direct naar inhoud van 3.3 Land- en tuinbouw
Plan: Buitengebied, partiële herziening diverse percelen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP098Buitengebied-50oh

3.3 Land- en tuinbouw

3.3.1 Landbouw

Agrariërs zijn de belangrijkste 'gebruikers' van het gemeentelijke buitengebied. Veel van het veenkoloniale landschap rondom Hoogezand-Sappemeer wordt door hen bewerkt en in stand gehouden. De uitoefening van een agrarisch bedrijf in Nederland staat echter onder druk. Milieuwetgeving stelt hoge eisen aan de boeren, subsidies worden versoberd of afgeschaft en de concurrentie is groot. Door schaalvergroting, verbreding of een combinatie van beide trachten de agrariërs voldoende inkomen te behouden.

Inventarisatieronde

Agrariërs vroegen de gemeente tijdens de gesprekken in de inventarisatiefase hen zo weinig mogelijk in hun bedrijfsvoering te belemmeren. Zij wensen onder andere een beperking van de bescherming van het landschap (zij zouden de aanduiding 'open gebied' voor een minder groot gebied dan in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 willen laten gelden), mogelijkheden tot het opstarten van een reële niet-grondgebonden agrarische neventak, een goede regeling voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing en ruimere bebouwingsmogelijkheden. Andere betrokkenen tonen begrip voor de problemen in de agrarische sector maar hechten tegelijkertijd zeer aan bescherming van de kwaliteiten van het buitengebied, zoals de openheid, het veenkoloniale landschap en de openheid rond het beschermd dorpsgezicht Kiel-Windeweer. Bovendien hebben velen bezwaren tegen het toestaan van nieuwe niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid, zoals een intensieve veehouderij. Voor de gemeente Hoogezand-Sappemeer ligt er bij herziening van het bestemmingsplan Buitengebied al met al de opdracht, voor zover mogelijk, de boeren te ondersteunen in de levensvatbaarheid van hun bedrijf zonder afbreuk te doen aan de kwaliteiten van het buitengebied.

3.3.1.1 Beperkingen - Provinciale omgevingsverordening

In hoofdlijnen zijn in de provinciale omgevingsverordening (POV) de volgende beperkingen voor agrarische ontwikkeling opgenomen.

Agrarische bedrijven (exclusief intensieve veehouderij)

Dit beleid is niet bedoeld voor intensieve veehouderijen, maar wel voor een paardenhouderij. Dit is ook een agrarisch bedrijf als er uitsluitend paarden worden gefokt, als er sprake is van hengstenhouderij of als er paarden worden gehouden voor melkproductie. Voor deze bedrijven geldt onderstaand beleid.

NIEUWBOUW

Ter bescherming van het landschap staat de provincie geen nieuw- of hervestiging van agrarische bedrijven toe. Na het verkrijgen van ontheffing van de omgevingsverordening is uitzondering mogelijk voor:

  • uitplaatsing uit het bebouwingslint van Midwolda (in verband met de aan te leggen vaarverbinding)
  • uitplaatsing uit de Ecologische Hoofdstructuur (verder: EHS)
  • oplossing van knelpuntsituaties (zoals ontbreken van groeimogelijkheden door ruimtegebrek of het optreden van milieuhinder)
  • inplaatsing van melkrundveehouderijen in het gebied van de Agenda van Veenkoloniën.

UITBREIDING

Agrarische bedrijfsgebouwen dienen geconcentreerd te worden op agrarische bouwpercelen. Dit geldt zowel voor bebouwing als voor bouwwerken die samenhangen met de hoofd- of nevenactiviteit van het agrarisch bedrijf. De omvang van het agrarisch bouwperceel moet worden vastgelegd in het bestemmingsplan, waarbij in dat plan niet mag worden voorzien in uitbreiding tot een omvang van groter dan 1 hectare. Voor grotere bouwpercelen kan ontheffing worden verleend. Voorwaarde voor die ontheffing is dat de maatwerkbenadering moet worden toegepast. Die benadering bestaat uit:

  • 1. rekening houden met:
    • a. het respecteren van de historische gegroeide landschapsstructuur;
    • b. het voldoende afstand houden tot andere ruimtelijke elementen;
    • c. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
    • d. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • e. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype;
    • f. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel c.q. het verlaten van het bouwperceel te saneren.
  • 2. provincie en gemeenten maken procesafspraken over de betrokkenheid van de provincie bij de uitbreiding van bouwpercelen tot een omvang van meer dan 1 hectare.

Intensieve veehouderijen

Met de inwerkingtreding van de omgevingsverordening en het POP maakt de provincie onderscheid tussen intensieve veehouderij en andere agrarische bedrijven.

Onder intensieve veehouderij verstaat de provincie niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

De provincie staat de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen niet toe. Ook de omschakeling van een bestaande niet-intensieve veehouderij naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan. Reden daartoe is dat intensieve veehouderijen de belevingswaarde van het buitengebied aantasten. Ook wordt op deze manier overbelasting van het plattelandswegennet, door intensief en zwaar transportverkeer van en naar intensieve veehouderijen, voorkomen.

Nevenactiviteiten

Bij agrarische bedrijven zijn nevenactiviteiten toegestaan onder deze voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteit moet beperkt worden tot het agrarisch bouwperceel;
  • b. de agrarische functie van het bedrijf moet behouden blijven;
  • c. de ondergeschiktheid van de gebouwen en de bouwwerken voor de nevenactiviteiten moet vertaald zijn in de vorm van een maximale vloeroppervlakte;
  • d. landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden dienen behouden te blijven;
  • e. detailhandel moet beperkt blijven tot het aanbieden en verkopen van streekeigen producten op een inpandige vloeroppervlakte van 120 m2.

De vestiging van een intensieve veehouderij is ook als neventak niet toegestaan, omdat die alleen nog toekomstwaarde heeft met een stalvloeroppervlak van minimaal 5.000 m2. Een dergelijk bedrijfsomvang manifesteert zich als een volwaardig bedrijf met de bijbehorende negatieve effecten op de belevingswaarde van het landschap.

De uitbreiding van de oppervlakte van de stalvloer van bestaande neventakken van grondgebonden agrarische bedrijven, is niet toegestaan, tenzij die uitbreiding voortkomt uit aangescherpte normen op het gebied van milieu en dierenwelzijn.

In het bestemmingsplan moet de omvang van de ondergeschikte neventak op grond van de milieuvergunning worden vastgelegd. Uitbreiding van het vergunde aantal dieren moet via een binnenplanse ontheffing mogelijk worden gemaakt (dit geldt alleen voor volwaardige IV neventakken).

De provincie biedt in het buitengebied meer ruimte voor de productie van duurzame energie en groene grondstoffen uit agrarisch materiaal. Deze productie moet in beginsel op de betrokken agrarische bouwpercelen plaatsvinden, om het transport van grondstoffen en energie te beperken, zoveel mogelijk de bestaande infrastructuur te gebruiken en het ruimtebeslag op bedrijventerrein te beperken.

3.3.1.2 Beperkingen - Boegbeelden en bestemmingsplan 1993

In Boegbeelden is als hoofddoelstelling van beleid gesteld dat de landbouw zich kan ontwikkelen door versterking van de samenwerking tussen landbouw en natuurbeheer, landbouw en natuur en landbouw en wonen. Daarnaast is naast de gangbare landbouw ook plaats voor kleinschalige landbouw met een natuurfunctie (voornamelijk rondom het Zuidlaardermeer).

De landbouw moet zich dus kunnen ontwikkelen, maar niet zonder de landschappelijke en cultuurhistorische randvoorwaarden die in dit bestemmingsplan worden meegewogen. In het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied uit 1993 is al een aantal van deze randvoorwaarden juridisch verankerd, zoals de bescherming van archeologische monumenten, het veenkoloniale landschap, de openheid van het gebied en waterlopen. Deze bescherming wordt overgenomen en daar waar nodig uitgebreid (dorpsgezicht Kiel-Windeweer).

3.3.1.3 Regeling in dit bestemmingsplan

De gemeente wil bestaande agrarische bedrijven blijven steunen. Hiertoe dienen vier beleidslijnen:

  • 1. Onderscheid maken tussen intensieve veehouderij en overige agrarische bedrijvigheid.
  • 2. Ruime bouwpercelen voor agrariërs.
  • 3. Mogelijkheden bieden voor niet - agrarische nevenactiviteiten.
  • 4. Een ruime regeling creëren voor hergebruik van vrijkomende bebouwing.

ONDERSCHEID TUSSEN AGRARISCHE BEDRIJVIGHEID EN INTENSIEVE VEEHOUDERIJ HANTEREN

In het voorontwerp van dit bestemmingsplan is als beleidslijn gekozen om het onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven niet te hanteren. Redenen voor deze keuze waren:

  • de milieuregelgeving voor niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid is aangescherpt. De noodzaak om via planologische regelgeving aanvullende eisen te stellen is dus afgenomen;
  • Gedeputeerde Staten maakten in het voorgaande omgevingsplan (POP2) geen planologisch onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid.

Zoals eerder geschreven heeft de provincie in haar omgevingsverordening weer onderscheid gemaakt tussen agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen. In het bestemmingsplan moet dus een separate regeling voor intensieve veehouderijen worden opgenomen. In de begripsbepaling van de planregels is weergegeven welke bedrijven tot een intensieve veehouderij worden gerekend.

De in 2006 gemaakte keus om geen verdere onderverdeling te maken in de agrarische bedrijven (niet zijnde intensieve veehouderijen) wordt in dit bestemmingsplan bestendigd. Wel worden de verschillende agrarische bedrijven ondergebracht onder de bestemmingen die daarvoor het meest passend zijn.

Dit betekent dat champignon- en witlofkwekerijen (niet - grondgebonden bedrijven waarvoor een aparte regeling gold in het bestemmingsplan buitengebied 1993) alleen in de bestemming tuinbouw zijn toegelaten. Dergelijke kwekerijen hebben een gebruik en inrichting van gronden tot gevolg dat aanzienlijk verschilt van grondgebonden agrarische bedrijven en overeenkomt met het ruimtelijk effect van de bestemming tuinbouw. Via de milieuwetgeving kan de oprichting van een champignon- of witlofkwekerij afdoende worden geregeld om geen milieuhinder voor de omgeving te veroorzaken.

RUIME BOUWPERCELEN VOOR AGRARIËRS

Door concentratie in de landbouw treedt schaalvergroting bij resterende bedrijven op. Daardoor ontstaat behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsgebouwen of vergroting van het bouwblok. De steeds strengere dierenwelzijnseisen die aan veeteeltbedrijven worden gesteld en de ontwikkeling van de biologische landbouw zijn factoren die eveneens tot een groeiende ruimtebehoefte leiden. Daarnaast leiden de strengere milieu-eisen soms tot beperking van de mogelijkheden die agrarische bedrijven hebben om potentiële bouwruimte daadwerkelijk te benutten, waardoor de omtrekken van het bij recht gegeven bouwblok dient te worden aangepast. Agrarische bedrijven hebben dus een groeiende ruimtebehoefte.

Omvang bouwperceel

Het is niet wenselijk de in de inventarisatieronde gedane suggestie over te nemen om bouwruimte niet te koppelen aan een standaard maximum, maar geheel afhankelijk te stellen van de ruimtelijke inpassing, c.q. maatwerk te leveren. Dat tast bestaande rechten aan en leidt tot onnodige procedures. Wel worden extra eisen gesteld waar agrarische bedrijven de toegestane bebouwingsoppervlakte van 1 hectare willen overschrijden. Dan speelt landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing een belangrijke rol.

De provincie staat via de provinciale omgevingsverordening een bouwperceel van maximaal 1 hectare toe. In het bestemmingsplan Buitengebied 1993 bedraagt de oppervlakte van de agrarische bouwkavel bij recht 1 hectare en na gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid maximaal 2 hectare. Sinds 1993 heeft jurisprudentie bepaald dat uitbreiding van het bouwperceel in het bestemmingsplan niet met een vrijstellingsbevoegdheid maar met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk moet worden gemaakt.

Ook is uitbreiding van het bouwperceel uitsluitend mogelijk nadat de gemeente ontheffing van de provincie heeft gekregen. Aan de ontheffing zijn voorwaarden verbonden die er toe moeten leiden dat de uitbreiding van het bouwperceel past in de omgeving. Belangrijk is dat de maatwerkbenadering moet worden toegepast. Dit betekent dat er zogenaamde keukentafelgesprekken worden gevoerd onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, samen met de ondernemer, de provincie en de Welstandscommissie. Deze partijen ontwerpen een erfinrichtingsplan aan de hand van de voorwaarden die aan de ontheffing zijn gesteld. Nadat geconstateerd is dat de uitbreiding van het bouwperceel inpasbaar is, worden er van de ondernemer prestaties gevraagd in de vorm van landschappelijk inpassing, aankleding en inrichting van bouwblokken en eventuele compenserende maatregelen. Die afspraken worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten.

Grens bouwperceel

De regeling van het bestemmingsplan Buitengebied uit 1993 voor de begrenzing van bouwpercelen (1 hectare te bebouwen binnen een denkbeeldig te verbeelden rechthoek) heeft niet aantoonbaar tot grote ruimtelijke problemen geleid. In het voorontwerp van dit bestemmingsplan is daarom gesteld dat deze regeling wordt overgenomen.

Sinds die tijd is wetgeving gewijzigd en stelt de Wet ruimtelijke ordening digitale eisen aan nieuwe bestemmingsplannen. Zo moet aan een bestemming een geometrisch bepaald vlak kunnen worden gekoppeld. Dit heeft directe gevolgen voor de tot nu toe gehanteerde systematiek van bestemmen; het agrarisch bouwperceel moet gebaseerd zijn op geometrische coördinaten. Het oude systeem van de 'denkbeeldige rechthoek' voldoet niet aan deze eis en komt daarom te vervallen in dit bestemmingsplan. Agrarische bouwpercelen worden nu verbeeld door begrensde bouwvlakken van 1 hectare.

Bedrijfswoningen

Voor wat betreft het toestaan van bedrijfswoningen wordt de regel uit het bestemmingsplan buitengebied 1993 gehandhaafd dat per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning is toegestaan met een maximale omvang van 150 m2.

Een tweede agrarische dienstwoning is niet toegestaan. Over aanvragen voor een tweede agrarische bedrijfswoning, wordt buiten dit bestemmingsplan besloten. Hierin verschilt dit bestemmingsplan van het voorontwerp en het bestemmingsplan uit 1993. Reden is dat de behoefte aan tweede agrarische bedrijfswoningen nagenoeg nihil blijkt te zijn geweest. De afgelopen tien jaar zijn namelijk geen aanvragen voor een tweede bedrijfswoningen ontvangen. In het provinciale beleid is aangegeven dat het waarschijnlijk is dat ook in de toekomst de behoefte aan tweede agrarische bedrijfswoningen niet zal toenemen. Voor een tweede agrarische bedrijfswoning ontbreekt namelijk vaak de landbouwkundige noodzaak en er is voldoende toezicht mogelijk vanuit één bedrijfswoning, zeker nu gebruik kan worden gemaakt van moderne communicatie- en beveiligingssystemen. Daarnaast worden tweede bedrijfswoningen op den duur vaak burgerwoningen. De provincie geeft aan te willen voorkomen dat niet-functionele bebouwing ontstaat die de landbouw in zijn ontwikkeling kan belemmeren. Dit standpunt wordt gedeeld.

MOGELIJKHEDEN BIEDEN VOOR NIET-AGRARISCHE NEVENACTIVITEITEN

Het is mogelijk bepaalde vormen van niet-agrarische bedrijvigheid ondergeschikt aan de agrarische hoofdactiviteit uit te oefenen. Te denken valt aan zorg, agrotoerisme, recreatie, energieopwekking en detailhandel. Door ontwikkelingen naast het agrarische hoofdbedrijf in beperkte mate mogelijk te maken, biedt de gemeente de mogelijkheid aan agrariërs in te spelen op toeristisch / recreatieve ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld het vaarcircuit en tegelijkertijd hun agrarische hoofdinkomen te ondersteunen.

Het is nu niet inzichtelijk welke nevenactiviteiten, in welke omvang en op welke locatie zich zullen voordoen en in hoeverre dat ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarom wordt het toestaan van nevenactiviteiten gekoppeld aan een ontheffingsbevoegdheid, zodat per aanvraag kan worden beslist. Enige uitzondering daarop is de stalling van caravans, boten en campers. In het bestemmingsplan uit 1993 is deze stalling, mits tijdelijk en geen afbreuk wordt gedaan aan de agrarische functie, rechtstreeks toegestaan. Deze regeling is overgenomen in dit bestemmingsplan waarbij de eis van tijdelijkheid is vervallen. Die eis is namelijk niet relevant voor het ruimtelijk effect van de stalling en voor het bereiken van het planologisch doel van de nevenactiviteit (ondersteuning van agrarisch bedrijf).

De nevenactiviteiten dienen aanvullend en ondergeschikt te zijn ten opzichte van de hoofdactiviteit. Het agrarisch bedrijf is te allen tijde de hoofdactiviteit. Om de ondergeschiktheid ruimtelijk te waarborgen, mag het in gebruik te nemen bebouwde oppervlak voor de nevenactiviteit maximaal 40% van de totale bestaande (ten tijde van de aanvraag) en legale bebouwingsoppervlakte beslaan. In principe mag geen nieuwbouw voor de nevenactiviteit plaatsvinden, tenzij aangetoond kan worden dat de nevenactiviteit niet binnen de bestaande bebouwing kan worden uitgeoefend. In dat geval bestaat de mogelijkheid om beperkt (maximaal 100 m2) bebouwingsvloeroppervlak op het agrarisch bouwperceel op te richten. Dit maximum is ingesteld om te voorkomen dat door nevenactiviteiten de agrarische bedrijfsvoering te veel in haar toekomstige ontwikkelingen wordt belemmerd.

Voor alle nevenactiviteiten geldt dat zij qua aard, omvang en uitstraling dienen te passen binnen de ruimtelijk omgeving. In de regels worden de volgende voorwaarden verwerkt:

  • behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  • parkeren op eigen erf;
  • eventuele verkeersaantrekkende werking moet passen binnen het bestaande danwel het gewenste te realiseren verkeersklimaat;
  • behoud van goed woon- en leefklimaat;
  • niet milieubelemmerend voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
  • uitsluitend verkoop van streekeigen producten (zoals boerderij- en streekproducten, eieren, zuivel, groenten, fruit, noten, kruiden, bier, wijn) toegestaan mits inpandig en op een vloeroppervlak van maximaal 120 m2.

EEN RUIME REGELING CREËREN VOOR HERGEBRUIK VAN VRIJKOMENDE BEBOUWING

Gezien de te verwachten afname van het aantal agrarische bedrijven, moet worden nagedacht over invulling van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Volgend op het toen geldend provinciaal beleid, was in het voorontwerp van dit bestemmingsplan opgenomen dat aan vrijkomende karakteristieke agrarische bebouwing extra gebruiksmogelijkheden konden worden toegekend.

Het huidige provinciale beleid is echter ruimer dan het vorige provinciale beleid. De provincie staat nu extra gebruiksmogelijkheden toe in alle bestaande vrijkomende bebouwing in het buitengebied, ongeacht of deze karakteristiek is of van agrarische oorsprong. Dit bestemmingsplan bevat voor de gebouwen in principe de volgende gebruiksmogelijkheden.

Woningen

Sommige vrijkomende bebouwing kent een omvang die het geschikt maakt voor invulling met woningen. Deze bebouwing kan onder voorwaarden tot 'wooncomplex' worden verbouwd. Echter om praktische redenen staat dit bestemmingsplan niet meer dan maximaal één woning toe. In het geval meer woningen worden toegestaan wordt dat aantal afgetrokken van het totale aantal woningen dat de gemeente mag bouwen in de komende tien jaar (de zogenoemde nieuwbouwruimte). Dit kan er toe leiden dat woningbouwprojecten elders geen doorgang kunnen vinden, terwijl het zeer onzeker is dat de dan gereserveerde woningen in vrijkomende agrarische bebouwing inderdaad gerealiseerd gaan worden. Dus in het geval gebouwen vrijkomen en geschikt zijn voor een wooncomplex, dan zal daarvoor een herziening van dit bestemmingsplan moeten worden aangevraagd.

Kleinschalige bedrijvigheid

Vrijkomende agrarische bebouwing is ook zeer geschikt voor huisvesting van kleinschalige bedrijvigheid zolang deze geen hoge milieubelasting veroorzaakt. Deze bedrijven zijn benoemd als categorie 1 en 2 bedrijven in de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering en geven naar hun aard weinig tot geen overlast voor de omgeving. In het dorpsgebied en in het buitengebied worden categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan. Incidenteel kan een bedrijf uit een andere, hogere, categorie met vergelijkbare impact aanvaardbaar zijn. Daarvoor wordt een ontheffingsbepaling opgenomen.

Benadrukt wordt dat de bedrijvigheid buiten de mogelijkheden die bestaande bebouwing biedt géén uitbreidingsmogelijkheden krijgt. Verplaatsing naar een bedrijventerrein ligt bij uitbreidingswensen (en het geheel verlaten van de hoofdfunctie van agrarisch gebruik) voor de hand.

Recreatieve invulling

Vrijkomende bebouwing kan ook ruimte bieden aan recreatief gebruik. Te denken valt aan pensions, kanoverhuurbedrijven of de realisering van logeerkamers. Het bestemmingsplan uit 1993 biedt deze mogelijkheden alleen in de dorpskernen. In dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid ook daarbuiten geboden. Met name langs het vaarcircuit tussen het Zuidlaardermeer en Veendam zijn recreatieve initiatieven een wenselijke ontwikkeling.

Horeca

In de dorpsgebieden kan worden meegewerkt aan het opstarten van kleinschalige horeca-activiteiten - ook bij het agrarisch bedrijf. In het bijzonder langs het aan te leggen vaarcircuit tussen het Zuidlaardermeer en Veendam liggen kansen voor particuliere initiatieven op dit gebied. Dit beleid is in overeenstemming met het bestemmingsplan uit 1993 (dit kent een wijzigingsbevoegdheid voor het toestaan van horeca in dorpskernen).

Voor het ontplooien van kleinschalige horeca-activiteiten gelden de hiervoor genoemde uitgangspunten van kleinschalige bedrijvigheid.

SEMI-AGRARISCHE ACTIVITEITEN

Met het beleid zoals uiteengezet wil de gemeente bestaande agrarische bedrijven in de gemeente steunen. Benadrukt moet worden, dat de steun geldt voor volwaardige agrarische bedrijven.

Het beleid is niet van toepassing op semi-agrarische activiteiten in het buitengebied. Onder semi-agrarische activiteiten worden verstaan activiteiten die liggen in de hobbymatige sfeer. Concreet gaat het in de meeste gevallen om het houden van dieren. Veel voorkomend is het houden van schapen. Een aantal bewoners van het buitengebied doet dit hobbymatig. De schapen worden dan gehouden op een stuk(je) grond in het buitengebied. Met enige regelmaat krijgt de gemeente verzoeken voor het toestaan van bebouwing op deze grond. De gevraagde toestemming varieert van een schuilhokje tot noodzakelijk geachte bedrijfswoningen. De gemeente vindt dit een ongewenste ruimtelijke ontwikkeling. Medewerking aan dergelijke verzoeken zou een formalisering betekenen van iets wat een hobby is en nooit een werkelijk professioneel bedrijf zal worden. Dat is ongewenst omdat het beschikbare land zoveel mogelijk beschikbaar moet zijn c.q. blijven voor volwaardige agrarische bedrijvigheid. Daarnaast werkt medewerking aan dergelijke verzoeken verdere verstening van het landschap in de hand.

Semi-agrarische bezigheden zijn als hobby wel mogelijk binnen de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen behorende bij de woonbestemming. Die mogelijkheden worden in de herziening van het bestemmingsplan verruimd. Zie hiervoor paragraaf 3.5, bij 'bedrijf of beroep aan huis'.

Paardenbakken

Ook het hobbymatig houden van paarden is veel voorkomend in het buitengebied. De aard en omvang van het gebruik van gronden voor deze hobby, bijvoorbeeld in de vorm van paardenbakken, is niet zodanig dat hier specifieke regulering vereist is. Dit is een trendbreuk te noemen daar veel gemeenten tegenwoordig de aanleg en het gebruik van paardenbakken tot in de kleinste details regelen, al dan niet in het bestemmingsplan.

In het voorkomende geval een paardenbak voor overlast zorgt voor de landelijke (woon)omgeving, kan middels de reguliere instrumenten worden gekozen voor handhaving. Zo is volgens de jurisprudentie een paardenbak al snel bouwvergunningplichtig omdat ze vaak -al dan niet gedeeltelijk- aan te merken zijn als bouwwerken in de zin van de Wabo. Het plaatsen van een houten of kunststof omheining en/of lichtmasten zijn hiervan bekende voorbeelden. Maar uit de jurisprudentie blijkt ook dat een meer complexe aanleg van een bak, bestaande uit meerdere lagen (onderlaag grond, doek, drainage, toplaag grond, etc.), slechts 'omheind' door bijvoorbeeld bielzen of stenen, als bouwwerk in de zin van de Wabo is aan te merken. De regels in dit bestemmingsplan stellen dat alleen gebouwd mag worden in de daartoe bestemde vlakken, zodat een paardenbak niet op elke willekeurige locatie kan worden geplaatst.

Naast het aspect bouwen, speelt het gebruik een rol. Mocht een paardenbak niet als -gedeeltelijk- bouwwerk kunnen worden aangemerkt, dan nog zal het gebruik van de paardenbak in overeenstemming moeten zijn met de bestemming van dat perceel. Vaak worden de paardenbakken aangelegd op gronden met een agrarische bestemming en is het gebruik daardoor in strijd met de doeleindenomschrijving van die bestemming (niet gericht op het voortbrengen van een agrarisch product, ten dienste van het agrarisch bedrijf etc.).

In het geval de wens tot aanleggen van een paardenbak bestaat, dan zal dit maatwerk vergen. Per geval wordt de aanvaardbaarheid beoordeeld en zal desgewenst een specifieke planologische procedure moeten worden gevoerd.

3.3.2 Tuinbouw

Sappemeer heeft een lange tuinbouwhistorie. In de jaren 1960 beschikte Sappemeer over een eigen veiling en bestond het areaal uit honderden hectaren. Door sanering en schaalvergroting zijn er nu in de omgeving van Sappemeer nog ruim 20 moderne tuinbouwbedrijven. De teelt is divers, waarbij snijbloemen, potplanten en boomkwekerijproducten de boventoon voeren.

Inventarisatieronde

Omdat tijdens de inventarisatieronde twee gebieden planologisch direct zijn bestemd voor tuinbouwdoeleinden, zijn de tuinders niet expliciet bij de inventarisatieronde betrokken. Ook anderszins zijn weinig opmerkingen over tuinbouw geplaatst. Wel dringen enige betrokkenen erop aan geen nieuw tuinbouwgebied te ontwikkelen. Bij enige bewoners leven grote bezwaren tegen ontwikkeling van het tuinbouwgebied.

3.3.2.1 Beperkingen - Provinciale omgevingsverordening

Sappemeer-Noord is (samen met Eemshaven) één van de twee gebieden in de provincie Groningen, waar de ontwikkeling van nieuwe tuinbouwbedrijven wordt bevorderd. In de provinciale omgevingsverordening is geregeld dat uitsluitend op deze locaties nieuwe glastuinbouwbedrijven zich mogen vestigen. De provincie bekijkt samen met de gemeenten in voorkomende gevallen of en hoe verplaatsing van bestaande, verspreide glastuinbouwbedrijven naar de concentratiegebieden plaats kan vinden.

Bestaande glastuinbouwbedrijven die niet in één van de twee aangewezen glastuinbouwgebieden zijn gevestigd, mogen maximaal 20% van de vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing uitbreiden.

3.3.2.2 Structuurvisie Boegbeelden komen tot leven

In de gemeentelijke structuurvisie 'Boegbeelden komen tot leven' is het gebied dat is gelegen tussen het Achterdiep en de A7 als 'overgangsgebied' aangeduid. Dat overgangsgebied vormt een unieke locatie waar combinaties van wonen en werken hun plaats kunnen vinden. Aanleiding voor deze visie op dat deel van het tuinbouwgebied, zijn de geluiden uit de tuinbouwmarkt dat die gronden niet langer geschikt zijn voor de tuinbouw. De lengte en breedte verhouding van de kavels, biedt onvoldoende mogelijkheden voor een efficiënte bedrijfsvoering. De realisatie van woon- en werkfuncties in het overgangsgebied, maakt het mogelijk overtollige warmte van de aanwezige tuinbouwbedrijven te gebruiken voor verwarming van de te realiseren woningen en bedrijven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan of en zo ja hoe, deze visie in dit bestemmingsplan vorm krijgt.

3.3.2.3 Regeling in het basis bestemmingsplan Buitengebied

Voortzetting beleid

In de geldende bestemmingsplannen voor het glastuinbouwgebied is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het tuinbouwgebied aangetoond. Beide uitwerkingsplannen van het bestemmingsplan Buitengebied 1993 zijn dan ook integraal overgenomen in dit bestemmingsplan. Ook is de geldende tuinbouwbestemming in het gebied tussen het Achterdiep en de A7 in dit bestemmingsplan voortgezet. Voor deze keuze gelden de volgende overwegingen.

De economische uitvoerbaarheid van het glastuinbouwgebied staat momenteel ter discussie. Immers de laatste tien jaar is de oppervlakte aan uitgegeven tuinbouwgronden miniem geweest. Daarnaast hebben potentiële geïnteresseerde tuinders aangegeven dat het deel tussen het Achterdiep en de A7 niet voldoende geschikt is voor de uitoefening van een modern tuinbouwbedrijf. De lengte - breedte verhouding belemmert een gezonde bedrijfsvoering. Op basis van deze input vanuit de tuinbouwsector is in het voorontwerp van de structuurvisie 2009 een visie gevormd over een andere invulling van het tuinbouwgebied tussen het Achterdiep en de A7. Deze visie is echter nog niet ver genoeg uitgewerkt om op te kunnen nemen in voorliggend bestemmingsplan.

Dat de afgelopen tijd de interesse in het gehele tuinbouwgebied laag was, betekent niet dat dit in de toekomst ook het geval zal zijn. De economische ontwikkeling van de branche over de bestemmingsplanperiode (tien jaar) is namelijk niet te voorspellen. Het bestemmingsplan kan die marktontwikkeling niet beïnvloeden. Wel kan het de markt faciliteren door het behouden van de geldende tuinbouwbestemming.

Door de geringe interesse in het tuinbouwgebied tot op heden en het grote areaal nog uit te geven gronden, worden niet meer gronden tot tuinbouwgebied bestemd. Het restant van het in het bestemmingsplan Buitengebied 1993 opgenomen uitwerkingsgebied, wordt evenmin in dit bestemmingsplan direct als tuinbouwgebied bestemd. Het gaat om de gronden gelegen tussen de Lodijk en het Achterdiep. In principe komt dit gebied pas na uitgifte van de thans voor tuinbouw bestemde gebieden in beeld. In dit bestemmingsplan is het betreffende gebied niet opgenomen als 'uitwerkingsgebied', maar als 'wijzigingsgebied'. Voor de mogelijkheden om de gronden te bestemmen voor tuinbouw maakt het niets uit, maar in de wet is bepaald dat een uitwerkingsgebied verplicht moet worden uitgewerkt door de gemeente. Echter op dit moment is in het geheel niet voorzien dat de gronden binnen tien jaar zullen worden ingevuld door tuinbouwbedrijven. Er ligt immers nog veel uitbreidingspotentieel voor directe uitgifte vrij. Door een wijzigingsbevoegdheid voor de gronden op te nemen, ontslaat de gemeente zichzelf van de verplichting tot uitwerking.

Vrijkomende tuinbouwbedrijven

Tuinbouwbedrijven zijn kapitaalintensief. Over het algemeen zal een tuinder proberen zijn bedrijf bij bedrijfsbeëindiging te verkopen aan een andere tuinder. Bij boomkwekerijen zonder glas bestaat wel de kans dat het bedrijf aan een particulier wordt verkocht. Toch speelt het probleem van de vrijkomende bedrijfsbebouwing minder dan bij de agrarische bedrijfsbebouwing. Mocht leegstand en verpaupering van vrijkomende tuinbouwgebouwen kunnen worden beperkt of voorkomen door andere functies toe te staan, dan wordt daar welwillend tegenover gestaan. Wel zal dan extra moeten worden gelet op de inpasbaarheid van die andere functies in de omgeving. Vestiging van andere functies dan tuinbouw in glazen gebouwen kan immers moeilijkheden opleveren voor het instandhouden of scheppen van een goed woon- en leefklimaat. Overlast zoals lichthinder, geluidhinder en aantasting van uitzicht en privacy kunnen optreden.

De regeling voor vrijkomende gebouwen (zie paragraaf 3.3.1 - hergebruik vrijkomende bebouwing) is ook voor tuinbouwbedrijven geldig.