sluipverkeer) te voorkomen zijn verschillende maatregelen genomen. Ten eerste worden er snelheidsremmende maatregelen genomen op de Gooimeerdijk-Oost (tussen Almere Haven en de Stichtse Brug). Ten tweede is er een strikte scheiding gemaakt voor het autoverkeer tussen de oostrand van Almere Haven en het westelijk deel van Almere Overgooi.

Snelheid

In Almere kennen de erftoegangswegen, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/h. Voor de woonstraten (erftoegangswegen) in Overgooi wordt derhalve uitgegaan van een maximumsnelheid van 30 km/h. In verband hiermee worden in de woonstraten snelheidsremmende maatregelen aangelegd. Deze zijn in de inrichtingsplannen nader uitgewerkt. Op de gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom bedraagt de maximum snelheid 50 km/h. Dit zijn in Overgooi de hoofdontsluiting tot de rotonde en de Gooimeerdijk-Oost. Buiten de bebouwde kom is de maximum snelheid 80 km/h.

Parkeren

Voor zowel de woningen als voor de voorzieningen in het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen erf. De omvang van de kavels staat dit toe. Bij de ontsluitingsweg in de buurt van de komgrens, op de kop van de Meentweg, zijn ten behoeve van bezoekers van de groene zone openbare parkeervoorzieningen gerealiseerd. Verder zijn op de openbare wegen geen apart aangelegde parkeervoorzieningen.

3.3.2 Openbaar vervoer

Op de Waterlandseweg zijn bushaltes waar twee streeklijnen halteren. Aan de westzijde van Overgooi bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van de hoogwaardige stadsdienst van Almere (Haven).

3.3.3 Langzaam verkeer

Fietser

De fietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten en daar waar zij gelijkvloers kruisen hebben zij voorrang op het kruisende verkeer. Verder zijn fietsroutes verlicht. De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door de afwezigheid van openbare verlichting. Op erftoegangswegen rijden de fietsers in principe op de rijbaan. Bij gebiedsontsluitingswegen zijn er vrijliggende fietsvoorzieningen.

Voetganger

Erftoegangswegen zijn in principe voorzien van trottoirs. Verder is er een netwerk van recreatieve wandelroutes.

3.3.4 Vervoer over water

Naast recreatief vaarverkeer op binnenwateren loopt er tevens een beroepsvaarweg door het Gooimeer. Binnen de bestemming water is daartoe de functie verkeer en vervoer te water opgenomen.

3.4 Groen en natuur

3.4.1 Groen

In het Structuurplan Almere (2003) wordt voor het groen onderscheid gemaakt in parken, parkbossen en plantages. Het overige 'stadsgroen' wordt gevormd door buurtplantsoenen, tuinen en laanbeplantingen.

Het plangebied bestaat op dit moment voor het grootste deel uit een open poldergebied, zonder grote groenstructuren. Aan de noordzijde grenzend aan het plangebied bevindt zich langs de Waterlandseweg een rij populieren. In de oksel van de Waterlandseweg en de Meentweg is verder een bos gelegen bestaande uit populieren (buiten het plangebied). Binnen het plangebied van Overgooi is de landschapszone Overgooische Zoom aangelegd met een recreatieve en ecologische functie.

Boswet

Bij het kappen van bomen die vallen onder het regime van de Boswet dient een melding te worden gedaan. Bovendien is hierbij sprake van een herplantplicht. Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaan en die zich buiten de bebouwde kom inzake de Boswet bevinden. Een aantal boomsoorten valt niet onder de boswet. Dit zijn linde, paardekastanje, Italiaanse populier en treurwilg. Ook éénrijige wegbeplantingen en beplantingen langs landbouwgronden voor zover bestaand uit populieren of wilgen vallen niet onder de Boswet, net als boomgaarden en kwekerijen van kerstbomen of van bosplantsoen.

In 2013 heeft de gemeenteraad nieuwe komgrenzen in het kader van de Boswet vastgesteld. De fasen 1 en 2 van Overgooi liggen binnen de bebouwde kom, de fasen 3, 4 en 5 buiten de bebouwde kom Boswet (zie facetkaart hierna). Voor de fasen 3, 4 en 5 geldt derhalve dat de aanwezige laanbeplantingen en houtopstanden onder de meldings- en herplantplicht vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0005.jpg"

Kaartfragment Almere Boswet 2013

3.4.2 Natuur

Gebiedsbescherming – Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven, waardoor natuurgebieden hun waarde verliezen. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming de EHS, welke zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang.

Het plangebied heeft overlap met één gebied van de nationale Ecologische Hoofdstructuur, namelijk het Gooimeer. Bovendien grenst het plangebied voor een groot deel aan het EHS-gebied Boswachterij Almeerderhout.

De Boswachterij Almeerderhout is aangemerkt als 'overige EHS'. Dit zijn gebieden met vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element. De omvang of de gebruiksdruk zijn echter zodanig dat het alleen met hoge beheersinspanningen mogelijk is om deze waarden duurzaam te blijven beheren. De Boswachterij Almeerderhout is een vrijwel aaneengesloten loofbos afgewisseld door graslanden, watergangen, een voormalige vuilstort en een volkstuinencomplex. Centraal in het gebied ligt Stadslandgoed De Kemphaan. Verreweg het grootste deel van de Boswachterij bestaat uit het beheertype vochtig bos met productie. Tevens zijn de beheertypen zoete plas, kruiden- en faunarijk grasland en bomenlaan aanwezig. De doelsoorten zijn bosgebonden soorten, als diverse broedvogels van bos en struweel en de boommarter, in meerdere of mindere mate watergebonden soorten als de bever, kleine modderkruiper, ringslang en waterspitsmuis, en diverse vleermuissoorten. Het gebied is voorzien van een dicht padenstelsel en wordt doorkuist door de N305 (Waterlandseweg) en de N706 (Vogelweg). Het regionale belang van het Almeerderhout is dat het het grootste aaneengesloten loofbos in Almere is en dat het als stapsteen fungeert voor migrerende bosgebonden soorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0006.jpg"

De ligging van het plangebied (rood) ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur. Lichtgroen is de Boswachterij Almeerderhout en donkergroen is het Gooimeer.

Het buitendijks deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het EHS-gebied Gooimeer. Dit waterlichaam is aangemerkt als 'waardevol gebied'. Dit zijn gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. De gebieden zijn essentieel voor de gewenste samenhang en kwaliteit van de EHS. Binnen deze gebieden is de ruimte voor het toepassen van de saldobenadering beperkt, tenzij de natuurkwaliteit en/of –kwantiteit en de gebruikswaarde van het gebied verbeteren. De prioritaire en de waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS.

Het Gooimeer is een verzoet overblijfsel van de voormalige Zuiderzee. Het Gooimeer staat in open verbinding met het Eemmeer en het IJmeer. Het Flevolandse deel heeft een diepte van 2-3 meter, maar op plekken waar zand gewonnen is loopt dit op tot 20 meter. De noordelijke oever bestaat uit het met stortsteen beschoeide dijklichaam en bevat een harde overgang van water naar land. Het EHS - gebied bestaat in zijn geheel uit het beheertype zoete plas. De doelsoorten zijn watergebonden soorten als de grote karekiet en fuut (als broedvogels), diverse watervogels (als niet-broedvogels), de rivierdonderpad, de bittervoorn en kranswiervegetaties. Voor de rivierdonderpad en de bittervoorn vormt het Gooimeer een kerngebied en het vormt een corridor voor watergebonden soorten tussen Eemmeer en Veluwerandmeren enerzijds en Markermeer en IJmeer anderzijds.

Gebiedsbescherming – Ecologische structuur Almere

In het Ecologische Masterplan 2006 ligt de Ecologische structuur van Almere vastgelegd. Een deel van de ecologische verbindingszones is al aanwezig, een deel moet nog ingericht worden. Binnen het plangebied bevinden zich geen ecologische verbindingszones die genoemd worden in het Ecologisch Masterplan (zie facetkaart hierna). Wel heeft het plangebied overlap met wat op de kaart is aangemerkt als een brongebied. Hierbij gaat het om het stuk bestaande woonwijk tussen de Robbenoordbos, Kooibos en Streekbos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0007.jpg"

De ecologische verbindingszones, zoals genoemd in het Ecologisch Masterplan van Almere. Het plangebied is aangegeven in blauw

Gebiedsbescherming – Natuurbeschermingswet 1998

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet).

De Nbwet heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld (Natura 2000 gebieden) en beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Op ongeveer 800 meter afstand ligt het Natura 2000-gebied Gooimeer en Eemmeer Zuidoever. Dit gebied is aangewezen voor meerdere watergebonden vogelsoorten. Deze vogelsoorten foerageren ook in het noordelijke deel van het Gooimeer, dat onderdeel uitmaakt van het buitendijkse deel van het plangebied. Het binnendijkse deel van het plangebied wordt niet gebruikt als foerageergebied door soorten met een instandhoudingsdoel in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Soortbescherming – Flora- en Faunawet

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor soortenbescherming geïmplementeerd in de en de Flora- en faunawet (Ffwet). De Ffwet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Ffwet behorende besluiten en regelingen.

De Ffwet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings - of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 2 van de Ffwet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven.

In 2007 is een inventarisatie van beschermde soorten uitgevoerd in het plangebied (Van der Goes en Groot 2007). Deze inventarisatie is in 2011 herhaald voor de strikt beschermde soorten en soorten van de Rode Lijst. Inventarisatie van minder strikt beschermde soorten is vanwege de vrijstellingen onder de Flora- en faunawet niet meer noodzakelijk. Hieronder wordt per soortgroep beschreven welke beschermde soorten voorkomen in het plangebied.

Vaatplanten

In het plangebied zijn in 2007 enkele exemplaren van de - overigens in Almere algemeen voorkomende - brede wespenorchis aangetroffen (tabel 1). Er zijn geen zwaarder beschermde soorten aanwezig in het plangebied.

Amfibieën

In het plangebied zijn in 2007 exemplaren van de gewone pad, bruine kikker, meerkikker en het groene kikker-complex aangetroffen. Allen zijn licht beschermde soorten (tabel 1) en algemeen voorkomend in Almere. Er zijn geen zwaar beschermde soorten aanwezig in het plangebied.

Broedvogels

In het plangebied zijn in 2007 broedgevallen van algemene watervogels (o.a. knobbelzwaan, wilde eend, meerkoet), rietvogels (kleine karekiet, bosrietzanger) vogels van bos- en struweel (o.a. merel, zwartkop, tjiftjaf), weidevogels (kievit) en gebouwbewonende vogels (o.a. boerenzwaluw en huiszwaluw) aangetroffen. In de boerderijen waren nestlocaties van de huismus aanwezig, de nestlocaties van deze soort zijn jaarrond beschermd (categorie 2 - nesten van koloniebroeders op elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en daarin afhankelijk zijn van bebouwing). In het plangebied zijn verder geen soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Wel is het nog waard om te vermelden dat er met enige regelmaat kolonies van oeverzwaluwen aanwezig zijn in Overgooi. De afwisseling van zandige steilwanden en waterpartijen maakt het een (tijdelijk) geschikte habitat voor deze soort.

In 2011 is een territorium en enkele pas vliegvlugge jongen van de buizerd vastgesteld. Het nest is niet gevonden. Uit een roofvogelinventarisatie in 2011 en voorgaande jaren blijkt het nest net buiten het plangebied te zijn gelegen. Op het bouwterrein is een kleine kolonie van 12 oeverzwaluwen aangetroffen en op twee reeds bestaande huizen zijn 2 en 8 huiszwaluwnesten gevonden. Verder komt de gele kwikstaart als akkervogel nog veelvuldig voor en huisvesten de (voormalige) boerenerven nog spotvogel, kneu en zwarte kraai.

Reptielen

Bij de inventarisatie in 2007 zijn geen reptielen aangetroffen. In het naastgelegen Almere Haven zijn waarnemingen van de ringslang bekend, het is zeer waarschijnlijk dat daar een populatie voorkomt. Er zijn echter geen waarnemingen bekend van de ringslang in Overgooi, het ontbreekt hier ook aan geschikt habitat. De aanwezigheid van de ringslang in Overgooi kan dan ook worden uitgesloten. De aanwezigheid van andere reptielen kan op basis van verspreidingsgegevens worden uitgesloten.

Grondgebonden zoogdieren

Bij de inventarisatie in 2007 zijn bij het vallenonderzoek de bosmuis en de rosse woelmuis aangetroffen (beiden licht beschermd – tabel 1). Noordse woelmuizen en waterspitsmuis zijn niet aangetroffen, hoewel wel op potentieel geschikte locaties is gevangen. De aanwezigheid van deze zwaar beschermde soorten kan dan ook worden uitgesloten. Verder kunnen in het plangebied overige algemene grondgebonden zoogdieren voorkomen, zoals haas, konijn, mol, egel, ree en vos (allen licht beschermd – tabel 1).

Vleermuizen

Bij de inventarisatie in 2007 en 2011 is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vliegroutes en foerageergebied in het plangebied (zie facetkaart hierna). Hierbij zijn in 2007 foerageergebied en vliegroutes van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis vastgesteld (allen zwaar beschermd - tabel 3/bijlage IV Habitatrichtlijn). In 2011 werd de Rosse vleermuis niet aangetroffen (aangenomen kan worden dat de soort hier echter wel voorkomt), maar de Laatvlieger wel. De laatvlieger, gewone en ruige dwergvleermuis jagen dicht langs opgaande structuren, zoals bosranden en bomenlanen. Het oostelijke nog niet bebouwde deel van het plangebied bestaat in zijn huidige vorm uit open akkerbouwgebied en dit is dan ook slechts beperkt geschikt voor deze soorten. Het westelijke, reeds bebouwde deel is naar alle waarschijnlijkheid beter geschikt als jachtgebied voor deze drie vleermuissoorten, maar dit deel was ten tijde van het onderzoek nog niet geheel gerealiseerd en het gebruik door vleermuizen blijkt dus niet uit deze inventarisatie. De rosse vleermuis jaagt hoog boven diverse terreinsoorten, vooral boven water en moerassige gebieden (brongebied voor grote nachtactieve insecten). Behalve het water van de Overgooische Zoom ontbreken in het plangebied grote watergangen of natte gebieden, en is dan ook niet optimaal geschikt als foerageergebied voor de rosse vleermuis.

In de boerderijen in het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aangetroffen, maar gezien de aanwezigheid van jagende dieren kan een verblijfplaats niet geheel worden uitgesloten. Verblijfplaatsen van deze soort komen onder andere voor in spouwmuren en achter betimmering. Verblijfplaatsen van de rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis zijn in het plangebied niet aangetroffen, vanwege het ontbreken van bomen met geschikte holtes. Deze twee soorten leggen aanzienlijke afstanden af tussen verblijfplaats en foerageergebied, dus het is niet ongewoon dat foeragerende dieren worden waargenomen zonder dat er verblijfplaatsen in de buurt worden aangetroffen. Mogelijke locaties van verblijfplaatsen van deze soorten liggen in het Cirkelbos, Boswachterij Almeerderhout en op het oude land.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0008.jpg"

Waarnemingen van foeragerende en migrerende vleermuizen in Overgooi (Van der Goes en Groot 2007).

3.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

3.5.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in de gebiedsontwikkeling in Almere. In 2007 zijn hiertoe de Almere principles ontwikkeld en ook in de plannen voor Overgooi vormt duurzaamheid een uitgangspunt voor de ontwikkeling. Daarbij gaat het om een evenwichtige en integrale benadering van de drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit. De pijler 'people' richt zich op aspecten als de leefbaarheid van de omgeving en de betrokkenheid van bewoners (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, duurzaam bouwen, ecologie, water, verkeer en afvalinzameling. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen en werkgelegenheid in relatie tot het concept van de woonwijk en draagt bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid).

3.5.2 Leefbaarheid

Afval

Het huishoudelijk afval en bedrijfsafval wordt in Almere als grondstof beschouwd en derhalve zoveel mogelijk gescheiden ingezameld. In Overgooi wordt er 1 keer per week via inzamelcontainers door vuilniswagens ingezameld (om de week wordt de duobak en de minicontainer voor plastic geleegd). Op verzoek kan ook papier via een container worden ingezameld. Bedrijfsafval wordt in principe ingezameld door particuliere inzamelbedrijven en niet door de gemeente. Bedrijven sluiten hiertoe zelf een contract af met een inzamelaar.

Geluid

In het plangebied hebben de Meentweg, de Gooidijk en de Waterlandseweg en de vuiloverslag Braambergen een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). De verkeersuitgangsppaaPassaunten zoals opgenomen in het bestemmingsplan Overgooi (2003), zijn divers. Hiermee is vervolgens een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek plangebied Overgooi). In onderstaande tabel is aangegeven wat in het bestemmingsplan Overgooi (2003) is opgenomen wat de huidige situatie is.

Uitgangspunten 2003   Situatie 2011  
1. Aanpassen kruising Waterlandseweg -Meentweg met een VRI   Kruising is aangepast met een VRI.  
2. Snelheidsremmende maatregelen Gooimeerdijk-Oost.

 




Verschillende drempels, snelheid naar 50 km/uur, fysieke afsluiting rechtdoor.
Bron: Google maps.  
3. Gehele woonwijk Overgooi:
8000 motorvoertuigverplaatsingen per dag in 2010 (mvt/etmaal prognose) Meentweg.  
Onbekend, de wijk is nog niet af. Verplaatsingen nu veel minder.
Prognose 2020 Meentweg: 1800-2700 mvt/etmaal
 
4. Waterlandseweg: 23.000 mvt/etmaal   Prognose 2030: 31.000 mvt/etmaal  

Uitgangspunten Akoestisch onderzoek 2003   Resultaat in BP 2003  
a. Meentweg: geprojecteerde woningen binnen de geluidszone van deze weg   Geluidsbelasting maximaal 50 dB(A) ( was de voorkeursgrenswaarde destijds, is nu: 50 dB(A) = 48 dBLden ) nabij geprojecteerde woningen.  
b. Gooimeerdijk-Oost: geprojecteerde woningen binnen de geluidszone van deze weg   Geluidsbelasting maximaal 50 dB(A) ( was de voorkeursgrenswaarde destijds, is nu: 50 dB(A) = 48 dBLden ) nabij geprojecteerde woningen.  
c. Waterlandseweg: Bedrijfswoning manege   Hogere waarde verleend door GS, 3 april 2001, nr.MB/01.090671: 55 dB(A) (= 53 dBLden )  
d. Waterlandseweg: geprojecteerde woningen binnen de geluidszone van deze weg   Berekend geluidsniveau: 51 dB(A). Op grond van de hogere waardebeschikking van GS van 3 april 2001: geen hogere waarde nodig voor deze woningen, want met toepassen geluidsreducerend asfalt en/of scherm of wal, kan aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan.
Situatie 2011 Waterlandseweg:
Wegdek voorzien van SMA standaard asfalt (info via de Provincie d.d. 15 aug 2011, afd. Wegen, Verkeer &Vervoer).
Zonder geluidsreducerende maatregelen aan of langs de Waterlandseweg, mogen geen woningen in het deel van het plangebied dat grenst aan de Waterlandseweg, worden gebouwd.  

Akoestisch onderzoek Braambergen 2001   Situatie 2011  
In 2001 heeft een geluidsonderzoek plaatsgevonden ten behoeve van de bepaling van het langtijd gemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van werkzaamheden op het terrein van de stortplaats Braambergen. Conclusie van dit onderzoek is dat het berekende langtijd gemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de bebouwingslijn van het bestemmingsplan Overgooi tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste respectievelijk 46, 30 en 30 dB(A) bedraagt op een waarneemhoogte van 5.00 m. In de toekomstige situatie kan de omgeving ter hoogte van de bebouwingslijn worden gekarakteriseerd als een rustige woonwijk met weinig verkeer. Ten aanzien van de normstelling wordt dan uitgegaan van een voorkeurswaarde van ten hoogste 45, 40 en 35 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. De berekende waarden zijn in de avond- en nachtperiode veel lager dan de aangegeven voorkeursgrenswaarde. In de dagperiode is evenwel sprake van een overschrijding van 1 dB(A). Echter, rekening houdend met de berekende geluidsniveaus ten gevolge van de Waterlandseweg en het feit dat 1 dB(A) valt binnen de meet- en rekennauwkeurigheid, zijn aanvullende maatregelen niet noodzakelijk.   Volgens de besluitenlijst van de Provincie van 26 februari 2006, was de vergunning van stortplaats Braambergen voor het storten van afval verlengd tot 1 maart 2008. Daarna is de stortplaats gesloten. Tot 2016 wordt het terrein gebruikt voor de overslag van huisvuil.
“De provincie heeft te maken met drie vuilstortplaatsen, te weten: Het Friese Pad (Emmeloord), Braambergen (Almere) en Zeeasterweg (Lelystad). De provincie heeft een 'eeuwigdurende' nazorgplicht voor vuilstortplaatsen die zijn gesloten (afgedicht). Hiervoor is een bedrag nodig: het zogenaamde doelvermogen. De stortplaatsexploitanten dragen de lasten via een jaarlijkse nazorgheffing. Deze heffing wordt door de provincie in een fonds – het Nazorgfonds – gestort. Het is de bedoeling dat het fonds op het moment dat de vuilstortplaats wordt gesloten voldoende groot is om eeuwigdurend het onderhoud aan de stortplaats te kunnen bekostigen.”
Bron: programmabegroting Provincie Flevoland 2010  

Geur

Stortplaats Braambergen

Ten noorden van het Waterlandseweg op een afstand van 225 m. van het plangebied ligt 'Braambergen'. Dit is een voormalige stortplaats voor (huishoudelijk) afval met een afvaloverslagstation. Het is een inrichting in milieucategorie 4.2 volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', waarbij o.a. het aspect geur relevant is. In 2006 heeft de provincie een nieuwe milieuvergunning verleend. Deze vergunning is geldig tot en met 1 maart 2016 voor wat betreft het afvaloverslagstation voor een maximale overslagcapaciteit van 65 kton per jaar. Slechts tot uiterlijk 1 maart 2008 mochten afvalstoffen worden gestort.

De vergunde geurimmissie bedraagt 1,5 ge/m3 als 99,5-percentieelwaarde, ter plaatse van de woningen van Overgooi fase 1 (woningen ten zuiden van de Meesweg). Voor de stortplaats (inclusief overslagstation) is gebleken (snuffelonderzoek afvalstortplaats Braambergen, Witteveen+Bos, projectcode ALR306-5, juli 2002) dat de waarde H = -1 gemiddeld wordt bereikt bij 1,5 ge/m3.

Dit is de vergunde geurimmissie ook al bleek de berekende geurimmissie op basis van het bij de aanvraag gevoegde geuronderzoek op deze punten kleiner te zijn nl. 0,75 ge/m3 (99,5-percentieel). Zie figuur hierna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0009.png"

Figuur vergunde geurcontour gevoelige bestemmingen

Figuur: Ligging Geurcontour van 0,75 en 1,5 ge/m3 als 99,5-percentielwaarden als gevolg van stortplaats Braambergen te Almere in de huidige situatie, waarin 65 kton afval wordt overgeslagen en afval op de stortplaats wordt gestort; (het rekengebied is 3.000 x 3.000 m, het gepresenteerde gebied is 7% groter dan het rekengebied; 1 gridveld is 150 x 150 m)

Volgens het de in de provinciale 'Beleidregels voor de beoordeling van geurhinder 2008'' opgenomen zekerheidsvereiste bij gevoelige bestemmingen in een nieuwe situatie (= nieuwe milieuvergunning), is bij de milieuvergunningverlening getoetst aan 0,75 ge/m3 als 99,5-percentieel. Dus t.o.v. het geuronderzoek uit 2002 zijn de berekende geurcontouren weliswaar ongeveer een factor 2 kleiner geworden, maar de vergunde situatie feitelijk niet vanwege de vereiste zekerheid (ook een factor 2) die voorafgaand aan de vergunningverlening wordt gevraagd.

Nieuw is het inzicht dat het overslagstation van huishoudijk afval de grootste geurbron is, en dat deze geurbron blijft voortbestaan (in elk geval tot en met 2016) nadat de stortplaats is afgedekt. In het huidige bestemmingsplan van Overgooi is ervan uitgegaan, dat de geurhinder van Braambergen van tijdelijke aard is en uiteindelijk geheel zou verdwijnen. Vanwege deze tijdelijkheid is toen ook afgeweken van het hiervoor genoemde zekerheidsvereiste.

In het aan de verleende milieuvergunning ten grondslag liggende geuronderzoek, zijn de geurcontouren voor minder gevoelige bestemmingen (H=-1 als 95 percentiel) niet aangegeven. Om een indruk te geven van deze contour is in de volgende figuur, de geurcontour behorende bij H=-1 als 98 percentiel weergegeven. De niet bekende H=-1 als 95 percentiel waarden zijn hierbij uiteraard lager en dus is de contour kleiner dan hieronder aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0010.png"

Figuur vergunde geurcontour minder gevoelige bestemmingen

Figuur: Ligging Geurcontour van 1,0 en 1,5 ge/m3 als 98-percentielwaarden als gevolg van stortplaats Braambergen te Almere in de huidige situatie, waarin 65 kton afval wordt overgeslagen en afval op de stortplaats wordt gestort; (het rekengebied is 3.000 x 3.000 m, het gepresenteerde gebied is 7% groter dan het rekengebied; 1 gridveld is 150 x 150)

In het plangebied liggen geen bestaande (minder) gevoelige bestemmingen binnen de hiervoor weergegeven contouren. Er is geen sprake van een saneringsopgave.

Overige geurbronnen

In het plangebied zelf ligt een 'landgoed' aan de Meentweg 5, waar paarden worden gehouden. Verder liggen aan de Meesweg 10/12 en Meesweg 6 twee agrarische bedrijven. Net buiten het plangebied aan de westzijde van de Manegeweg ligt een manege. Volgens Stadsbeheer/VTH vallen alle activiteiten onder het Activiteitenbesluit. De manege heeft nog een milieuvergunning maar valt naar verwachting ook onder dit besluit.

Ter voorkoming van geurhinder voor omwonenden geldt volgens het Activiteitenbesluit in principe een afstand van ten minste 100 meter vanaf geurgevoelig objecten (woningen etc.) binnen de bebouwde kom, tot geurbronnen als: het dierenverblijf (overdekte ruimte waarbinnen landbouwhuisdieren worden gehouden), de opslag van agrarische bedrijfsstoffen (o.a. vaste mest), composthoop etc. Voor woningen buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 m. Deze afstand wordt gemeten vanaf het emissiepunt van een dierenverblijf en vanaf het dichtstbijzijnde punt van de mestopslagplaats composthoop etc. Verder geldt een minimale afstand van 50 meter, van geurgevoelige objecten tot de buitenzijde van een dierenverblijf. Tot slot dient de opslag van kuilvoer op ten minste 25 meter afstand van een geurgevoelig object plaats te vinden.

Deze vrij constante lijn bestaat al vanaf de brochure Veehouderij en Hinderwet uit 1985 en de richtlijn Veehouderij en stankhinder uit 1995. In bepaalde situaties kan hiervan worden afgeweken, bv. de uitzonderingen voor kinderboerderijen in het Activiteitenbesluit. Omdat kinderboerderijen gelet op hun doel vaak in de bebouwde kom zijn gelegen op korte afstand van geurgevoelige objecten, geldt geen afstandeis tot dierenverblijven en een afstandeis van 50 meter tot de mestopslag. Indien niet aan deze kortere afstand kan worden voldaan, leidt dit tot extra eisen t.a.v. de opslag van mest (in een afgesloten voorziening en afvoer ten minste 1 x per 2 weken).

Een ander voorbeeld is de uitzondering voor de afstandseisen van dierenverblijven voor zowel kinderboerderijen als bij het kleinschalig houden van landbouwhuisdieren (waarvoor in het Activiteitenbesluit ondergrenzen in de vorm van dierenaantallen zijn opgenomen). Wanneer de dierenaantallen onder deze ondergrenzen blijven, zijn de gevolgen voor het milieu zodanig beperkt, dat het stellen van de betreffende voorschriften aan dierenverblijven onevenredig zwaar zou zijn.

Tot slot gelden voor de opslag van agrarische bedrijfsafvalstoffen en compost ondergrenzen van elk 3 kubieke meter. Onder deze grens zijn de betreffende opslagen uitgesloten van de afstandseisen voor geurhinder (en de eisen voor bodemverontreiniging).

De bestaande manege aan de Manegeweg (net buiten plangebied) voldoet aan de minimale afstandseis van 100 m. De dichtstbijgelegen woningen van Overgooi liggen op een afstand van ruim 100 m vanaf de dierenverblijven en de mestplaat.

Binnen de 100 m vanaf de dierenverblijven van de paardenhouderij aan de Meentweg 5 ligt 1 woning (op ca. 77 m). Omdat hier volgens het geldende bestemmingsplan slechts sprake is van ''hobbymatig houden van paarden'', is het aantal paarden en daarmee de geurhinder naar onze mening beperkt. Gelet op de eerder genoemde beleidsruimte, is naar de mening van de gemeente Almere sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

Binnen de 100 m vanaf de agrarische bedrijven aan de Meesweg liggen geen woningen of andere geurgevoelige objecten.

Voor al deze geurbronnen is geen sprake van een saneringsopgave.

Lucht

Juridisch kader

Op 15 november 2007 zijn de nieuwe Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5 “Luchtkwaliteitseisen”). Dat betekent dat dit aspect wettelijk verplicht beschouwd moet bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat elke situatie beoordeeld moet worden of het aanvaardbaar is om een project /bedrijf op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is een aspect waarmee de leefbaarheid van een gebied deels gekarakteriseerd kan worden.

Projecten die gestart zijn voordat de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' in werking trad (15-11-2007), vallen onder een speciaal overgangsrecht. Uitgangspunt is dat deze projecten op grond van het oude recht, het Besluit Luchtkwaliteit 2005, worden afgerond. Bepalend hierbij is de datum van vaststelling van het (ontwerp)besluit.

Toetsingsregels

Het doel van hoofdstuk 5 van de Wm is het beschermen van het milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. De parameters die van belang zijn in Almere zijn m.n. stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

Stof   Daggemiddelde
(µg/m3)  
Jaargemiddelde (µg/m3)   Datum in werking (na derogatie EU)   Achtergrondconc. 2010 Almere (µg/m3)  
NO2   -   40   1-1-2015   < 25  
PM10   50
(mag 35 keer/jaar overschreden worden)  
40   1-1-2011   <25  

Tot 1 januari 2015 blijft het toetsen aan de grenswaarde PM2.5 buiten beschouwing bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift. Dit is ongeacht of een besluit van vóór 1 januari 2015 ook na de genoemde datum gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft of kan hebben (zie Wm bijlage 2 voorschrift 4.4, lid 2).

Tevens is in hoofdstuk 5 van de Wm geregeld dat in sommige gevallen de toetsing aan de luchtkwaliteitseisen niet meer hoeft te geschieden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de
    luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma
    Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen;

Met de wijziging van de Wet milieubeheer zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht:

  • Besluit & Regeling “Niet in betekenende mate” (NIBM);
  • Regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (RBL), gew. Dec. 2008, mrt '09;
  • Regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007”;
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).


Beoordeling situatie

Het plangebied wordt door diverse wegen begrensd. De drukste weg is de Waterlandseweg met een etmaalintensiteit van ca. 14.000 motorvoertuigen/etmaal in 2010 (weekdaggemiddelde). De andere wegen (Meentweg en Gooimeerdijk-Oost) zijn voor de luchtkwaliteit als gevolg van verkeersemissies niet relevant.

In onderstaande figuren is de situatie 2011 berekend voor de belangrijkste emissie (NO2 en fijnstof):

NO2

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0011.jpg"

Fijnstof (norm: 40 microgram/m3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0012.jpg"

Uit deze berekeningen blijkt dat er geen knelpunten inzake luchtkwaliteit zijn als gevolg van verkeersemissies zijn.

3.6 Cultuurhistorische waarden

3.6.1 Algemeen

De term "cultuurhistorische waarden" vormt de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische en menselijke oorsprong hebben. Daaronder kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

3.6.2 Historisch-geografische waarden en (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied Overgooi zijn geen beschermde (ex Monumentenwet 1988) gebouwde of groene monumenten en geen beschermde stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn bovendien geen historisch-geografische of stedenbouwkundige structuren of elementen onderscheiden die thans beschouwd worden als waardevol.

3.6.3 Archeologische waarden

Algemeen

In de bodem van Almere zijn archeologische resten bekend uit vooral de Steentijd, specifiek de periode vanaf het einde van de Oude Steentijd tot en met de Midden Steentijd (ca. 9.500 - 5000 v. Chr.). Het grondgebied van Almere bestond aanvankelijk uit een open en welvend dekzandlandschap spaarzaam begroeid met vooral dennen en berken waarin rendierjagers actief waren. Met het stijgen van de temperatuur veranderden flora en fauna, en daarmee ook de gebruiksmogelijkheden van het landschap. Vanaf ca. 7.000 v. Chr. begon zich in steeds toenemende mate veen te vormen als gevolg van de stijging van de zeespiegel. Rond 3.500 v. Chr waren vrijwel alle zandruggen in Almere overgroeid geraakt met veen, en rond 2.500 v Chr. verlegde de Eem zijn loop en stroomde (tijdelijk) door het plangebied in westelijke richting.

Ter hoogte van het huidige Almere was rond het jaar nul een meer aanwezig dat deel uitmaakte van een uitgebreid stelsel van meren dat in de Romeinse tijd het mare flevum of lacus flevo werd genoemd. Hieruit vormde zich het latere Aelmere dat vanaf de 14e eeuw de Zuiderzee werd genoemd. De Zuiderzee vormde lange tijd het economisch hart van Nederland. In heel Flevoland zijn 450 scheepswrakken aangetroffen uit die Zuiderzeetijd. Momenteel zijn in Almere 26 locaties met scheepsresten bekend, waarvan 22 scheepswrakken. Hiervan liggen er nog 17 bewaard in de bodem. In plangebied Overgooi zijn geen scheepsresten of -wrakken bekend.

Onderzoeken en vindplaatsen

Het archeologisch onderzoek in het binnendijkse deel van plangebied Overgooi is afgerond (1P1/2, 1P4/6, 1P5/6 en 1P8; fasen 1 t/m 4). Buitendijks geldt nog steeds een archeologische onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0013.png"

Overzicht van archeologische vindplaatsen en uitvoering van archeologisch onderzoek in Overgooi 

In het bestemmingsplangebied (nb. ca. 45% van het oppervlak van deelgebieden 1P1/2, 1P4/6, 1P5/6 en 1P8) zijn 21 behoudenswaardige vindplaatsen uit de steentijd opgespoord door middel van verkennend, karterend en waarderend booronderzoek. Andere vindplaatsen zijn van onvoldoende kwaliteit gebleken en zijn in verband daarmee niet als behoudenswaardig aangemerkt. Vanuit archeologische optiek zijn er voor de terreinen waarin deze niet- behoudenswaardige vindplaatsen zich bevinden, en voor de niet op archeologie onderzochte delen van de deelgebieden (nb 55%) geen belemmeringen ten aanzien van wijziging van de huidige inrichting en gebruik.

De behoudenswaardige vindplaatsen bevatten de overblijfselen van jagers- en verzamelaarkampementen (zie Archeologische Rapporten Almere nr. 18, 22 en 49, RAAP-Rapport 2643). Het bij het booronderzoek geborgen materiaal bestaat hoofdzakelijk uit bewerkt vuursteen, natuursteen, houtskool en verkoolde hazelnootdoppen. De archeologische vondsten van deze vindplaatsen zijn aangetroffen in de top van het dekzand op een diepte tussen 5,20 en 7,40 m. - NAP. Op grond van de hoogteligging van het dekzand en de relatieve zeespiegelstijging is bepaald dat de archeologische resten ouder zijn dan 3.800 v. Chr. Van sommige van deze vindplaatsen zijn ouderdomsbepalingen uitgevoerd. Deze maken duidelijk dat er bewoningsactiviteiten plaats hebben gevonden in de periode tussen 9.100-6.100 v. Chr. Over de aard van deze vindplaatsen en de daar uitgevoerde activiteiten tasten we vanzelfsprekend volledig in het duister aangezien slechts opgravingen daarop enig licht kunnen laten schijnen.

Een deel van de vondsten op de akkers in het plangebied duidt er mogelijk op dat er aan de oevers van de Eem (na ca. 2.500 v. Chr.) bewoning heeft plaats gehad. Interessant is dat bij graafwerkzaamheden langs de Gooimeerdijk een veeneik is gevonden die gedateerd is in de Romeinse Tijd (1ste eeuw na Chr). Interessant is ook dat vondsten op een ander deel van de akker wijzen op bewoning in de Middeleeuwen. Een bewoning waaraan door de zich in zuidelijke richting uitbreidende Zuiderzee een einde is gekomen en men zich in zuidelijker richting (richting Huizen/Blaricum) heeft moeten verplaatsen. Wellicht dat hier de geschiedenis van Naarden een parallel vormt. De resten van Naruthi, de middeleeuwse voorloper daarvan, bevinden zich nu nog in het Gooimeer, juist ter hoogte van de vaargeul. Deze van oorsprong mogelijk zelfs 8ste eeuwse nederzetting werd in mei 1350 verwoest en geplunderd door de Hoeken uit Utrecht. Mede vanwege de oprukkende Zuiderzee mocht er in 1350 landinwaarts een nieuwe woonplek worden gesticht, het huidige Naarden Vesting.

Bij de waardering (conform KNA versie 3.2) is vastgesteld dat er tien archeologische vindplaatsen behoudenswaardig zijn. Sommige zijn alleen al vanwege hun vastgestelde ouderdom lokaal, regionaal en nationaal (zeer) zeldzaam. Bijvoorbeeld de jongst gedateerde vindplaatsen kunnen bijzondere nieuwe informatie opleveren over een archeologische periode waarover ten noorden van de grote rivieren nog extreem weinig bekend is. Een periode waarin de jagers-verzamelaars kennis kregen aan, contact kregen met groepen landbouwers wier origine ver buiten Noordwest Europa lag. Groepen die rond die tijd verder en verder het land binnendrongen, met een fundamenteel andere wijze van bestaan, en met een volstrekt andere culturele bagage waaronder ook andere opvattingen over bijv. eigendom en bezit van gronden.

Behalve resten uit de steentijd bevinden zich in Almere ook scheeps- en vliegtuigwrakken. Er zijn in het plangebied, zowel binnen- als buitendijks, nog geen scheepswrakken en -restanten bekend, maar de aanwezigheid daarvan is niet uit te sluiten. In 2001 zijn in 1P5/6 langs de Eemmeerdijk de resten van waarschijnlijk een geallieerd vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog gevonden. De exacte locatie van deze vliegtuigwrakdelen is slechts bij benadering bekend. Mogelijk lagen de wrakdelen bij de melding al niet meer in hun oorspronkelijke context. Resten ervan liggen in het depot van het Nieuwland Erfgoedcentrum te Lelystad en de bergingsdienst van Defensie. Tijdens een veldverkenning met de AWN-Flevoland in 2012 is op de 1P5/6 langs de dijk scherpe munitie aangetroffen (kogels) die waarschijnlijk afkomstig is uit het vliegtuigwrak. De aanwezigheid van meer locaties met vliegtuigwrakdelen en/of munitie is niet uit te sluiten. Hoewel er geen scheepswrakken in het plangebied bekend zijn, moet in het geval van een toevalsvondst gehandeld worden conform de bepalingen van de Monumentenwet 1988, artikel 53 lid 1, met dien verstande dat de vondstmelding onmiddellijk bij de stadsarcheoloog plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor (nog te ontdekken) resten van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog.

Buitendijks geldt geen onderzoeksplicht naar steentijdvindplaatsen, maar wel naar scheepswrakken. In het buitendijkse gedeelte van Overgooi heeft nog geen onderzoek plaatsgevonden.

De gemeente Almere streeft in navolging van het Rijk en de provincie naar het behoud van een steekproef van belangrijke archeologische waarden bij voorkeur in de bodem (in situ). Het behoud van de archeologische waarden wordt gewaarborgd door de vindplaatsen (in overeenstemming met de Archeologieverordening en het archeologiebeleid) in te passen en in te richten op een wijze die recht doet aan de archeologische waarde en betekenis, waarbij de archeologische waarden tevens toegankelijk moeten blijven voor onderzoek. Het bestuur heeft besloten tot een herkenbare en beleefbare inrichting (dus afwijkend van het andere groen). Indien in dit plangebied het behoud in situ niet mogelijk is vanwege sterke stedenbouwkundige argumenten, dan zal er rekening gehouden moeten worden met maatregelen voor behoud door middel van een archeologische opgraving.

3.7 Bodem en watersysteem

3.7.1 Bodem

De bodem van het plangebied bestaat uit slappe holocene klei-, zavel- en veenlagen op een pleistoceen zandpakket. In het zand en de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

Het grondwater wordt in Flevoland op ca 1 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden.

In het plangebied Overgooi zijn diverse milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van de bodemonderzoeken zijn uitgebreid beschreven in de desbetreffende rapportages. Over het algemeen kan gesteld worden dat de bodem in het plangebied geen verontreinigingen bevat. Incidenteel worden licht verhoogde concentraties van de generieke achtergrondwaarden in de grond en in het grondwater aangetroffen. Deze komen veelvuldig in Almere (net als in de rest van Nederland) voor en worden beschouwd als diffuse antropogene (door menselijk handelen veroorzaakte), dan wel natuurlijke achtergrondwaarden. Zij geven geen aanleiding tot nader onderzoek.

Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is. Uitgesloten hiervan zijn de tracè's en wegbermen van de oude polderwegen en N-wegen.

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een bouwvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de gemeente een geschiktheidsverklaring afgegeven.

Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven.

Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de gemeente Almere een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.


Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat.

In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.

3.7.2 Watersysteem

Bodem en maaiveldligging

Het maaiveld is sinds de drooglegging in de loop van de jaren gedaald en ligt gemiddeld op een hoogte van - 3.60 m. NAP. Aan de Gooimeerdijk ligt het maaiveld zo'n 1.5 m. hoger dan bij de Waterlandse tocht. Deze daling wordt veroorzaakt door het rijpingsproces in de deklaag dat na het droogvallen van de polder nog niet ten einde is. In het maaiveld is in geringe mate reliëf aanwezig. Dit reliëf wordt veroorzaakt door zettingverschillen.

Deze zettingverschillen hangen samen met de dikte en samenstelling van de holocene bodemlaag en met de ontwatering en de dientengevolge optredende rijping. In het algemeen geldt dat des te dikker de holocene laag, des te groter de zettinggevoeligheid. Daarnaast neemt de zettinggevoeligheid toe naarmate het aandeel veen in de bodem groter is. In het gebied variëren de zettingen en geven tot 2050 autonome bodemdalingen te zien van 30 tot 40 cm.

Aangezien de kleiige deklaag minder geschikt is om op te bouwen en slecht is te ontwateren is het stedelijk gebied van Almere vrijwel overal integraal opgehoogd met 1 m zand. Dit zal in deze wijk niet gebeuren. Door de relatief grote kavels en dus lage bebouwingsdichtheden zou dit ondoenlijk zijn. Er is hier dan ook gekozen voor grondverbetering ter plekke van de bebouwing en de wegen. Het maaiveld wordt dus plaatselijk hoger.


Hydrogeologie

In de onderstaande tabel is een schematisch overzicht van de verschillende relevante lagen aangegeven.

Bovenkant in m. NAP van   Bovenkant in m. NAP van   Onderkant in m. NAP van   Onderkant in m. NAP van   Geohydrologische eenheid   Samenstelling   Formatie  
-3.2   -3.8   -5   -7   Deklaag   Klei en veen   Westland (holoceen)  
-5   -7   -14   -16   1e watervoerdende pakket   Fijn tot matig fijn zand   Pleistoceen  
-14   -16   -20   -35   1e scheidende laag   Klei en fijn zand   Eem  
-20   -35   -200     2e en 3e watervoerende
pakket  
Matig fijn tot grof zand   Harderwijk, Sterksel en Enschede  

De holocene deklaag direct onder het oppervlak (holocene laag) of onder de ophooglaag van zand, bestaat voornamelijk uit klei met (plaatselijk verslagen) veenlagen. De pleistocene laag hieronder bestaat voornamelijk uit zand. In de onderstaande figuur wordt globaal de diepte van het pleistoceen t.o.v. het maaiveld weergegeven. Er is een relatief grote variatie in dikte van de deklaag herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0014.jpg"

Dit betekent dat er bij graafwerkzaamheden rekening moet worden gehouden met de kans dat de holocene deklaag wordt doorsneden. Dit kan een sterk verhoogde hoeveelheid kwel opleveren.

Onder de deklaag bevindt zich het pleistocene zand, het 1e watervoerende pakket. Het doorlaatvermogen (KD-waarde) van dit zandpakket wordt geschat op 200 tot 400 m2/dag.

In de diepere ondergrond ter plaatse van het plangebied bevindt zich de rand van een glaciaal bekken. Na de Saale ijstijd is dit bekken opgevuld met fijn zand en klei (Eemformatie) en vormt de 1e scheidende laag. De dikte van deze laag neemt onder het plangebied van west naar oost toe (dikte < 1 m. tot > 20 m.)


Grondwaterbeschermingsgebied

In Zuidelijk Flevoland speelt het diepe zoete grondwater in het 3e watervoerende pakket ook in de toekomst een belangrijke rol in de drinkwatervoorziening. Er zijn in dit gebied wellicht mogelijkheden voor extra grondwateronttrekkingen. Daarom dient het zoete grondwater in het 3e watervoerende pakket op basis van het voorzorgprincipe gereserveerd te blijven voor de openbare drinkwatervoorziening. Dit reserveringsgebied wordt in onderstaande figuur weergegeven als boringsvrije zone (omkaderd met rode onderbroken lijn). Binnen de boringsvrije zone is in de Verordening van de fysieke leefomgeving Flevoland een absoluut verbod opgenomen voor bodemverstoringen. De maximale diepte tot waar bodemverstoringen nog toelaatbaar zijn is met de onderstaande legenda aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0015.png"

Watersysteem

In de waterhuishouding van Flevoland wordt onderscheid gemaakt tussen de hoge en de lage afdeling. Het waterpeil in de afdelingen is respectievelijk NAP – 5.20 en NAP – 6.20. De afwatering in dit deel van zuidelijk Flevoland verloopt via de kavelsloten naar de Waterlandse tocht en uiteindelijk naar de Hoge Vaart met een streefpeil van -5.20 NAP (zie Peilbesluit ZOF Hoge Vaart). Het plangebied behoort tot de hoge afdeling en het peilbesluit ZOF Almere Overgooi is van toepassing.

De grondwaterstand in de deklaag wordt bepaald door het peil in de kavelsloten. Gedurende natte perioden zal door opbolling de grondwaterstand enkele decimeters toenemen. De ontwatering in het gebied wordt verzorgd door de aanwezige drainage die op onderveer 1.0 m onder het maaiveld is gelegen.

Oppervlaktewaterkwaliteit

In het oppervlaktewater worden wisselende concentraties aan stoffen gemeten. Deze variatie wordt vooral toegeschreven aan variaties in grondwaterkwaliteit, de kwelintensiteit, het landgebruik en de hoeveelheid neerslag. Deze variaties zijn dusdanig dat normen van stoffen zoals stikstof, chloride en fosfaat, overschreden worden. Daarbij bevat het grondwater ijzer.

Door de geplande bebouwing van het gebied zal het agrarisch water op termijn veranderen in stedelijk water. Door de verandering van gebruik zal de uitspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen uit de landbouwpercelen geleidelijk afnemen. Daartegenover staat in de toekomst een (waarschijnlijk geringe) toename van de belasting met microverontreinigingen/diffuse verontreinigingen als PAK, zware metalen en minerale olie door het stedelijke gebruik.


Kwel

In het gebied is sprake van een sterke tot matig sterk kwel. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen de lokale kwel en diepere kwel.

De lokale kwel is het water dat vanuit het Gooimeer door het zandpakket van de dijk stroomt en uitstroomt in de dijksloot. De intensiteit van deze kwelstroom is afhankelijk van het peilverschil tussen het Gooimeer en het peil in de dijksloot en dikte van het zandlichaam en het raakvlak dat dit met het Gooimeer heeft. Om geen drukopbouw van water en dus geen instabiliteiten in het dijklichaam te verkrijgen is het handhaven van het peil ( -4.45 m. NAP) in de dijksloot essentieel.

De kwaliteit van deze kwelstroom komt overeen met een verbeterde kwaliteit van het oppervlaktewater in het Gooimeer, dat immers door het zandlichaam van de dijk gefilterd wordt. Deze dijkse kwel bedraagt 200 m3/km dijklengte/dag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0016.jpg"

De diepere kwel is de kwel die het gevolg is van stroming door de watervoerende pakketten vanuit de Utrechtse heuvelrug en het Gooimeer.

De kwelintensiteit in het plangebied hangt af van de stijghoogte in deze watervoerende pakketten, de weerstand (de c-waarde = 4000 tot 5500 dagen) van de afsluitende holocene klei/veenlagen en het peil van het binnendijkse oppervlaktewater.

De kwelintensiteit is weergegeven in de onderstaande figuur en neemt in het algemeen af in de richting van de Waterlandse Tocht.

De kwelintensiteit is - conform data van het Waterschap - gemiddeld 1 mm/dag. Ter vergelijking de gemiddelde neerslag is 2.2 mm/dag.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0017.jpg"


Door middel van modellering is de kwelintensiteit (in meters) berekend en dit heeft bovenstaand plaatje opgeleverd.

Duidelijk herkenbaar in de figuur zijn de wegzijging in het Gooimeer en de kwel die in het rood optreedt in Overgooi. De infiltratievlek aan de noordzijde van de Waterlandse Tocht, komt door de sterke kwel naar de Hoge Vaart, daar is immers de holocene deklaag vergraven. Het licht blauw tussen Waterlandse Tocht en de Hoge Vaart is de infiltratie van neerslag in de stortplaats Braambergen.

Om de negatieve invloed van het voedselrijke kwelwater op de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken, is het gewenst de waterpeilen te verhogen (hoe hoger de waterpeilen des te lager de kwelintensiteit). Het verhogen van de waterpeilen is ook vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst (onder andere zichtbaarheid van het water). Hierbij stelt uiteraard het grondgebruik van het gebied (minimale drooglegging) ook eisen aan de waterpeilen.

Opbarsten

Wanneer grond opbarst is het evenwicht tussen opwaartse en de neerwaartse druk verstoord. In kwel gebieden als Almere Overgooi wordt de opwaartse druk gevormd door de kweldruk in het pleistocene zand onder de kleiige deklaag. Wanneer de druk geleverd door het gewicht van de bovenliggende holocene kleiige laag lager wordt dan de kweldruk dan kan opbarsting van de holocene lagen het gevolg zijn.

In de huidige situatie treden er langs de Gooimeerdijk nu ook al minder stabiele omstandigheden, met opbarstrisico's, op (zie de onderstaande figuur.). Dit is vooral te verklaren door de hoge kweldruk direct achter de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0018.jpg"

De Dijk en de beschermingszones

De primaire waterkering, de dijk, omvat in het stedelijk gebied een aantal zones:

  • Kernzone: het centrale gedeelte van de waterkering dat als zodanig in de legger of Keur is aangegeven.
  • Binnenbeschermingszone: Strook met een gemiddelde breedte van 20 meter, direct aan weerszijden van de kernzone, welke technisch/fysisch mede een bijdrage levert aan de stabiliteit van de waterkering.
  • Buitenbeschermingszone: strook direct aan weerszijden van en aansluitend op de binnenbeschermingszone met een breedte van 80 meter binnendijks en 155 meter buitendijks.

In de volgende figuur is de omvang van de zones schematisch weergegeven. De binnenbeschermingszone en de buitenbeschermingszone, die binnendijks zijn gelegen, zijn ook op de plankaart aangegeven. De (bouw)regimes die in deze zones gelden, zijn doorvertaald in de Legger en de Keur. In de Keur (een verordening) wordt specifiek aangegeven wat er wel en niet mogelijk is in bovengenoemde zones. In de Legger, het dijkprofiel is hiervan een onderdeel, wordt deze Keur concreet gemaakt. Volgens de Keur is het niet toegestaan om te bouwen in de Kernzone en in de Binnenbeschermingszone (Beleid Waterschap, 'Bouwen nabij primaire waterkeringen' (2008).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0019.jpg"

Voor de veiligheid en onderhoud is het van belang dat er geen stijging van de grondwaterstand in het dijkprofiel plaatsvindt. Daarvoor is handhaven van het huidige peil en een goede afvoer van de kwelsloot (zie bovenstaande figuur) noodzakelijk. De afvoer van de dijksloot vindt plaats om de 1.000 m.

Gooimeer

Voor het onderdeel Gooimeer wordt hier kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.7.2.

3.8 Kabels en leidingen c.a.

Nutsvoorzieningen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L) gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd. Indien er een busbaantracé in het plangebied is gelegen, dan wordt, zoals gebruikelijk in Almere, evenwijdig hieraan de hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen aangelegd. In het gebied Overgooi ligt geen busbaantracé. Ook is er in dit plangebied geen stadsverwarming aanwezig; Overgooi is aangesloten op het gasnet. Wat betreft de riolering is in Almere het gemeentelijk Rioleringsplan 2000-2004 leidraad.

Leidingenstraat

In het plangebied ligt geen leidingenstraat met de status als die langs de Hogering. De gemeentelijke leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen. Aan de noordzijde van het plangebied, ten noorden van de hoogspanningsleiding, ligt buiten het plangebied wel een leidingentracé. In het plangebied zelf liggen leidingstraten langs de Meentweg, Maatweg, Meesweg en in fase 1. Deze leidingen zijn echter niet planologisch relevant.

 

Hoogspanningslijn

Langs de zuidzijde van de Waterlandseweg ligt een ondergrondse 150 kV hoogspanningsleiding; verderop richting Zeewolde hangt deze kabel bovengronds. Voor de ondergrondse leiding geldt in principe een bebouwingsvrije strook van 4.00 meter aan weerszijden van de leiding. Tevens moet een veiligheidsstrook in acht worden genomen; deze veiligheidsstrook ligt tussen twee denkbeeldige lijnen aan weerszijden van de kabels, op een afstand van één meter, gerekend vanaf de buitenzijde van de buitenste kabels. Voor een 150 kV hoogspanningsleiding wordt geen toetsingsafstand gehanteerd.

Voorts heeft deze ondergrondse hoogspanningslijn in verband met mogelijke gezondheidsrisico's een magneetveldzone. Uit een RIVM-rapport in 2009, waarin via verkennende metingen de jaargemiddelde magnetische veldsterkte van 0,4 µT is bepaald voor o.a. ondergrondse 150 kV kabels blijkt, dat de hiermee corresponderende afstand varieert tussen de 6-32 m. Om praktische redenen is hier uitgegaan van 25 m, zoals in het aangrenzende bestemmingsplan De Boswachterij van 2009.

De minister van VROM (laatstelijk bij brief van 4 november 2008) heeft bovendien aan de gemeente gevraagd om rekening te houden met de onzekerheden van de gezondsheidseffecten die de elektromagnetische velden rondom hoogspanningsleidingen met zich mee kunnen brengen. In dat kader zouden gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone moeten worden geweerd. Daarom wordt in dit bestemmingsplan het gebruik van bouwwerken binnen de magneetveldzone voor kinderen tot 15 jaar uitgesloten. Hierbij moet gedacht worden aan woningen, scholen, crèches, kinderopvangplaatsen en dergelijke.

Het gaat hier weliswaar om een ondergrondse hoogspanningskabel en het verzoek van de minister is gericht op bovengrondse hoogspanningslijnen, maar gebleken is dat ondergrondse leidingen ook, weliswaar kleinere, elektromagnetische velden hebben.

Straalverbindingen

In dit plangebied bevindt zich een straalverbinding met een beschermde status. Straalpaden worden door KPN gebruikt voor het doorgeven van telefoon-, radio- en televisiesignalen. Voor een goede signaaloverdracht moet tussen de zender en ontvanger een strook worden vrijgehouden van hoogopgaande elementen, en ook van windturbines.

Voor het gebied rond Almere loopt er een straalverbinding en wel die van Hilversum-Toren naar Lelystad-Toren. Deze straalverbinding heeft een beschermde status volgens artikel 10 van het Bouwbesluit. Dat wil zeggen dat er niet gebouwd mag worden in het traject met een bepaalde hoogte, deze hoogte is afhankelijk van het traject. De verbinding van Hilversum naar Lelystad kruist de Gooimeerdijk. Ter plekke mag niet hoger dan 59 meter gebouwd worden. Het volgende punt ligt bij het Kemphaanpad en ligt op 56 meter. Alle hoogtes zijn ten op zichte van NAP. De straalverbinding is 200 meter breed, 100 meter ter weerszijden van de hoofdas. Er hoeft geen vergunning aangevraagd worden buiten de normale vergunningen die er nodig zijn voor bouwwerken. Het volstaat de beheerder van de beschermde straalverbinding (KPN) te informeren door middel van het toezenden van het bestemmingsplan.

De overige straalverbindingen hebben geen beschermde status.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0020.jpg"

Kaart straalverbinding Hilversum/Lelystad met straalpad in paars.

3.9 Veiligheid

3.9.1 Sociale en fysieke veiligheid

Bij de inrichting van Overgooi zijn de veiligheidseisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen gehanteerd. Overgooi is een wijk met grote kavels en veel groen. Aandachtspunt blijft de langzaam verkeersroutes in de wijk en de aansluiting van de wijk op Almere Haven. Overgooi is goed bereikbaar voor de hulpdiensten (ambulance, politie en brandweer). Primaire en secundaire bluswatervoorzieningen zijn in voldoende mate aanwezig.

3.9.2 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit.

Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu geldt er een ook verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke

stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden; het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingplicht houdt in, dat de wijziging van het groepsrisico ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord. Hierbij is de oriëntatiewaarde een soort ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico.

Deze paragraaf bevat een inventarisatie van de voor externe veiligheid relevante risicobronnen en een beschrijving van de bestaande situatie.

Inrichtingen

Er is in dit geval geen sprake van een ruimtelijk plan op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing.

LPG-tankstation

Het invloedsgebied van het LPG-tankstation bij de kruising Vogelweg/Waterlandseweg ligt ruim buiten het plangebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0021.jpg"


Ligging risicobronnen in en nabij plangebied [bron provinciale risicokaart]


Onder kwetsbare objecten vallen zaken zoals woningen, scholen, kinderdagverblijven, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en kantoren met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1.500m2 bvo (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)).

Onder beperkt kwetsbare objecten vallen zaken zoals bedrijfsgebouwen, kantoren met een bruto vloeroppervlakte van minder dan 1.500 m2, (kleine) winkels, sporthallen, zwembaden, speeltuinen (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)).

Met het begrip ínvloedsgebied wordt verstaan het gebied waarin volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)).Het invloedsgebied begint bij de risicobron en eindigt als uitgangspunt bij de 1% letaliteitgrens (uitgezonderd LPG tankstations). In de praktijk wordt voor transportroutes 200 m en voor LPG tankstations 150 m gehanteerd.

En met een risicovolle inrichting wordt gedoeld op een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Besluit van 27 mei 2004, Staatsblad 2004, nr. 250, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 11 februari 2011, Staatsblad 2011, nr. 104) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

Consumentenvuurwerk

Er is ook geen sprake van een ruimtelijk besluit op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten binnen de van een inrichting waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen en/of een inrichting waar ontplofbare stoffen voor civiel gebruik worden opgeslagen. Het Vuurwerkbesluit en de circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik zijn niet van toepassing.

Onder veiligheidsafstand wordt verstaan de afstand die in verband met externe veiligheid ten minste moet worden aangehouden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten.

Propaantanks

In het plangebied liggen een drietal propaan tanks bij agrariërs. Zie onderstaande figuur.

Conform het Activiteitenbesluit, gelden voor de opslag van propaan onder ander veiligheidsafstanden ten opzichte van buiten de inrichting gelegen (beperkt) kwetsbare objecten en specifieke objecten. Echter, de veiligheidsafstanden zijn niet vervat in regels die zijn gericht tot bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen op grond van de WRO

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0022.jpg"

Ligging propaantanks bij rode stip [bron Almere in Kaart]


Echter, ter voorkoming van het feit dat de betreffende inrichtinghouders door de uitvoering van dit ruimtelijke plan niet meer kunnen voldoen aan de eerder genoemde veiligheidsafstanden ten opzichte van buiten de inrichting gelegen bestemmingen/objecten, zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening deze veiligheidsafstanden van belang bij de bepaling van de bestemming en het gebruik van de gronden.

Inventarisatie:

Deze afstanden gelden vanaf het reservoir, het vulpunt hiervan en de opstelplaats van de tankwagen.

 

Adres   Naam   Hoeveelheid   Afstanden tot
(beperkt) kwetsbare objecten en specifieke kwetsbare objecten*  
Meesweg 6   Dekker   2,5 m3
 
20 respectievelijk 25 m  
       
Meentweg 5   Zekveld   3 m3   20 respectievelijk 25 m  
       
       
Meesweg 10 en 12   Gebr van Baren   3 m3 en 3 m3   20 respectievelijk 25 m  
       

* gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, dan wel gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn.

In de bestaande situatie wordt aan de genoemde afstanden voldaan. Bovendien, met uitzondering van de Meesweg 10-12, liggen de afstanden binnen de eigen kavelgrens.

Transport

Spoor

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de Flevolijn (In de praktijk wordt voor transportroutes 200 m gehanteerd).


Buis

In of nabij het plangebied liggen geen buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (verder, Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (verder, Revb). Het besluit externe veiligheid buisleidingen is niet van toepassing.


Water

Het plangebied ligt langs het Gooimeer. Deze binnenvaarweg wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en maakt deel uit van het Basisnet water. Er liggen geen kegelligplaatsen langs deze corridor.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0023.jpg"

Kaart Basisnet water. De route door het Gooimeer (groen) is een binnenvaartcorridor zonder toetsafstand [bron: definitief ontwerp Basisnet water]

De vaarroute door het Gooimeer is niet opgenomen in bijlage 6 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS). Dit betekent volgens paragraaf 6.1.3. van deze circulaire, dat het plaatsgebonden risico op het water kleiner is dan 10-6 per jaar. En dat het groepsrisico niet beoordeeld en verantwoord hoeft te worden, omdat de hoeveelheden gevaarlijke stoffen die over deze vaarwegen worden vervoerd niet of nauwelijks van invloed zijn op het groepsrisico.

Weg

Het plangebied ligt deels binnen het invloedgebied van de Waterlandseweg (in de praktijk wordt voor transportroutes 200 m gehanteerd). Over deze weg vindt (in beperkte mate) transport van gevaarlijke stoffen plaats. Bij omgevingsbesluiten waar sprake is van transport van gevaarlijke stoffen in het plangebied en/of binnen het invloedsgebied hiervan, dienen de veiligheidsbelangen van het transport in overeenstemming met de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) van medio 2004 (gewijzigd en verlengd in 2008) te worden afgewogen.


In bijlage 3 t/m 5 bij deze plantoelichting staan de resultaten van de toepassing van de risicobenadering uit deze circulaire. De conclusies voor de bestaande situatie zijn:

  • het beschouwde wegvak heeft geen PR 10-6 contour; de wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden;
  • in de bestaande situatie is het hoogste groepsrisico per kilometer ongeveer een factor 1.000 lager dan de oriëntatiewaarde.


Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.


Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies.


Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Dit bestemmingsplan en de nieuwe ontwikkelingen die hierin zijn opgenomen, zijn in overeenstemming met de nationale belangen van de SVIR.

Ladder voor duurzame verstedelijking (2012)

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt in artikel 3.1.6 dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ontwikkeling van Overgooi als bijzonder woongebied voor het hoogste segment in de woningmarkt is in gang gezet aan het begin van deze eeuw en werd verankerd in het vigerende bestemmingsplan voor Overgooi in 2003. De ontwikkeling verloopt in fasen. In het licht van de "Ladder" is de realisatie van Overgooi een bestaande stedelijke ontwikkeling en daarmee in overstemming met het provinciale beleid voor duurzame verstedelijking, conform figuur 11 van het Omgevingsplan Flevoland.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.


De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam; Bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament; Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren; Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied; Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde; Uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen; Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet; Elektriciteitsvoorziening; Ecologische hoofdstructuur; Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament; Toekomstige verruiming van de Maastakken; Verstedelijking in het IJsselmeer.

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water. 

Nationaal Waterplan (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Dit bestemmingsplan en de nieuwe ontwikkelingen die hierin zijn opgenomen, zijn in overeenstemming met het Nationaal Waterplan.

4.2 Provincie en Waterschap

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.6 Archeologie en cultuurhistorie).

Waterbeheerplan 2010 - 2015

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden.

Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Het
streven is om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema’s: De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunning verlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Waterkader (2007)

Het waterschap Zuiderzeeland heeft in januari 2007 in het rapport "Waterkader, hoe kom ik tot een wateradvies" een handreiking opgenomen om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen. Voor Overgooi is overleg gevoerd met het waterschap over de watertoets, welke is opgenomen in Bijlage 1.

4.3 Gemeente

4.3.1 Duurzaamheid

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

4.3.2 Ruimtelijke ontwikkeling en wonen

Structuurplan Almere 2010

(vastgesteld door de raad op 25 september 2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Dit bestemmingsplan komt overeen met de uitgangspunten van het structuurplan. Met name wordt hier uitvoering gegeven aan het punt 'verscheidenheid in woningen en woonmlieus'. Maar ook kwaliteitsverbetering groenstructuur en verbetering benutting water komt naar voren met de aanleg van de "Overgooische Zoom".

Concept structuurvisie Almere 2.0

(vastgesteld door de raad op 18 februari 2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere:

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pamus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen:

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten.

De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving:

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie:

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming:

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad en een versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold): De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere. Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Dit biedt mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard. Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer. De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum. Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling:

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden. Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader. In dit structuurplan is de ontwikkeling van Overgooi opgenomen.


Welstandsnota Almere (vastgesteld door de raad op 28 juni 2007 en gewijzigd in 2009)

De Woningwet (art. 12A) bepaalt dat het gemeentelijk welstandsbeleid moet worden vastgelegd in een welstandsnota welke door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In de welstandsnota zijn criteria opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst. Deze bouwplannen dienen te voldoen aan de 'redelijke eisen van welstand'. Door middel van de Welstandsnota krijgen planindieners, burgers, ondernemers, professionele opdrachtgevers en ontwerpers per gebied vooraf inzicht in de welstandscriteria waarop het plan getoetst wordt.

In de Welstandsnota worden voor de verschillende gebieden in Almere vier welstandsniveaus onderscheiden:

  • 1. Welstandsvrij;
  • 2. Basistoets, in Almere is dit geldend voor 80% van het gemeentelijk grondgebied. Uitgangspunt is een basiskwaliteit van bebouwing, openbare ruimte en buitengebieden;
  • 3. Basis plus toets: specifieke toets met extra criteria vanwege bijzondere ruimtelijke kenmerken, kwaliteit of ambitie.
  • 4. Uitgebreide welstandstoets, geldend voor de meeste openbare delen van de stad waar een hoog kwaliteits- en ambitieniveau geldt.

Tevens zijn drie typen welstandscriteria opgesteld in het kader van de welstandsbeoordeling:

  • 1. Genrecriteria: Toets door de welstandscommissie aan de hand van een onderverdeling in genres: soorten of typen woon- en werkgebouwen;
  • 2. Gebiedsspecifieke criteria: Toets door de welstandscommissie en alleen van toepassing op een specifiek gebied;
  • 3. Algemene criteria: gericht op architectonisch ontwerp. Toets door welstandscommissie bij reguliere bouwvergunningsplichtige bouwplannen.

Voor Overgooi zijn het basisplus welstandsniveau en de daarbij behorende criteria van toepassing. Momenteel wordt overigens een wijziging voorbereid in (de opzet van) het welstandsbeleid.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet 

(vastgesteld door college van B&W op 2 maart1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor Overgooi is deze regeling overgenomen.

Woonvisie "Almere 2.0 op weg naar 2030"

(vastgesteld door de raad op 5 november 2009)

De Woonvisie 'Almere 2.0 - Op weg naar 2030' geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De ambities van de Woonvisie zijn op 5 november 2009 door de gemeenteraad vastgesteld.

De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere wil voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aanbieden, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt daarbij is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).


Kadernota Grondbeleid

(vastgesteld door de raad op 14 mei 2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • a. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • b. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • c. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • d. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • e. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • f. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase.
  • g. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • h. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • i. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.


Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid. De Kadernota Grondbeleid is uitgangspunt bij de ontwikkeling van Overgooi.

4.3.3 Werk in de stad

Economisch Actieplan Almere (Groei in goede banen) 

(vastgesteld door de raad op 11 januari 2007)

In het economisch actieplan zijn vier pijlers van het economisch beleid geformuleerd:

  • 1. Ontwikkeling kansrijke marktsegmenten: actiever de markt benaderen gericht op bedrijven die de structuur van Almere versterken;
  • 2. Beter benutten bestaande bedrijvigheid: actief relatiemanagement gericht op branches en belangrijke individuele bedrijven en gericht op een ondernemersvriendelijk vestigingsklimaat;
  • 3. Kwaliteit van dienstverlening: doelgericht omgaan met bepalingen bij nieuwe gebiedsontwikkeling en bij herziening van bestemmingsplannen en in ondernemerscontacten transparant en facilitair zijn.
  • 4. Verbeteren van het vestigingsklimaat: voldoende aanbod van aantrekkelijke vestigingslocaties voor de verschillende doegroepen van bedrijvigheid in voorraad hebben. Hiertoe is een ruimtelijke structuurvisie en een ontwikkelingsperspectief opgesteld voor bedrijfslocaties in Almere tot 2020/2030 (GVV).


In het Actieplan wordt nader omschreven wat en op welke wijze er in dit kader zal worden uitgevoerd. Om tot selectie van kansrijke marktsegmenten te komen en de marktbenadering hiervan worden marktsegmentplannen opgesteld, als eerste voor de segmenten Zorg, Onderwijs, Vrijetijdssector, Starters en doorstarters, Retail/funshoppen, Fashion & Design, Zakelijk Dienstverlening, Back office kantoren, Callcenters, ICT en Logistiek.

Bij ontwikkeling en herziening van bestemmingsplannen wordt nagestreefd nieuwe ontwikkelingen te faciliteren, waar mogelijk regels minder gedetailleerd op te nemen en terughoudend te zijn bij het bepalen van bouwhoogtes, dakhellingen, functiemenging, rooilijnen en beperkingen in gebruik.

Het verbeteren van het vestigingsklimaat is in eerste instantie gericht op het ontwikkelen van voldoende uitgeefbaar aanbod van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Ook het versterken van het emotionele vestigingsklimaat krijgt aandacht via een actieve marketingbenadering op basis van de marktsegmentplannen. Verder blijven flankerende beleidsvelden van belang, zoals het woonklimaat, voorzieningen, infrastructuur, arbeidsmarkt en startersbeleid.

Werken in de wijk 

(vastgesteld door het college van B&W op 8 februari 2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd. Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt. Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen in bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten tot 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Voor het plangebied is rekening gehouden met het beleid van werken in de wijk, waar het gaat om het maximale percentage bedrijfsruimte voor een beroep of bedrijf aan huis. 


Detailhandelsvisie Almere 2012 

(vastgesteld door de raad op 15 maart 2012)

De Detailhandelsvisie Almere 2012 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen en de positie van het centrum van Almere Stad als hét centrale (winkel)centrum van Almere. Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra, stadscentrum en een aantal solitaire buurtsupermarkten;
  • Concentratie niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra;
  • perifere detailhandelsvoorzieningen (PDV) ook op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen;
  • Clustering van specifieke PDV en grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV) in 'themacentra': Doemere, Olympiakwartier in Almere Poorten het A6-Park in Almere Hout (initiatieven toetsen aan 'SER-ladder' en 'provinciale beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011').
  • Verruimen mogelijkheden kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden: tot 25 m2 wvo in elke woning mogelijk. Op Markerkant kunnen 10 vestigingen van maximaal 100 m2 wvo per vestiging in twee bedrijfsverzamelpanden in deelgebied 12, worden toegevoegd. Realisatie van kleinschalige bedrijfsruimten in woonwijken, oa voor detailhandel, blijft mogelijk (richtlijn minimaal 1op 100 woningen);
  • Vergroten verzorgingsfunctie en complementariteit warenmarkten. Gestreefd wordt naar uiteindelijk een warenmarkt per stadsdeel;
  • Programmering richten op kwaliteit. Zeer terughoudend in het initiëren van nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe grootschalige detailhandelslocaties (zoals het A6-park), worden vooralsnog niet in ontwikkeling genomen. Op de langere termijn zijn dergelijke ontwikkelingen uitsluitend mogelijk, als deze kwaliteit toevoegen aan het bestaande detailhandelsaanbod en de detailhandelsstructuur versterken. Op strategische locaties zoals het A6-park wordt vooral gestreefd naar voorzieningen met een bovenlokale functie.
  • Deze detailhandelsvisie zo snel mogelijk vertalen in geactualiseerde bestemmingsplannen.


De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV.

Het (toelatings)kader en de kaart bevatten een verdere vertaling van het beleid. Ze vervangen het desbetreffende deel van (tabel 3 van) de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid.


Horecanota Almere 

(vastgesteld door de raad op 09 maart 2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst. De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt. Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen. Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.


Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV) 

(vastgesteld door het college van B&W op 26 januari 2010)

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden.

Hoofdpunten zijn:

  • 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  • 2. Programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is dit 680 hectare extra voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  • 3. Formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructurerings-opgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  • 4. Faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  • 5. Behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.

De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), specifikee woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).

4.3.4 Bereikbaarheid en mobiliteit

Mobiliteitsplan Almere 

(vastgesteld door de raad op 8 maart 2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Verkeersveiligheid rond basisscholen 

(vastgesteld door het college van B&W op 4 december 2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt. De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zgn. educatieve steunpunten c.q. de brede school.

In Overgooi wordt geen basisschool gerealiseerd.

4.3.5 Groene stad

Waterplan Almere (vastgesteld door de raad op 15 september 2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied betekent dit dat er in overleg met het Waterschap een watertoets wordt opgesteld, als bijlage op te nemen bij deze plantoelichting.

Ecologisch Masterplan 

(vastgesteld door de raad op 02 juni 2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd:

  • De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad.
  • Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.


Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.


Kleur aan Groen (2014) 

De nota Kleur aan Groen geeft verder inhoud aan het derde principe van de Almere Principles (2009). Dit is het principe 'Combineer stad en natuur! Het principe luidt:

Om de stad betekenis te geven, zullen wij bewust streven naar unieke en bestendige combinaties van het stedelijke en het natuurlijke weefsel, en naar een verhoogd besef van de menselijke verbondenheid met de natuur.'

De basis van de nota is een kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0024.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in ‘de essentie’. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is verbonden met de stad;
  • 4. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied;
  • 5. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingslan van toepassing op de Overgooise Zoom, de landschapszone, gelegen tussen het noordelijk en zuidelijke deel van Overgooi. Op de kaart van het groenblauwe raamwerk is deze zone aangegeven als 'park'. De realisatie van de Overgooise Zoom is conform de nota.

4.3.6 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces) (vastgesteld door het college van B&W op 16 december 2003)

In de Kadernota Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk. De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan en verkavelingsplan/ inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op ontheffingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland. De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Overgooi wordt ontwikkeld volgens de principes van deze nota.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit 

(vastgesteld door het college van B en W op 6 december 2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, met nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen. Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor Overgooi betekent dit dat verkoop en opslag van vuurwerk niet mogelijk is in het plangebied.

4.3.7 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' 

(vastgesteld door de raad op 29 januari 2004)

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal staat in de ambitie de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  • 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  • 2. oog voor ouderen;
  • 3. meer stedelijkheid;
  • 4. kleur in de stad;
  • 5. aanpak "onvermijdelijke" stadsproblemen;
  • 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.


Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd"

(vastgesteld door de raad op 19 mei 2005)

De notitie "Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren" geeft in de vorm van 2 programma's, "jeugdvoorzieningen" en "zorg voor jeugd", aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden. Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Gelet op het aantal woningen in Overgooi en daarmee samenhangend het draagvlak voor jongerenaccommodaties, kunnen deze niet in Overgooi worden gerealiseerd.


Toekomstvisie vrije tijd "De (vrije) tijd van je leven!" 

(vastgesteld door de raad op 7 april 2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.


Cultuurnota 2009-2012 

(vastgesteld door het college van B&W op 25 november 2008)

Deze cultuurnota vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn. Deze Cultuurnota gaat uit van het versterken van cultuur in de stad op drie niveau's: de eigen woonomgeving, het niveau van de stad en het (boven)regionale niveau.

Eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat zoveel mogelijk Almeerders dichtbij huis aan culturele activiteiten kunnen deelnemen. Dit betekent dat er op wijkniveau - waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen - laagdrempelige activiteiten moeten zijn die aansluiten bij de interesses en wensen van de bewoners ter plekke. Afhankelijk van de locatie en de bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk overigens variëren.

Stedelijk niveau: Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau zal de stedelijke culturele infrastructuur verder versterkt worden. Het gaat hier in de eerste plaats om versterking van de bestaande stedelijke instellingen op bestuurlijk gebied, maar ook op het vlak van marketing en publieksbereik. In de tweede plaats gaat het over de uitbreiding van de culturele infrastructuur om zo een complete stad te worden.


Sportnota 2009-2012 

(vastgesteld door het college van B&W op 25 november 2008)

Het sportbeleid vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn. De sportnota gaat uit van het versterken van sport in de stad op drie niveaus:

  • de eigen woonomgeving;
  • het stedelijke niveau;
  • (boven)regionale profilering.


De eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat elke Almeerder dichtbij huis kan sporten. Dit houdt in dat er op wijkniveau - waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen - laagdrempelige voorzieningen voor meervoudig gebruik aanwezig moeten zijn. Denk aan gymzalen, sportief ingerichte schoolpleinen, sportzalen en multifunctionele playgrounds. In de uitvoering moet worden gekeken hoe activiteiten kunnen worden gebundeld en versterkt. Afhankelijk van de locatie, bebouwing en bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk variëren. Combinatie met onderwijshuisvesting biedt interessante mogelijkheden.

Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau kan en moet het stedelijke sportvoorzieningenniveau worden versterkt. Een bundeling van voorzieningen en partijen middels de realisering van sportclusters, verdeeld over de stad, heeft daarbij voorkeur. Deze sportclusters bestaan uit combinaties van bijvoorbeeld sportverenigingen, commerciële sportaanbieders, zorginstellingen, wellness, kantoren van sportbonden, kinderopvang en sport- en beweegopleidingen. Dergelijke sportclusters sluiten aan op trends als commercialisering en individualisering.

(Boven)regionale profilering: Een grote publiekstrekker op het gebied van cultuur, sport of recreatie staat de komende jaren hoog op de agenda. De precieze invulling is nog niet duidelijk, maar is in ieder geval op het gebied van vrije tijd. Almere heeft als nieuwe stad de kans anders en innovatief te zijn. Dit betekent dat het vrijetijdsaanbod voor iedereen duidelijk maakt: dáárvoor moet je in Almere zijn.

Bij deze identiteit past een thema als Sportstad: watersport, sport in de openbare ruimte, commerciële sport en enkele goed gekozen takken van topsport met daarbij behorende topsportaccommodaties. Sport past bij de identiteit van een jonge en dynamische stad. Bovendien zijn in Almere de voorwaarden waaronder sport goed gedijd aanwezig: goede positionering, ruimte, water en groen. Almere wil haar profiel van sportstad derhalve verder versterken, zowel voor de eigen bewoners als voor de regio. De mogelijkheid voor de realisering van een of enkele topsportaccommodaties wordt onderzocht. Ook valt te denken aan de uitbreiding van recreatieve sportvoorzieningen zoals golf. Deze voorzieningen zijn ook beschikbaar voor sportopleidingen en het aantrekken van aansprekende evenementen.

In het verlengde van bovenstaande visie luidt de hoofddoelstelling van het Almeerse sportbeleid 2009-2012 als volgt:

  • het stimuleren van de deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten,
  • het bevorderen van een sterke organisatorische sportinfrastructuur en
  • het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig sportaanbod.


Archeologienota 2009 

(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

De gemeente Almere voert een actief archeologisch monumentenbeleid, gericht op het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente en het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen. In 2007 trad de Wet op de de Archeologische Monumentenzorg in werking. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud van waardevolle archeologische resten ter plaatse ('in situ');
  • de verstoorder (van de bodem) betaalt;
  • vooronderzoek van de bodem in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkelingen doen;
  • de verplichting om in ruimtelijke plannen rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • de verantwoordelijkheid voor archeologische monumentenzorg wordt bij gemeenten neergelegd;
  • de opgravingsmarkt wordt geliberaliseerd.


Het gemeentelijk beleid, als uitwerking van deze wet, is neergelegd in de Archeologienota 2009. De nota gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie vanaf 2008 tot 2012. Het beleid heeft tot doel een beperkte en representatieve steekproef van behoudenswaardige vindplaatsen en scheepswrakken te behouden, bij voorkeur in de bodem (in situ).Het selectiebeleid geeft door middel van locaties op de Archeologische Beleidskaart Almere 2009 aan welke gebieden verwachtingsvol c.q. mogelijk behoudenswaardig zijn. Er wordt gefocust op gebieden waarin zich (representatieve) prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit vooral hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen. Door de strengere selectie wordt in een kleiner oppervlak van de gemeente archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Projecten buiten de geselecteerde gebieden zijn wat archeologie betreft vergunningsvrij, behalve scheepswrakken. Het doel is om uiteindelijk op de belangrijke plaatsen wél een betere onderzoekskwaliteit te bereiken.

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan drie condities is voldaan:

  • 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter, en;
  • 2. het plangebied betreft een terrein dat niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen, en ;
  • 3. het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm.


De nota is juridisch verankerd in de gemeentelijke archeologieverordening (zie hieronder).


Gemeentelijke Archeologieverordening 

(vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Op het terrein waarin zich een archeologische vindplaats bevindt is geen andere inrichting toegestaan dan die het behoud, beheer onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Middels een aanlegvergunningenstelsel kan hiervan soms - en dan onder strikte voorwaarden - worden afgeweken. Als het onvermijdelijk is dat er ingrepen zullen worden gedaan, dan dient de vindplaats te worden opgegraven voordat de omgevingsvergunning kan worden verstrekt.

Om de vindplaats ligt een extra beschermingszone. Ook hiervoor geldt een omgevingsvergunning die onder voorwaarden kan worden verstrekt.

In gebieden waarvoor een onderzoeksverplichting geldt worden behoudenswaardige archeologische waarden verwacht. Deze zijn in de eerdergenoemde Nota Archeologische Monumentenzorg 'selectiegebieden' genoemd en zijn aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere. Bepaalde wijzigingen van de bestaande inrichting van die genoemde gebieden zijn vergunningplichtig.

Een omgevingsvergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

In de Archeologieverordening is opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de Archeologische Beleidskaart Almere) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders worden overgenomen, met een met de Archeologieverordening overeenkomstige bescherming. In de bestemmingsplanvoorschriften is deze bescherming uitgewerkt in de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 1", "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie 3". De bestemming "Waarde - Archeologie 1" is toegekend aan terreinen waar archeologische waarden verwacht worden en waar een onderzoeksplicht is vastgesteld. Terreinen waarin behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, zijn bestemd als "Waarde - Archeologie 3". Rondom deze terreinen is een extra beschermingszone gelegd van minimaal van 10 meter. Deze zone is bestemd als "Waarde - Archeologie 2".

Het vigerende archeologiebeleid, de Archeologieverordening en de Archeologische Beleidskaart zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.

4.3.8 Overig

Prostitutiebeleid Almere 

(vastgesteld door de raad op 14 februari 2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden). In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een seksbedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is. Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor Overgooi betekent dit dat prostitutie is uitgesloten binnen het plangebied.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2008 

(vastgesteld door de burgemeester op 17 juni 2008)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2008 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van coffeeshops in Almere. Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen. Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I " lichte horeca". Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 250 meter te zijn tussen een school en een coffeeshop;
  • een coffeeshop is zodanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van industrieterreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.


Voor Overgooi betekent dit dat vestiging van een coffeeshop in het plangebied niet mogelijk is.


Hoofdstuk 5 Stedenbouwkundig plan

5.1 Ruimtelijk concept

5.1.1 Hoofdstructuur

In Overgooi zal een zeer luxe woongebied worden gerealiseerd zoals dat bekend is in onder andere Aerdenhout, Bloemendaal, Wassenaar en 't Gooi. Uit een analyse van deze gebieden blijkt dat deze woongebieden bestaan uit landschappen die bewoond zijn geraakt. Het zijn "woonlandschappen".

In het ruimtelijk plan zijn woonlandschappen opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de verschillende ruimtelijke landschappelijke kenmerken, die in het huidige polderlandschap te onderscheiden zijn. De ruimtelijke kenmerken van de polder, zoals zichtlijnen, brandgangen, vaarten en de rationele verkaveling worden in het woongebied doorgezet, zodat sprake zal zijn van een tot een woongebied getransformeerd landschap.

De verschillende deelgebieden worden bijeengehouden en onderscheiden door een groen raamwerk, dat bestaat uit een systeem van lanen en een vijfde landschap waar niet gewoond wordt: de landschapszone. Deze landschapszone, de Overgooische Zoom, loopt globaal van oost naar west, tussen het Cirkelbos en het Waterlandse Bos. De lanen lopen van noord naar zuid en staan haaks op de Gooimeerdijk.

Op onderdelen is het stedenbouwkundig plan in de afgelopen jaren aangepast en versterkt. In dit plan is nog meer rekening gehouden met de groene omgeving door op verschillende punten zichtlijnen te creëren die de aangrenzende gebieden als het ware verbinden. Centrale elementen van het stedenbouwkundig plan zijn: een duidelijke structuur met groene elementen (onderscheid in profiel, grootte en boomgrootte), herkenbare ruimte, lange zichtlijnen en identiteit per buurt (dijkoriëntatie, waterwijk of boswijk), differentiatie in het woonmilieu en duurzame stedenbouw.

5.1.2 De lanen

Door het gebied lopen duidelijke assen en diagonalen, die het noordelijk en het zuidelijk deel en ook de woonomgevingen met elkaar verbinden evenals de omringende bossen. De lanen vormen een belangrijk ruimtelijk element in het stedenbouwkundig plan en bieden ruimte aan boven- en ondergrondse infrastructuur. De lanen zijn zo opgebouwd dat het midden open blijft. De rijbanen zijn gescheiden en de rijrichtingen zijn gesplitst.

De woonhuizen op de percelen die aan de lanen grenzen, krijgen een oriëntatie op de laan. De stedenbouwkundige richtlijnen voor de percelen aan de lanen zijn daarmee minder vrij dan de richtlijnen voor de percelen langs de woonstraten. Dit uit zich met name door de beperkte diepte van de voortuin langs de lanen en een gewenste minimale hoogte van het hoofdgebouw langs de lanen.

5.1.3 Verschillende sferen

In Overgooi worden verschillende woonbuurten gecreëerd. De verschillende woon- en leefomgevingen hebben elk een eigen karakter en zijn onderling verbonden door het landschapspark, de Overgooische Zoom, dat al gedeeltelijk is aangelegd. Op de kruising van de noord-zuid as en het landschapspark is een kleine brink in het plan opgenomen, met ruimte voor kleinschalige voorzieningen. In de toekomst wordt dit een sfeervolle ontmoetingsplek. De wandelpaden langs de landschapszone worden verhard en geven de oever een parkachtige uitstraling. De kleine eilanden, karakteristieke bruggen en het riet in het water zorgen er samen voor dat wandelen langs het water afwisselend en aantrekkelijk is.

Er zijn duidelijke ruimtelijke verschillen tussen de formele villawijk Overgooi en de omliggende bossen. De villawijk kenmerkt zich door haar strenge structuur, een netwerk van zichtassen met een duidelijke dorpsachtige kern, als hart van de compositie. De omliggende bossen zorgen voor een duidelijk contrast, natuurlijke processen ten opzichte van artificiële lijnen. Er ontstaat een bijzonder gebied. De lange rechte as haaks op de dijk is de hoofdas van het woongebied met in het midden van het gebied de brink als hart van een dorpsachtige kern (fase 3).

De parallel aan de Gooimeerkust gelegen wegen zijn niet recht, ze volgen de bocht van de kust. De wegen hebben daardoor geen eind ze zijn oneindig spannend. De parkachtige zone ligt in het midden van het woongebied ter hoogte van de rotonde en bestaat uit een watergebied, een strak vormgegeven grand kanaal, met drie zeer onderscheidene sterk artificiëel vormgegeven eilanden. Aan de zuidzijde van het water is een openbare parkzone met veel niet-inheemse beplanting; aan de noordzijde is een private oeverzone die door strakke beplanting vormgeven wordt.

5.1.4 Woongebieden

Binnen de stedenbouwkundige hoofdstructuur zijn meerdere woongebieden gesitueerd. Elk woongebied heeft haar specifieke vorm en is daarmee herkenbaar. Deze specifieke vormen worden benadrukt door het gebruik van verschillende type beplantingen en het eventueel toepassen van kunst in de openbare ruimte. De noordelijke kavels zijn vooral op het water gericht. Deze woongebieden zijn aan elkaar gekoppeld door kleinschalig vormgegeven bruggen. De zuidelijke woongebieden (aan de zuidzijde van de Overgooische Zoom) zijn aan de noordzijde gericht op de landschapszone en naar het zuiden toe vooral op het Gooimeer gericht. Per woonomgeving wordt een groen en/of blauw hart gerealiseerd. Voor elk hart wordt een eigen inrichtingsplan gemaakt.


Het noordelijk woongebied

Het terrein gelegen tussen de Waterlandseweg en de Meesweg vormt het entreegebied van Overgooi. In deze zone zal een manege worden gesitueerd. Het overige deel van de strook langs de Waterlandseweg krijgt een bestemming recreatieve doeleinden (weidegebied) en stadslandbouw. Dit relatief open entreegebied ligt volledig in de zone van het wegverkeerslawaai van de Waterlandseweg en is 185 meter breed. Deze zone is ongeschikt voor geluidsgevoelige bestemmingen.

Tussen het entreegebied en de landschapszone komt een circa 40 ha groot woongebied, dat in noord-zuidrichting een open karakter heeft. Dit doorzicht is mogelijk door lanen en poldersloten die door het gebied lopen. Het woonlandschap wordt bepaald door een stelsel van grachten en sloten. Het gebied wordt door een centrale laan verdeeld in een aantal woongebieden.

De sloten in het woongebied worden mee uitgegeven. Ze monden uit in het water van de Overgooische Zoom en daarna in de Waterlandse Tocht. Tussen de Meentweg en het woongebied wordt de huidige bermsloot verbreed tot een watergang om de zelfstandigheid van het woongebied in ruimtelijke zin te vergroten.


Het zuidelijk woongebied

Het woonlandschap tussen de Meesweg en de Gooimeerdijk vormt het grootste deelgebied in Overgooi. Het 79 ha grote gebied wordt door twee in noord-zuidrichting lopende lanen verdeeld in drie woonvelden. De westgrens wordt gevormd door een derde laan (grenzend aan fase 1) en de oostgrens door een uitloper van de landschapszone.

De lanen zijn breed en vormen een contrast met de smalle woonstraten. De rijbanen in de lanen zijn gescheiden en worden begrensd door bomen aan weerszijden. De ruimte tussen de rijbanen is open en biedt een perspectivisch vergezicht op de Gooimeerdijk. Deze tussenruimte is hol en vormt bij overmatige regenval, als een wadi, de waterafvoer van het gebied.

De hoofdontsluiting van dit deelgebied ligt ongeveer ter plaatse van de huidige Meesweg op de grens met de Overgooische Zoom. Deze nieuwe weg is direct gekoppeld aan de Meentweg en via één van de lanen gekoppeld aan de Gooimeerdijk.

Haaks op de lanen worden de woonstraten gerealiseerd. In deze woonstraten worden een reeks van bajonetten, verbredingen en pleintjes gerealiseerd waardoor er geen sprake is van lange rechtstanden in de smalle straatjes. Voor fase 2, het gebied dat momenteel deels in uitgifte is, is een inrichtingsplan vastgesteld.

Aan de noordelijke zijde van dit deelgebied worden de reeds in het plangebied aanwezige woningen (huidige agrarische woningen) ingepast in de nieuwe landschappelijke en stedenbouwkundige structuur. Ook is in deze zone een reservelocatie voor voorzieningen opgenomen. Deze locatie is bedoeld voor maatschappelijke doeleinden, zoals sport, recreatie, lichte vormen van horeca en kleinschalige en detailhandel.

5.1.5 Clusteren

In het plangebied is het op diverse aangegeven plekken langs de lanen, bij de ingang van het woongebied langs de Waterlandseweg en langs de Gooimeerdijk, mogelijk om, in plaats van vrijstaande woningen, woningen te clusteren. Het doel van deze mogelijkheid tot clustering is ruimte te creëren voor gezamenlijke initiatieven die leiden tot de ontwikkeling van samengevoegde woningen.

Een "cluster" valt kwalitatief te definiëren als een hoogwaardig gebouw, bestaande uit meerdere woningen, met de ruimtelijke uitstraling van een landhuis of grote villa.

In kwantitatief opzicht (aantallen, maatvoering, e.d.) zijn clusters in de planregels als volgt geregeld:

In afwijking van de algemene regel dat per bouwperceel ten hoogste één woning is toegestaan is het mogelijk op de delen van het plangebied die zijn voorzien van de nadere aanwijzing (c) meerdere woningen in één hoofdgebouw toe te staan (clusteren). In principe is het onderscheid van het wonen langs lanen en langs woonstraten ook van toepassing op de geclusterde woningen. Hierop geldt echter een aantal uitzonderingen die in aparte bouwvoorschriften voor clustering langs lanen en clustering langs woonstraten zijn geregeld.

Het bouwperceel voor geclusterde woningen dient ook over een minimale oppervlaktemaat van 1.500 m² te beschikken. De hoeveelheid woningen op het bouwperceel is echter afhankelijk van de werkelijke grootte van het bouwperceel. Per 1.000 m² is 1 woning toegestaan. De breedte van het bouwperceel dient ten minste 56.00 m te bedragen. De breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw waarin geclusterd wordt mag ten hoogste 40.00 m bedragen.

De afstanden van de voorgevel(rooi)lijn en de achtergevellijn tot de aangrenzende laan of woonstraat zijn dezelfde als in de normale regeling met dien verstande dat in geval van clustering aan lanen ten minste 60% van de voorgevel van het hoofdgebouw in de gevellijn dient te worden gebouwd. De afstand van bebouwing tot de zijerfscheiding dient in geval van clustering ten minste 10.00 m te bedragen waarvan op het gehele perceel niet mag worden afgeweken.

Het hoofdgebouw waarin wordt geclusterd mag uitsluitend op Vlak H worden gebouwd overeenkomstig beide figuren in de voorschriften. Achter de achtergevellijn mogen bijgebouwen worden gebouwd over ten hoogste 25% van het Vlak B en aan een zijde van het vlak c.

Voor de bouwhoogte van het hoofdgebouw gelden dezelfde hoogtematen als bij het bouwen aan de lanen of aan de woonstraten met dien verstande dat, althans voor ten minste 60 % van het grondoppervlak, een minimale bouwhoogte van 3 bouwlagen verplicht is.

 

5.1.6 Buitenplaats Overgooi

In fase 2, 3 en 4 bestaat de mogelijkheid om buitenplaatsen te situeren. Hiervoor worden zeer grote kavels in het plan opgenomen. Evenals de brink geeft ook deze buitenplaats extra identiteit aan Overgooi. Inmiddels (in 2011) is in het woonveld voor de tweede fase een eerste bijzondere kavel aangegeven waarop een woongebouw als buitenplaats kan worden gerealiseerd. Deze kavel wordt gecomplementeerd door een tegenoverliggend terrein waar ruimte is gereserveerd voor bijgebouwen in de vorm van individuele woningen. In totaal wordt hiermee een stedenbouwkundig ensemble voorgesteld dat in sterke mate de identiteit van het woonveld gaat bepalen.

Het hoofdgebouw kan bestaan uit één of meerdere woningen. Voor de bouw van meerdere woningen in één hoofdgebouw dient Burgemeester en Wethouders ontheffing te verlenen. Dit is alleen mogelijk op een kavel met een minimale omvang van 1 ha. Op deze kavel kan dan een groot woongebouw worden gerealiseerd met een uitstraling van een buitenplaats. Om de identiteit meer kracht bij te zetten zijn ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de buitenplaats gewenst. Deze randvoorwaarden dienen in dit kader als inspiratiebron gezien te worden. Als ruimtelijke randwoorden zijn te noemen:

Hoofdgebouw

  • Monumentale uitstraling in architectuur en massa (van classicistisch tot modernistisch)
  • Verankerd in zijn omgeving qua zichtbaarheid en beleving
  • Ruimtelijk zwaartepunt (landmark)
  • Gebouw en omgeving als een functionele eenheid ontwerpen

Bijgebouwen

  • Qua architectuur en massa ondergeschikt aan het hoofdgebouw
  • In stedenbouwkundige opzet onderdeel van de Buitenplaats (stedenbouwkundig ensemble)
  • Sterke ruimtelijke/functionele relatie met de met directe (pleinvormige) omgeving

Landschappelijke setting

  • Tuinen en water rond het hoofdgebouw als samenhangend geheel vormgeven
  • Inrichting (semie)openbaar gebied aansluiten op het landgoedkarakter
  • Assenstelsel (zichtlijnen) respecteren en versterken
  • Pleinvormige ruimte als contramal tegenover entree hoofdgebouw benadrukken.


Verder zijn de voorschriften in dit bestemmingsplan Overgooi leidend voor de ruimtelijke opzet. Indien het plan afwijkt van de voorschriften zal dit afgewogen en beoordeeld moeten worden op de toegevoegde waarde in relatie tot de maatschappelijke en bestuurlijke haalbaarheid.

5.1.7 Fase 5, het Circelbos

Het meest oostelijk gelegen gedeelte van Overgooi bestaat uit een bijna vierkant gebied dat aan twee zijden wordt begrensd door het Cirkelbos. Het ontwerp van het bestaande Cirkelbos met ronde open plekken of ronde bospercelen wordt voortgezet in het woongebied van fase 5, het nieuwe Cirkelbos. Het plangebied van fase 5 is in particulier eigendom. De eigenaar heeft aangegeven dit gebied zelf te willen ontwikkelen.

Het plangebied fase 5 heeft een oppervlak van 51,4 ha en er kunnen circa 180 kavels worden gerealiseerd. Door de lage dichtheid wordt het bosgevoel versterkt en vormt het gebied samen met het Cirkelbos één geheel.

Het gebied wordt ontsloten vanaf de bestaande Musweg, Merelweg en Meesweg. De laatste wordt, ter voorkoming van sluipverkeer, geknipt op de grens van het Cirkelbos en de Overgooische Zoom. Fase 5 wordt doorsneden door boswegen die haaks op de Gooimeerdijk staan en als brandgangen een blik op de dijk bieden. Haaks op de boswegen lopen smalle bospaden die de kavels ontsluiten. In het plangebied van fase 5 wordt één cirkelvormige ruimte gereserveerd voor een landgoed of een andere bijzondere functie. Hierbij wordt gedacht aan een voorziening met een extensief, (sociaal-)cultureel of recreatief karakter. Dit gedeelte van het plangebied heeft de bestemming Woongebied/gemengde doeleinden-2

5.1.8 Landschapszone Overgooische Zoom

Het groene raamwerk in Overgooi verbindt het Waterlandse bos en het Cirkelbos en wordt gevormd door de Landschapszone en het stelsel van lanen en andere groene openbare ruimtes. Een sterke drager zorgt voor herkenbaarheid; het netwerk van zichtassen als kern van de compositie geeft identiteit aan de plek.

Kernpunten die de sfeer van het gebied bepalen, zijn:

  • Lange zichtlijnen die het mogelijke maken om ver te kijken, zorgen voor relaties met de omgeving waarbij de beleving van het water voorop staat.
  • Afwisseling van strakke groene lijnen en de natuurlijke parkachtige landschapsstijl.
  • Het zichtbaar zijn van allure, bruggen en inrichting van het gebied.
  • De eilanden zorgen voor ontdekking en avontuur, diverse spel- en speelmogelijkheden.
  • De combinatie van het open water en de eilanden geven het gebied een bijzonder karakter.
  • Vloeiende overgangen van watergebied via de beekzone naar de bossen en het Gooimeer.


Op deze wijze ontstaat er een unieke plek in de polder. Het contrast tussen het stedenbouwkundig plan, de omliggende bossen, de landschapsstijl van de landschapszone met daarin de duidelijk artificiële elementen (eilanden, bruggen) vormen te samen een uniek eigen gebied.

5.1.9 De oevers en de eilanden

De noordelijke oever grenst aan uit te geven gebied. De lange rechte lijn van bomen, taxodium's, benadrukt de vorm van het Grandkanaal. Deze lijn geeft tevens aan dat in deze zone een natuurlijke grens is tussen het uit te geven gebied en openbaar gebied. De aansluitende bloemrijke rietzone (nieuwe aanplant) kan zich ontwikkelen naar een zo gevarieerd mogelijk beeld, spontane rietgroei hoeft niet hinderlijk te zijn. Bij de te situeren kavels kunnen steigers worden aangelegd.

De zuidelijke oever met aanliggend hoogwaardig parkgebied wordt ingeplant met veel exoten. Dit gebied heeft een verblijf- en recreatieve functie. Aan deze zijde wordt het beeld van grandkanaal in stand gehouden: het lange water waarover heel ver gekeken kan worden. Het park met de vele soorten bomen benadrukt hier de Engelse landschapsstijl, afwisseling in geur, kleur en vooral seizoenen zijn hier heel belangrijk.

De eilanden hebben een sterk artificieel karakter. Ze wijken duidelijk af van de omgeving. Er zijn voor de eilanden drie thema's gekozen: ontdekking, zichtbaarheid en artificieel.

Ontdekking

Het meest westelijke eiland met het zandstrand (geen zwemwater) is omzoomd met beplanting; de buitenkant is dicht met enkele doorzichten. Het eiland heeft een open middengebied voor sport, spel en recreatie. Er zijn diverse openingen in de beplanting gemaakt om zichtlijnen te verkrijgen. Deze zichtlijnen zijn vooral vanuit de bankjes gericht. Bij de entree tot het eiland, via de smalle loopverbinding aan de zuidzijde, is de beleving van water een wezenlijk onderdeel. Het zandstrand heeft het uiterlijk van een echt strand en is een duidelijk artificieel gekozen inrichtingselement. De zwerfkeien met hun natuurlijke uitstraling zijn een voorbeeld van artificieel gekozen spel elementen.

Zichtbaarheid
Het middelste eiland kenmerkt zich voor door haar eenvoud en het zichtbaar zijn daarvan. De beplanting bestaat uit bomen en lage vegetatie die bloemrijk is. De bloesem van bijv. de acacia zorgt weer voor het versterken van de biodiversiteit.

Artificieel

Het meest oostelijke eiland kan als het meest artificieel worden omschreven. Rhodondenderons in de polder op grote heuvels van turf. Dit eiland kenmerkt zich net als het eerste eiland door haar min of meer gesloten structuur en ook door de Engelse landschapsstijl. Hier is de beleving van het contrast met de strenge stijl van het stedenbouwkundig plan het grootst.

De zone waar het grote water via een stenen bedding naar de Gooimeerbeek gaat, kenmerkt zich vooral door vloeiende overgangen van het watergebied via de beekzone naar de bossen en bij het Gooimeer. Dichtbij dit gebied is in de plannen een brink met ruimte voor kleinschalige voorzieningen opgenomen. Beleving van het water (kwelwater) speelt hier een belangrijke rol, een zichtbaar stromende beek.

5.1.10 Eisen van welstand

Het gewenste welstandsniveau in het plangebied is beschreven in paragraaf 3.1. Het welstandsniveau is opgenomen in de welstandsnota.

5.2 Wonen, werken en voorzieningen

5.2.1 Wonen

In Overgooi worden het noordelijk en zuidelijk deel en ook de buurten met elkaar verbonden via duidelijke assen en diagonalen. En ook het centraal gelegen park de Overgooische Zoom verbindt de verschillende woon- en leefomgevingen met elkaar. Elke buurt krijgt een eigen karakter (door bewoners vervolgens zelf in te vullen). Op de kruising van de noord-zuid as en de landschapszone bevat het plan een kleine brink met ruimte voor kleinschalige voorzieningen.

De verkavelingstructuur uit de eerste fase wordt voortgezet in de tweede fase. Deze fase bestaat vooral uit grote kavels (minimaal 1.500 m2) voor vrijstaande woningen en ook enkele clusterkavels. Evenals in de eerste fase is het in de tweede en volgende fasen mogelijk een bedrijf aan huis te starten, onder de in paragraaf 3.2 genoemde voorwaarden. In de woonstraten worden informele wandelpaden en groene straatprofielen (met bomen en beukenhagen) aangelegd. Centraal in de tweede fase is een buitenplaats gesitueerd.

In de fasen 3 en 4 Zuid wordt de ontwikkeling zoals in fase 2 zuid voortgezet door uitgifte van kavels met een grootte vanaf 1.500 m2. In de fasen 3 en 4 Noord bedraagt de omvang van 40 % van de kavels 1.000 - 1.500 m2; 60 % van de kavels heeft een omvang vanaf 1.500 m2. De grotere kavels zijn onder meer gelegen aan het water, langs lanen, randen en zichtlijnen.

De ontwikkelingsrichting van Overgooi is van west naar oost vanwege de bestaande ontsluitingsweg (Meentweg), de aantakkingsmogelijkheden op het rioleringssysteem en het gasnet van Almere Haven en vanwege het medegebruik van de voorzieningen in Almere Haven.

 

5.2.2 Werken

In Almere Overgooi zijn geen zelfstandige bedrijfsvestigingen en zelfstandige kantoren mogelijk. Wel wordt toegestaan om een deel van de woning, maximaal 50% van het bruto vloeroppervlak, te benutten als kantoor of praktijkruimte aan huis en voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die passen binnen de planologische regeling van dit bestemmingsplan.

Er dienen voldoende parkeermogelijkheden op het eigen erf te zijn en het beroep of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit hoort door de bewoners zelf te worden uitgeoefend. De woonfunctie dient hierbij het hoofddoel van de bewoning te blijven.

5.2.3 Voorzieningen

In het plan is circa 18,4 ha uitgeefbaar terrein opgenomen voor verschillende vormen van voorzieningen (incl. fase 5). Het grootste deel van dit terrein ligt langs de Waterlandse weg. Dit gebied heeft deels als bestemming een manege, inclusief een weidegebied. Verder is bij de herziening van het bestemmingsplan de bestemming stadslandbouw toegevoegd (bestemming Agrarisch-Stadslandbouw). Centraal in het plangebied bij de toekomstige brink ligt een locatie voor kleinschalige voorzieningen met bestemming Woongebied/gemengde doeleinden-1 (WGgd-1). Hier is vestiging van voorzieningen mogelijk, zoals dienstverlening, horeca (cat.1), kleinschalige detailhandel en maatschappelijke en recreatieve voorzieningen. Centraal in fase 5 is de bestemming Woongebied/gemengde doeleinden-2 (WGgd-2)opgenomen ten behoeve van een bijzondere vestiging. Hier is vestiging mogelijk van dienstverlening, niet-zelfstandige horeca (cat.1) en maatschappelijke en recreatieve voorzieningen.


Manege

Ten noorden van het woongebied zal een manege/paardenhouderij worden gevestigd. Hiertoe is binnen het westelijk deel van de bestemming agrarisch-stadslandbouw een functieaanduiding voor paardenhouderij opgenomen. Uit oogpunt van geurhinder gelden aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten, zoals woningen. Zie hiervoor paragraaf 5.5.3 Geur. Tevens dient een afstand van 37,50 m tussen bebouwing en het hart van de Meentweg te worden aangehouden. Het bebouwingspercentage voor het aanduidingsgebied bedraagt 10%, waardoor uit bedrijfsoogpunt voldoende bebouwing kan worden opgericht. Daarbij is het behoeve van de manege is mogelijk een bedrijfswoning te bouwen. Verder wordt bed&breakfast mogelijk gemaakt. Dit laatste wordt door de gemeente als een minder geurgevoelige bestemming gezien (kort verblijf, beperkt aantal mensen etc.) en daarom toelaatbaar geacht als passend gebruik bij de manege/paardenhouderij.

Aan de zuidzijde van de kavel voor de manege bevinden zich twee archeologische vindplaatsen die als paardenweide ten behoeve van de manege zijn in te richten. Voor de inrichting van deze vindplaatsen zijn inrichtingsplannen opgesteld.

5.2.4 Stadslandbouw

In Overgooi zijn gronden die op termijn ontwikkeld gaan worden als woongebied in gebruik voor tijdelijke landbouw. De Stichting Vrienden Stadslandbouw Almere heeft de gemeente verzocht om op de strook langs de Waterlandseweg ook als permanente agrarische bestemming t.b.v. stadslandbouw mogelijk te maken. Deze strook heeft in het vigerende bestemmingsplan Overgooi (2003) de bestemming Recreatieve doeleinden/manege (Rm). Stadslandbouw is het produceren van voedsel in, om en voor de stad. Stadslandbouw komt in vele vormen voor en betreft vaak multifunctionele landbouw. Het legt een koppeling tussen (lokale) agrarische voedselproductie en de stedelijke behoefte aan recreatie, ontspanning, educatie, eigen of streekproducten en de verkoop hiervan en aan landschapsbeheer. In de Concept-structuurvisie Almere 2.0 is stadslandbouw opgenomen als toekomstige vorm van ruimtegebruik met name voor de oostkant van Almere.

Teneinde inzicht te krijgen in haalbare vormen van stadslandbouw voor de strook langs de Waterlandse weg, de 'Overgooise strook', heeft de CAH/Kenniswerkplaats Almere een nadere verkenning uitgevoerd. Op basis van een agronomische, ruimtelijke en sociaal-economische analyse zijn een aantal scenario's voor stadslandbouw ontwikkeld. Deze zijn onder meer besproken met betrokken partijen in de omgeving van de Overgooise strook en met partijen op het terrein van stadslandbouw in Almere. Uitkomst van de verkenning is dat behalve de huidige bestemming van het gebied, manege en paardenweiden, ook stadslandbouw een haalbare bestemming kan zijn. Daarbij komt een geleidelijke ontwikkeling van het Basisscenario naar een meer multifunctionele ontwikkeling in de richting van scenario Overgooise Hof als een wenselijke ontwikkeling naar voren. Het Basisscenario gaat uit van voortzetting van de huidige praktijk, het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij voedsel wordt geproduceerd voor de stad. Dit Basisscenario wordt gezien als een start. In samenhang met de veranderingen in de omgeving kan de betrokken ondernemer functies toevoegen, bijvoorbeeld educatie, verwerking, zorgboerderij, recreatie, of ondergeschikte verkoop of horeca. Hierdoor verschuift het Basisscenario geleidelijk aan in de richting van het scenario Overgooise Hof (referentie Hof van Twello, Twello).

Gezien de uitkomsten van het onderzoek van de CAH, het beleid uit de Concept-structuurvisie Almere 2.0 gericht op het bieden van ruimte voor stadslandbouw aan de oostkant van Almere en het verzoek van de Stichting Vrienden Stadslandbouw Almere, is in dit bestemmingsplan Overgooi (2013) de bestemming van de 'Overgooise strook' verbreed tot Agrarisch-Stadslandbouw (met in het westelijk deel tevens de mogelijkheid voor vestiging van een paardenhouderij/manege).

Wat betreft stadslandbouw wordt binnen deze bestemming het telen van gewassen (houtteelt en boomkwekerijen daaronder begrepen) en/of het houden van dieren mogelijk gemaakt als hoofdfunctie. Het gaat hierbij om een agrarisch bedrijf dat gericht is op agrarische productie, waarbij ook nevenactiviteiten mogelijk zijn. Daarbij gaat het om ontvangst-, verkoop- en bewerkingsactiviteiten die ondergeschikt en ondersteunend zijn aan de agrarische hoofdfunctie, zoals educatie, verwerking, zorgboerderij, recreatie of ondergeschikte verkoop of horeca (incl. bed&breakfast). Verder kan het ook gaan om stadslandbouw met een recreatief karakter, zoals moestuinen, waarbij het produceren van voedsel voor de stad centraal staat. Wat betreft de ruimtelijke effecten van deze hoofd- en nevenactiviteiten gaat het vooral om behoefte van gebouwen op het erf, aard en aantal verkeersbewegingen en eventuele milieueffecten.

Met name vanwege de milieuaffecten, maar ook vanwege de ruimtelijke effecten van bebouwing zijn afstanden opgenomen in de planregels tot woningen of de bestemmingsgrens met de woonbestemming. Voorts is het houden van dieren alleen in kleinschalige omvang toegestaan.

5.2.5 Speelplekken en inrichting openbaar gebied

In Overgooi worden verspreid in de woonstraten openbare speelplekken opgenomen voor kinderen tot 12 jaar. De situering van deze speelplekken zal in het inrichtingsplan nog nader worden uitgewerkt. Voor de oudere kinderen is er in de landschapszone voldoende ruimte voor speelplaatsen. In deze centrale zone wordt eveneens de mogelijkheid voor het vestigen van een jongerenontmoetingsplaats (JOP) opengelaten. Ten aanzien van de sociale veiligheid zijn de eisen van het politiekeurmerk veilig wonen van toepassing.

5.3 Verkeer

5.3.1 Autoverkeer

Wijkontsluiting

De structuur zoals die tot nu toe is aangelegd (zie par. 3.3.) zal worden gehandhaafd en verder aangevuld met de onderstaande punten.

De verwachting is dat de provinciale weg Waterlandseweg N305 binnen de termijn van dit bestemmingsplan verdubbeld zal worden. Dit betekent dat de huidige 2x1 rijbanen worden omgebouwd tot 2x2 rijstroken. In de milieuberekeningen ten behoeve van de woningbouwontwikkeling in dit bestemmingsplan is deze ontwikkeling reeds meegenomen.

Gebiedsontsluitingweg Maatweg zal wanneer de gronden aan weerszijden ontwikkeld worden, omgebouwd worden tot een erftoegangsweg 30 km/h. Verder wordt deze richting het noorden doorgetrokken en aangesloten op de Meentweg. Dit noordelijke deel van de Maatweg heeft een ontsluitende functie voor het gebied ten noorden van de Overgooise Zoom en is een verbinding tussen noord en zuid. Het zuidelijke deel heeft een ontsluitende functie via de Gooimeerdijk Oost. De Meesweg zal op de grens van het Cirkelbos en Overgooische Zoom worden geknipt. Fase 5 wordt dan ontsloten via de Merelweg naar de Waterlandseweg en via de Musweg naar de Gooimeerdijk.

Verkeersintensiteit
De nieuwe woonwijk Overgooi is opgenomen in het nieuwe verkeersmodel van Almere. In het model is te zien hoe het verkeer zich ontwikkelt op de Waterlandseweg. Het model laat zien dat de woonwijk Overgooi in 2010 circa 8.000 autoverplaatsingen per dag genereert. Het merendeel van dit verkeer (5.000 verplaatsingen) rijdt via de Meentweg naar de Waterlandseweg. Tweederde deel hiervan rijdt dan richting A6, eenderde deel rijdt richting A27.

Het autoverkeer op de Waterlandseweg zal toenemen van de huidige 21.000 motorvoertuigen naar circa 30.000 motorvoertuigen in 2030.

Buurtontsluiting

Het plangebied Overgooi wordt doorsneden en ontsloten door een stelsel van lanen dat direct aansluit op de hoofdverkeersontsluiting. Deze lanen sluiten wederom aan op smalle woonstraten die het gros van de woningen bereikbaar maken. Deze woonstraten staan haaks op de lanen. Alle woonstraten, die de kavels van de deelgebieden ontsluiten zijn aangesloten op de lanen. De lanen verzamelen daarmee het autoverkeer.

Het aantal woonstraten (uitgevoerd als erftoegangswegen) zal verder toenemen door de gebiedsontwikkeling (zie kaart plangebied).

Snelheid

Erftoegangswegen binnen de bebouwde kom zijn 30 km/h. Gebiedsonsluitingswegen binnen de bebouwde kom zijn 50 km/h.

Erftoegangswegen buiten de bebouwde kom zijn 60 km/h. Gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom zijn 80 km/h.


Parkeren

Het bestaande parkeerbeleid wordt gecontinueerd. Dit houdt in dat zowel woningen als voorzieningen het parkeren op eigen terrein oplossen. In het openbaargebied worden geen specifieke parkeervoorzieningen aangelegd.

5.3.2 Openbaar vervoer

Ten aanzien van het openbaar vervoer zijn er geen wijzigingen te verwachten.

5.3.3 Langzaam verkeer

Fietser

Het stedenbouwkundig plan voor Overgooi wordt gekenmerkt door een fijnmazig net van fietsroutes. Dit principe wordt doorgezet in nieuw te ontwikkelen gebieden. Rekening houdend met het verkeersluwe karakter van Overgooi worden niet al deze routes als vrijliggend fietspad uitgevoerd. Alleen de doorgaande routes of routes via gebiedsonsluitingswegen zijn vrijliggend en voorzien van een gesloten (asfalt) verharding. De vrijliggende fietspaden worden overeenkomstig de "Aanbevelingen voor openbare verlichting" van het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PVWN), van verlichting voorzien. Er zijn geen extra fietsvoorzieningen voorzien.

Ruiterpaden

Naast een netwerk van fietspaden is in Overgooi ook rekening gehouden met ruiterpaden.


Voetganger

De recreatieve wandelpaden zullen worden uitgebreid in de landschapszone. Verder zullen ook langs de nieuwe erftoegangspaden voetpaden worden aangelegd.

5.4 Groen en natuur

5.4.1 Groen

Het bosvak in de oksel van de Meentweg en de Waterlandseweg en de bomenrij langs de zuidkant van de Waterlandseweg liggen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. De nieuw te realiseren wijk wordt ingericht met bomenlanen en een waterrijke landschapszone.

De Boswet heeft tot doel het areaal aan bos in Nederland in stand te houden. In de Boswet (juli 1961) zijn het begrip 'bos' en de verplichtingen ten aanzien van velling en herplant omschreven. Voor het vellen van bomen geldt op basis van de Boswet een plicht tot kennisgeving. Het is hierbij verplicht om binnen drie jaar tot herplant over te gaan.

Als gevolg van het bestemmingsplan zullen geen houtopstanden geveld worden waarop de meldings- en herplant plicht van toepassing is. Zie over de Boswet ook paragraaf 3.4.1 Groen.

5.4.2 Natuur

Gebiedsbescherming - Ecologische Hoofdstructuur

Het buitendijkse deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het EHS-gebied Gooimeer. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk in dit gebied, aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden zal dan ook niet plaatsvinden.

Het plangebied grenst direct aan grote delen van de Boswachterij Almeerderhout en het Gooimeer. De provincie Flevoland schrijft voor dat aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden als gevolg van externe werking ook moet worden getoetst. In het geval van het Gooimeer zijn negatieve effecten uit te sluiten, omdat het bestemmingsplan alleen binnendijkse ontwikkelingen mogelijk maakt. Deze ontwikkelingen zijn gescheiden van het Gooimeer door de Gooimeerdijk, waardoor verstoring niet zal doordringen tot in dit EHS gebied. De situatie is anders bij de Boswachterij Almeerderhout, omdat deze wel binnendijks ligt. Het realiseren van Overgooi zal leiden tot een toename in verstoring (licht, geluid, optisch) in dit EHS gebied. Bronnen van verstoring zijn de huizen (bron buiten de EHS), verkeer (bron buiten de EHS) en recreatieverkeer (bron binnen de EHS). Om te kunnen bepalen of dit leidt tot negatieve effecten worden hieronder de wezenlijke kenmerken en waarden puntsgewijs behandeld:


Aanwezige habitats - Binnen de Boswachterij Almeerderhout bevinden zich vijf beheertypen met hun eigen specifieke abiotische kenmerken, namelijk:

  • zoete plas (langzaam stromende bovenloop);
  • zoete plas (gebufferde sloot);
  • vochtig bos met productie;
  • kruiden- en faunarijk grasland; en
  • laan.


Het oppervlak en de abiotische omstandigheden van deze habitats zullen niet worden aangetast door het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot oppervlakteverlies in EHS gebieden.


Doelsoorten:

  • Broedvogels - grauwe vliegenvanger, kerkuil, kneu, koekoek, matkop, nachtegaal, ransuil, spotvogel, wielewaal, zomertortel
  • Zoogdieren - bever, boommarter, gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, waterspitsmuis, watervleermuis
  • Vissen - kleine modderkruiper
  • Amfibieën en reptielen - ringslang
  • Vlinders - kleine ijsvogelvlinder, sleedoornpage


Geen van de doelsoorten is erg gevoelig voor verstoring. Van alle bovengenoemde broedvogels en zoogdieren is bekend dat ze in nabijheid van bebouwing en in gebieden met hoge recreatiedruk voorkomen. De ontwikkeling van Overgooi zal er dan ook niet toe leiden dat de Boswachterij Almeerderhout minder geschikt wordt voor één van bovenstaande diersoorten. Voor de boommarter, de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en watervleermuis geldt juist dat de aanleg van een ruim opgezette villawijk met groene tuinen en een natte landschapszone zal leiden tot een netto verbetering ten opzichte van de huidige situatie van open akkergebied. Deze soorten gebruiken namelijk ook het gebied rondom bosgebieden als foerageergebied.


Relaties - De Boswachterij Almeerderhout heeft belangrijke ecologische relaties met het Gooimeer (als broedlocatie voor krakeend) en met de andere EHS bosgebieden in Almere (als stapsteen voor bosgebonden soorten). De ontwikkeling van Overgooi zal deze relaties niet verstoren, omdat de aanwezige migratie corridors niet onderbroken zullen worden.

De realisering van Overgooi zal dan ook niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.


Gebiedsbescherming - Ecologische structuur Almere

In het plangebied bevinden zich geen ecologische verbindingszones die beschreven staan in het Ecologisch Masterplan. Binnen de toekomstige inrichting van het plangebied worden een aantal uitgangspunten van het Ecologisch Masterplan uitgewerkt. De relevante uitgangspunten zijn:

  • Uitgangspunt 2: voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld. Aan dit uitgangspunt wordt invulling gegeven doordat binnen de nieuwe wijk een ruime hoeveelheid openbaar groen en een landschapszone met een grote watergang wordt gerealiseerd.
  • Uitgangspunt 4: de brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld om de aanwezigheid van soorten in de stad te bevorderen. Aan dit uitgangspunt wordt invulling gegeven doordat bestaande brongebieden niet worden aangetast. De omvorming van akkerland naar een ruim opgezette villawijk met ruime hoeveelheden groen en een landschapszone met een grote watergang zal de brongebieden juist versterken.
  • Uitgangspunt 5: op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd, met als doel de biodiversiteit van het openbaar groen te vergroten. Aan dit uitgangspunt wordt invulling gegeven doordat binnen de nieuwe wijk een ruime hoeveelheid openbaar groen en een landschapszone met een grote watergang wordt gerealiseerd.

Gebiedsbescherming - Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied heeft geen overlap met Natura 2000-gebieden. Effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Gooimeer en Eemmeer Zuidoever kunnen worden uitgesloten, omdat als gevolg van het bestemmingsplan alleen binnendijkse ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. Deze ontwikkelingen liggen gescheiden van het Natura 2000-gebied door de Gooimeerdijk en liggen op meer dan 1500 meter afstand. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied als gevolg van verstoring kunnen dan ook worden uitgesloten. Er zijn verder geen soorten met een instandhoudingsdoel in een Natura 2000-gebied die een ecologische relatie onderhouden met het binnendijkse deel van het plangebied. Negatieve effecten kunnen dan ook worden uitgesloten.


Soortenbescherming - Flora- en faunawet

Binnen het plangebied komen van de zwaar beschermde soorten (tabel 3) alleen de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis foeragerend voor. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis in de boerderijen in het plangebied kan bovendien niet geheel worden uitgesloten. Als gevolg van de ontwikkeling van Overgooi zal de functionaliteit van het leefgebied voor met name de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis verbeteren. Deze soorten komen beiden voor in ruim opgezet en groen stedelijk gebied en ondervinden geen verstoring van straatverlichting. In die nieuwe wijk zullen meer verblijfplaatsen en jachtgebieden ontstaan door de bouw van huizen en het realiseren van (openbaar) groen. De mogelijk reeds aanwezige verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger in de boerderijen kunnen behouden blijven onder dit bestemmingsplan. De rosse vleermuis jaagt op grote hoogte boven terreinen waar veel insecten voorkomen en ondervindt hierbij geen verstoring van (straat)verlichting.

Als gevolg van de ontwikkeling van Overgooi zal het gebied waarschijnlijk niet ongeschikter worden als jachtgebied, omdat in de huidige situatie het gebied niet rijk is aan insecten, vanwege het ontbreken van natte gebieden en groenzones. Het is waarschijnlijk dat het gebied zelfs geschikter wordt voor de rosse vleermuis, door de aanleg van de natte landschapszone en de aanleg van particuliere tuinen, deels met vijvers. Negatieve effecten op de in het plangebied aanwezige vleermuissoorten zijn dan ook uit te sluiten, het gebied zal over het algemeen zelfs geschikter worden voor deze soorten.

Binnen het plangebied broeden tijdens het broedseizoen diverse soorten vogels. Het verstoren van deze broedgevallen is verboden, hiervoor is in het geval van een ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing mogelijk. Overtreding van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet wordt voorkomen door buiten het broedseizoen te werken of eventueel aanwezige nesten met rust te laten.

Verder komen binnen het plangebied alleen licht beschermde vaatplanten, amfibieën en zoogdieren voor (tabel 1). Als gevolg van de ontwikkeling wordt het leefgebied van deze soorten aangetast en worden waarschijnlijk verbodsbepalingen overtreden. Voor deze soorten geldt echter een algemene vrijstelling in het geval van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffingsaanvraag is dan ook niet noodzakelijk. De zorgplicht blijft wel van toepassing. Hier wordt invulling aan gegeven door eventueel aanwezige dieren te verjagen of weg te vangen voorafgaand aan de werkzaamheden.


5.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

5.5.1 Afvalzorg

Huisvuil wordt in Almere als grondstof beschouwd en derhalve zoveel mogelijk gescheiden ingezameld via ondergrondse inzameldepots (OID) en via inzamelcontainers. Alhoewel de verwachte ontwikkelingen op het gebied van het inzamelen en verwerken van grond- en afvalstoffen wellicht zullen leiden tot wijzigingen in de huidige aanpak van de huisvuilinzameling wordt in Overgooi vooralsnog het huidige systeem voortgezet (inzamelcontainers aan huis). In de nieuwe situatie worden waarschijnlijk overal in Almere grondstoffen als plastic, GFT en papier huis aan huis ingezameld met een vuilniswagen met robotarm (dus geen verzamelplaatsen meer voor de minicontainers, maar voldoende ruimte langs de doorgaande wegen waar zij huis aan huis langs de straat gezet kunnen worden). Het restafval wordt dan niet meer huis aan huis opgehaald. Op centrale plaatsen in de wijk (met name bij winkelcentra) worden OID's geplaatst waarin het restafval gestort kan worden. Het laten ophalen van bedrijfsafval is een verantwoordelijkheid van de ondernemers. Ook zij zullen worden gestimuleerd om de beoogde verdere scheiding door te voeren. In het ruimtelijk plan moet rekening worden gehouden met ruimte voor voldoende opstelplaatsen, voldoende ruimte langs doorgaande wegen voor het huis aan huis ophalen van minicontainers en met een goede bereikbaarheid voor het bijbehorende logistieke verkeer.

5.5.2 Geluid

De te hanteren geluidkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen en de daaruit voortvloeiende planologische procedures, wordt geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Indien de geluidsbelasting van een weg dusdanig hoog is dat de grenswaarde voor nieuwe situaties (48 dB Lden ) wordt overschreden, mag niet zonder meer een woning worden geprojecteerd in een bestemmingsplan. Op grond van de Wgh, dient een onderzoek te worden uitgevoerd om na te gaan hoe de geluidsbelasting kan worden verminderd. Pas als alle opties onderzocht zijn en het blijkt dat niet of in onvoldoende mate maatregelen getroffen kunnen worden, kan vanwege de Wgh een zgn. “hogere waarde geluid” worden verleend.

In het plangebied zullen diverse (kleine) infrastructurele wijzigingen plaatsvinden. Gezien het feit dat in 2003 geen rekening is gehouden met een situatie waarbij geen geluidsreducerende maatregelen worden getroffen en het feit dat de Waterlandseweg volgens planning binnen de planperiode verdubbeld zal gaan worden, is het nodig gebleken om het plangebied akoestisch opnieuw te beschouwen.

De uitgangspunten voor het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in de bijlage 2. Als toekomstjaar is gekozen voor 2030. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat er akoestische ruimte wordt gecreëerd om de Waterlandseweg te kunnen verdubbelen. Ook wordt dan met de belangen van de wegbeheerder rekening gehouden, maar ook het algemeen belang dat Almere heeft bij de verdubbeling van de Waterlandseweg.

Anderzijds wordt er voor gezorgd dat woningbouw aan de zuidzijde van de Waterlandseweg mogelijk blijft en geen ingewikkelde stedenbouwkundige maatregelen als dove gevels e.d. hoeven te worden getroffen. In de bijlage zijn de uitgangspunten opgenomen.

Op basis van de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dBLden in de geluidszones van de Meentweg en de Gooimeerdijk-Oost - ook na een mogelijke openstelling van de dijk voor autoverkeer richting Havenkom - niet zullen worden overschreden in 2030. Dit op basis van de prognose zoals gemaakt met het Verkeersmodel uit 2010.

De voorkeursgrenswaarde wordt vanwege het verkeerslawaai afkomstig van de Waterlandseweg in het plangebied wel overschreden.

In het akoestisch onderzoek Bijlage 2 Akoestisch onderzoek Overgooi juli 2013 is aangegeven op welke hoogte en het bijbehorende gebied een hogere waarde benodigd is. Hiermee zal dan rekening moeten worden gehouden bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een geluidsgevoelig object (woning).


Voorwaarden verkrijgen hogere waarde

Burgemeester en wethouders kunnen conform artikel 83 van de Wet geluidhinder hogere waarden vaststellen als maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen 'onvoldoende doeltreffend' zijn of 'overwegende bezwaren ontmoet' van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Als een hogere waarde wordt aangevraagd dient men rekening te houden met de maximaal toelaatbare binnenwaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen. Deze waarde bedraagt over het algemeen 33 dB.

In dit geval is niet duidelijk waar, wanneer en hoeveel woningen gerealiseerd zullen worden. Aangezien het de bestuurlijke wens is om planologisch direct te regelen dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning al getoetst en voldaan kan worden aan de eisen van de Wet geluidhinder, is gekozen voor een gebiedsgerichte hogere waarde met borgingsregels via de planregels in het bestemmingsplan.

Onderzocht is in hoeverre een geluidswal langs de Waterlandseweg de geluidsemissie in het gebied terug kan dringen. Gebleken is dat een wal van 2 meter hoog over de lengte van het gehele gebied, als doelmatig kan worden aangemerkt. De wal kan echter niet worden opgenomen in het plangebied omdat deze buiten het plangebied gerealiseerd zal moeten worden. Tevens zijn de desbetreffende gronden buiten het plangebied in eigendom bij de Provincie. Wel zal onderzocht worden of bij de verdubbeling van de Waterlandseweg al een aanvang van de wal kan worden gemaakt. In de planregels is in Bijlage 2 Borgingsregels besluit hogere waarde Wgl Overgooi opgenomen hoe met het aspect geluid moet worden omgegaan binnen het gebied, aangeduid als "geluidzone - weg". Hiermee is geborgd dat kan worden voldaan aan de eisen van het hogere waardebesluit (bijlage 3 Besluit hogere waarde Wgl Overgooi 16 april 2014.

Goede ruimtelijke ordening geluid

In het kader van een bestemmings- of uitwerkingsplan dient het aspect 'goede ruimtelijke ordening' in beeld te worden gebracht. Dit geldt m.n. voor 30 km/u gebieden of ingeval er gevoelige functies worden geprojecteerd langs drukke wegen waar de geluidskwaliteit niet al te best is. Er zijn veel nationale en internationale studies verricht om het effect van verstoring door geluid op de gezondheid van mensen in beeld te brengen. De GGD heeft de uitkomsten van deze onderzoeken gebruikt om de diverse milieuemissies (geluid, luchtverontreiniging etc.) te relateren aan een gezondheidseffectscore (GES). In de onderstaande tabel is een samenvatting weergegeven van de richtlijnen die volgen uit deze methodiek.

Geluidsbelasting     Milieugezondheidskwalieit  
Lden [dB]   Kwalitatief   GES-Kwalificatie   Onderzoeksplicht Wgh/Wro  
< 43   Stil   Zeer goed   Nee  
43 – 47/48   Rustig   Goed   Nee  
48- 52/53   Redelijk rustig   Redelijk   Ja, beperkt  
53-57/58   Luidruchtig   Matig   Ja, volledig  
58-62/63   Lawaaiig   Zeer matig   Idem  
63-67/68   Zeer lawaaiig   Onvoldoende   Idem  
68-72/73   Zeer lawaaiig   Slecht   Idem  
³73   Extreem lawaaiig   Zeer Slecht   Idem  

In het akoestisch onderzoek is nader onderzocht wat de akoestische kwaliteit is van het gebied (zie de cumulatieplaatjes in het onderzoek).

Een zeer groot deel van het toekomstig woongebied akoestisch gezien te beschouwen is als goed tot zeer goed. Alleen het deel dat direct grenst aan de Waterlandseweg, krijgt de kwalificatie redelijk. Dit zal kunnen worden verbeterd door de aanleg van een wal, zoals in het voorgaande is geopperd.

5.5.3 Geur

Stortplaats Braambergen

De vergunde situatie is uitgangspunt bij een nieuw bestemmingsplan, ter voorkoming van nieuwe geurhinder. Hierbinnen mogen geen nieuwe (minder) geurgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. Volgens de provinciale Beleidsregels is sprake van een nieuwe situatie en gelden de onderstaande criteria voor de basistoetsing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0025.jpg"

Gevoelige bestemmingen zijn gebieden waar grote aantallen mensen veelal langdurig verblijven. Hiertoe behoren woon- en leefgebieden, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, dagverblijven, winkelcentra, dag- en verblijfrecreatie (kampeerterreinen, volkstuinen met verblijfsaccommodatie, recreatiebungalows, drukbezochte recreatieobjecten) en kantoren gevestigd in algemene woon- en leefgebieden (niet op bedrijventerreinen). Daarbij geldt voor nieuwe gevoelige bestemmingen een strengere norm dan voor bestaande situaties.


Minder gevoelige bestemmingen zijn:

  • a. agrarische bedrijfswoningen en op bedrijventerreinen gelegen (bedrijfs)woningen
  • b. natuurterreinen, volkstuinen zonder verblijfsaccommodatie, sportterreinen, extensieve recreatieterreinen en vergelijkbare gebieden gekenmerkt door een lage bevolkingsdichtheid en de daar gevestigde bedrijfswoningen, en verspreid liggende (niet aaneengesloten) overige woningen.
  • c. bedrijven, kantoren, winkels op bedrijventerreinen tot en met categorie 3.


Verder geldt voor nieuwe situaties bij de toetsing van gevoelige bestemmingen eerder genoemd zekerheidsvereiste.


Conclusies:

  • 1. vestiging van nieuwe gevoelige bestemmingen dient plaats te vinden buiten de geurcontour van 0,75 ge/m3 als 99,5-percentieel; (zie figuur in par.3.5, rode contour);
  • 2. vestiging van nieuwe minder gevoelige bestemmingen dient plaats te vinden buiten de geurcontour van 1,5 ge/m3 als 98-percentieel (zie figuur par. 3.5, blauwe contour).


Vertaling naar het Bestemmingsplan Overgooi:

De eerst bovengenoemde contour is op de plankaart opgenomen in combinatie met een voorschrift met een (voorlopig) bouwverbod hierbinnen. Met behulp van een wijzigingsbevoegdheid kan deze geurcontour worden opgeheven of gewijzigd. Het opnemen van de tweede contour treft geen doel: hierbinnen liggen geen bestemmingen die minder gevoelige functies mogelijk maken.

Overige geurbronnen 

Ter voorkoming van nieuwe geurhinder, wordt vanuit milieuregelgeving een afstand van 100 m vanaf de kavel van de beide agrarische bedrijven tot woningen van Overgooi aangehouden. Alvorens woningbouw kan plaatsvinden, zullen deze agrarische bedrijven dienen te stoppen met hun agrarische bedrijfsvoering. Ter waarborging van een adequaat woon- en leefmilieu en voldoende zekerheid richting deze agrariërs voor het voorlopig kunnen blijven uitvoeren van hun bedrijfsactiviteiten, is deze afstandsmaat opgenomen in artikel 9 van de planregels.

Manege

Aan de noordzijde in het plangebied is de vestiging van een nieuwe manege in de plannen opgenomen. Deze is beschreven in paragraaf 5.2.3 en in paragraaf 6.2 is de juridische regeling toegelicht.

Ter voorkoming van geurhinder voor de omwonenden enerzijds en het mogelijk maken van een duurzame bedrijfsvoering voor de manege anderzijds, worden onderstaande afstanden (eerder toegelicht in paragraaf 3.5.2 (onder het kopje geur) in de planregels opgenomen:

  • de opslag van vaste mest op ten minste 100 meter afstand;
  • de opslag van kuilvoer op ten minste 25 meter afstand;
  • de afstand tot de buitenzijde van een dierenverblijf bedraagt ten minste 50 meter.
  • de afstand tot het emissiepunt van een dierenverblijf bedraagt ten minste 100 meter.


De verantwoordelijkheid voor het garanderen van deze minimale afstanden tot de geurgevoelige objecten is deels neergelegd binnen de aangrenzende woonbestemming door voor de woningen (de hoofdgebouwen binnen deze bestemming) een afstand van minimaal 25 meter tot de bestemmingsgrens voor te schrijven. Dit biedt meer ruimte voor de situering van bovengeneomde geurbronnen op de relatief smalle strook welke is bestemd als recreatie - paardenhouderij.

Bij droog weer is het mogelijk dat een buitenrijbak, stapmolen of andere voorziening voor het africhten, trainen of berijden van paarden met zand stofoverlast in de directe omgeving veroorzaakt. Een afstand van 30 m tussen rijbak/stapmolen/andere voorziening voor het africhten, trainen of berijden van paarden met zand en woningen wordt voldoende geacht om deze hinder te voorkomen.

Hobbymatig houden van paarden

Binnen de bestemming woongebied is het hobbymatig houden van paarden onder voorwaarden mogelijk. In paragraaf 6.2 zijn de afstandsmaten in verband met geurhinder/stofhinder opgenomen.

5.5.4 Lucht

Op 15 november 2007 zijn de nieuwe Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5 "Luchtkwaliteitseisen"). Dat betekent dat dit aspect wettelijk verplicht beschouwd moet worden bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat voor elke situatie beoordeeld moet worden of het aanvaardbaar is om een project /bedrijf op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is een aspect waarmee de leefbaarheid van een gebied deels gekarakteriseerd kan worden.

Projecten die gestart zijn voordat de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' in werking is getreden (15-11-2007), vallen onder een speciaal overgangsrecht. Uitgangspunt is dat deze projecten op grond van het oude recht, het Besluit Luchtkwaliteit 2005, worden afgerond. Bepalend hierbij is de datum van vaststelling van het (ontwerp)besluit.


Toetsingsregels

Het doel van hoofdstuk 5 van de Wm is het beschermen van het milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. De parameters die van belang zijn in Almere zijn m.n. stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

Stof   Daggemiddelde
(µg/m3)  
Jaargemiddelde (µg/m3)   Datum in werking (na derogatie EU)   Achtergrondconc. 2010 Almere (µg/m3)  
NO2   -   40   1-1-2015   < 25  
PM10   50
(mag 35 keer/jaar overschreden worden)  
40   1-1-2011   <25  

Tot 1 januari 2015 blijft het toetsen aan de grenswaarde PM2.5 buiten beschouwing bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift. Dit is ongeacht of een besluit van vóór 1 januari 2015 ook na de genoemde datum gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft of kan hebben (zie Wm bijlage 2 voorschrift 4.4, lid 2).

Tevens is in hoofdstuk 5 van de Wm geregeld dat in sommige gevallen de toetsing aan de luchtkwaliteitseisen niet meer hoeft te geschieden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Met de wijziging van de Wet milieubeheer zijn de volgende besluiten en regelingen van kracht:

  • Besluit & Regeling "Niet in betekenende mate" (NIBM);
  • Regeling "Beoordeling luchtkwaliteit 2007" (RBL), gew. Dec. 2008, mrt '09;
  • Regeling "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007";
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).


Beoordeling situatie

Het plangebied wordt door diverse wegen begrensd. De drukste weg is de Waterlandseweg met een etmaalintensiteit van ca. 14.000 motorvoertuigen/etmaal in 2010 (weekdaggemiddelde). De andere wegen (Meentweg en Gooimeerdijk-Oost) zijn voor de luchtkwaliteit als gevolg van verkeersemissies niet relevant.

In onderstaande figuren is de situatie 2011 berekend voor de belangrijkste emissies (NO2 en fijnstof):

NO2

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0026.jpg"
Fijnstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0027.jpg"

Uit deze berekeningen blijkt dat er geen luchtkwaliteitsknelpunten als gevolg van verkeersemissies zijn.


Toetsing nieuwe situatie

Aangezien binnen de planperiode het jaar 2015 een verplicht toetsjaar is, is een berekening gemaakt met de cijfers 2020 als worst case scenario. Indien er in het jaar 2015 geen knelpunten zijn, dan zal dat in 2020 ook niet voorkomen daar de emissieparameters waar mee gerekend wordt, gunstiger zijn.

NO2
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0028.jpg"

Fijnstof

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0029.jpg"

Uit deze resultaten blijkt dat er geen luchtkwaliteitsknelpunten te verwachten zijn binnen de planperiode.


Toetsing 'goede ruimtelijke ordening'

Naast de Wet milieubeheer (Wm) geldt ook de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). De koppeling Wro en luchtkwaliteit wordt via het aspect "goede ruimtelijke ordening" vorm gegeven. De onderbouwing hiervan kan op basis van vier aspecten geschieden:

  • Beschrijven van het blootstellingrisico (hoeveel mensen en in welke mate);
  • Scheiden: in hoeverre is milieuzonering toepasbaar;
  • Voorkomen van voorzienbare hinder;
  • Beschermen: 'meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek'.


Gezien het feit dat het toekomstig woongebied op meer dan 100 meter ligt van de Waterlandseweg, is het blootstellingrisico aan de directe emissie van uitlaatgassen van het verkeer nihil. Speciale situering of het treffen van maatregelen is voor de woonbebouwing niet nodig.

Conclusie

Op basis van de huidige inzichten en de prognoses voor de komende 10 jaar, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

5.5.5 Milieuaspecten stadslandbouw


Stadslandbouw (zie voor een beschrijving hiervan § 5.2.4) is een milieubelastende activiteit. Om enerzijds een duurzame ontwikkeling hiervan mogelijk te maken en anderzijds een 'aanvaardbaar woon- en leefmilieu' te bieden aan de woningen van Overgooi, worden in dit specifieke geval onderstaande voorwaarden aan stadlandbouw verbonden:

  • 1. Een beperking aan de omvang van het houden van dieren, om mogelijke geuroverlast te voorkomen. Alleen het kleinschalig houden van landbouwhuisdieren wordt mogelijk gemaakt, waarbij is uitgegaan van de ondergrens in de vorm van aantallen dieren uit het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit is hierover opgenomen dat per stadslandbouwperceel niet meer dan 10 schapen, 5 paarden en pony's, 10 geiten, 25 kippen, eenden en parelhoenders, 25 konijnen en 10 overige landbouwdieren worden gehouden. Wanneer de dierenaantallen onder deze ondergrens blijven, zijn de gevolgen voor het milieu beperkt.
  • 2. Een grens aan de hoeveelheid agrarische bedrijfsafvalstoffen en compost die mogen worden opgeslagen, om mogelijke geuroverlast te voorkomen. De opslag van agrarische bedrijfsstoffen mag maximaal 3 kubieke meter bedragen. De opslag van compost mag ten hoogste 3 kubieke meter bedragen.
  • 3. Een grens aan het telen of kweken van gewassen in een kas en in een gebouw anders dan een kas, om mogelijke lichthinder te voorkomen. Er mag geen assimilatiebelichting worden toegepast.
  • 4. Een grens aan de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, om mogelijk gevaar voor de volksgezondheid te voorkomen. Op basis van recent onderzoek (2008/2009) van Plant Research International B.V. (Universiteit van Wageningen), wordt een afstand aanbevolen tot gevoelige objecten, zijnde objecten waarin geregeld en gedurende langere periode mensen verblijven, zoals woningen:
    • a. een afstand van 10 m tot percelen waarop in verband met boomteelt gespoten kan worden;
    • b. en afstand van 50 meter tot percelen waarop in verband met fruitteelt gespoten kan worden.
  • 5.

5.6 Cultuurhistorische waarden

Archeologische waarden

In het bestemmingsplangebied zijn tien behoudenswaardige vindplaatsen in kaart gebracht. De vindplaatsen bevinden zich in de top van het dekzand op een diepte tussen 5,20 en 7,40 meter min NAP, en dateren van vóór 3.800 v.Chr.

De gemeente Almere streeft in navolging van het Rijk en de provincie naar het behoud van archeologische waarden bij voorkeur in de bodem (in situ). Indien het behoud in situ door sterke stedenbouwkundige argumenten niet mogelijk is, zal er rekening gehouden moeten worden met maatregelen voor behoud door middel van een archeologische opgraving. Het behoud van de archeologische waarden wordt gewaarborgd door de vindplaatsen (in overeenstemming met de Archeologieverordening en het archeologiebeleid) in te passen en in te richten op een wijze die recht doet aan de archeologische waarde en betekenis, waarbij de archeologische waarden tevens toegankelijk moeten blijven voor onderzoek en niet worden uitgegeven. Het bestuur heeft besloten tot een herkenbare en beleefbare inrichting (dus afwijkend van het andere groen) van deze terreinen.


Omgangsregels en verandering in inrichting

De archeologische waarden worden planologisch beschermd in dit bestemmingsplan. Uitgangspunt hierbij zijn de bestemmingsplanregels voor bestemming Waarde archeologie (zie planregels). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen Waarde-Archeologie 1 (ter plaatse te verwachten archeologische waarden), Waarde-Archeologie 2 (extra beschermingszône ter bescherming van de archeologische waarden die in Waarde-Archeologie 3 gelegen zijn) en Waarde-Archeologie 3 (ter plaatse aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden). Totdat dit nieuwe bestemmingsplan is vastgesteld, geldt de archeologieregeling uit het vigerende bestemmingsplan Overgooi (2003) voor alle bodemverstorende ingrepen op deze terreinen.

Behalve resten uit de steentijd bevinden zich in Almere ook scheeps- en vliegtuigwrakken. Hoewel er geen scheepswrakken in het plangebied bekend zijn, moet in het geval van een toevalsvondst gehandeld worden conform de bepalingen van de Monumentenwet 1988, artikel 53 lid 1, met dien verstande dat de vondstmelding onmiddellijk bij de stadsarcheoloog plaatsvindt. Hetzelfde geldt voor (nog te ontdekken) resten van vliegtuigwrakken uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog.

Zie voor overige achtergronden archeologie in Almere paragraaf 3.6.

5.7 Bodem en watersysteem

5.7.1 Bodem

In Overgooi zal geen sprake zijn van integrale zandophoging. Wel zullen in verband met benodigde drooglegging delen van kavels opgehoogd moeten worden. Door het partieel ophogen blijft een groot deel van de bestaande bodemopbouw in stand.

In Overgooi is de prognose dat het maaiveld in 2015 tussen 3,5 en 3,75 m -NAP zal liggen. De stijghoogte van het grondwater ligt tussen 3,5 en 4,0 m -NAP. Het huidige maaiveld verloopt van circa 3,2 m NAP bij de Gooimeerdijk naar 3,4 m -NAP bij de Meentweg, Maatweg en Meesweg en naar 3,8 m -NAP bij de Waterlandse tocht.

De uitgevoerde bodemonderzoeken en het gebruik van de gronden in het plangebied geven geen aanleiding om sterke verontreiniging te verwachten. Er is geen reden aan te nemen dat de gronden in het plangebied niet geschikt zijn voor de beoogde bestemming.

Naar verwachting zullen door het plan de bodemopbouw, bodemhoogte, bodemkwaliteit en gemiddelde grondwaterstanden in het gebied niet of nauwelijks wijzigen.

Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met het team vergunningen, van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving van de Gemeente Almere.


5.7.2 Watersysteem

Inleiding en watertoets

Mede in het licht van de verwachte klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers en heviger buien) en bodemdaling is gestreefd naar een robuust watersysteem in Overgooi. De waterkwaliteits- en kwantiteitsproblemen worden niet afgewenteld op omliggende gebieden, maar worden opgelost binnen het gebied zelf.

In het kader van de watertoets is samen met de waterbeheerder, waterschap Zuiderzeeland, het watersysteem ontwikkeld op basis van randvoorwaarden. Het plangebied omvat ook een deel van het Gooimeer, tot aan de gemeentegrens. Voor dit water is Rijkswaterstaat IJsselmeergebied de beheerder.

Het waterhuishoudingsplan Almere Overgooi, het peilbesluit uit 2009 en de analyse watersysteem Almere Overgooi zijn de basis voor het hier beschreven watersysteem.

 

Waterberging in de centrale zone

Er is een plas in de centrale zone gerealiseerd. Deze plas gaat fungeren als waterberging. Het hemelwater en de kwel worden in het algemeen via een hemelwaterriool en drainage afgevoerd naar deze plas. Deze plas wordt aan de oostkant en aan de westkant begrensd door een stuw. De stuw aan de oostzijde watert af op een groenzone met een beek. Het streefpeil in de plas is - 4.80 m NAP. De kruinhoogte van de westelijke stuw ligt op - 4.70 m NAP, maar heeft openingen (brievenbusstuw) die al op -4.80 m NAP afwateren. Bij tijden van weinig of geen neerslag wordt het constante kweldebiet (minimaal 50 l/sec/ha) via de openingen afgevoerd en blijft het plaspeil op -4.80 m NAP.

Bij grotere neerslag kan de oostelijke stuw de hoeveelheid water niet meer verwerken en stijgt het peil tot de kruinhoogte van de westelijke stuw, -4.65 m NAP. Er zal hier een overstort plaatsvinden.

Het peil van -4.80 m NAP is een gemiddeld peil. Tijdens piekafvoeren wordt een peilstijging van 0.3 m toelaatbaar geacht.

In de zomermaanden wanneer er geen neerslagoverschot, maar een verdampingsoverschot optreedt, zal het peil van -4.80 m. NAP uitzakken naar een zomerpeil. De verwachting is dat dit niet meer dan 15 cm bedraagt.

In droge perioden zal de voeding van de plas alleen plaatsvinden door de kwel. Dit zal nog voor een lichte doorspoeling/aanvulling zorgen in de plas.

Aanleg van de plas heeft geleid tot doorbreken van de deklaag Omdat het grondwater een duidelijke uitweg vindt ter plekke van de plas, zullen in de omgeving van de plas grondwaterstandsdalingen plaatsvinden. De (kwel)druk in het 1e watervoerende pakket neemt af. Hiermee dalen zowel het freatische grondwaterpeil als het peil in het 1e watervoerende pakket.

Bouw- en waterpeil

Om de negatieve invloed van het voedselrijke kwelwater op de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk te beperken, is het gewenst het waterpeil te verhogen (hoe hoger het waterpeil des te lager de kwelintensiteit). Het verhogen van het waterpeil naar -4.80 m NAP is ook vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst (onder andere zichtbaarheid van het water). Hierbij stelt uiteraard het grondgebruik van het gebied ( de ontwateringsdiepten en de hierbij in te stellen minimale drooglegging) ook eisen aan de waterpeilen.

Afhankelijk van het gebruiksdoel is een bepaalde ontwateringsdiepte noodzakelijk. Zo is voor bebouwing met kruipruimte, een relatief grote ontwateringsdiepte nodig. Deze te realiseren ontwateringsdiepte stelt eisen aan de te realiseren drooglegging en daarmee weer aan de maaiveldhoogte.
Het minimale vloerpeil en de minimale wegashoogte bedragen respectievelijk -3.30 m NAP en - 3.45 m. NAP. In een situatie van eens in de honderd jaar (T=100) stijgt de waterstand in de Hoge Vaart tot -4.18 m NAP. Het vloerpeil, maar ook de wegashoogte liggen hier dus ruimschoots boven.

Afgezien van de mogelijke ophoging van het maaiveld zijn de volgende voordelen van een hoger waterpeil van -4.80 m NAP, te onderkennen:

  • Bij ontgrondingen kan door te hoge waterdruk in het 1e watervoerende pakket de bodem opbarsten. Dit wordt sterk verminderd bij de voorgestelde verhoging van het oppervlaktewaterpeil.
  • De kwelintensiteit en daarmee een verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit zal verminderen.
  • Bij een hoog peil zal er minder rijping en dientengevolge minder bodemdaling en zettingen plaatsvinden. Dit levert dus een besparing op de kosten voor beheer en onderhoud.
  • De afname in stijghoogte in het 1e watervoerende pakket, als gevolg van het aanleggen van de plas, is minder groot van omvang.

Afhankelijk van de gebruiksdoelen moeten genoemde peilen worden vastgesteld om het gebied bouwrijp te maken. Voor het instellen van het hogere oppervlaktewaterpeil is het noodzakelijk dat door het waterschap een peilbesluit wordt genomen.


Waterkwantiteit

Uitgangspunt voor het plan is "waterneutraal bouwen". Dat wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende/mitigerende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water middels het aanleggen van infiltratievoorzieningen, een te overstromen laaggelegen gebied en/of het aanleggen van oppervlaktewater. Het benodigde volume aan berging wordt in het plan gerealiseerd middels open water, de centrale zone. De dimensionering van dit watersysteem en hiermee de profielen zijn vastgelegd in de inrichtingsplannen.

Het watersysteem is gebaseerd op de volgende randvoorwaarden:

  • Het maximale debiet vanuit Waterlandse tocht naar de Hoge Vaart bedraagt 1.5 l/sec/ha.
  • Maximaal toelaatbare peilstijging in het plangebied van 0.5 m bij een bui met een herhalingstijd van 10 jaar.
  • Net geen inundatie van het laagste maaiveld bij een bui met een herhalingstijd van 100 jaar.
  • De stuwen van de plas moeten bij 0.3 m stijging van het peil in de plas als noodafvoer gaan functioneren.
  • Overgooi watert af op de centrale plas. De centrale plas watert af via stuwen en een watergang/beek naar de Waterlandse Tocht.
  • Hemelwater stroomt uit in het oppervlaktewater en wordt niet naar de RWZI getransporteerd.
  • Bij het ontwerp is uitgegaan van een gemiddelde kwelintensiteit van 1 mm/dag.



Toetsing van het watersysteem

In het huidige ontwerp is het % aan oppervlakte water vergroot ten opzichte van het eerder ontwerp waarin minder oppervlaktewater was gepland. Modelresultaten voor een eerder ontworpen plan met een centrale zone waarin dus minder oppervlaktewater gerealiseerd zou worden, geven het volgende aan:

  • In de plas stijgt het water eens per 10 jaar rond -4.44 m. NAP. Dit is een peilstijging van 36 cm (14 cm onder de eis).
  • In de plas stijgt het water eens per 100 jaar tot rond -4.35 m NAP. Dit is een peilstijging van 45 cm, waarmee het water tot 75 onder het maaiveld blijft.
  • In de Waterlandse Tocht stijgt het water eens per 10 jaar tot -4.70 m NAP. Dit is een peilstijging van 50 cm (gelijk aan de eis).
  • In de Waterlandse Tocht stijgt het water eens per 100 jaar tot -4.35 m NAP. Dit is een peilstijging van 85 cm, waarmee het water tot 75 cm onder het maaiveld blijft.

De uitgevoerde berekeningen laten zien dat er voldoende water in het studiegebied geborgen kan worden bij een afvoernorm van 1.5 l/sec/ha. De afvoernorm in deze studie is getoetst bij de afvoer van de Waterlandse tocht naar de Hoge Vaart.

Bij een herhalingstijd van eens per 10 jaar zal het water van de Waterlandse Tocht naar de Hoge Vaart stromen. Bij een een situatie die eens in de 100 jaar voorkomt zal het water vanuit de Hoge Vaart de Waterlandse Tocht instromen. Deze situatie vormt geen bedreiging omdat het waterpeil in die extreme situatie 60 cm onder het maaiveld blijft. Berekeningen gedaan door het waterschap in kader van het peilbesluit wijzen er ook op dat in het gebied geen wateroverlast zal optreden.

Resultaat van nieuw verricht onderzoek (31-07-2012) voor het huidige ontwerp geeft het volgende inzicht. Voor de centrale zone is er een peildaling ten opzichte van de bovengenoemde toetsing te zien voor zowel de T=10 als de T=100 situatie. Er wordt dus voldaan aan de toetsingseisen.

Het watersysteem van de gerealiseerde 1e fase (1P1) voldoet aan de T=100 situatie, maar echter niet aan de T=10 situatie. Als maatregel zal de dimensionering van de afvoerende sloten en duikers aangepast worden.

Toetsing aan de nieuwe beleidsregel “Compensatie toename verharding en versnelde afvoer”.

De beleidsregel “Compensatie toename verharding en versnelde afvoer” geeft aan op welke wijze een toename aan verharding of versnelde afvoer moet worden gecompenseerd. De omvang van de extra benodigde berging wordt berekend aan de hand van de bergingsnorm, die gekoppeld is aan de toelaatbare peilstijging per peilvak.

De volgende quickscan m.b.t. de bergingsnorm:

In het plangebied kan worden uitgegaan dat de maximaal toelaatbare peilstijging ligt tussen de 1.0 en 1.2 m. De bergingsnorm die hieraan gekoppeld is 5%. Omdat er natuurlijke oevers met een talud van 1:5 of flauwer worden aangelegd geldt er een reductie op de bergingsnorm van 1%.

  Oppervlak in m2  
Maximale totale verharding
Mogelijk conform het bestemmingsplan  
818651  
Bergingsnorm 4%   32746  
Water in Landschapszone   100738  

Deze quickscan geeft aan dat er veel meer berging in het gebied gerealiseerd is dan er conform de bergingsnorm noodzakelijk is.

Volgens het huidige beleid zal er in Overgooi dus geen verdere compensatie vanwege toename verharding en versnelde afvoer noodzakelijk zijn.

Afgezien van het nog te realiseren open water in de fasen 2, 3, 4 en 5, vormt de plas in de landschapszone alleen al voldoende open water berging voor de maximaal te realiseren verharding die het bestemmingsplan mogelijk maakt.



Hemelwaterafvoer

Uitgangspunt is dat het hemelwater van het verhard oppervlak niet wordt afgevoerd via een rioolstelstel (HWA) naar de rioolwaterzuivering (RWZI). Het hemelwater stroomt af naar het oppervlaktewater en wel als volgt:

  • Daken grenzend aan open water voeren hemelwater zoveel mogelijk af direct naar oppervlaktewater.
  • Het hemelwater van overige verhardingen stroomt via een HWA stelsel af op het oppervlaktewater.

Hoewel de verontreiniging zoveel mogelijk aan de bron bestreden wordt, zal op sommige plaatsen (drukke wegen en grote parkeerplaatsen) een lokale zuivering bij het aan te leggen gescheiden rioleringssysteem noodzakelijk zijn. Een bodempassage, middels filterbermen, waterdoorlatende verharding of een helofytenfilter, is hierbij een goede oplossing.


Waterkwaliteit

De Kaderrichtlijn Water en het Waterplan Almere zijn het uitgangspunt voor de te realiseren waterkwaliteit. Er dient een watersysteem met een zodanige inrichting en waterkwaliteit gerealiseerd te worden, dat zich een gezond ecosysteem kan ontwikkelen waarin het tevens goed recreëren is. Er vindt geen verslechtering plaats.

Om deze doelstellingen te realiseren worden de volgende maatregelen genomen:

  • Flexibel peil. Om de invloed van de kwel en daarmee de instroom van voedselrijk water, te minimaliseren, is het peil in plangebied opgezet tot een streefpeil van -4.80 m NAP. Daarbij worden marges toegestaan waarbinnen het waterpeil mag fluctueren, met als doel de beschikbare waterreserves optimaal te benutten. In het systeem worden wateroverschotten zoveel mogelijk tijdelijk vastgehouden om afvoerpieken te beperken. Komt het peil boven de marges dan wordt het water afgevoerd, Door in het voorjaar het peil tot de bovenste marge op te stuwen is er een reserve voor de komende droge periode. Na de zomermaanden is het peil gezakt naar de ondergrens waardoor het in de natte wintermaanden kan stijgen naar de bovengrens en zo wordt een deel van het neerslagoverschot verwerkt.
  • Natuurvriendelijk inrichten waterpartijen. Door het watersysteem zoveel mogelijk in te richten met natuurvriendelijke oevers ontstaat een watersysteem dat als een natuurlijk filter gaat functioneren. Om een goede waterkwaliteit te kunnen verkrijgen dient 40 % van de oeverlengte natuurvriendelijk te worden ingericht en daarbij moet voldoende ruimte voor onderwater vegetatie worden ingericht. De natuurvriendelijke oevers en de onderwatervegetatie zorgen voor een natuurlijke zuivering van het water. Tevens moet gezorgd worden voor voldoende variatie in diepten. Deze diepere plekken fungeren als schuilplaats voor de fauna in warme en koude periodes.

Conclusies en aanbevelingen

Het watersysteem in Overgooi heeft samenvattend de volgende kenmerken.

  • Om kwellend water te onderdrukken, de bodemdaling (zettingsvrije stad) te verminderen en het opbressen zoveel mogelijk te voorkomen is gestreefd naar een zo hoog mogelijk waterpeil (-4.80 m. NAP).
  • Het watersysteem is robuust en zoveel mogelijk gesloten, er zal geen wateroverlast ontstaan en er is een goede waterkwaliteit, ook in perioden van droogte. Hiertoe is in de centrale zone een grote plas gerealiseerd met een natuurvriendelijke inrichting. Hierin kan meer dan genoeg water worden geborgen.
  • De dijkse kwel en de diepe kwel worden gebruikt voor aanvulling van het watersysteem. In het watersysteem is geen ruimte gereserveerd voor berging van water vanuit de Hoge Vaart. Dit te meer omdat de waterpeilen in Overgooi in het algemeen sneller stijgen dan die in de Hoge Vaart.


De ontwikkelingen in Overgooi hebben een sterke invloed op het functioneren van dit watersysteem. Aangezien het gebied nog in ontwikkeling is, zal bij veranderingen in de situatie opnieuw getoetst moeten worden.

Bij een nieuwe toetsing moet meer zekerheid worden verkregen over de hoeveelheid kwel, de bodemdaling en het hydraulisch functioneren. Daarbij dient er naar de oorzaak van de hoge waterstandstijgingen in gebied 1P1 (1e fase) te worden gezocht.

Gooimeer
Voor alle rijkswateren, zoals het Gooimeer, geldt dat deze zijn aangewezen als oppervlaktewaterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Dat houdt onder meer in dat voor deze wateren ecologische doelstellingen zijn geformuleerd. Het betreft doelen voor fytoplankton (voor niet-stromende wateren), waterplanten, macrofauna en vissen. Als waterbeheerder spant Rijkswaterstaat zich in om de ecologische doelstellingen te realiseren. Voor waterplanten betekent dit een beheer dat is gericht op een ecologisch evenwichtige soortensamenstelling en een goede bedekking van het areaal dat daarvoor geschikt is.

Het Gooimeer voorziet met het Eemmeer in de watervoorziening en afwatering van een deel van het Gooi- en Eemgebied in de provincie Utrecht. De Eem is de belangrijkste wateraanvoerbron. Vanuit het Gooimeer is geen (directe) water aan- en afvoer naar Flevoland mogelijk. Het is in het algemeen een ondiep meer met een wat diepere vaargeul (tot circa -6 m NAP) en hieraan gekoppeld een aantal nog diepere putten (tot circa -30 m NAP).

De waterkwaliteit van het Gooimeer wordt sterk beïnvloed door het aangrenzende sterk geëutrofieerde Eemmeer, dat voor circa 75% wordt gevoed met water uit de Eem. Omdat er in het Gooimeer menging met water uit het IJmeer optreedt, is de waterkwaliteit in het Gooimeer wel beduidend beter dan in het Eemmeer. In tegenstelling tot de overige delen van het IJsselmeergebied en de randmeren, is er in het Gooimeer geen sprake van te hoge chloridengehalten. Het Gooimeer is hiermee een watersysteem dat gevoelig is voor eutrofiëring en daarmee voor een ongeremde algengroei. Het is een ondiep meer dat door de hoge belasting met voedingsstoffen troebel is geworden. Deze voedingsstoffen zijn voornamelijk afkomstig uit af- en uitspoeling van de landbouwgronden en uit de lozing van effluent van de rioolwaterzuiveringsinstallaties uit het stroomgebied van de Eem. Verder draagt de waterbodem bij aan de eutrofiëring door het vrijkomen van voedingsstoffen. De aanwezigheid van bodemwoelende vis en de afwezigheid van waterplanten, die de bodem beter vastleggen, versterken dit effect. Uit een analyse van het ecosysteem van de Zuidelijke Randmeren is naar voren gekomen dat met het reduceren van fosfaat en slib belangrijke verbeteringen zijn te bereiken.

Aardwarmte: WKO en geothermie

Warmte Koude Opslag is een beschikbare techniek die een grote bijdrage kan leveren bij het duurzamer maken van een stad.

Kansen voor open systemen, bodemopbouw, geohydrologie en beleid: 

  • Het eerste watervoerend pakket is van beperkte dikte en doorlatendheid. Hierdoor zijn zeer veel bronnen benodigd om voldoende warmte en koude te kunnen genereren. Ook zijn de effecten op de omgeving naar verwachting groot als gevolg van de klei- en veenlagen in de deklaag. Hierdoor is dit pakket slecht geschikt voor KWO.
  • Het tweede watervoerend pakket varieert in dikte en doorlatendheid. Er kunnen voldoende bronnen worden geplaatst om te voldoen aan warmte- en koudevraag. Door de ligging en diktevariatie van scheidende (klei-)lagen dient wel meer inzicht te komen in de bodemopbouw voor een definitief ontwerp. Er is echter een verbod om boringen (boringsvrije zone) in dit pakket te plaatsen.
  • Het derde watervoerend pakket is dik (circa 100 m) en goed doorlatend. Het pakket is bodemtechnisch zeer geschikt voor de toepassing van koude-/warmteopslag. Deze laag zou normaal gesproken het meest geschikt zijn voor WKO, maar wordt uitgesloten vanwege de al genoemde boringsvrije zone (paragraaf 3.7.2).


Kansen voor gesloten systemen:

  • Er dienen per woning veel verticale bodemwarmtewisselaars te worden aangebracht omdat er niet te diep geboord kan worden. Op de hier aanwezige grotere kavels in het plan kan voldoende warmte worden gegenereerd. Wel ligt dan het gehele perceel vol met warmtewisselaars en de koeling kan niet geleverd worden.

Geothermie: In het plangebied is in de diepe ondergrond een watervoerend pakket aanwezig dat mogelijkheden biedt voor het toepassen van geothermie. Het betreft hier een pakket, een zandsteen, uit het Rotleigend, de Slochteren Formatie. Uit de seismische sectie onder Almere Hout Noord blijkt dat de dikte van de laag constant blijft en de diepte toeneemt. De gemiddelde diepte waarop deze laag in het onderzoeksgebied voorkomt varieert van 2000 tot 2500 meter onder maaiveld. Het water heeft op deze diepte een te verwachten temperatuur van 80 graden of hoger. Er is vastgesteld dat een vervolgonderzoek noodzakelijk is om te bepalen of de hydrogeologisch eigenschappen van de ondergrond dusdanig zijn, dat er voldoende zekerheid is om in potentie gebruik te maken van geothermie.


5.8 Kabels en leidingen c.a.

Nutsvoorzieningen: Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

Leidingenstraat: Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

Hoogspanningslijn: Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

Straalverbindingen: Boven het plangebied loopt van noord naar zuid het straalverbindingstraject van Lelystad naar Hilversum. Deze straalverbinding ligt meer dan 54.00 m boven het maaiveld. Een dergelijke bouwhoogte is binnen de ontwikkeling van het plangebied tot woongebied niet toegestaan. Het is derhalve niet noodzakelijk deze straalverbinding op de plankaart of in de voorschriften te regelen. Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

Verder wordt verwezen naar paragraaf 3.8.

5.9 Veiligheid

Sociale en fysieke veiligheid

Voor een veilige omgeving zijn een aantal ingrepen nodig bij de uitwerking van de plannen. In een woongebied gaat het daarbij om:

  • Passief toezicht: ogen op de straat, gevels met interactie tussen binnen en buiten.
  • Verlichting: op de juiste plekken en tijdstippen.
  • Langzaam verkeer: fijnmazig en veilig netwerk van routes.
  • Openbare ruimte: afscherming, bescherming en speelplekken in het zicht.


De inrichting van een gebied zal verder voldoen aan de veiligheidseisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Sociale veiligheid kan relatief gemakkelijk worden beïnvloed door ontwerp, bouw, inrichting en beheer. De ontwikkelaar of particulier opdrachtgever is verantwoordelijk voor het verkrijgen van een keurmerk voor woningen. Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt gebruik gemaakt van de Checklist Veiligheid Ruimtelijke Plannen, waarbij een integrale veiligheidsanalyse wordt uitgevoerd.

Bij de opstelling van het stedenbouwkundig plan is opgenomen dat Overgooi goed bereikbaar is voor de hulpdiensten(ambulance, politie en brandweer). Primaire en secundaire bluswatervoorzieningen kunnen in voldoende mate worden gerealiseerd. In de verkavelings-en inrichtingsplannen zullen voldoende locaties worden opgenomen.

Externe veiligheid

Inrichtingen

Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen - of overige inrichtingen waarvoor veiligheidsafstanden gelden - niet mogelijk. Zoals in paragraaf 3.9 genoemd, evenmin de vestiging van beperkt- en kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en/of binnen de veiligheidsafstand van overige inrichtingen.


Transport

Er kan worden volstaan met een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico, zo blijkt uit bijlage 4 t/m 6 bij deze plantoelichting (Rapportage risicoberekeningen: Autome Situatie, Bestaande Situatie en Toekomstige Situatie)


Verantwoording voorgenomen besluit voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (zie onderstaande tabel) van deze transportas, maar slechts voor een klein deel binnen de 200 m van deze transportroute. Volgens de circulaire hoeven in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 m van een route ligt. Wel kunnen deze worden overwogen, mede op advies van de Brandweer Flevoland.


Analyse mogelijke scenario's

Over het hier relevante wegvak van de Waterlandseweg - zie kaartje hierna - vindt transport van de stoffen LF1, LF2 en GF3 plaats, met bijbehorende 1% letaliteitsafstanden*:

Stofcategorie   1% letaliteitafstand [m]   Stofcategorie   1% letaliteitafstand [m]  
LF1   50   GF1   50  
LF2   50   GF2   250  
LT1   750   GF3   350  
LT2   900   GT2   200  
LT3   Enkele km *)   GT3   550  
LT4   Enkele km *)   GT4   Enkele km *)  
    GT5   Enkele km *)  

* Bron: De Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) van Rijkswaterstaat 'Programma van eisen voor een nieuwe externe veiligheid risicoanalyse op de weg', 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0030.jpg"

Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van het scenario waarbij (zeer) brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) vrijkomen en van het scenario van het vrijkomen van LPG (stofcategorie GF3). In het plangebied kunnen als gevolg van een calamiteit de volgende effecten optreden:

  • effecten ten gevolge een plasbrand;
  • effecten ten gevolge van een BLEVE.


Plasbrand scenario

Het effect dat optreedt bij een ongeval met enkel brandbare vloeistoffen is vooral warmtestraling door een (plas)brand. Het invloedsgebied is circa 50 meter, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele wagen- of tankinhoud vrijkomt.

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan is het van belang dat de brandweer snel ter plaatse is. Een plasbrand is dan goed te bestrijden. Door het tijdig arriveren van de brandweer kan voorkomen worden dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen.

Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn moeten zij zich in veiligheid brengen op een afstand van ten minste 50 meter, buiten het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Personen binnen de 50 meter kunnen ernstige brandverwondingen oplopen.


BLEVE scenario

Bij het scenario van de dreigende BLEVE van een LPG-ketelwagen in stedelijk gebied gaat het in grote lijnen om het volgende:

  • een warme BLEVE kan optreden na ca. 20 - 30 min. bij forse hittebelasting van een
  • (niet sterk mechanisch beschadigde) LPG-ketelwagen na start van een incident,
  • bronbestrijding is gericht op het voorkomen van een BLEVE door koelen,
  • na een BLEVE veel schade en secundaire branden,
  • mogelijk schade aan andere ketelwagons van een samengestelde trein en mogelijk
  • vrijkomen van andere stoffen.


Binnen de 150 meter zijn personen (ook in gebouwen) onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE. Bij een 'warme' BLEVE is vluchten de enige optie. Door een tijdige waarschuwing kunnen deze mensen proberen zo snel mogelijk afstand tot de risicobron te nemen. Op een afstand van ca. 350 meter zijn de effecten van een BLEVE verminderd tot 1% letaal.

Buiten de 150 meter is, in het geval van een BLEVE, schuilen in een gebouw of woning in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Daarvoor is het zaak een veilige plek binnen een gebouw op te zoeken buiten het bereik van rondvliegend glas (zoals een toilet of badkamer).


Advies regionale Brandweer:

Het bestuur van de regionale brandweer of het bestuur van de veiligheidsregio wordt in de gelegenheid worden gesteld hierover advies uit te brengen. Er is geen nader advies gegeven op het (concept) ontwerp bestemmingsplan.


Afweging bevoegd gezag

De beperkte reikwijdte van de genoemde scenario's in het plangebied (50 respectievelijk 350 m en de beperkte lengte van het plangebied langs de Waterlandseweg ca. 1 km), de zeer lage kans van optreden van vooral het scenario warme Bleve, in combinatie met het feit dat de fasering van dit plangebied in 1e instantie buiten de 350 m plaatsvindt leiden op dit moment tot een verwaarloosbare toename van ruimtelijke maatregelen:

op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op het spoor;

op de mogelijkheden om zich in veiligheid te brengen indien zich een ongeval voordoet op het spoor.


Conclusie

Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

5.10 Beheer

In de strook, noordelijk van de Overgooische Zoom worden bomen geplaatst. Deze bomen zijn dermate belangrijk voor het uiterlijk van het park dat deze in ieder geval gehandhaafd moeten worden. De bomen worden wel gepland op uit te geven terrein. Het onderhoud zal ook door de grondeigenaren moeten gebeuren.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planning en fasering

Overgooi wordt in 5 fasen gerealiseerd. De ontwikkeling vindt plaats van west naar oost. Overgooi fase 1 is vrijwel geheel gerealiseerd en fase 2 is deels in verkoop. Daarna volgen respectievelijk fase 2 Noord, fase 3, 4 en 5.

 

6.2 Bestemmingsregeling

Algemeen

Het uiteindelijke beeld van de ruimtelijke kwaliteit van de in het vorige hoofdstuk beschreven woonlandschappen wordt bepaald door een aantal aspecten zoals de aanwezigheid van specifieke landschappelijke elementen, de inrichting van de openbare ruimte, de methode van bouwrijp maken en het van tevoren inplanten van bomen. Naast deze algemene aspecten zijn toegesneden bouwregels op de bouwpercelen van belang voor de ruimtelijke kwaliteit in Overgooi. Deze bouwregels hebben betrekking op de maat van de percelen, de oriëntatie op straten en lanen, de positionering van gebouwen op percelen, e.d.

De planregels zijn opgezet volgens de gangbare indeling, waarbij na de inleidende regels (begrippen en wijze van meten) de diverse bestemmingsregels volgen en daarachter de algemene regels en ter afsluiting de overgangs- en slotregels. Als bijlage is een horecalijst opgenomen.

Woongebied (WG)

De meest voorkomende functie in het plangebied van Overgooi is de woonfunctie. Teneinde deze functie te regelen is een globale eindbestemming gekozen. De gronden op de kaart aangewezen voor Woongebied zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende tuinen en erven alsmede de in een woongebied voorkomende openbare voorzieningen, zoals buurtonsluitingswegen, voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Op een tweetal locaties in het plangebied zijn gemengde functies geprojecteerd.

Er is onderscheid gemaakt tussen wonen langs de lanen en wonen langs woonstraten. Een gevellijn en andere toegesneden bouwregels moeten er toe bijdragen dat de kenmerkende lanenstructuur in Overgooi goed tot zijn recht komt. Met behulp van schematische figuren zijn de bouwregels voor bouwpercelen langs lanen apart opgesteld van die van de woonstraten.

Beide kennen ook nog een onderscheid in geclusterde percelen. In het plangebied is het op diverse aangegeven plekken langs de lanen, bij de ingang van het woongebied langs de Waterlandseweg en langs de Gooimeerdijk, mogelijk om, in plaats van vrijstaande woningen, woningen te clusteren. Het doel van deze mogelijkheid tot clustering is ruimte te creëren voor gezamenlijke initiatieven die leiden tot de ontwikkeling van samengevoegde woningen. Men kan hierbij denken aan villa vervangende appartementen, seniorencomplexen en dergelijke.

Om de ruimtelijke variatie binnen de velden te kunnen vergroten is incidenteel een grotere korrel geïntroduceerd in de vorm van grotere kavels (1 tot 2 ha) met de uitstraling van een buitenplaats. Hiertoe is afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Op deze wijze kan de interne kwaliteit van woonvelden worden vergroot.

De gemene deler zijn de overige bouwregels die gaan over de situering van de gebouwen, de afstanden tot perceelgrenzen, de toegestane bouwhoogten, e.d. Zij zijn er vooral op gericht het riante karakter van deze bijzondere villawijk te garanderen.

Binnen de woningen, met inbegrip van vrijstaande bijgebouwen, zijn onder bepaalde voorwaarden aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan. Hierbij dient in ieder geval het beroep of de activiteit door de bewoner zelf te worden uitgeoefend waarbij de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft. Het vloeroppervlak mag ten hoogste 50% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw inclusief de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bedragen. Om overlast te voorkomen, dient ten behoeve van de activiteiten altijd te worden voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein en dient het gebruik geen nadelige invloed te hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Onder een aan-huis-gebonden beroep en een bedrijfsmatige activiteit wordt in ieder geval geen horeca verstaan en mag uitsluitend detailhandel in de vorm van beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige activiteit plaatsvinden. Hieronder volgt een overzicht van mogelijke beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis.

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven   Maximaal 252 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m2 w.v.o  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  


Gemengde doeleinden

Binnen het woongebied zijn twee locaties aanwezig die tevens zijn bestemd voor gemengde doeleinden door middel van een subbestemming. De eerste (functieaanduiding Gemengd-1) ligt centraal in het plangebied, de tweede (functieaanduiding Gemengd 2) in het meest oostelijke deel (fase 5). Als de realisatie van Overgooi verder gevorderd is, zou bij de bewoners de wens kunnen ontstaan om te beschikken over een ontmoetingsplek met enkele locale voorzieningen. Ter plaatse van de centraal gelegen plek (Gemengd 1) zijn toegestaan dienstverlening, horeca tot maximaal categorie 1, maatschappelijke sociaal-culturele en recreatieve voorzieningen. Tevens is hier kleinschalige detailhandel mogelijk, waarbij met name valt te denken aan kleinschalig aanbod van eerste levensbehoeften (zoals een bakker) en/of kleinschalig aanbod van locale producten. De tweede locatie biedt dezelfde mogelijkheden, maar met uitzondering van detailhandel.


Hobbymatig paarden houden

Ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden is binnen de bestemming Woongebied een op maat toegesneden regeling opgenomen. Ten eerste is het noodzakelijk het onderscheid tussen hobbymatig en bedrijfsmatig houden van paarden duidelijk te maken. Daartoe is een begripsbepaling opgenomen. Er is sprake van een hobbymatige activiteit indien het gaat om recreatief gebruik zonder dat er activiteiten in het kader van de Wet milieubeheer worden uitgevoerd dan wel activiteiten voor en door derden.

De belangrijkste effecten op ruimtelijk en landschappelijk gebied worden bij het hobbymatig houden van paarden veroorzaakt door stallen, voorzieningen zoals paardenbak en afrasteringen, springbalken en andere attributen in weide of buitenbak en eventuele aanvullende voorzieningen. De ruimtelijk/landschappelijke effecten zijn mede afhankelijk van de omvang van de bebouwing en de bijbehorende voorzieningen alsmede de wijze van uitvoering daarvan. Voor de omvang van een aantal voorzieningen dienen daarom maximale maten te worden opgenomen die zich goed verhouden tot het karakter van het woongebied. Tevens moet worden voorkomen dat voorzieningen, zoals een paardenbak, op te korte afstand van de openbare weg worden gesitueerd.

Het houden van paarden in dierenverblijven en de opslag van mest kan leiden tot stankoverlast. Vanwege het beperkte karakter wordt voor het hobbymatig houden van paarden een afstand van 30 meter tussen geurgevoelige objecten en dierenverblijven en/of mestopslag voldoende geacht om geurhinder te voorkomen. Een mestplaat of -bak mag daartoe niet groter zijn dan 3 m³.

Bij droog weer is het mogelijk dat een buitenrijbak, stapmolen of andere voorziening voor het africhten, trainen of berijden van paarden met zand stofoverlast in de directe omgeving veroorzaakt. Een afstand van 30 m tussen rijbak/stapmolen/andere voorziening voor het africhten, trainen of berijden van paarden met zand en woningen wordt voldoende geacht om deze hinder te voorkomen.


Geurcontour Braambergen

De geurcontour als gevolg van de afvalstortplaats Braambergen is op de plankaart (verbeelding) weergegeven (zie voorts paragraaf 5.5). Binnen de contour geldt een bouwverbod voor geurgevoelige functies. Met behulp van een wijzigingsbevoegdheid kan deze geurcontour worden opgeheven of gewijzigd.

Manege

In het plangebied wordt net ten zuiden van de Waterlandseweg een nieuwe paardenhouderij met manege mogelijk gemaakt. Deze locatie is op de plankaart bestemd Agrarisch-Stadslandbouw met de functieaanduiding 'paardenhouderij'. Binnen het totale bestemmingsvlak is 10 % aan bebouwing mogelijk, hetgeen voldoende is voor een goede bedrijfsvoering.

Ten behoeve van de manege mag één dienstwoning worden opgericht met een maximale inhoud van 750 m³. De bouwhoogte van de woning en de overige bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen.


Stadslandbouw 

In paragraaf 5.2 is een uiteenzetting opgenomen over stadslandbouw. De strook zuidelijk van de Waterlandseweg is in het nieuwe plan aangewezen voor stadslandbouwactiviteiten. In beperkte mate (maximaal 2 % van de gronden en tot minimaal 50 meter afstand van de woonbestemming) is bebouwing ten behoeve van deze bestemming mogelijk gemaakt. Voorts zijn om milieuredenen (geur- en stofhinder, gezondheidsaspecten) voor bepaalde activiteiten afstanden voorgeschreven tot (mogelijke) woningen in de aangrenzende bestemming woongebied. Om dezelfde redenen zijn beperkingen opgelegd ten aanzien van opslag van compost een andere agrarische bedrijfsstoffen en mag geen assimilatiebelichting worden toegepast (lichthinder).

Voorts wordt in verband met de aangegrenzende woonbestemming het houden van landbouwhuisdieren slechts in kleinschalig omvang toegestaan. Als richtlijn geldt dat op een landbouwperceel niet meer dan 10 schapen, 5 paarden en pony's, 10 geiten, 25 kippen, eenden en parelhoenders, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren worden gehouden.

Landschapszone

De toekomstige groene hoofdstructuur van Overgooi - in het vigerende plan nog bestemd als "Landschapszone" is in het nieuwe plan aangewezen voor "Groen". Deze keuze is gemaakt omdat de landelijke standaard (SVBP) de specifieke bestemming Landschapszone niet kent. De gronden zijn bestemd voor de ontwikkeling en het beheer van natuur- en landschapswaarden, groenvoorzieningen, waterpartijen en dagrecreatie, aanlegsteigers en overige bijbehorende voorzieningen.

Een deel van de landschapszone is al aangelegd en bestaat voor een groot deel uit water, waarin eilandjes zijn aangelegd. Het meest oostelijk gelegen deel is nog niet gerealiseerd. Waar precies groen en waar water zal komen is nog niet duidelijk. In de globale bestemming zijn beide mogelijk.

Uitsluitend ten behoeve van beheer en educatie mag een gebouw worden gebouwd met een grondoppervlak van 50 m² en een goothoogte van 3.00 m.

Een jongerenontmoetingsplaats (JOP) wordt als gebruik toegestaan in de Landschapszone. Vrijstelling kan onder voorwaarden worden verleend voor de oprichting van een klein gebouwtje ten behoeve van dit gebruik.

Nu er in Overgooi 21 behoudenswaardige archeologische vindplaatsen in kaart zijn gebracht, zullen deze ook ingepast moeten worden in het stedenbouwkundig plan en moeten deze planologisch worden beschermd. Om het uitgeefbaar terrein toch op peil te houden, is de groenzone grenzend aan fase 4 ingeperkt ter compensatie van die ingepaste behoudenswaardige vindplaatsen.


Verkeersstructuur

De verkeersstructuur van Overgooi bestaat uit een tweetal hoofdontsluitingswegen: de Meentweg en de Gooimeerdijk (De Waterlandseweg valt buiten het plangebied). Deze beide wegen zijn in het bestemmingsplan van de voornamelijk op verkeersontsluiting gerichte bestemming Verkeer voorzien. De buurtontsluitingswegen (waaronder de noord-zuid georienteerde Lanen) die meer zijn gericht op verblijf en verplaatsing zijn bestemd voor Verkeer-Verblijfsgebied. Ten behoeve van beide bestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals bewegwijzering en straatmeubilair. De binnen de verschillende fasen aangelegde en nog aan te leggen woonstraten zijn opgenomen in de bestemming woongebied.



Archeologie

In het plangebied zijn verspreid een aantal archeologische vindplaatsen vastgelegd. De vindplaats zelf heeft de dubbelbestemming 'Archeologie 3', de er om heen getrokken bufferzone 'Archeologie 2'. Voor deelgebied fase 5 (oostelijk in het plangebied) en het Gooimeer zijn nog geen resultaten bekend van acrcheologisch onderzoek. Deze delen hebben in hun geheel de dubbelbestemming 'Archeologie 1' gekregen (als in voorgaand bestemmingsplan).

Waarde-Archeologie 1

Het selectiegebied zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere heeft in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 1". Zie het onderstaande kaartje ter illustratie (figuur 1). Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een aanlegvergunningstelsel gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP1P03-vg01_0031.jpg"

Waarde-Archeologie 2 / Waarde-Archeologie 3

Voor de behoudenswaardige archeologische vindplaatsen geldt de bestemming "Waarde-Archeologie 2" (beschermingszone in de vorm van een buffer) of "Waarde-Archeologie 3" (voor de kern van de vindplaats). Het gebied waar onderzoek verricht is en de archeologische waarden bekend zijn, wordt de kern van de vindplaats genoemd. Hieromheen ligt een minimaal 10 meter brede beschermingszone die ook wel de buffer wordt genoemd. In de buffer zijn tijdens het onderzoek geen archeologische waarden aangetroffen en we gaan er dus vanuit dat die hier ook niet voorkomen. Roering van de bodem van de buffer is om die reden in principe mogelijk, met dien verstande dat dit geen schadelijke effekten op de binnen de buffer gelegen kern van de vindplaats mag hebben.

Aan deze bestemmingen is, net als bij de bestemming Waarde-Archeologie 1, een bouwverbod gekoppeld met (alleen voor Waarde-Archeologie 2) ontheffingsmogelijkheden.

De ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen (en als "Waarde -Archeologie 3" bestemd zijn / moeten worden") niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum).

Daarnaast geldt een aanlegvergunningenstelsel ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt in beide bestemmingen een verplichting tot inpassing van de vindplaats.


Overige regelingen

Leidingen

Aan de noordzijde van het plangebied, langs de Waterlandseweg is een ondergrondse hoogspanningsleiding van 150 kV gelegen. Deze gronden zijn tot op 25 m vanuit het hart van de leiding mede bestemd voor deze leiding. Binnen een afstand van 4.00 m (de zakelijk rechtsstrook) aan weerszijden van de leiding (die deels net binnen en deels buiten het plangebied ligt) gelden beperkende bouwregels.. Ten behoeve van de leidingen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een bouwhoogte van 2.50 m. Ten behoeve van de samenvallende bestemmingen zijn bouwwerken slechts toelaatbaar indien de belangen van de leiding hierdoor niet worden geschaad. Over de vraag of dit het geval is dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Voorts heeft deze ondergrondse hoogspanningslijn in verband met mogelijke gezondheidsrisico's een magneetveldzone. Het gebruik van bouwwerken die strekken tot langdurig verblijf van kinderen jonger dan 16 jaar, zoals woningen (inclusief de bijbehorende erven), scholen, crèches en kinderopvangplaatsen (inclusief buitenspeelruimtes). Deze beperkende regel geldt voor de gehele strook, dus tot op 25 m uit het hart van de leiding.


Waterkeringen

Ter plaatse van de bestaande dijken en keringen is de primaire bestemming Waterstaat-Waterkering neergelegd. Op de gronden binnen deze primaire bestemming mag uitsluitend ten behoeve van de secundaire bestemmingen gebouwd worden wanneer omgevingsvergunning wordt verleend door het bevoegd gezag. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en na advies van de beheerder van de waterkering.

Als extra bescherming, is (mede als uitvloeisel van landelijke regelgeving) aan weerszijden van de dijk ook nog een vrijwaringszone bepaald. Het gaat met name om een strook van 20 m (de binnenbeschermingszone) direct ten noorden van de bestemming Waterstaat-Waterkering. Binnen deze 'Vrijwaringszone dijk 1' gelden vergelijkbare regels als binnen de bestemming Waterstaat-waterkering. Een deel van deze smalle strook ligt op uitgegeven/uit te geven gebied, dus op de bestemming Woongebied). Binnen deze zone mag volgens de Keur niet worden gebouwd (zie ook par 3.7). De veel bredere strook (buitenbeschermingszone, breedte 80 m binnedijks en 155 m buitendijks), welke is aangeduid als Vrijwaringszone dijk 2) heeft een meer informatieve betekenis. De waterschapskeur verbiedt hier zware ingrepen, zoals grote ontgravingen en het tot ontploffing brengen van explosieven.

Geluidzone en geurzone

Binnen de 400 meter geluidzone aan de zuidzijde van de geplande verdubbeling van de Waterlandseweg gelden nadere regels uit oogpunt van geluidhinder. In artikel 16.1 Geluidzone - weg) is deze zone als gebiedsaanduiding opgenomen. De concrete juridische uitwerking vindt plaats middels zogenoemde borgingsregels, zie bijlage 2 Borgingsregels besluit hogere waarde Wgl Overgooi.

Binnen de geurzone van het noordelijke van het plangebied gevestigde Vuilopslag en -overslagbedrijf Braambergen geld op grond van in artikel 16.4 Milieuzone - geurzone een voorlopig bouwverbod. Hier kunnen pas woningen worden gebouwd via een wijzigingsbevoegdeheid.


Wijzigingsbevoegdheid 'kwispelzone lanen'

In het bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid biedt de mogelijkheid de lanen binnen het Woongebied 25 m te verschuiven indien dit noodzakelijk is voor een technisch betere realisering van de bestemmingen dan wel voorzover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De op de plankaart ingetekende vorm van de lanen dient daarbij te worden gehandhaafd.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie

Het totale exploitatiegebied beslaat een oppervlakte van circa 288 ha. Het totaal uitgeefbaar terrein van ca 182 ha bestemd voor woningbouw, waarvan ca 3 ha uitgeefbaar water en ca 12,3 ha bestemd voor een manege en een weidegebied of stadslandbouw. Het totaal uitgeefbaar terrein van ca 182 ha (63%) is bestemd voor de realisatie van ca 950 woningen met een gemiddelde kavelgrootte van 2.000 m². In de fasen 1 en 2 en in de fasen 3 en 4 zuid bedraagt de minimale kavelomvang 1500 m2. Dat geldt ook voor de fasen 3 en 4 noord voor kavels gelegen aan het water, langs lanen en zichtlijnen. Daarnaast worden in fase 3 en 4 noord voor ca 40 % kavels vanaf 1000 m2 aangeboden.

Voor het plangebied van Overgooi t/m fase 4 is een grondexploitatie opgesteld. In deze grondexploitatie is uitgegaan van de realisatie van 678 woningen (excl. gerealiseerde woningen fase 1). Naast de realisatie van deze woningen is er rekening gehouden met de afronding van de volgende werkzaamheden: het aanbrengen van zand op de uitgeefbare kavels, de aanleg van zandcunetten op de tracés van de toekomstige rijwegen, de inrichting van de landschapszone, het totale bouwrijp maken en de terreinafwerking met betrekking tot de 678 woningen. Voor dit exploitatiegebied is er sprake van een sluitende begroting.

De gronden van fase 5 zijn in particulier eigendom en de eigenaar van deze gronden heeft aangegeven hier zelf kavels uit te willen geven.

Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar op basis van de afdeling 6.2 grondexploitatie uit de Wro voor de fasen 1 t/m 4 waarbij de kosten worden verhaald via actieve grondpolitiek. De gemeenteraad heeft ingestemd met de grondexploitatie 2013.

Voor de 5e fase wil de gemeente, indien het kostenverhaal anderszins (nog) niet is verzekerd, de exploitatieverordening uit 2000 toepassen. Omdat het gebied van fase 5 ook in het bestemmingsplan Overgooi (2003) al een woonbestemming had die in het huidige bestemmingsplan wordt voortgezet, is het niet mogelijk kostenverhaal via een exploitatieplan toe te passen.

Conclusie: Hiermee is de grondexploitatie sluitend en is het bestemmingsplan Overgooi economisch uitvoerbaar.

6.4 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.4.1 Inspraak en vooroverleg

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelgd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor Overgooi is hoofdzakelijk een actualisatie van het voorgaande bestemmingsplan Overgooi uit 2003. De (stedenbouwkundige) opzet voor deze exclusieve villawijk is niet wezenlijk gewijzigd en ook de planregels zijn goeddeels hetzelfde gebleven, behoudens een aantal ondergeschikte aanpassingen en verbeteringen.

Er is dan ook voor gekozen over dit plan geen voorafgaande inspraak te houden, maar direct de Wro-procedure te volgen. Dit houdt in dat - na het ambtelijk vooroverleg - het nieuwe bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie zal worden gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Na verwerking van de (eventuele) zienswijzen wordt het bestemmingsplan vervolgens aan de gemeenteraad ter vaststelling voorgelegd. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat desgewenst beroep open bij de Raad van State.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn onderstaande instanties gevraagd om desgewenst een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

Waterschap Zuiderzeeland;

Provincie Flevoland;

Rijkswaterstaat IJsselmeergebied

Brandweer Flevoland;

Tennet.

Het Waterschap Zuiderzeland, Rijkswaterstaat IJsselmeergebied en Provincie Flevoland hebben inhoudelijk commentaar gegeven op het concept Ontwerp bestemmingsplan. Hieronder zijn genoemde overlegreacties (schematisch) samengevat en beantwoord. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

Waterschap Zuiderzeeland

Advies waterschap   Antwoord Gemeente  
Alle aangegeven verhardingen dienen
gecompenseerd te worden (waterneutraal
bouwen).  
Dit is reeds in de waterparagraaf, in de
toekomstige situatie, aangegeven. Er zal nog met
nadruk verwezen worden naar de relevante
uitgevoerde berekeningen.  
Er dient gestreefd te worden naar een goede
waterkwaliteit.  
Dit heeft middels de inrichting (de
natuurvriendelijke oevers, een optimale
diepteverdeling, de grootte en de peilverhoging)
zijn beslag gekregen.  
Er wordt gesteld dat er delen zijn met een slechte
waterkwaliteit.  
Wat de oplossing hiervoor moet zijn.
Dit zal waarschijnlijk een beheersmaatregel
worden. Er wordt immers al een plas met een
optimale inrichting aangelegd.  
Verzoek om het waterschap bij de verdere
ontwikkeling van de plas nauw te betrekken.  
Dit kan vanzelfsprekend.  
De afvoercapaciteit voldoet nog niet.   Dit is een uitvoeringskwestie. Het watersysteem is
immers nog niet af. Er wordt contact met
projectleiding Realisatie gezocht om dit zo goed
mogelijk te laten verlopen totdat het uiteindelijke
watersysteem (inclusief de stuwen) is aangelegd.  

Rijkswaterstaat IJsselmeergebied

 

Advies Rijkswaterstaat   Antwoord gemeente  
Het plangebied omvat een deel van het Gooimeer. Als beheerder van dit water verzoekt Rijkswaterstaat betrokken te worden bij het proces Watertoets. Zowel in bijlage 1 (Watertoets) als in de paragraaf 5.7.2 (Watersysteem) mist men het buitendijks gelegen deel van het plangebied (Gooimeer).
   
Na overleg met Rijkswaterstaat is de bijlage Watertoets aangevuld met het advies van Rijkswaterstaat. De waterparagraaf (5.7.2) is aangevuld met het onderdeel Gooimeer. En voor de duidelijkheid wordt vanuit paragraaf 3.7.2 hiernaar verwezen.  
Op het kaartje 'ligging plangebied' in hoofdstuk 2 is de dijk als grens van het plangebied aangegeven. Verzocht wordt het kaartje te corrigeren.
 
Het betreffende kaartje is vervangen door een nieuw kaartje waarop de begrenzing wel goed is aangegeven.  
In de verkeersparagraaf (3.3) is de vaargeul in het Gooimeer niet genoemd. Men verzoekt de paragraaf op dit punt aan te vullen.
 
De verkeersparagraaf (3.3) is aangevuld op dit punt (zie 3.3.4 Vervoer over water  
In hoofdstuk 4 ontbreekt informatie over de Kaderrichtlijn Water. Graag opnemen.
 
Een samenvatting van de Kaderrichtlijn Water is alsnog opgenomen in dit hoofdstuk  
Voor activiteiten in buitendijks gebied zijn mogelijk vergunningen vereist. Voor specifieke vragen hierover kan contact worden opgenomen met de clustercoördinator vergunningverlening.
 
Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.  

Provincie Flevoland

Advies provincie

Archeologie

1. Het plan wijkt af van de archeologische beleidskaart 2009, er ontbreken namelijk 2 vindplaatsen. De provincie vraagt om een onderbouwing hiervoor.

2. Niet alle vindplaatsen hebben een vereiste bufferzone van 10 meter en ontbreekt hiervoor de onderbouwing.

Geluid

1. De provincie, initiatiefnemer tot verbreding van de Waterlandseweg, verzoekt om overleg inzake het volgende. In de toelichting wordt melding gemaakt van de aanpassing van de Waterlandseweg (uitbreiding naar 2x2 rijstroken en 100 km/h). Deze aanpassing zal plaatsvinden in de onderhavige planperiode. Het moet in dit plan helder worden wie er verantwoordelijk is voor de geluidsreducerende maatregelen vanwege de geprojecteerde woningbouw die in dit plan voorzien is.

2. Verzocht wordt in het overleg ook het volgende punt mee te nemen. Met dit plan is bebouwing tot maximaal 15 meter en incidenteel tot 18 meter mogelijk. Deze bouwhoogte vergt een aanzienlijke investering in geluidsreducerende maatregelen. Daarbij wordt opgemerkt dat een maatregel van een geluidswal als gevolg van deze bouwhoogte onmogelijk lijkt te worden gemaakt. Het is van belang om in dit plan een goede afweging (qua kosten en mogelijkheden) van de geluidsreducerende maatregelen te maken ten behoeve van de geprojecteerde woningbouw (waarvoor een afstandsnorm van 400 meter uit de zijkant van de weg geldt).

3. Aan het plan is een akoestisch onderzoek toegevoegd. Verzocht wordt dit onderzoek aan te passen op twee punten, namelijk dat:

  • de toekomstige rijsnelheid 100 km/h gaat bedragen, en
  • dat gerekend moet worden met Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Natuur

1. De provincie verzoekt helderheid te verschaffen over de vraag of ten aanzien van fase 2 is voldaan aan de Boswet.

2. Het is van belang om in de toelichting tevens de bijdrage van de beoogde ontwikkeling aan de stikstofdepositie in het Natura2000-gebied het Naardermeer te betrekken.

Locatiebeleid

1. Regeling beroep of bedrijf aan huis: De provincie verzoekt het overzicht van mogelijke beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, zoals opgenomen in de plantoeliching, in de regels op te nemen. De provincie verwijst daarbij als voorbeeld naar het bestemmingsplan Noorderplassen Oost en West.

2. De provincie vraagt aandacht te besteden aan de Ladder van duurzame verstedelijking, die rechtstreeks volgt uit de SVIR.

Planregels

1. De provincie acht de in de planregels opgenomen aanduidingen 'landgoed' en 'buitenplaatsen' niet op hun plaats, aangezien het plangebied volgens het Omgevingsplan als stedelijk gebied geldt. Een bepaalde maatbestemming zou meer op zijn plaats zijn.

2. De provincie geeft aan dat de geurzone zoals opgenomen regels met wijzigingsbevoegdheid inzake de 'afvalstortplaats Braambergen' met name betrekking heeft op het afvalstation (en niet zozeer de stortplaats).

Antwoord gemeente

Archeologie

Ad 1. Sinds 1999 is er in het plangebied Overgooi onderzoek uitgevoerd, vrijwel uitsluitend door een en hetzelfde bedrijf. Sinds 2001 is door dit bedrijf in Almere gewerkt conform een Programma van Eisen waarin o.a. specifieke eisen zijn opgenomen mbt de wijze van monstername, en de verwerking en analyse daarvan. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn door de uitvoerder in Overgooi verschillende archeologische vindplaatsen onderscheiden en vervolgens conform de (toen geldende KNA) gewaardeerd. Vindplaatsen die volgens die systematiek 'behoudenswaardig' bleken, zijn opgenomen in de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA).

Bij de uitvoering van onderzoek door dit bedrijf in het plangebied Stichtse Kant, bleek uit second opinions dat dit bedrijf frequent determinaties rapporteerde die de toets der kritiek van verschillende specialisten niet konden doorstaan. Deze second opinions zijn uitgevoerd door deskundigen van de provincie en de gemeente. Naar aanleiding van deze ervaringen met de expertise van dit bedrijf in Stichtse Kant, zijn de determinaties van dit bedrijf van materiaal afkomstig uit plangebied Overgooi door de gemeente bekeken. Vervolgens heeft de projectorganisatie een externe second opinion uit laten voeren. Deze onderschreef de conclusie van gemeentezijde. Geconcludeerd moest worden dat op enkele terreinen aangeduid op de ABA, géén enkele (mogelijk) antropogene archeologische indicatoren was aan te wijzen. Er was daarom geen reden om deze terreinen als vindplaatsen aan te merken en op de ABA op te nemen.

In 2009 is vastgesteld dat bij herzien/opstellen van een Bestemmingsplan de relevante archeologische informatie wordt overgenomen van de ABA. Bij de herziening van het BP Overgooi is dan ook het gewijzigde aantal vindplaatsen overgenomen op de plankaart.


Ad 2. Een deel van het onderzoek in Overgooi vond plaats en was afgerond voordat de provinciale beleidsregel verscheen. In Overgooi zijn nadien twee vindplaatsen zonder buffer gebleven. In de eerste plaats de vindplaats Eemmeerdijk. Het ruimtebeslag van deze vindplaats aan de zuidzijde van het plangebied, is dermate groot (>3 ha) dat een buffer een onoverkomelijk probleem bij de gronduitgifte zou vormen. Er is daarom afgezien van een bufferzone.

Bij twee andere kleine vindplaatsen gaat het om resultaten van onderzoek in een ca. 10 jaar geleden onderzocht plandeel, nl. 1P1/2, beide gelegen ten westen van de Meesweg. Die plekken zijn ontdekt bij vooronderzoek dat plaats vond vóór het verschijnen van de provinciale Beleidsregel. Het alsnog 'aanbrengen' van een buffer op grond van de Beleidsregel was daar niet gewenst, omdat beide locaties zich in een terrein bevinden dat was verkocht aan een particulier. Natuurlijk was hier bij het wel of niet definiëren van een bufferzone ook van belang dat het niet gaat om een provinciale verordening.

De overige vindplaatsen in het plangebied Overgooi konden wel van een buffer worden voorzien. Deze wijzigingen zijn verwerkt in de ABA en in de herziene plankaart overgenomen.

Geluid

Het door de provincie gevraagde overleg over het akoestisch onderzoek en geluidsreducerende maatregelen bij verdubbeling van de Waterlandseweg heeft plaatsgevonden. De in het concept ontwerp bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid geluid binnen de geluidszone van de Waterlandseweg (400 m. bij verdubbeling) is vervangen door een ontwerp besluit hogere waarde procedure. Ten behoeve hiervan is nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij is gerekend met het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. Over het akoestisch onderzoek en de uitgangspunten heeft afstemming met de provincie plaatsgevonden. Wat betreft de bouwhoogte in het plan van incidenteel 18 m. is toegelicht dat deze mogelijk wordt gemaakt bij de dijk van het Gooimeer. Dit deel van het plangebied ligt buiten de geluidszone van 400 m.


Natuur

Ad 1. Binnen de fasen 3, 4 en 5, gelegen buiten (de gewijzigde) bebouwde kom Boswet zullen geen houtopstanden geveld worden waarop volgens deze wet de meldings- en herplant plicht van toepassing is. Ook voor het bouwrijp maken van fase 2 was op basis van de oude komgrenzen Boswet al voldaan aan de Boswet. Bij de inmiddels gewijzigde komgrenzen Boswet maken de fasen 1 en 2 per 2013 deel uit van de bebouwden kom.

Ad 2. De beoogde ontwikkelingen uit dit nieuwe bestemmingsplan zullen geen extra uitstoot van stikstof tot gevolg hebben. De ruimtelijke ontwikkelingen zijn te scharen onder bestaand beleid (Almere 1.0). In de rekenmodellen (Aereus) is dit in de nulvariant opgenomen. Bovendien kan worden gesteld dat - gelet op de geringe bijdrage van woningen aan de stikstofdepositie, de lage woningdichtheid en de afstand tot het Naardermeer - deze bijdrage als "lokaal niet relevant" kan worden betiteld.

Locatiebeleid

Ad 1. In de planregels is van zowel beroep aan huis als bedrijfsmatige activiteiten aan huis een definitie opgenomen. De specifieke gebruiksregel is opgenomen binnen de woonbestemming. In de toelichting wordt hieraan nadere uitleg gegeven, waarbij tevens een indicatieve lijst van mogelijke activiteiten aan huis is opgenomen.

De provincie verwijst naar bestemmingsplan Noorderplassen Oost en West. Hierin is de bedrijvenlijst voor gemengde gebieden opgenomen. Deze lijst wordt gehanteerd bij gemengde bestemmingen waarbinnen tevens zelfstandige bedrijven en/of woonwerkeenheden e.d. zijn toegestaan.

De beroep- en bedrijf aan huisregeling, zoals in onderhavig bestemming opgenomen, is een gebruiksregeling binnen de reguliere woonbestemming. De vergelijking met plan Noorderplassen gaat dan ook niet op.

Ad 2. In hoofdstuk 4 onder 4.1 (Rijksbeleid) is Ladder van duurzame verstedelijking (per 1 oktober 2012 doorvertaald naar het Bro) toegevoegd. Daarbij is tevens is de constatering opgenomen dat de ontwikkeling van plangebied Overgooi begin deze eeuw in gang is gezet en in 2003 is verankerd in het voorafgaande bestemmingsplan Overgooi. Met onderhavig bestemmingsplan vindt voornamelijk de wettelijk vereiste actualisering plaats. Overgooi vormt onderdeel van bestaand stedelijk gebied en is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling volgens de SVIR en artikel 3.1.6 Bro.

Planregels

Ad 1. De termen 'landgoed' en 'buitenplaatsen' zijn overgenomen uit het vigerende plan. Mede gezien het feit dat de betreffende regels nauwelijks zijn gewijzigd, wordt geen aanleiding gezien de benamingen bij deze herziening te wijzigen. De gebruikte aanduidingen doen niets af aan de status van stedelijk gebied in het Omgevingsplan.

Ad 2. De opmerking van de provincie wordt onderschreven. Een en ander is ook uiteengezet in de toelichting over dit onderwerp. Voor alle duidelijkheid is in de wijzigingsbevoegdheid het 'afvaloverslagstation' alsnog mede genoemd.

6.4.2 Van ontwerp naar vaststelling

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 26 november 2013 ingestemd met het ontwerp bestemmingsplan en het ontwerp besluit hogere waarden Wet geluidhinder alsmede met het ter inzage leggen ervan. Van maandag 9 december 2013 tot en met maandag 20 januari 2014 (zes weken) heeft het ontwerp bestemmingsplan met bijbehorende stukken en het ontwerp besluit hogere waarde voor een ieder ter inzage gelegen. Op 16 december 2013 heeft een informatieavond plaatsgevonden. De bijeenkomst trok enkele tientallen belangstellenden en verliep in goede sfeer. De bezoekers gaven blijk van betrokkenheid bij hun woongebied en vragen werden gesteld over onder meer de verdubbeling van de Waterlandseweg, consequenties van eventuele openstelling van de Gooimeerdijk - Oost en over de mogelijkheid van meer differentiatie van kavels in het noord-oostelijk deel van het plangebied. Ook de in de toekomst te realiseren manege en stadslandbouw waren onderwerp van gesprek. In totaal zijn er 5 zienswijzen ingediend.

In Bijlage 8 Nota zienswijzen bestemmingsplan Villapark Overgooi zijn de ingediende zienswijzen weergegeven en beantwoord. Tevens is daarbij per zienswijze aangegeven of deze aanleiding geeft om een aanpassing van het ontwerp bestemmingsplan aan de raad voor te stellen. Alle 5 zienswijzen zijn op tijd ingediend en dus ontvankelijk.

Daarnaast zijn ook de ambtshalve voorgestelde aanpassingen van het ontwerp bestemmingsplan in de Nota zienswijzen opgenomen.

Samengevat zijn de zienswijzen en de voorgestelde aanpassingen van het ontwerp bestemmingsplan naar aanleiding van die zienswijzen de volgende:

Drie van de zienswijzen, waaronder die van de Belangenvereniging Overgooi, gaan over de mogelijke toename van geluidsoverlast als gevolg van de verdubbeling van de Waterlandseweg. Deze zijn dan ook mede gericht tegen het ontwerp besluit hogere waarde voor de betreffende geluidszone. Reclamanten, met name huidige bewoners van deelgebied Streekbos/Kooibos/Robbenoordbos vrezen toename van geluidsoverlast.

De hogere waarde zal alleen gaan gelden voor het nog onbewoonde deel van de fasen 2, 3 en 4 voor zover gelegen binnen 400 meter gemeten vanaf de Waterlandseweg. Verder is het zo dat in het kader van het bestemmingsplan de eisen die volgen uit de Wet geluidhinder alleen gelden voor nieuw te realiseren geluidsgevoelige objecten, die vallen binnen de geluidszone van de Waterlandseweg, en niet voor bestaande woningen. Voor het project Verdubbeling Waterlandseweg is een andere wettelijke procedure van toepassing, waarbij de provincie de benodigde onderzoeken en randvoorwaarden moet opstellen. In deze procedure "Reconstructie Weg in het kader van de Wet geluidhinder", die door de provincie moet worden uitgevoerd, zal worden onderzocht of er maatregelen noodzakelijk zijn om het bestaande woongebied afdoende te beschermen. In het kader van de verdubbeling van de Waterlandseweg wordt in overleg met de Provincie (als eigenaar en beheerder) nagegaan in hoeverre er een wal kan worden gerealiseerd (werk met werk maken). Voor een uitgebreide beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de beantwoording in de Nota zienswijzen. De betreffende zienswijzen geven gezien bovenstaande geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

De Stadsboerderij (Kemphaanpad) heeft een zienswijze ingediend gericht op de mogelijkheden van stadslandbouw in de strook zuidelijk van de Waterlandseweg. Concreet wordt gevraagd om ruimere regels voor bemesting en voor de omvang van bedrijfsgebouwen/stalruimte. In de beantwoording is aangegeven dat het bemesten/composteren van de grond niet wordt geregeld in het bestemmingsplan. Alleen de opslag van mest is met het oog op geurhinder aan regels gebonden. Wat betreft de omvang bebouwing wordt voorgesteld tegemoet te komen aan de zienswijze, door de beperking van de maximale omvang van een bedrijfsgebouw te schrappen. Volstaan kan worden met het maximale bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte binnen de bestemming Agrarisch - stadslandbouw.

De eigenaren van de gronden gelegen in fase 5 (meest oostelijke deel plangebied) richten hun zienswijze tegen beperkingen in de planregels van het nieuwe bestemmingsplan die in hun ogen strikter zijn dan in het vigerende bestemmingsplan Overgooi. Voor zover het betreft planregels die afstanden voorschrijven van geurgevoelige functies - in casu woningen - ten opzichte van bestaande agrarische bedrijfsvoering, vloeien deze voort uit aangescherpte milieuwetgeving. In feite wordt daarmee de agrarische bedrijfsvoering van reclamanten zelf beschermd tegenover de vestiging van woningen op aangrenzende gronden die door reclamanten ook zelf ontwikkeld worden. Toch is voorgesteld aan de zienswijze tegemoet te komen door de betreffende planregel te nuanceren binnen de grenzen van de milieuwetgeving. Voor het overige is geen sprake van een ongunstiger regeling voor reclamanten t.o.v. het vigerende bestemmingsplan. Ook in het nieuwe plan is de realisering van gemengde doeleinden op de aangegeven locatie slechts een optie. Evengoed kunnen die gronden voor woningen worden uitgegeven. Voor alle duidelijkheid is de redactie in de planregels aangepast.

Voor een volledige weergave van de zienswijzen, de ambtshalve aanpassingen en consequenties hiervan voor de planregels en de verbeelding wordt verwezen naar de Nota zienswijzen.


Bijlagen

Bijlage 7 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

7.1 Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

7.2 Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

7.3 Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

  • 1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden.

1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen

1b. overige lichte horeca: restaurants;

1c. restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250m² bvo.

2. "middelzware horeca":
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden.
2a. Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en/of daar door aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.

2b. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² bvo.

3. "zware horeca"
Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en/of grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

7.4 Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij omgevingsvergunning af te wijken van de categorie-indeling uit de Staat van Horeca-activiteiten teneinde een dergelijk bedrijf één categorie lager te kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat burgemeester en wethouders ook bevoegd zijn om bij omgevingsvergunning af te wijken tot de laagste subcategorie (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen waarbij wordt afgeweken van de categorie-indeling van de Staat van Horeca-activiteiten moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan de vestiging van deze bedrijven eveneens mogelijk worden gemaakt door middel van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de Staat van Horeca-activiteiten.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.