direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Theda Mansholt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0017.BPHWTM18INBR-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Beatrixlaan te Haren is het voormalige schoolpand Theda Mansholt gesloopt. Naast deze plek wordt een basisschool gebouwd, waarbij er nog ruimte beschikbaar is voor de realisatie van vier woningen. Op 18 april 2017 heeft de gemeenteraad het college van burgemeester en wethouders bij raadsbesluit verzocht om de betreffende gronden te verkopen, en te voorzien van een woonbestemming ten behoeve van maximaal vier woningen. Voor de ontwikkeling naar woningbouw dient de juridisch-planologische regeling te worden aangepast. Onderhavig bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied omvat het noordoostelijke gedeelte van het voormalige schoolterrein. Het terrein wordt aan de oostzijde begrensd door de Beatrixlaan. Aan de zuidzijde wordt ten behoeve van de nieuwbouw voor de Sint Nicolaasschool een weg aangelegd, welke tevens de ontsluitingsweg zal vormen van de toekomstige woningen. De bestaande houtwal aan de noordzijde, grenzend aan de tuinen van de bestaande woningen, wordt opgenomen in het plan en blijft behouden.

In figuur 1 is de globale begrenzing van het plangebied te zien. Dit betreft een luchtfoto welke voorafgaand aan de sloop van het voormalige schoolgebouw is genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHWTM18INBR-VA01_0001.png"

Figuur 1: Ligging en begrenzing van het plangebied (bron: Google maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Haren - Dorp West', vastgesteld d.d. 29 oktober 2012. In dat bestemmingsplan heeft het overgrote deel van de locatie de bestemming 'Maatschappelijk', vanwege het gebruik als schoollocatie. Verder gelden de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer-Verblijf' langs de oostelijke rand van het plangebied, ter plaatse van de Beatrixlaan. Het plangebied wordt omringd door woongebied, direct naast het plangebied bevinden zich de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 5'.

Zie figuur 2 voor een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHWTM18INBR-VA01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede 'Bestemmingsplan Haren - Dorp West' (bron: RO online) 

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie;
  • hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders;
  • in hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan;
  • in hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Beoogd programma

Voor onderhavige locatie is een ontwikkeling van vier woningen voorzien, in een maat en schaal passend bij de omgeving. Het betreft vrijstaande woningen, voorzien van een ruime tuin aan zowel de voor- als achterzijde. Het formaat en de uitstraling van de woningen is passend in de Beatrixlaan.

2.2 Stedenbouwkundig kader

Het plangebied ligt in een omgeving met een stedenbouwkundig patroon van panden die de belangrijke openbare ruimten, veelal straten, begeleiden. Daarnaast is er een ondergeschikt stratenpatroon van stegen, welke worden gebruikt als routes voor langzaam verkeer. Ook voor de bestaande houtwal aan de noordzijde van het plangebied geldt dat hierlangs een doorgaande route voor langzaam verkeer wordt gesitueerd. De voorgestelde villa's ronden dit patroon van bebouwing, straten en stegen af, zie figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHWTM18INBR-VA01_0003.png"

Figuur 3: Visualisatie van de afronding van het bestaande patroon van straten en bebouwing (uit: Stedenbouwkundig Ontwerp) 

Direct naast het plangebied wordt het nieuwe schoolgebouw gebouwd voor de Sint Nicolaasschool. Sociale controle ontbreekt doordat de bestaande woningen met de achterzijde naar het schoolterrein zijn gericht. De nieuwe villa's krijgen juist de voorzijde naar het schoolterrein. Er wordt een nieuwe houtwal aangeplant waarlangs de toegangsweg voor zowel de nieuwe woningen als het parkeerterrein voor de school is gesitueerd. De bomen zorgen in de zomer voor schaduw en laten 's winters juist het zonlicht door.

De voorgestelde stedenbouwkundige opzet sluit aan bij de context en biedt een aantrekkelijke balans tussen omgevings- en woonkwaliteit.

In de bijlage is het volledige Stedenbouwkundig Kader opgenomen, waarin het plan en de context waarin het zich bevindt nader wordt toegelicht (Bijlage 1).

2.3 Parkeren

Voor de beoogde locatie geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning, op basis van de CROW norm voor vrijstaande woningen binnen de bebouwde kom. Er is voldoende ruimte beschikbaar voor parkeren op eigen terrein. In het kader van deze nieuwbouw is het dan ook niet noodzakelijk om te voorzien in de aanleg van nieuwe (openbare) parkeerplaatsen.

In het kader van dit plan wordt ten zuiden van de locatie een parkeervoorziening voor de school aangelegd die bereikbaar is vanaf de Beatrixlaan. Tussen de parkeervoorziening en de locatie is ruimte gereserveerd voor een vrijliggende langzaam verkeer route van de Beatrixlaan naar de bestaande fietsenstalling en school, ook wordt langs die route een nieuwe houtwal aangelegd.

Het plan voorziet daarnaast in de realisatie van 10 parkeerplaatsen voor de huisartsenpraktijk Hingstman & Hingstman aan de Beatrixlaan. Voor de aanleg van deze parkeerplaatsen is in het bestemmingsplan een aanduiding opgenomen ten noordwesten van de ontwikkellocatie, tussen de nieuwe woningen en de bestaande houtwal. De benodigde ruimte voor de auto-ontsluiting, parkeerplaatsen en een doorgaande langzaamverkeersroute vanaf de bestaande steeg (Westerse Drift) wordt ingericht als Shared Space, waarbij alle verkeersstromen op een gelijkwaardige manier gebruik maken van de beschikbare ruimte.

2.4 Ontsluiting

De ontsluiting van de woningen vindt plaats vanaf de Beatrixlaan. Ook de ontsluiting van de naastgelegen, in aanbouw zijnde, basisschool zal (gedeeltelijk) plaatsvinden via deze weg. De capaciteit van deze weg is voldoende voor de afwikkeling van het extra verkeer.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en haar doelen, belangen en opgaven tot 2028. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's waaronder de Nota Ruimte.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen zijn aan andere overheden door hen goed worden behartigd. De vereisten van de Rijksoverheid met betrekking tot ruimtelijke plannen liggen vast in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het is gericht op doorwerking van de nationale belangen in onder meer gemeentelijke bestemmingsplannen.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen.
  • Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Ecologische hoofdstructuur.
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

In dit bestemmingsplan is geen sprake van één van de 14 nationale belangen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied raakt geen nationale belangen en het Barro stelt geen specifieke regels aan het bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarna per 1 juli 2017 een gewijzigde Laddersystematiek is vastgesteld. In de (nieuwe) Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling is opgenomen, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Allereerst moet worden bepaald of dit plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Gezien de realisatie van woningbouw op de plaats waar eerst een school stond, wordt dit plan inderdaad aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het plan is niet expliciet opgenomen in de Woonvisie of op de regionale planningslijst, maar bekend is wel dat er behoefte is aan de bouw van nieuwe woningen. Uit recent onderzoek is gebleken dat met name behoefte is aan woningen in het excellente milieu op inbreidingslocaties. Het plan is dan ook in overeenstemming met de (regionale) woningbouwafspraken. Voor gevallen als deze beschikt de gemeente Haren over een PM-post op basis waarvan medewerking kan worden verleend aan kleinschalige plannen. Gezien de geringe schaal van dit plan, vier woningen, en de ligging in bestaand stedelijk gebied, de kern van Haren, voldoet het plan aan de toets van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie Rijksbeleid

Met betrekking tot het plan kan worden geconcludeerd dat het plan in lijn het met het beleid dat op Rijksniveau is geformuleerd. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2016-2020 en Omgevingsverordening 2016

De Omgevingsvisie 2016-2020 van de Provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Ter uitvoering van het beleid uit het POP hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 een provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De provinciale verordening is een instrument, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze verordening bevat onder meer algemene regels voor de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau.

Onderhavig plangebied valt in het stedelijk gebied. De Omgevingsvisie geeft aan dat ontwikkelingen zo veel mogelijk dienen plaats te vinden binnen bestaand stedelijk gebied, om het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied te behouden en te versterken. Dit ligt in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De Provincie stelt dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunt en adviseert de provincie de gemeenten.

Ten aanzien van woningbouw stelt de Verordening van de Provincie Groningen dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met de opgenomen nadere regels. Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met:

  • a. een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken van een dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente; of
  • b. de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw. Over de woningen in het plangebied zijn afspraken gemaakt in regioverband.

Ook zijn in de Omgevingsverordening regels opgenomen voor een goede regionale afstemming van het woonbeleid. De lijn van de huidige verordening wordt daarmee voortgezet. Woningbouw in bestemmingsplannen dient in principe te passen binnen een regionale woonvisie, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de tweejaarlijks uit te brengen provinciale prognoses. In afwijking van dit algemene principe geldt dat nieuwe woningen in een bestemmingsplan mogen worden opgenomen, mits ze -voor wat betreft de Regio Groningen-Assen- passen binnen de regionale planningslijsten. De (voormalige) gemeente Haren hoort tot de regio Groningen-Assen. Voor plannen als deze beschikt de gemeente over de genoemde PM-post van 50 woningen buiten de planningslijst. Aan onderhavig plan kan medewerking worden verleend door gebruik te maken van de ruimte die beschikbaar is binnen deze PM-post en past daarmee binnen de (regionale) afspraken, zonder dat het daar expliciet in is opgenomen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Haren 2016-2021
De gemeente Haren heeft op 27 juni 2016 de Woonvisie Haren 2016-2021 vastgesteld. De Woonvisie vervangt het Woonplan Haren 2013-2023, dat door recente ontwikkelingen is achterhaald. De woonvisie gaat vooral over de kwaliteiten van woningen en van wonen: passend voor meerdere doelgroepen, duurzaam en betaalbaar en met oog voor een goede woonomgeving.

De visie is om een aantrekkelijke woongemeente te creëren waarin een gevarieerd woningaanbod is in een prettige en veilige woonomgeving voor alle geledingen in de bevolking. De uitgangspunten en veronderstellingen die aan de basis van de visievorming liggen, zijn onder andere:

  • ouderen blijven langer thuis wonen;
  • jongeren willen in Haren blijven wonen;
  • het aantal statushouders neemt de komende jaren toe;
  • er is een blijvende vraag naar woningen de komende twintig jaar;
  • Haren behoud haar dorpse karakter.

Haren zal op grond van de lopende afspraken binnen de regio Groningen-Assen 786 woningen realiseren. De bestaande plancapaciteit omvat vooral plannen voor de bouw van koopwoningen in de duurde segmenten, zowel grondgebonden als appartementen. Daarnaast beschikt de (voormalige) gemeente Haren over een PM-post van 50 woningen voor losse, individuele, kleinschalige plannen. De planvorming behoeft nauwelijks nog kwantitatieve aansturing.

In de Woonvisie is de voormalige Theda Mansholt school niet specifiek opgenomen als locatie voor woningbouw. Echter, gezien de kleinschaligheid van dit plan, staat de Woonvisie Haren 2016 de ontwikkeling niet in de weg. In de stedenbouwkundige opzet van dit plan wordt ruimte geboden om de kwaliteiten zoals opgenomen in de Woonvisie te realiseren. In het plan is aansluiting gezocht bij de bestaande woonwijk om zo een goede woonomgeving te creëren, c.q. voort te zetten.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2012 - 2017

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP, 28 september 2012) is een integrale visie ontwikkeld op het gebied van verkeer en vervoer. Er is een overzicht opgenomen van het (hoofd)wegennet en de inrichting daarvan. Ook wordt toegelicht op welke plaatsen de openbare ruimte is ingericht als "Shared Space". In het GVVP wordt aandacht besteed aan de verkeersveiligheid in het algemeen, en de verkeersveiligheid nabij scholen in het bijzonder.

De ontwikkeling van vier woningen heeft geen nadelige invloed op de verkeersveiligheid, maar zorgt wel voor sociale veiligheid doordat er vanuit de woningen zicht is op de weg.

Beleidsnotitie Shared Space

In 2008 is de 'beleidsnotitie Shared Space' opgesteld. Deze beleidsnotitie is bedoeld om "Shared Space" nader in te bedden in de gemeentelijke organisatie en ruimtelijke planvorming. Deze benadering komt erop neer dat langzaam verkeer en snelverkeer de openbare ruimte op gelijkwaardige basis delen. In de meeste gevallen betekent dit dat in het ontwerp meer aandacht gegeven wordt aan de ruimte voor voetganger en fietser, ten koste van de automobilist. De uitgangspunten welke zijn verankerd in de beleidsnotitie zijn als volgt:

  • het ontwerpen van nieuwe woongebieden conform de principes van "Shared Space";
  • bij de prioritering van de uitvoering van maatregelen niet alleen wegbouwkundige of verkeerstechnische aspecten mee laten wegen, maar nadrukkelijk ook de kwaliteit van de openbare ruimte rond die knelpunten.

Bij de aan te leggen wegen binnen het plangebied wordt rekening gehouden met het principe van "Shared Space".

Duurzaam Bouwen

De gemeente voert een actief beleid op het gebied van 'Duurzaam Bouwen'. Daarbij is het 'Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen' uitgangspunt. De woningen worden conform dit pakket gebouwd.

Bedrijvigheid bij woningen

In het verleden zijn verzoeken om bepaalde kleinschalige vormen van bedrijvigheid te mogen uitoefenen bij of vanuit woningen, afgewezen op grond van het destijds gevoerde beleid. In 2001 is de 'Beleidsnotitie met betrekking tot het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in panden met een woondoeleindenbestemming' vastgesteld, waarmee de vestigingsmogelijkheden voor bedrijf-aan-huis zijn verruimd. Met dit beleid worden binnen een woongebied passende bedrijven aan huis onder voorwaarden toegestaan. De betreffende voorwaarden zijn vertaald in dit bestemmingsplan.

Welstandsbeleid

Het gemeentelijke welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota Haren (2003 en geactualiseerd in 2008). De welstandsnota is een beheersinstrument. Aanvragen voor een omgevingsvergunning activiteit bouwen worden getoetst aan de in de Welstandsnota opgenomen welstandscriteria. De belangrijkste pijler van de nota wordt gevormd door de gebiedsgerichte welstandscriteria. Onderlegger van de bijbehorende gebiedsindeling vormen de diverse landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de gemeente.

In het stedenbouwkundig plan is uiteengezet aan welke eisen het plan moet voldoen, bij de uitwerking van de individuele woningen wordt hier rekening mee gehouden. De ontwikkeling is gelegen tussen de bestaande welstandsgebieden 9 (villabuurt) en 11 (wijken uit de 2e helft van de vorige eeuw).

De welstandscriteria van gebied 11 worden van toepassing verklaard op onderhavig plangebied; er wordt geen beeldkwaliteitsplan opgesteld. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de nieuwe woningen goed passend zullen zijn in de bestaande woonwijk. Met dit verschil dat deze woningen, logischerwijs, van een later bouwjaar zullen zijn.

De welstandsgebieden 9 en 11 uit de Welstandsnota zijn als bijlage bijgevoegd (Bijlage 2).

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Ecologie

4.1.1 Normstelling en beleid

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Groningen

In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.1.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Zuiderlaardermeergebied bedraagt 2,2 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 450 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Zuidlaardermeergebied is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Groningen staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Er geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

De bomen langs de noordwestelijke rand van het plangebied, in de houtwal, blijven zoveel mogelijk behouden. Ook de solitaire bomen langs de westelijke rand van het plangebied kunnen behouden blijven. Op de locatie zelf hebben enkele bomen gestaan, welke reeds gekapt zijn ten tijde van de sloop van het voormalige schoolgebouw.

Alvorens de sloop van het schoolgebouw is in maart 2016 door Buro Bakker een quick scan ecologie uitgevoerd (bijlage 3). Afgezien van de houtwal is het terrein, sinds de sloop van het schoolgebouw, voorzien van een puinlaag. De kans op het aantreffen van beschermde planten- of dierensoorten wordt zeer klein geacht.

Soortenbescherming vormt geen belemmering voor dit plan. Het bestemmingsplan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.

4.2 Archeologie

4.2.1 Normstelling en beleid

Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. In de Erfgoedwet is bepaald dat de Monumentenwet 1988 (gedeeltelijk) van toepassing blijft totdat de Omgevingswet in werking treedt.

Voor archeologie geldt op grond van de Erfgoedwet dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Erfgoedwet hoeft voor het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.

Voor de gemeente Haren is het archeologiebeleid vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid Haren (2012). Voor het grondgebied van Haren wordt de archeologische verwachtingswaarde gegeven. Gekoppeld aan de verwachtingswaarde wordt aangegeven in welke gevallen er archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

4.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 6). In het archeologiebeleid van de (voormalige) gemeente Haren is opgenomen dat binnen gebieden met deze lage verwachtingswaarde geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0017.BPHWTM18INBR-VA01_0004.png"

Figuur 6: uitsnede archeologische verwachtingenkaart Haren

4.3 Cultuurhistorie

4.3.1 Normstelling en beleid

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in bestemmingsplannen aandacht worden besteed aan cultuurhistorie. Cultuurhistorische waardevolle elementen moeten in het bestemmingsplan worden beschermd.

4.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied en in de directe omgeving daarvan zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden. Nader onderzoek naar het aspect cultuurhistorie is derhalve niet noodzakelijk.

4.4 Water

4.4.1 Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is middels de digitale watertoets overleg gevoerd. De uitkomsten zijn verwerkt in deze waterparagraaf en opgenomen als bijlage 4.

4.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Gevolgen voor de waterhuishouding

Het plangebied is gelegen in het 'stedelijk gebied' van de kern Haren. Voor de sloop van het voormalige schoolgebouw was het plangebied nagenoeg geheel bebouwd of verhard. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 4 woningen op het voormalig schoolterrein Theda Mansholt. Het terrein heeft een oppervlakte van 4.607 m2 . Met de realisatie van de woningen met bijbehorende infrastructuur en parkeervoorziening wordt 2.288 m2 verhard oppervlak aangebracht. Dit betekend dat er geen toename van het verhard oppervlak plaats vindt. Binnen dit bestemmingsplan is watercompensatie niet noodzakelijk.

Bovendien komen er in het plangebied geen watergangen, waterkeringen of overige waterhuishoudkundige elementen voor. Dit plan heeft om die reden dan ook geen gevolgen voor de plaatselijke of regionale waterhuishouding. De enige relevante wateraspecten zijn de rioleringsaspecten, oftewel de behandeling van hemelwater en afvalwater.

Riolering

In de beoogde situatie worden hemel- en afvalwaterstromen afgevoerd naar de bestaande gemeentelijke (gescheiden) riolering. Dit wil zeggen dat afvloeiend hemelwater en afvalwaterstromen apart op de perceelgrens worden aangeboden.

4.4.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

4.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Onderhavig plangebied ligt in een gebied dat kan worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich een combinatie van woningen, maatschappelijke functies en een bedrijf.

Voor de bedrijven geldt categorie 1 op basis van de VNG richtafstandenlijst, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt. Binnen gemengd gebied kan deze afstand met een stap worden verlaagd, waardoor een richtafstand van 0 meter geldt. De werkelijke afstand bedraagt ca. 100 meter; geconcludeerd wordt dat dit bedrijfsperceel geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van woningen op deze locatie.

Naast de ontwikkellocatie bevindt zich de bestemming 'Maatschappelijk', waarbinnen een basisschool wordt gerealiseerd. Voor scholen voor basisonderwijs geldt op grond van de VNG richtafstandenlijst een richtafstand van 30 meter vanwege geluid. Aangezien onderhavige locatie gemengd gebied betreft kan deze afstand met een trede worden verlaagd, waarmee de richtafstand uitkomt op 10 meter. Naast de woningbouwontwikkeling komt een groenstrook en de ontsluiting van het parkeerterrein bij de school. Door deze buffer komt de afstand tot het schoolterrein op ca. 20 meter, waarmee wordt voldaan aan de richtafstanden.

Aan de overzijde van de Beatrixlaan bevindt zich een huisartsenpraktijk. Voor artsenpraktijken geldt op grond van de VNG richtafstandenlijst een richtafstand van 10 meter vanwege geluid. Binnen gemengd gebied wordt deze afstand verkleind tot 0 meter. De praktijk bevindt zich in werkelijkheid op ruim 13 meter afstand.

De overige locaties met de bestemming 'Maatschappelijk' bevinden zich op 200 meter en meer van het plangebied, wat meer dan voldoende afstand is voor de binnen die bestemming mogelijke activiteiten.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de betreffende functies en bedrijvigheid rondom het plangebied in het kader van milieuzonering geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van woningen op deze locatie.

4.6 Bodem

4.6.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

4.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Op 16 april 2016 is door MACG een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5). Hieruit blijkt dat in de puinhoudende bovengrond geen verontreiniging is aangetroffen. In de ondergrond is een licht verhoogde gehalte van lood gemeten (boven de achtergrondwaarde). Het grondwater op de locatie is plaatselijk (peilbuis 1) licht verontreinigd met barium, cadmium en naftaleen en sterk verontreinigd nikkel. Geschat wordt dat maximaal 30 m3 grondwater (bodemvolume) verontreinigd is met nikkel boven de interventiewaarde.

Tevens is het door MACG uitgevoerde verkennend en nader bodemonderzoek dat is uitgevoerd in 2010 als bijlage toegevoegd (Bijlage 6). Uit dat onderzoek blijkt dat de bovengrond niet asbestverdacht is. Ook is in het veldonderzoek destijds met behulp van een prikstok gezocht naar een mogelijk aanwezige ondergrondse olietank, deze is niet aangetroffen.

4.6.3 Conclusie

Er is geen sprake van een geval van ernstig bodemverontreiniging.

Indien werkzaamheden ter plaatse van de aangetroffen grondwaterverontreiniging gaan plaatsvinden waarbij in contact kan worden gekomen met het grondwater, dienen maatregelen getroffen te worden conform de CROW 132.

4.7 Geluid

4.7.1 Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

4.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Met deze ontwikkeling worden woonfuncties toegevoegd in de buurt van de Rijksstraatweg; de twee woningen op de kortste afstand van de Beatrixlaan komen op 110 meter vanaf de Rijksstraatweg. Deze weg is ingericht als 50-km weg. De geluidszone van de Rijksstraatweg is 200 meter aan weerszijden van de weg.

De overige wegen in de buurt van het plangebied zijn 30 km-wegen. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/h vallen formeel buiten het regime van de Wet geluidhinder, een geluidsonderzoek ten aanzien van deze wegen kan derhalve achterwege blijven, wel dient sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De voor dit plan dichtstbijzijnde weg is de Beatrixlaan, tevens de ontsluitingsweg voor het plangebied. In deze ontwikkeling komen twee van de vier woningen op grotere afstand van de weg dan de bestaande woningen. De twee andere woningen komen op gelijke afstand van de weg als de bestaande woningen aan de Beatrixlaan.

Het akoestisch klimaat van de woningen ten gevolge van het geluid van de Rijksstraatweg is onderzocht. De resultaten van dat onderzoek zijn als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd (Bijlage 7). In het onderzoek is ook beoordeeld of de overige wegen in de omgeving van het plangebied. Op de locatie wordt ten gevolge van alle wegen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er is geen verzoek om een hogere grenswaarde nodig.

4.7.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling van woningen op deze locatie.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.8.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 4 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A28, ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016; 20,3 µg/m³ voor NO2, 14,7 µg/m³ voor PM10 en 7,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

4.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten westen van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om LPG tankstation "BP station Slump Haren" aan de Emmalaan. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 900 meter of meer, dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten westen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het de weg, A28: Knp. Julianaplein - afrit 36 (Zuidlaren). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 880 meter, de stofcategorie LT2 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op meer dan 900 meter tot het midden van de weg en is dan ook buiten de PR 10-6 en het invloedsgebied gelegen.

Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, Spoortracé 40, Onnen Noord - Haren Aansluiting. Het spoortracé bevind zich op een afstand van 1000 meter van het plangebied, buiten de PR 10-6, maar binnen het invloedsgebied. Op basis hiervan wordt een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico verplicht gesteld. Over dit spoortracé worden brandbare, explosieve en toxische stoffen vervoerd. Het incidentscenario wat invloed heeft op het plangebied betreft een incident met toxische stoffen.

4.9.3 Beknopte verantwoording groepsrisico spoorlijn Groningen - Zwolle

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen - Zwolle dient op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Groningen. Dit advies is op 22 mei 2018 ontvangen en als bijlage bijgevoegd (Bijlage 8).

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Bij bestrijdbaarheid gaat het om de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun taken.

Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen beoordelen is eerst gekeken naar de bereikbaarheid. Daarnaast is in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling een beoordeling gedaan op de aanwezigheid en beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Om te bepalen of voldoende bluswater beschikbaar is, zijn zowel de aanwezigheid van primaire (brandkranen) als secundaire (open water) bluswatervoorzieningen beoordeeld. De handleiding 'Bereikbaarheid en bluswatervoorziening regio Groningen B&B' (Veiligheidsregio Groningen, juli 2013) geldt als uitgangspunt voor de beoordeling van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening.

Bereikbaarheid van de risicobron

Ter hoogte van het plangebied is de risicobron vanuit meerdere richtingen aanrijdbaar en kan de brandweer bij een incident op het spoor, het spoor in de meeste gevallen goed bereiken.

Bereikbaarheid van het plangebied

Het plangebied is vanuit de Ruitersteeg, Beatrixlaan en de Westerse Drift vanuit meerdere zijden goed aanrijbaar.

Bluswatervoorziening bij de risicobron

Naast de openbare wegen langs het spoor bevinden zich ondergrondse brandkranen aangesloten op het drinkwater. Deze ondergrondse brandkranen hebben een diameter van 100 mm of meer en leveren circa 60m3 aan bluswater per uur.

Bluswatervoorzieningen van het plangebied

In de buurt van het plangebied bevinden zich twee ondergrondse brandkranen. Aan zowel de Beatrixlaan en de Ruitersteeg bevindt zich een ondergrondse brandkraan met een diameter van 100 mm en levert circa 60m3 aan bluswater per uur.

Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij kunnen vluchten of schuilen zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten. De zelfredzaamheid van de aanwezige personen is beoordeeld op de aspecten zelfredzaam vermogen, de mogelijkheden tot vluchten of schuilen en de alarmeringsmogelijkheden.

Zelfredzaam vermogen

Het plangebied voorziet in de realisatie van vier woningen. In de toelichting wordt niet ingegaan op het toestaan van een verminderd zelfredzame doelgroep, toekomstige bewoners worden hierdoor als zelfredzaam beoordeeld.

Mogelijkheden tot vluchten of schuilen

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid worden bepaald door het type van incident. Bij een incident met toxische stoffen kan schuilen in een adequate afsluitbare ruimte de beste optie zijn. Om goed te schuilen dient, indien aanwezig, de automatische ventilatie uitgezet te worden. Verder moeten deuren en ramen gesloten worden.

Alarmeringsmogelijkheden

Het plangebied ligt binnen het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft bekendgemaakt, vanaf 2017 in fases met de WAS-sirenes te willen stoppen. Eind 2012 is NL-Alert geïntroduceerd. Met NL-Alert kan de overheid mensen in het rampgebied en in de directe omgeving van een (dreigende) noodsituatie met een tekstbericht informeren via de eigen mobiele telefoon. Daarnaast wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens en sociale media. Hierdoor is een snelle alarmering in het plangebied mogelijk.

4.9.4 Conclusie

De benoemde risicobronnen zijn op dusdanige afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan. Veiligheidsregio Groningen heeft de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld en ziet geen aanleiding om nadere maatregelen te adviseren.

4.10 Kabels en leidingen

4.10.1 Normstelling en beleid

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden.

4.10.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In en om het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waar in het bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Bij de uitvoering van het project wordt uiteraard wel rekening gehouden met alle aanwezige kleinere leidingen en huisaansluitingen.

4.11 Milieueffectrapportage (m.e.r.)-beoordeling

4.11.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft  voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

4.11.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van (maximaal) vier woningen op de plaats waar voorheen een schoolgebouw heeft gestaan. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande wegen en het terrein waar de woningen zijn gepland was voordien reeds verhard en grotendeels bebouwd.

Dit project betreft géén stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van activiteit 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., noch één van de andere activiteiten zoals opgenomen in kolom 1 van onderdeel C en D van die bijlage. Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied. Er treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

Voor dit bestemmingsplan is geen sprake van een (al dan niet vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied.

Het gebruik van de gronden wordt vastgelegd in de bestemmingsregels en digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Er wordt ook een analoge verbeelding opgesteld waar de bestemmingen en aanduidingen zijn gevisualiseerd, maar in de digitale versie worden de bestemmingsregels direct gekoppeld aan de betreffende gronden. Het digitale plan is leidend.

Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012' (SVBP 2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het plan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de volgende bestemmingen:

Bestemming 'Groen'

Ter bescherming van de bestaande boomsingel aan de noordzijde van het plangebied is voor deze gronden de bestemming 'Groen' opgenomen. De gronden met de bestemming 'Groen' zijn bedoeld voor groenvoorzieningen met paden en dergelijke, maar niet voor bebouwing.

Bestemming 'Wonen'

De bestemming 'Wonen' is primair bedoeld voor de realisatie van woonhuizen. In onderhavig plan is ruimte voor vier vrijstaande woningen. Daarnaast is deze bestemming opgenomen voor de bij de woningen behorende tuinen en erven, maar ook bijvoorbeeld groenvoorzieningen, water en woonstraten. Er is een aanduiding 'verkeer' opgenomen om aan te geven dat er langs de bestaande houtwal een zone is gedacht waar (openbare) parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Inspraak en vooroverleg

Overeenkomst artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient ten aanzien van een bestemmingsplanprocedure vroegtijdig overleg plaats te vinden met de betrokken adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is daarom toegezonden aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, voor een ieder ter inzage gelegd.

Op het voorontwerp is inhoudelijk gereageerd door de Provincie Groningen, het Waterschap Hunze en Aa's en de Veiligheidsregio Groningen.

Provincie Groningen

Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van de Provincie Groningen is een verkennend en nader bodemonderzoek uit 2010 toegevoegd (Bijlage 6).

Waterschap Hunze en Aa's

De reactie van het Waterschap Hunze en Aa's geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Veiligheidsregio Groningen

De Veiligheidsregio Groningen heeft de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid met betrekking tot de locatie van het bestemmingsplan 'Voorontwerp bestemmingsplan Theda Mansholt' beoordeeld. Ten aanzien van het aspect bestrijdbaarheid ziet Veiligheidsregio Groningen geen aanleiding om nadere maatregelen te adviseren. Ten aanzien van het aspect zelfredzaamheid adviseert Veiligheidsregio Groningen om bij een incident met toxische stoffen bij het spoor de deuren en ramen te sluiten en indien mogelijk de automatische ventilatie uit te zetten en de bevolking ook op een andere wijze te alarmeren dan met de WAS-sirenes (bijvoorbeeld via calamiteitenzenders, NL-Alert, geluidswagens, social media, etc.). Verder geeft de Veiligheidsregio aan dat zij de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen moeten beoordelen op veiligheidsaspecten zoals brandcompartimentering, vluchtroutes en dergelijke. Voor het bestemmingsplan is dit advies verder niet van invloed.

Een omwonende heeft een inspraakreactie ingediend. Verzocht wordt om te voorkomen dat een doorgaande route voor auto's ontstaat tussen de Westerse Drift en de Beatrixlaan, door het plaatsen van een paaltje. Er zal inderdaad een paaltje geplaatst worden. Dit is echter niet van invloed op het bestemmingsplan.

6.1.2 Ontwerpbestemmingsplan en vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen in te dienen. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen hebben geen wijziging van het bestemmingsplan tot gevolg gehad. De zienswijzen en bijbehorende beantwoording is opgenomen in het zienswijzenverslag, bijgevoegd als Bijlage 9.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. van het Bro. Zodoende is de afdeling grondexploitatie uit de Wro van toepassing. De gronden zijn echter in eigendom van de gemeente. Het gehele project zal worden aanbesteed aan een private partij. De gemeente verhaald de kosten middels de verkoop van de gronden. De kosten van het project zijn daarmee anderszins verzekerd. Het vaststellen van een grondexploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.