direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwe Compagnie 32
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Achtergrond

Een bestemmingsplan is eigenlijk een soort gemeentelijke wet. Iedereen moet zich daaraan houden. De gemeente moet bestemmingsplannen elke 10 jaar opnieuw vaststellen. Soms kan de provincie of het rijk dat ook doen. Een bestemmingsplan geeft regels over hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en het geeft regels over wat er gebouwd mag worden. Om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening geeft het bestemmingsplan de in dat plan gelegen gronden een bestemming met bijbehorende functies. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden en bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0001.png"

Foto 1 - Ligging in de gemeente van dit bestemmingsplan (via Bing Maps)

Een bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels. Bij elk bestemmingsplan hoort een toelichting. De plantoelichting belicht onder meer de achtergronden van het bestemmingsplan, biedt inzicht in het verrichte onderzoek, geeft de diverse beleidskeuzes weer, doet verslag van inspraak en overleg, en verstrekt een juridische toelichting op de planregels en de plankaart.

Aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden getoetst aan het bestemmingsplan. Passende plannen kunnen vergunning krijgen, andere niet. Zo kan voorkómen worden dat ergens ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld dat er een discotheek midden in een woonwijk verschijnt of dat er woningen gebouwd worden op een industrieterrein.

Naast deze functie heeft het bestemmingsplan ook een sterke beleidsfunctie. Het bestemmingsplan geeft een totaalvisie van de gemeente op het gebied. Het spreekt voor zich, dat de genoemde functies het meest tot hun recht komen bij actuele bestemmingsplannen. Een actueel bestemmingsplan is volgens de Wet ruimtelijke ordening een plan dat niet ouder is dan tien jaar. Zo moet voorkomen worden dat plannen geheel of gedeeltelijk ingehaald worden door maatschappelijke ontwikkelingen.

Vaak wordt bij een bestemmingsplan gedacht aan nieuw te ontwikkelen gebieden, zoals een nieuwe woonwijk of een nieuw bedrijventerrein. Maar dat is in de meeste gevallen niet zo. Bij veel bestemmingsplannen gaat het namelijk om reeds ontwikkelde gebieden. Die gebieden zijn vaak al bebouwd en ingericht voor één of meerdere functies. Grote nieuwe ontwikkelingen komen hier vaak niet voor.

1.2 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0002.png"

luchtfoto van het plangebied Nieuwe Compagnie 32 te Kiel Windeweer. De blauwe lijn geeft de begrenzing van dit bestemmingsplan aan.

Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan Buitengebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 23 augustus 2010. In dit geldende plan hebben de betreffende gronden de bestemming "Bedrijf- agrarisch verzorgend".

 afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0003.png"

1.3 Planaanleiding

Op het perceel Nieuwe Compagnie 32 te Kiel Windeweer bevindt zich een van oudsher aanwezig agrarisch bedrijf. Ter plaatse zijn ook altijd agrarische activiteiten ontplooid. Ter plaatse is een mestsilo aanwezig. Er zijn plannen voor een extra mestsilo met een inhoudsmaat met een oppervlakte van circa 490 m2 en een inhoudsmaat net onder de 2500 m3. Deze dient te worden gebouwd op de op bijgaande foto weergegeven locatie.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0004.png"

Hieronder een foto van de huidige mestsilo.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0005.jpg"

Foto van de bestaande mestsilo. Bron : RooBeek Advies.

Strijdigheid bestemmingsplan

In het geldende bestemmingsplan is sprake van de bestemming Bedrijf. De bestaande mestsilo is onder het overgangsrecht geplaatst.

De locatie van de nieuwe mestsilo is gelegen in gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ en de nadere gebiedsaanduiding ‘veenkoloniaal gebied’. Ter plaatse is geen bouwvlak aanwezig waarbinnen een mestsilo gebouwd kan worden. Het verzoek is derhalve als strijdig met het geldende bestemmingsplan aan te merken.

De gemeente is welwillend om medewerking te verlenen aan het bouwplan middels een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied, onder voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing. Om recht te doen aan het al jarenlang feitelijke gebruik Teneinde ook het (al jaren bestaande) agrarische gebruik van het perceel Nieuwe Compagnie 32 en de daarbij behorende bebouwing te rechtvaardigen dient ook de bestemming ‘Bedrijf’ te worden gewijzigd in die van ‘Agrarisch met waarden’ met een bouwvlak rond de bestaande bebouwing. Om zowel de bestaande als de nieuwe mestsilo dient een aanduiding ‘mestsilo’ gelegd te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

De oude Wet op de Ruimtelijke Ordening is in 2008 vervangen door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Hierdoor moet een bestemmingsplan tegenwoordig anders worden vormgegeven dan voorheen en moet het plan digitaal kunnen worden geraadpleegd.

Verder is op 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Naast een geheel nieuw vergunningstelsel, voor het bouwen is nu in plaats van een bouwvergunning een omgevingsvergunning nodig, heeft deze Wet ook een aantal ontheffingsmogelijkheden van het bestemmingsplan uit de Wet ruimtelijke ordening overgenomen.

1.4 Karakter bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt vooral gebruik gemaakt van de gedetailleerde planvorm. Het plan is grotendeels conserverend van aard. Het bestaande agrarisch gebruik van het plangebied wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. Het gehele gebied krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden' met bijbehorende bouwregels, een bouwvlak om de bestaande boerderij met aangebouwde bedrijfsgebouwen en een aanduiding ‘mestsilo’ op de huidige mestsilo als ook de nieuw te realiseren mestsilo..

Het bestemmingsplan is opgesteld om digitaal te kunnen raadplegen. In overeenstemming met de daarvoor geldende normen, is een digitale koppeling tussen plankaart en planregels aangebracht. Uitgegaan is van de regels en richtlijnen als aangegeven in de RO Standaarden zoals deze voortvloeien uit de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de bijbehorende Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).

1.5 Planopzet

Deze plantoelichting bevat de verwoording van het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied evenals de resultaten van de noodzakelijke onderzoeken voor een bestemmingsplan. De onderzoeken zelf zijn te vinden in de bijlagen bij deze toelichting. Als bijlagen zijn eveneens opgenomen de resultaten van het wettelijke overleg over het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied geeft een beschrijving van het plangebied vanuit diverse invalshoeken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader geeft het kader van beleid voor dit bestemmingsplan. Er is gekeken naar relevant rijksbeleid, beleid van de provincie Groningen (Provinciaal Omgevingsplan), regionaal beleid en het eigen gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling geeft de beleidskeuzen voor het plangebied weer. En hoe wordt aangekeken tegen de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het gebied.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten bevat de gebruikelijke ruimtelijke aspecten van het plangebied. Het betreft bijvoorbeeld de aspecten geluid, bodem en water. Aansluitend hierop wordt een analyse gegeven van andere omgevingsfactoren, zoals natuur en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting bevat een toelichting op het juridische deel van het plan: de verbeelding en planregels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, ten slotte, gaat in op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van het plan. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid is uitgebreid aandacht voor de planvoorbereiding en de formele wettelijke procedure van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Historische ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0006.jpg"

Het plangebied ligt aan de weg Nieuwe Compagnie nummer 32 te Kiel-Windeweer. Kiel-Windeweer is een samenvoeging van de plaatsen Kiel en Windeweer in de Groninger gemeente Hoogezand-Sappemeer.

Nederland, provincie Groningen en ligging Kiel Windeweer

De naam Kiel-Windeweer (Gronings: Kiel) is een samenvoeging van de namen van de plaatsen De Kiel en Windeweer, die tegen elkaar aan gegroeid zijn. Het dorp ligt in de provincie Groningen en behoort tot de gemeente Hoogezand-Sappemeer. Kiel-Windeweer is ongeveer 100 meter breed en zes kilometer lang. Het is een duidelijk voorbeeld van de karakteristieke lintvorm van een oude veenkolonie.

De plaats is ontstaan door de bebouwing die langs het Kielsterdiep (ook wel Kieldiep genoemd) is gevormd. Dat kanaal, een zijkanaal van het Winschoterdiep, was oorspronkelijk de belangrijkste transportroute van en naar het dorp. Alleen waar de Zuidlaarderweg het kanaal kruist, is het dorp iets breder.

Kiel-Windeweer is een beschermd dorpsgezicht en telt ongeveer 900 inwoners. De kerk dateert uit 1755. Van 1812 tot 1821 was het, onder de naam Windeweer, een zelfstandige gemeente.

Hieronder is op basis van historisch kaartmateriaal het ontstaan en de ontwikkeling van het gebied in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0007.png"

Zichtbaar is gemaakt dat de boerderij al in 1903 aanwezig is. Verder is duidelijk te zie dat het landschap als gevolg van de vervening steeds grootschaliger is geworden.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Het perceel Nieuwe Compagnie 32 te Kiel Windeweer bevindt zich op een afstand van circa 670 meter ten westen van het dorpslint van Kiel Windeweer. Verder ligt op een afstand van circa 250 meter ten zuiden van het perceel de provinciale weg N962 die de verbinding vormt tussen Zuidlaren en Kiel-Windeweer. De omgeving van het perceel is te karakteriseren als landbouwgebied. Langs de weg Nieuwe Compagnie bevinden zich afgewisseld woningen en agrarische bedrijven.

Het perceel zelf bestaat uit de boerderij met aangebouwde schuren, een mestsilo en met name aan de randen fors opgaand groen. afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0008.jpg"

Verder valt aan te geven dat het object Nieuwe Compagnie 32 is aangemerkt als zijnde een gemeentelijk monument. De gemeentelijke omschrijving van het monument luidt als volgt.

Monument 36. Boerderij, Nieuwe Compagnie 32, 9605 PX Kiel-Windeweer.

Omschrijving: Veenkoloniale boerderij, plm. 1800, met krimpen, zaadzolderramen, hoog opgaand voorhuis en opvallende windveren met druppelversiering. Een schuur is naast de boerderij vanuit het zijvlak van het dak aangebouwd. De boerderij is van het oudere type, met een zadeldak en hoog opgaande tuitgevel. De decoratieve windveren, in druppelvorm en met een makelaar, moeten van later datum zijn, waarschijnlijk van het begin van deze eeuw. Muurankers in de voorgevel; de raamindeling is symmetrisch, met boven de twee zaadzolderramen, dicht onder de dakrand, nog twee kleine zolderraampjes. Op de nok van het voorhuis staan twee schoorstenen. De toegang is in de krimp aan de voorzijde geplaatst, een bewerkte houten deur met traliewerk en bovenlicht. Boven de ramen en de voordeur segmentbogen, met in de boogtrommel ingelegd tegelwerk.

Waardering: de combinatie van een ouder type veenkoloniale boerderij met een aan het type vreemde toevoeging als de druppels (een 'trend' uit later tijden), hetgeen een zeldzaam voorkomen oplevert; gaafheid.

Hierna nog enkele foto’s van het erf, de omgeving en de monumentale boerderij.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0011.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Wat is beleid? Beleid is het stellen van doelen, middelen en een tijdpad in onderlinge samenhang. Liefst zijn plaats en tijd omschreven. Onder beleid wordt dus verstaan het aangeven van de richting en de middelen waarmee men gestelde organisatiedoelen wil gaan realiseren.

Binnen het ruimtelijk werkveld is door de verschillende overheidslagen veel beleid opgesteld. Middels dit beleid is getracht richting te geven aan de inrichting en het beheer van de openbare ruimte.

De ruimtelijke ordening in Nederland bevat top-down maar ook steeds meer bottum-up elementen. Door de decennia heen is de visie op de ruimtelijke ordening aan verandering onderhevig geweest. Op rijksniveau is de omslag naar de ontwikkelingsplanologie goed zichtbaar wanneer de Nota Ruimte (VROM, 2006) en de Vierde Nota Ruimtelijke ordening worden vergeleken. Niet langer bepaalt de overheid wat wel of niet kan (toelatingsplanologie), steeds meer geven overheid en derden ruimtelijke ontwikkelingen samen vorm. Vanuit deze filosofie wordt in dit hoofdstuk het overheidsbeleid in beeld gebracht.

Getoetst wordt of het plan past binnen het vigerende planologisch kader en binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen. In dit hoofdstuk staat een overzicht van het van toepassing zijnde beleid in relatie tot de gewenste ontwikkelingen van de initiatiefnemer.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ruimtelijk - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en 13 maart 2012 vastgesteld. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Hieronder zijn de 13 nationale belangen weergegeven. De structuurvisie bepaalt de ambities voor Nederland in 2040. Deze hebben betrekking op de concurrentiekracht, bereikbaarheid, en leefbaarheid en veiligheid van/in Nederland. Voor deze 3 rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor zij verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. De benoemde nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Barro). Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen.

Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).

Voor Kiel-Windeweer zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden zodat het ruimtelijk Rijksbeleid als zodanig niet van invloed is op voorliggend ruimtelijk plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan (POP)

Het Provinciaal Omgevingsplan Groningen bevat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Het is strategisch van aard en gaat over de kwaliteit, de inrichting en het beheer van de leefomgeving. Het POP is in de eerste plaats richtinggevend voor de provincie zelf. Daarnaast is het op onderdelen kaderstellend voor gemeenten en waterschappen.

Hoofddoelstelling POP:

 ‘Duurzame ontwikkeling - voldoende werkgelegenheid en een voor mens en natuur leefbaar Groningen met behoud en versterking van de kwaliteiten van de fysieke omgeving, waarbij toekomstige generaties voldoende mogelijkheden houden om zich te ontplooien.’ De drie centrale uitgangspunten zijn:

  • 1. werken aan een duurzame leefomgeving;
  • 2. eigen karakter handhaven en versterken;
  • 3. sterke steden en vitaal platteland.

Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief in relatie tot het provinciaal landbouwbeleid.

Agrarische ontwikkeling

Landbouw is een belangrijk onderdeel van de provinciale economie. Groningen zonder landbouw is ondenkbaar. Ook in de toekomst blijft deze sector van groot belang. De afgelopen jaren is het landbouwareaal in de provincie Groningen, in tegenstelling tot in de rest van Nederland, stabiel gebleven. Het aantal bedrijven neemt weliswaar af, maar dit wordt gecompenseerd doordat de overblijvende bedrijven groter worden (schaalvergroting). Het nieuwe Europese landbouwbeleid voorziet in een verdere afbouw van de inkomenssteun aan boeren. Het is grotendeels aan de boeren zelf om te bepalen hoe zij de achteruitgang in inkomenssteun willen compenseren. Veel agrariërs kiezen voor schaalvergroting. Een deel kiest voor verbreding of een combinatie van beide. De productie van biologische- en streekproducten ontwikkelt zich verder, ook neemt het aantal initiatieven op het gebied van energieproductie toe. Er vindt een accentverschuiving plaats naar duurzame landbouw, met meer aandacht voor de kwaliteit van voedsel, voedselveiligheid, dierenwelzijn en omgeving.

Grootschalige landbouw

De provincie biedt in de Veenkoloniën, het Oldambt, op het Hogeland en langs de Waddenkust ruimte aan moderne en grootschalige landbouw met een voortrekkersrol in Nederland en Europa. De provincie zorgt ervoor dat de agrarische bedrijfsgebouwen op een goede manier worden ingepast in hun omgeving.

Ondersteuning agrarische ontwikkeling

De provincie ondersteunt de ontwikkeling van hoogwaardige, duurzaam producerende land- en tuinbouw, door facilitering op de volgende onderdelen:

  • verbeteren van de internationale concurrentiepositie door het stimuleren van ketenontwikkeling;
  • versterken van de bedrijfsbasis door het stimuleren van innovaties op gebied van teelt, techniek en processen;
  • stimuleren van nieuwe vormen van natuur- en landschapsbeheer in samenhang met de agrarische bedrijfsvoering;
  • aanpassen aan de verwachte verandering van het klimaat;
  • verbeteren van de verkaveling, waterhuishouding en bodemkwaliteit;
  • stimuleren van verduurzaming van de productiemethoden, met aandacht voor de kwaliteit van voedsel, voedselveiligheid, dierenwelzijn en omgeving.

Agrarische bedrijfsbebouwing

Om de kwaliteit van het landschap te beschermen streeft de provincie zoveel mogelijk naar bundeling en landschappelijke inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing. Voor een gezonde agrarische ontwikkeling kan schaalvergroting van een landbouwbedrijf noodzakelijk zijn met uitbreiding van het bouwblok en de bedrijfsbebouwing. Die schaalvergroting kan in bepaalde gebieden tot problemen leiden. Om dat te voorkomen is maatwerk nodig.

Concentratie agrarische bedrijfsbebouwing

Om aantasting van het landschap te voorkomen is het oprichten van agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken alleen toegestaan binnen bouwpercelen die als zodanig in het bestemmingsplan zijn aangegeven. In voorliggende situatie wordt een van oudsher bestaand agrarisch bedrijf voorzien van de juiste bestemming. Het betekent geen toevoeging van een nieuw agrarisch bedrijf maar het formaliseren van een reeds jarenlang bestaande situatie. Verder is aan te merken dat wel wordt voldaan aan het provinciaal beleid daar waar het gaat om een landschappelijke inpassing. Het verzoek is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 'Boegbeelden komen tot leven'

Ten aanzien van het land- en tuinbouw in het buitengebied is het volgende gesteld in de structuurvisie. In de land- en tuinbouw wil de gemeente bestaande agrariërs en tuinders steunen. Dat doet zij door ruime bouwkavels mogelijk te maken en meer mogelijkheden voor niet-agrarische nevenactiviteiten te scheppen. Volgend op provinciale eisen maakt de gemeente ruimtelijk onderscheid tussen intensieve veehouderijen, tuinbouwbedrijven en andere landbouwbedrijven. De wenselijkheden en mogelijkheden voor nieuwbouw of verplaatsing van intensieve veehouderijen of andere landbouwbedrijven (niet zijnde tuinbouwbedrijven), beschouwt de gemeente per concreet geval. De gemeente stemt in principe in met vestiging of verplaatsing van tuinbouwbedrijven in of naar het bestaande tuinbouwgebied Sappemeer - Noord. De gemeente biedt ruime mogelijkheden voor herinvulling van aan het agrarisch gebruik onttrokken bebouwing.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied

In het bestemmingsplan Buitengebied staat het volgende genoemd aangaande de landbouw.

Landbouw

Agrariërs zijn de belangrijkste 'gebruikers' van het gemeentelijke buitengebied. Veel van het veenkoloniale landschap rondom Hoogezand-Sappemeer wordt door hen bewerkt en in stand gehouden. De uitoefening van een agrarisch bedrijf in Nederland staat echter onder druk. Milieuwetgeving stelt hoge eisen aan de boeren, subsidies worden versoberd of afgeschaft en de concurrentie is groot. Door schaalvergroting, verbreding of een combinatie van beide trachten de agrariërs voldoende inkomen te behouden.

Inventarisatieronde

Agrariërs vroegen de gemeente tijdens de gesprekken in de inventarisatiefase hen zo weinig mogelijk in hun bedrijfsvoering te belemmeren. Zij wensen onder andere een beperking van de bescherming van het landschap (zij zouden de aanduiding 'open gebied' voor een minder groot gebied dan in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 willen laten gelden), mogelijkheden tot het opstarten van een reële niet-grondgebonden agrarische neventak, een goede regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing en ruimere bebouwingsmogelijkheden. Andere betrokkenen tonen begrip voor de problemen in de agrarische sector maar hechten tegelijkertijd zeer aan bescherming van de kwaliteiten van het buitengebied, zoals de openheid, het veenkoloniale landschap en de openheid rond het beschermd dorpsgezicht Kiel-Windeweer. Bovendien hebben velen bezwaren tegen het toestaan van nieuwe niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid, zoals een intensieve veehouderij. Voor de gemeente Hoogezand-Sappemeer ligt er bij herziening van het bestemmingsplan Buitengebied al met al de opdracht, voor zover mogelijk, de boeren te ondersteunen in de levensvatbaarheid van hun bedrijf zonder afbreuk te doen aan de kwaliteiten van het buitengebied.

3.3.3 Welstandsnota

De gemeente voert al sinds lange tijd welstandsbeleid. De beoordeling door de welstandscommissie vindt plaats aan redelijke eisen van welstand. Voorheen baseerde de commissie zich hierbij op geformuleerd beleid (bestemmings- en beeldkwaliteitsplannen). Dit is vervangen door toetsing aan criteria, die zijn opgenomen in de welstandsnota Hoogezand-Sappemeer. Het welstandstoezicht maakt deel uit van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de gemeente. In de Welstandnota (vastgesteld april 2004) wordt per deelgebied een nadere analyse gegeven van het karakter en staan de welstandscriteria verwoord. Het welstandstoezicht is vooral gericht op het beheer van de bestaande bebouwing. Hier geldt een beleid van respecteren. Bij vernieuwing of nieuwbouw geldt een beleid van incidenteel wijzigen voor zowel plaatsing, hoofdvorm, aanzicht en opmaak.

Met ingang van 1 juli 2004 is het voor elke gemeente in Nederland verplicht een (vastgestelde) welstandsnota te hebben. Is dit niet het geval, dan is de gemeente niet meer bevoegd een bouwplan op welstand te toetsen. Met de beide gemeentelijke beleidsstukken; het bestemmingsplan en de welstandsnota, worden dus zowel de stedenbouwkundige opzet als de architectonische verschijningsvorm vastgelegd in een beleidskader. Nieuwe (omgevingsvergunningsplichtige) bouwplannen dienen zowel aan het bestemmingsplan als aan de welstandsnota te worden getoetst. In de welstandsnota van de gemeente Hoogezand-Sappemeer wordt onderscheid gemaakt tussen sneltoetscriteria voor veel voorkomende bouwwerken, de algemene welstandscriteria en de gebiedsgerichte welstandscriteria.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

4.1 Geldend bestemmingsplan

Het perceel waar de mestsilo gebouwd moet gaan worden ligt in het bestemmingsplan Buitengebied. De bestemming van het perceel is 'agrarisch met waarden'. Er is geen bouwvlak aangegeven. Zie ook paragraaf 1.2 Plangebied. Dit betekent dat volgens het geldend regiem niet gebouwd mag worden. Om dit toch toe te staan wordt de bestemming van het perceel gewijzigd in 'Agrarisch met waarden' en nader voorzien van een bouwvlak waarbinnen daadwerkelijk gebouwd mag worden. Dit bouwvlak komt op de bestaande mestsilo en toekomstige mestsilo te liggen. Tevens wordt de bestemming ‘Bedrijf’ ook gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch met waarden’, waarbij een bouwvlak wordt gelegd op de boerderij en de monumentale schuur. Om de cultuurhistorische waarde van deze schuur extra te beschermen krijgt deze de aanduidingen 'waarde-karakteristieke bebouwing'.

Daarnaast zijn de beleidsuitgangspunten van het vigerende moeder-bestemmingsplan overgenomen in deze partiële herziening, zoals regels omtrent het bouwen.

4.2 Het bouwplan en locatieverantwoording

Het is de bedoeling om op het perceel een nieuwe mestsilo te bouwen met een inhoudsmaat van net geen 2500 m3. Door deze inhoudsmaat te kiezen kan de mestsilo gerealiseerd worden binnen de kaders van de AMvB mestbassins.

Op onderstaande figuur is de locatie weergegeven van het mestbassin alsmede is een technische tekening opgenomen van het mestbassin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0014.jpg"

4.3 Landschappelijke inpassing

Voor de waarborg van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is door Libau een Landschapinpassingsplan opgesteld, die dient als motivatie voor de landschappelijke inpassing van de nieuw te realiseren mestsilo. Dit Landschapinpassingsplan is gekoppeld aan dit bestemmingsplan via een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan (artikel 3.4.1 Voorwaardelijke verplichting) om zodoende ook een juridisch-planologische borging te hebben in het bestemmingsplan.

Zie Bijlage 1 Landschaps inrichtings plan.

Bedrijfsontwikkeling

Het bedrijf van de familie Kamphuis bestaat uit 150 hA bouwland en verbouwt aardappelen, bieten en graan. Het is gelegen in de oude Veenkoloniën en is dus vanwege de bodemgesteldheid afhankelijk van toevoer van meststoffen.

Het bedrijf bestaat uit twee erven waarvan één bestemd is tot agrarisch bouwblok en de andere een bedrijfsbestemming kent. De uitbreiding van de mestopslag is gelegen op dit laatste erf. Daar is reeds een mestopslag gerealiseerd en de gehele infrastructuur is berekend op de extra vervoersbewegingen en de overlast die dergelijke operaties teweeg brengt. Mede op grond van die effecten op de omliggende woonhuizen en naar aanleiding van het overleg wat met direct aanwonenende is gehouden is deze keus de meest voor de hand liggende.

Daarmee is voor dit erf, Nieuwe Compagnie 32, een eindfase aangebroken. Verder toevoegingen zullen niet meer op dit erf plaatsvinden. Plaatsing van de silo vindt, conform de wens van de Provincie Groningen, plaats op het achtereind van het erf. Hierbij is de breedte van de verwerkingsslag het uitgangspunt. De silo wordt op die breedte vanaf de rand van het bouwland gesitueerd en zo dicht als mogelijk tegen het verharde gedeelte van het achtererf.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0015.jpg"

Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing zoals die door de Provincie Groningen is geprojecteerd is de meest voor de hand liggende oplossing en dient als uitgangspunt van het beplantingsplan. Deze inpassing behelst hoog opgaande bosschages die vanuit het zuidwesten het zicht op de silo grotendeels ontnemen en die een logische voortzetting lijken te zijn van de mantel zoals die op de luchtfoto van 2009 zichtbaar zijn. Een aanpassing die op dit uitgangspunt wordt toegevoegd is het opnieuw aanplanten van de kort geleden doorgezette terugzetting en dunning van de mantel. Door deze recente werkzaamheden is de reeds aanwezige silo meer in het zicht geraakt.

De hoeveelheid groen welke de Provincie beoogd wordt daarbij aangewend om die vrijstelling teniet te doen en te komen tot een meer gelijk aanzicht van oude en nieuwe omsingelling. De landschappelijke inpassing aan de hand van de Provinciale uitgangspunten en de uitwerking van Libau, die overlegd zijn met het provinciaal bouwheerschap, zijn op bijgaande schets weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0016.jpg"

Beplantingsplan

In de volgende weergave is het bijbehorende beplantingsplan opgenomen. Het Landschapinpassingsplan heeft de instemming van de gemeente. Voor het hele plan zie Bijlage 1 Landschaps inrichtings plan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0017.jpg"

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven. Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn. Achtereenvolgens worden (in alfabetische volgorde) de volgende milieu- en omgevingsaspecten behandeld:

- Archeologie;

- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

- Bodem;

- Flora- en fauna;

- Geluid

- Luchtkwaliteit;

- M.E.R.;

- Milieuhinder;

- Water(toets).

5.1 Archeologie

In de toelichting moet worden aangegeven hoe het cultureel erfgoed wordt beschermd in relatie tot de wettelijke bepalingen (Wet op de archeologische monumentenzorg) en hoe met het oog op het noodzakelijk onderzoek met het aspect archeologie is omgegaan. Eventuele onderzoeksrapporten moeten als bijlage bij de toelichting worden gevoegd. Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Hoogezand-Sappemeer blijkt het volgende.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0018.png"

Het huidige bouwblok heeft een lage archeologische verwachtingswaarde. Het gedeelte waar de mestsilo is geprojecteerd kent eveneens een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor dergelijke archeologische verwachtingsgebieden geldt géén onderzoeksplicht. Nader archeologisch onderzoek is niet nodig. Indien tijdens de graafwerkzaamheden toch vondsten worden gedaan is artikel 53 van de Monumentenwet van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de provinciaal archeoloog.

5.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Besluit richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het Bevi staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving aanwezige risicogevoelige objecten. Mestsilo’s worden niet aangemerkt als een risico veroorzakende inrichting en worden ook niet aangemerkt als (beperkt) kwetsbaar object, zodat nader onderzoek naar externe veiligheid niet noodzakelijk is. Wel is nog getoetst aan de risicokaart Groningen, opdat de mestsilo niet gebouwd wordt bovenop bijvoorbeeld een hogedrukgasleiding, hetgeen niet is toegestaan. Deze toets levert het volgende beeld op. afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0019.jpg"

Op een afstand van circa 350 meter ten zuiden van het plangebied zijn een tweetal hogedrukgasleidingen gelegen. Deze zijn echter niet van invloed op het plangebied. Nader onderzoek naar externe veiligheid is niet nodig.

5.3 Bodem

De bodemonderzoeksplicht geldt bijvoorbeeld voor bouwwerken waarvoor: • een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist en; • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (twee of meer uren per dag) mensen zullen verblijven; Aangezien hier sprake is van de vestiging van een mestsilo waarbij geen sprake is van het voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen is geen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

5.4 Flora- en fauna

5.4.1 Algemeen

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet. Deze wet is op 1 oktober 2005 in werking getreden. Op Europees niveau regelt de Natuurbeschermingswet het een en ander over Natura 2000 gebieden. Dit is een omvangrijk Europees netwerk van natuurgebieden. Op nationaal niveau biedt de Natuurbeschermingswet de juridische basis voor het Natuurbeleidsplan en de aanwijzing van te beschermen gebieden in Nederland.De soortbescherming is in de Flora- en faunawet geregeld. Deze wet is op 1 april 2002 in werking getreden. In de Flora- en faunawet heeft de overheid van nature in Nederland voorkomende planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. Ook beschermde soorten die onder de Europese richtlijnen vallen zijn hierin opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Een initiatiefnemer moet vooraf inventariseren welke beschermde soorten aanwezig zijn in een gebied waar een ingreep is gepland. Ook moet hij in redelijkheid alles doen of laten om te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, dat de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet worden overtreden (verbodsbepalingen nadelige handelingen beschermde plant- en diersoorten). Voor vogels betekent dit onder meer dat in het broedseizoen geen werkzaamheden mogen plaatsvinden die broedende vogels of hun nesten kunnen schaden (weidevogels 1 april t/m 15 juni, overige soorten 15 maart t/m 15 juli).

5.4.2 Ecologische Basiskaart

De gemeente Hoogezand-Sappemeer wil bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen een volwaardige plaats toekennen aan de natuurwaarden in het betreffende gebied. Om dit streven waar te kunnen maken zijn voor de hele gemeente de natuurwaarden in kaart gebracht in de vorm van een Ecologische Basiskaart ("Ecologische Basiskaart Gemeente Hoogezand-Sappemeer", Altenburg & Wymenga, januari 2007). Hierop staan alle beschermde natuurgebieden aangegeven en is een inventarisatie van beschermde soorten weergegeven. De kaart vormt dan ook de basis om in een vroegtijdig stadium ecologische waarden in een plangebied te onderkennen om deze vervolgens te beoordelen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0020.png"

Op de locatie van de zwarte stip bevindt zich het plangebied.

Voor de kaart is geput uit gegevens van diverse landelijke natuur- en landschapsorganisaties. Daarnaast is veel waardevolle informatie op lokaal niveau verkregen door gesprekken met in de gemeente werkzame organisaties en actieve natuurgroeperingen. Voor de basiskaart is geen veldonderzoek verricht. De Ecologische Basiskaart dient, zoals de benaming al aangeeft, als een basisdocument. Wanneer uit de basiskaart blijkt dat in het betreffende gebied zwaar- of middelzwaar beschermde soorten voorkomen (in het kader van de Flora- en faunawet), zal een afwegingsmodel behorende bij de basiskaart duidelijk moeten maken of een nader veldonderzoek noodzakelijk is. Het vaste voornemen is de basiskaart constant actueel te houden en aan te vullen met nieuwe gegevens. Ook hierbij wordt veel waarde gehecht aan de inbreng van lokale groeperingen en belangstellenden.

Bij de ecologische beoordeling van het plangebied is gebruik gemaakt van de Ecologische Basiskaart. Gekeken is welke status het plangebied heeft en wat zijn ligging ten opzichte van natuurgebieden is. Hierna wordt verslag gedaan van alle voorkomende beschermde soorten zoals geïnventariseerd op de Ecologische Basiskaart.

5.4.3 Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich niet in een gebied met een beschermde status. De twee dichtstbij gelegen gebieden met een beschermde status zijn het Zuidlaardermeer en het Drevenbos. Het Zuidlaardermeer ligt in westelijke richting van het plangebied, op ca. 3,6 kilometer km afstand. Het Drevenbos ligt noordelijk op ongeveer 2,1 kilometer. Het is niet aannemelijk dat de werkzaamheden die in het plangebied plaats zullen vinden invloed zullen hebben op dit natuurgebied.

5.4.4 Soortbescherming

Er is een inventarisatie gemaakt van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten. Alhoewel uit de kaart blijkt dat de kwaliteit van het onderzoek in het betrokken gebied niet bekend is, is aangegeven dat geen beschermde libellen, vogels en overige insecten zijn te verwachten. Aangegeven wordt dat het gebied geschikt kan zijn voor de steenmarter. Ook blijkt dat het plangebied een geschikte habitat kan zijn voor vijf verschillende vleermuissoorten. Dit betekent dat in het plangebied mogelijk vleermuizen of steenmarters aanwezig kunnen zijn. Van deze dieren kan vermeld worden dat de hele gemeente een geschikte habitat voor hen vormt.

Samengevat kan gesteld worden dat de leefruimte voor genoemde soorten ruim tot zeer ruim in onze gemeente voorhanden is en dat er geen sprake is van te verwachten negatieve effecten vanuit de flora- en faunawet.

5.5 Geluid

5.5.1 Van buiten naar binnen

In de Wet geluidhinder is bepaald wat zogeheten geluidgevoelige objecten zijn. Geluidgevoelige objecten zijn bijvoorbeeld woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, medische centra e.d. Een mestsilo wordt niet beschouwd als een geluidgevoelig object, zodat nader onderzoek vanuit eventueel wegverkeerslawaai niet aan de orde is.

5.5.2 Van binnen naar buiten

Een nieuw te realiseren functie kan geluidsproducerend zijn. Een mestsilo is geen geluidproducerende inrichting, zodat nader akoestisch onderzoek vanuit de mestsilo naar de omgeving toe niet nodig is.

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Projecten die ‘niet in betekende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.

Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende grens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1000 woningen aan één ontsluitingsweg.

Het op te stellen bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een mestsilo en is qua aard en omvang niet gelijk te stellen met de ontwikkeling van 1000 woningen aan één ontsluitingsweg. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

5.7 M.E.R.-beoordeling

De Milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een voorgenomen besluit in beeld. Zo kan de overheid die het besluit neemt de milieugevolgen bij de afweging betrekken. Het doel van de m.e.r. is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu. (bron: commissie voor de mer-rapportage).

In algemene zin geldt voor een akkerbouwbedrijf geen plicht tot het uitvoeren van een uitgebreide m.e.r.-procedure dan wel beoordeling. Het aspect m.e.r. is voor dit plan niet aan de orde.

5.8 Milieuhinder

Nieuwe functies kunnen van invloed zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieu-hygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt. In voorliggend bestemmingsplan wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd ten behoeve van een agrarische bestemming. Het agrarisch bedrijf kent ook een nieuwe mestsilo. De beoordeling die gemaakt dient te worden richt zich op het agrarische bedrijf en op de mestsilo.

Agrarisch bedrijf (akkerbouw)

De (indicatieve) lijst "Bedrijven en Milieuzonering 2009", uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten vanuit de inrichting op woningen van derden. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van de VNG-Reeks bedrijven en milieuzonering staan de volgende normafstanden genoemd voor een akkerbouwbedrijf.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0021.jpg"

Het aspect geluid kent een normafstand van 30 meter tot woningen van derden. In voorliggende situatie is de meest nabijgelegen woning van derden tot aan de grens van de inrichting gesitueerd op een afstand van circa 100 meter. Vanuit het aspect geluid wordt voldaan aan de normafstand(en).

Mestsilo

Op basis van het besluit mestbassins gelden ten aanzien van mestbassins (op basis van omvang) afstandseisen van 50 meter respectievelijk 100 meter tot aan woningen van derden. De meest nabijgelegen woning ten opzichte van de te realiseren mestsilo bedraagt bijna 150 meter en voldoet daarmee ruimschoots aan de normafstand. Hierna is een kaart opgenomen die deze afstand tot de meest nabijgelegen woningen van derden laat zien. De woningen naar het zuiden bevindt zich op circa 230 meter vanaf de mestsilo, de woningen naar het noorden op circa 150 meter.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0022.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP107NC32-30va_0023.jpg"

5.9 Watertoets

De watertoets is wettelijk verankerd met het Besluit van 3 juli 2003 tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 in verband met gevolgen van ruimtelijke plannen voor de waterhuishouding (watertoets). De wijziging van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken. Op 21 november 2012 is via www.dewatertoets.nl de watertoets uitgevoerd.

Vanuit dit instrument blijkt dat het plangebied aan de Nieuwe Compagnie 32 te Kiel Windeweer in het beheersgebied ligt van het waterschap Hunze en Aa’s. Op basis van de digitale vragenlijst blijkt dat voor voorliggende bestemmingsplan de standaard waterparagraaf op basis van de korte procedure geldt. Het volledige watertoetsdocument is als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Zie bijlage Bijlage 2 Watertoets

Hieronder de belangrijkste aandachtspunten uit het watertoetsdocument die van toepassing zijn voor de realisatie van de mestsilo.

Verontreiniging voorkomen

De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/ brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Het uitgangspunt bij de invulling van deze zorgplicht is het gebruik van de beste beschikbare technieken. Alternatieve maatregelen zijn ook acceptabel, mits deze maatregelen aantoonbaar hetzelfde effect opleveren. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is het niet de bedoeling om de zorgplicht volledig af te kaderen.

De lozer mag zelf invulling geven aan de zorgplicht. Mogelijke preventieve/brongerichte maatregelen zijn:

  • Bij nieuwbouw en renovatie zo weinig mogelijk uitlogende materialen zoals zink, koper en lood gebruiken. Alternatieven gebruiken heeft de voorkeur. De nationale pakketten duurzaam bouwen geven handvaten voor alternatieven;
  • Op opslagplaatsen, tankputten en andere terreinen van bedrijven zo weinig mogelijk knoeien met stoffen.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden.

De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen. In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld.

Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

6.2 Toelichting op de verbeelding

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

6.3 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

6.3.1 Toelichting Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

Artikel 2 – Wijze van meten

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

Binnen deze bestemming kan toepassing worden gegeven aan de uitvoering van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Er is een bouwvlak gelegd om de bestaande bebouwing, en een nadere aanduiding op de plek van de bestaande en nieuwe mestsilo. Op de aan de bedrijfswoning gekoppelde schuur rust aan nadere aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke objecten' aangezien hier sprake is van een gemeentelijk monument. In de regels zijn hier beschermde regels voor opgenomen die er toe strekken dat deze bebouwing niet zondermeer gesloopt kan worden.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 – Anti-dubbeltelregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (in artikel 3.2.4 Bro). Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, nogmaals zou kunnen worden gebruik gemaakt.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 5 Overgangsregels

Deze regels zijn geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro). Omdat een bestemmingsplan elke tien jaar moet worden herzien, betreffen de meeste bestemmingsplannen gebieden die reeds in gebruik en ingericht zijn. Een bestemmingsplan kan ruimte bieden voor ontwikkelingen en daarom soms ander gebruik en/of bebouwing toelaten dan er in werkelijkheid in het gebied aanwezig is. Bestaande rechten worden beschermd met overgangsrecht. Er is overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik van de gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Slotregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door de Ministeriële regeling Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Deze regel geeft aan hoe de planregels van dit plan kunnen worden aangehaald. Hiermee wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd. Voor de digitale uitwisseling van plannen krijgt elk plan ook een unieke code van letters en cijfers.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiele uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is te beschouwen als een herziening die voortvloeit uit een particulier verzoek. De eigenaar van de betrokken gronden heeft de gemeente verzocht om medewerking aan zijn bouwplannen. Deze particuliere ontwikkeling is aanleiding om het bestemmingsplan te herzien, zodat daarmee een gewenste planologische oplossing voor het gebied toegelaten wordt. Standaard is er een verplichting (zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening) om een exploitatieplan voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen vast te stellen.

Het tweede lid van dit artikel geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins geregeld is. Dit is voor dit bestemmingsplan het geval. De financiering van de bouwplannen is geheel in particuliere handen. De gemeente is geen partij in de geplande ontwikkeling, en draagt daarom slechts één financiële verantwoordelijkheid of risico; planschade. De kans op planschade is gering, maar om het risico geheel af te dekken is met de verzoeker een planschade-overeenkomst afgesloten. Hiermee wordt de gemeente gevrijwaard voor eventuele vergoeding van schade aan derden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak en overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geeft de gemeente op basis van de gemeentelijke inspraakverordening in sommige gevallen gelegenheid voor inspraak. Inspraak is niet altijd (meer) verplicht door wetgeving, de inspraakverordening beperkt inspraak tot gelegenheden waar inspraak nodig is. Geen inspraak wordt verleend bij ondergeschikte herzieningen van eerder vastgesteld beleid.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt de gemeente overleg met diverse instanties. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1 dat overlegd moet worden met de betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. In geval van dit bestemmingsplan wordt overlegd met de provincie Groningen en het Waterschap over de te volgen procedure.

voorontwerpplan

Het voorontwerp bestemmingsplan is door het College van B en W vastgesteld op 17 april 2013 en heeft voor een ieder ter inzage gelegen van 25 april tm 22 mei 2013. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen.

De provincie Groningen heeft een overlegreactie ingediend. De provincie constateert dat het plan in strijd is met de Provinciale Omgevings Verordening (POV). In eerdere overleggen met de provincie is echter al aangegeven dat de provincie onder voorwaarde van landschappelijke inpassing bereid is ontheffing te verlenen ex artikel 1.2 van de POV.

Het vooroverlegverzoek wordt opgevat als een verzoek om bedoelde ontheffing. De ontheffing is als bijlage Bijlage 3 Ontheffing POV Provincie bij dit ontwerpbestemmingsplan gevoegd zodat eventuele belanghebbenden in de gelegenheid zijn om bij de raad ter discussie te stellen of wel van de verkregen ontheffing gebruik kan worden gemaakt.

7.2.2 ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is door het College vastgesteld op 29 mei 2013. Met het ontwerpplan wordt de formele wettelijke procedure opgestart. Het plan is voor zes weken ter inzage gelegd van 20 juni t/m 31 juli 2013.

Een ieder heeft in deze periode zijn zienswijze naar voren kunnen brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Naar aanleiding van een nabrander van de provincie Groningen is een ambtshalvelijke wijziging doorgevoerd in de regels; te weten in de begripsomschrijving van artikel 1.7 Agrarische activiteiten is de definitie aangevuld met een zinssnede "met uitzondering van een intensieve veehouderij". Dit om het plan niet in strijd te laten zijn met de provinciale omgevingsverordening.

De definitie van "agrarische activiteiten" luidt nu: "Het voortbrengen van producten door het telen van gewassen en het fokken van dieren en/of het houden van dieren met uitzondering van een intensieve veehouderij."

De gemeenteraad zal worden geadviseerd het bestemmingsplan -gewijzigd als bovenstaand- vast te stellen.

7.2.3 Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemingsplan Nieuwe Compagnie 32 op 28 oktober 2013 -gewijzigd als bovenstaand- vastgesteld. Het vaststellingsbesluit is te vinden in Bijlage 4 Vaststellingsbesluit raad.

7.3 Handhaving van het bestemmingsplan

Als uitgangspunt geldt dat er niet meer geregeld wordt dan strikt noodzakelijk is en dat de planregels leesbaar, eenduidig en handhaafbaar zijn. Hoofdstuk zeven van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt de handhaving en het toezicht op de uitvoering van het bestemmingsplan.

7.3.1 Overtredingen

In artikel 7.10 van de Wro is geregeld dat het voorschrift dat is verbonden aan een krachtens de Wro verleende vergunning of ontheffing is ook verboden. Overtreding van deze verboden is een strafbaar feit. In artikel 1a van de Wet op de economische delicten (Wed) is geregeld dat overtreding van regels, gesteld bij of krachtens een bestemmingsplan een economisch delict is.

7.3.2 Toelatingsplanologie

Een bestemmingsplan en de werkelijkheid verschillen meestal nogal. Dit heeft meerdere oorzaken. Allereerst doordat een bestemmingsplan een instrument is van 'toelatingsplanologie'. Een bestemmingsplan laat gebruik van gronden en bouwwerken toe. De eigenaar kan er ook voor kiezen om zijn gronden niet te (laten) gebruiken. Het bestemmingsplan verplicht niet om de bestemming daadwerkelijk uit te voeren of toegelaten bebouwing daadwerkelijk te bouwen.

7.3.3 Overgangsrecht

Een bestemmingsplan vervangt veelal een ouder bestemmingsplan. Daardoor gebeurt het dat gebruik of bebouwing dat door het eerdere plan wel werd toegelaten niet langer is toegelaten. Omdat 'oude rechten' ook waarde hebben is in bestemmingsplannen overgangsrecht opgenomen. In dit plan in artikel 6.1 Overgangsrecht bouwwerken. Dit kan in veel gevallen pas nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Dit is geregeld in de Woningwet. Een bouwaanvraag wordt ook getoetst aan het bestemmingsplan. In een aantal gevallen mag ook zonder vergunning gebouwd worden. In dat geval hoeft er niet getoetst te worden aan het bestemmingsplan. Het bouwvergunningsvrij bouwen is geregeld in bijlage II van het bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) behorende Besluit omgevingsrecht (Bor). De gebruiksregels van een bestemmingsplan blijven wel van toepassing. Het kan daarom voorkomen dat een bouwwerk zonder vergunning gebouwd mag worden, maar door de gebruiksregels van het bestemmingsplan niet voor het beoogde gebruikt mag worden.

7.3.4 Optreden en gedogen

Veel bebouwing en gebruik van gronden is aan het oog onttrokken. Soms doordat bebouwing en gronden groot en slecht zichtbaar of bereikbaar zijn. De gemeente heeft daardoor soms pas na lange tijd weet van afwijkingen van het bestemmingsplan. Door het gemeentebestuur aan te wijzen ambtenaren mogen volgens artikel 7.2 van de Wro woningen betreden zonder dat zij daarvoor toestemming van de eigenaar nodig hebben.