direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Spijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.10BP-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Delfzijl is bezig met een actualisering van de bestemmingsplannen Spijk, Wagenborgen en Termunten-Termunterzijl-Borgsweer. In dit bestemmingsplan wordt voor het dorp Spijk - in het kader van deze actualiseringsslag - een nieuwe, actuele juridisch-planologische regeling weergegeven. Naast de actualisering van de vigerende regelingen die de hoofdzaak van het plan vormen, zal rekening gehouden moeten worden met ten tijde van de planactualisatie bekende ontwikkelingen.

1.2 Ligging plangebied

Spijk is een karakteristieke wierdedorp dat circa 10 km ten noordwesten van Delfzijl ligt, op de grens van het open Groningse dijkenlandschap (aan de noordzijde) en het wierdenlandschap (aan de zuidzijde). Direct ten westen van het dorp loopt de N33, welke de verbinding vormt tussen Delfzijl en de Eemshaven. Spijk kent een uitzonderlijk goed bewaard gebleven cirkelvormige wierdestructuur. Ook de twee rondwegen en de straalsgewijze bebouwing zijn nog vrijwel volledig intact. De dorpskom ('t Loug genoemd) is een beschermd dorpsgezicht, uniek in Nederland. Spijk huisvest 1216 inwoners (gegevens 01-04-16).

De ligging van het dorp Spijk is in de onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0001.jpg"

Ligging van het plangebied (Bing maps)

Het bestemmingsplan Spijk heeft betrekking op het gehele dorp. In de volgende figuur is de plangrens weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0002.jpg"

Begrenzing bestemmingsplan Spijk

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Spijk, vastgesteld d.d. 26 april 2007 en het bestemmingsplan ‘Spijk - Herziening 2011’ (vastgesteld d.d. 23 februari 2012). De planologische mogelijkheden vanuit dit plan worden, waar deze nog actueel zijn, overgenomen in dit bestemmingsplan. Waar mogelijk en nodig wordt de regeling aangepast en/of verruimd, zodat deze recht doet aan de huidige situatie.

1.4 Opzet bestemmingsplan

In deze plantoelichting wordt het nieuwe plan beschreven en de uitgangspunten, die daaraan ten grondslag liggen, gemotiveerd. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) worden in de volgende hoofdstukken beschreven:

  • een gebiedsbeschrijving van de (bestaande karakteristiek van de) omgeving en het plangebied (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van het geldende en van belang zijnde beleidskader (hoofdstuk 3);
  • de effecten voor de omgeving en de te nemen maatregelen vanuit de omgeving (hoofdstuk 4);
  • een planbeschrijving met daarin de hoofduitgangspunten voor de juridische regeling (hoofdstuk 5);
  • een toelichting op de bestemmingen (hoofdstuk 6);
  • een weergave van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. De huidige situatie vormt de basis voor dit nieuwe bestemmingsplan. In eerste instantie wordt in algemene zin kort ingegaan op de historische ontwikkeling van het plangebied en de functionele en ruimtelijke kenmerken van de omgeving waarin het plangebied zich bevindt. Dit hoofdstuk gaat alleen in op de kenmerken die van belang zijn voor de regeling van dit bestemmingsplan.

2.1 Historische kenschets

2.1.1 Landschappelijke ontstaansgeschiedenis

Het ontstaan van het landschap in de gemeente Delfzijl hangt sterk samen met de nabijgelegen Waddenzee. Het huidige landschap is voornamelijk gevormd na de laatste ijstijd (circa 110.000 tot 10.000 jaar geleden). In het begin van het Holoceen trad een wisselwerking op tussen de uitbreiding van het veen vanaf de hogere gronden (zuidelijk Groningen/Drenthe) en het indringen van de zee. Aan de zeezijde ontwikkelde zich langzamerhand een kweldergordel, bestaand uit klei-afzettingen en meer zandige ruggen die evenwijdig aan de kust liepen. Dit gebied was hoog genoeg om bewoond te worden en breidde zich steeds meer uit.

Tussen de kweldergordel en het hoger gelegen zandgebied lag een veengebied. Tijdens hele snelle zeespiegelstijgingen overstroomde dit gebied en werd het bedekt met een laag klei. De dekzandwelvingen in dit gebied staken boven het veen uit. Dit gebied was uiteindelijk hoog genoeg. In de late Middeleeuwen drong de zee nogmaals ver het Dollardgebied binnen, waarbij opnieuw klei werd afgezet. Waarschijnlijk was het verwaarlozen van de dijken (of zelfs het doorsteken ervan) de oorzaak.

Als gevolg van de menselijke bewoningsgeschiedenis komen nu grofweg drie landschapstypen voor in de gehele gemeente:

  • het wierdenlandschap;
  • het wegdorpenlandschap (vooral in Delfzijl-Zuid);
  • het dijkenlandschap.

De oudste is het wierdenlandschap. Dit landschap is ontstaan doordat de bewoners van het gebied kunstmatige hoogtes opwierpen om zichzelf te beschermen tegen hoog water, wier(d)en genoemd. De kern Spijk is een wierdedorp.

Het wierdenlandschap

Het plangebied ligt in het wierdenlandschap. Dit is een open landschap met veel puntvormige verdichtingen. Het open landschap wordt gevormd door weilanden en akkers met een radiaire verkaveling, een onregelmatige blokverkavelingen en karakteristieke waterlopen (maren). De verdichtingen bestaan uit de wierdedorpen met dichte beplanting en verspreide boerderijen (veelal op huiswierden) met erfbeplanting. Plaatselijk komen bosjes en (dichte) wegbeplanting voor. Het contrast tussen de open ruimten en de verdichtingen is groot. Vooral dorpen zijn belangrijk in het landschapsbeeld. De karakteristieke waterlopen (maren), het reliëf van de wierden en de onregelmatige blokverkavelingspatronen vormen rond het plangebied de meest kenmerkende en behoudenswaardige landschapselementen. Deze landschapselementen worden op basis van het provinciale beleid dan ook als beschermwaardig aangeduid.

 

Algemene kenmerken wierdedorpen

De wierdedorpen in dit deel van Groningen hebben enkele algemene kenmerken. Zo is er over het algemeen sprake van een radiaire structuur, waarbij de voet van de wierde wordt gemarkeerd door een rondweg. Aan deze rondweg (de ossegang) stonden van oorsprong de bedrijfsgedeelten van de boerderijen. Vanaf de ossegang lopen verbindingswegen of paden naar het centrum van de wierde met centrale functies en de kerk. In de wierdedorpen is aan de bebouwingsstructuren de relatie tot de oorspronkelijke wierdestructuur nog duidelijk afleesbaar. De bebouwing is gericht op het hoogste punt van de wierde. Belangrijk bij de wierde zijn de kenmerkende hoogteverschillen tussen het centrum en de voet van de wierde. Een hoogteverschil is bij de wierden nog duidelijk waarneembaar. Dit hoogteverschil is vaak duidelijker waarneembaar bij een geringe aanwezigheid van opgaand groen.

2.1.2 Ontstaansgeschiedenis Spijk

Spijk behoort vermoedelijk tot de groep van oudste nederzettingen in het Noord-Groninger zeekleigebied. Dit gebied is in het tijdvak na de ijstijden (het Holoceen dat ± 10.000 jaar geleden begon) ontstaan door getijdenwerking/indringen van de zee in combinatie met de geleidelijk afnemende stijging van de zeespiegel. In het zeekleigebied ontwikkelde zich -evenwijdig aan de kustlijn- langzamerhand een kweldergordel, bestaande uit afzettingen van klei en zandige ruggen. Hierop bouwden ongeveer vanaf de 7e eeuw voor Christus de eerste bewoners hun huizen. Om het gebied te beschermen tegen het dreigende zeewater werden de woonplaatsen in de loop der tijd telkens opnieuw opgehoogd. Zo ontstonden de wierden.

Bij stormtij en snelle zeespiegelstijging overspoelde de zee de lager gelegen gebieden. Zo ontstond in het overstromingsgebied van het riviertje de Fivel een grote zeeboezem vanaf de Eems het binnenland in: de Fivelboezem. Het dorp Spijk is ontstaan op de meest noordelijk gelegen oude kwelderrug die zich uitstrekt langs de zuidzijde van de Fivelboezem. Het gaat hierbij om één van de oudste bewoonbare kwelderruggen. De vroegste bewoning van Spijk dateert mogelijk uit de 7e - 6e eeuw voor Christus. Vanaf de 13e eeuw na Christus werden in het gebied dijken aangelegd om het zeekleigebied tegen de zee te beschermen en de opgeslibde buitendijkse gronden in te polderen. Binnen de dijken bleven de mensen de hoge delen van het landschap gebruiken als vestigingsplaats en werden de woonplaatsen c.q. de wierden (verder) opgehoogd.

Doordat perioden van overstromingen en meer rustige perioden elkaar afwisselden zijn verschillende wierdengeneraties te onderscheiden. De oudste generaties waartoe Spijk behoort (maar ook bijvoorbeeld Uitwierde en Godlinze) worden gekenmerkt door een radiaire structuur: vanuit de ringweg die de cirkelvormige wierde omsluit lopen de ontsluitingswegen straalsgewijs naar het omringende cultuurland. In het midden van de wierde op het hoogste punt werd de kerk gebouwd. De radiaire verkaveling van Spijk dateert uit circa de 13e eeuw na Christus. Deze oude generatie wierden hadden in het algemeen een agrarisch karakter. Bij de ontginning van het gebied rondom de wierden werd gebruik gemaakt van het natuurlijk patroon van waterlopen. De akkers lagen dicht tegen het dorp aan op de flanken van de wierde, de verder gelegen (lagere) gronden werden benut als grasland. Pas daarna werden wegen aangelegd. De grilligheid van patroon waterlopen en -wegen zorgde voor een onregelmatige blokverkaveling rondom de wierden. De jongere generatie wierden, waartoe bijvoorbeeld Bierum, Borgsweer en Termunten behoren, kennen een meer rechthoekige ruimtelijke structuur. Deze wierden hadden vaak meer een handelskarakter.

Lange tijd bleef de bebouwing van Spijk beperkt tot enkele straten rond de wierde. De bebouwing aldaar is vooral 19e- en begin 20e-eeuws. In de jaren 1950 en 1960 vond een grote uitbreiding plaats naar het noordoosten toe (Ubbenasingel en Ripperdaweg) en iets later ook naar het zuiden (Tuinbouwweg, Parklaan en Westersingel). Vanaf de jaren 1970 werd het dorp uitgebreid ten oosten van de Spijkstermaar. In deze uitbreidingen werd het radiale patroon gehandhaafd om de eenheid tussen centrum en omliggende delen te behouden. De uitbreidingen bestaan veelal uit ruim opgezette wijken met vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen. Het oude centrum is aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

2.2 De kern Spijk

2.2.1 Ruimtelijke kenmerken

In de huidige ruimtelijke structuur is de ontstaansgeschiedenis van Spijk als historische wierde-nederzetting met een radiale vorm nog zeer goed herkenbaar. Vanwege de grote historische waarde van deze structuur is de oude dorpskern destijds door de Minister van VROM aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. De toelichting op het aanwijzingsbesluit is opgenomen als bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan, zie bijlage 2 Toelichting op het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht Spijk. Een aantal van de oudere gebouwen binnen dit beschermd dorpsgezicht is dermate waardevol dat deze op grond van deze wet zijn aangewezen als rijksmonument. Een overzicht van de gebouwen waar het om gaat is opgenomen als bijlage van deze plantoelichting, zie bijlage 3 Overzicht rijksmonumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto Spijk ( bron: www.delfzijl.nl)

2.2.2 Beschermd dorpsgezicht

Algemeen

Het doel van de aanwijzing van dit gebied als beschermd dorpsgezicht is om ‘de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de nederzetting, te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied’. De waarde van het beschermd dorpsgezicht ligt volgens de toelichting op het aanwijzingsbesluit in de kenmerkende structuur van ringwegen en radiaal verlopende verbindingen, ondersteund door het bebouwingsbeeld. Centraal in dit beeld staan de wit gepleisterde 13e eeuwse kerk op het kerkterrein omgeven door de ringgracht en de ringweg (’t Loug) én de korenmolen aan de westzijde van de oude dorpskern. Ook de onbebouwde gronden ten westen van de dorpskern behoren bij het beschermd gezicht. Dit omdat vanaf deze gronden de ligging van de wierde ten opzichte van de oudste bedijking c.q. de oorspronkelijke ligging aan de Fivelboezem nog zo goed afleesbaar is. De loop van de oude dijk, vlak boven de historische kern (Grote Dijkstraat), is nog herkenbaar in de verkavelingsstructuur van het landschap. Aan de oostrand van de wierde loopt een oud pad - het Kerspelpad - daterend uit de 19e eeuw. Het pad is gericht op de kerk die vroeger vanuit alle windstreken bereikbaar moest zijn.

Aanwijzingsbesluit

Dit bestemmingsplan biedt de bescherming van de historisch-ruimtelijke karakteristiek, die vanwege de aanwijzing van Spijk tot Beschermd Dorpsgezicht op grond van de Monumentenwet 1988 vereist is (zie de toelichting bij het besluit tot aanwijzing Beschermd dorpsgezicht Spijk, welke is opgenomen als bijlage 2 Toelichting op het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht Spijk). De aan de gronden toegekende doeleinden, worden, uitgaande van dein de toelichting omschreven huidige situatie, met het plan nagestreefd op de wijze, zoals hierna in hoofdlijnen is beschreven.

Er wordt gestreefd naar handhaving en zo mogelijk verbetering van de karakteristieke,

historische gegroeide ruimtelijke structuur en de ruimtelijke beeldkwaliteit van de dorpskern als geheel. De hoofdkarakteristieken van het beschermd dorpsgezicht worden bepaald door:

  • de nagenoeg nog geheel gave plattegrond van een radiaal opgebouwd wierdedorp met binnen elkaar gelegen cirkelvormige wegen met daartussen (als spaken in een wiel) meerdere smalle verbindingswegen;
  • het middelpunt van het dorp, met de monumentale witgepleisterde kerk met de direct daar rond omheen lopende gracht en binnenste ringweg ’t Loug, nog versterkt door de bomen aan weerskanten van de weg;
  • de compacte structuur en historische karakteristieke van de rondom ’t Loug gelegen bebouwing, die voor een deel als monument is aangewezen, waarvan de gevels zich voegen naar het historische wegbeloop, en die een grote mate van eenheid bezit in de eenvoudige bouwwijze en in het karakteristieke materiaalgebruik van Groninger rode bakstenen en rode of grijsblauwe dakpannen;
  • de buiten het dorpscentrum iets opener maar voortgezette bebouwingsstructuur langs de oudere radiale wegen (Hoofdweg-Noord en –Zuid en Melkweg) en de nieuwere radiale weg (Spaarbankweg);
  • de achter de bebouwing langs ’t Loug gelegen open (moes)tuinenzone, waarvan (met name in het westelijk deel) de beplanting op de erfgrenzen de oude wierdevoet markeert;
  • de grote groene ruimte direct ten westen van de oude dorpskom, waarvan het open karakter wordt geaccentueerd door de omgrachte boerderij tussen de dorpswierde en de Dijkstraat;
  • de over het algemeen eenvoudige inrichting van de openbare ruimte, die zich met name rondom ’t Loug kenmerkt door smalle rijbanen en de toepassing van klinkermaterialen, en die bijdraagt aan de herkenbaarheid en belevingswaarde van ruimtelijk-historische karakteristiek van het dorp;
  • de historische, bochtachtige dijktracé van de ‘olde dijck’, met het brede, naar beide kanten zwak glooiend dijkprofiel, met aan de buitenzijde een bebouwingslint van vrijstaande, merendeels kleine dijkhuisjes.

Handhaving en zo mogelijk versterking van de karakteristieke, historisch gegroeide ruimtelijke structuur en de ruimtelijke beeldkwaliteit wordt mede nagestreefd via toepassing van de Monumentenwet (monumentenvergunning en sloopvergunning) en van de welstandstoetsing. (De Erfgoedwet heeft inmiddels de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. De wet is op 1 juli 2016 ingegaan.)

In het aanwijzingsbesluit zijn de volgende toetsingscriteria voor ontwikkeling en beheer opgenomen:

Straat-, bebouwings- en beplantingsbeeld

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient gestreefd te worden naar het in stand houden c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig en historisch-ruimtelijk opzicht, samenhangend straat-, bebouwings- en beplantingsbeeld.

In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • 1. symmetrie in het wegen- en bebouwingspatroon;
  • 2. het instandhouden en versterken van bestaande zichtlijnen;
  • 3. het instandhouden en versterken van bestaande lanenstructuren en overig groen;
  • 4. het instandhouden van bestaande profielbreedtes en van beeldbepalende verhardingen van wegen en paden;
  • 5. het instandhouden van de kenmerkende kapvormen;
  • 6. een goede verhouding tussen bouwmassa en onbebouwde ruimte;
  • 7. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen bebouwing onderling;
  • 8. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld dat als passend vanuit historisch-ruimtelijk oogpunt kan worden beschouwd.

Hoofdgebouwen

Bij verbouw en uitbreiding van (bestaande) hoofdgebouwen is in het algemeen de bebouwingsstructuur van de omgeving richtinggevend. De bebouwing moet blijven harmoniëren met het beeld van de aansluitende bebouwing. Het bebouwingspatroon moet de historisch-ruimtelijke structuur blijven ondersteunen.

Woonsituatie

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. garanderen van een redelijke lichttoetreding en uitzicht, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.

2.2.3 Overige gebieden

Na 1945 vindt een forse toename van de woonbebouwing in Spijk plaats. Eerst - in de vijftiger en zestiger jaren - aan de noordoostrand van het dorp langs de Ubbenasingel en de Ripperdaweg. Later ook in het gebied ten zuiden van het dorpscentrum (Tuinbouwweg, Parklaan en Westersingel). Nog later - in de zeventiger jaren en daarna - vinden uitbreidingen plaats ten oosten van de Spijkstermaar.

De ruimtelijke structuur van de naoorlogse uitbreidingen hebben hetzelfde radiaire patroon als het oude dorpscentrum. Hierdoor is binnen het dorp een waardevolle samenhang ontstaan tussen ‘oud en nieuw’. De naoorlogse uitbreidingen bestaan uit twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen. Kenmerkend voor de uitbreidingen is de over het algemeen ruime opzet en de aanwezigheid van veel groen.

2.2.4 Groenstructuur en water

Naast de stedenbouwkundige karakteristieken en de kenmerken van de bebouwing is ook de aanwezige groenstructuur bepalend voor het karakter van Spijk. De groenstructuur wordt onder meer bepaald door een aantal parkachtige groengebieden in het dorp, gecombineerd met waterpartijen, wandelpaden en/of speelvoorzieningen. Het groen heeft hier zowel een recreatieve als een ecologische functie.

Specifiek element in de groenstructuur vormen de monumentale bomen (Bomenlijst 2013). Verspreid over het dorp staan diverse monumentale bomen die speciale bescherming verdienen. De bomen staan deels op openbare gronden en deels op particuliere percelen en zijn zowel cultuurhistorisch als ecologisch waardevol. De monumentale bomen zijn onder een specifieke bestemming gebracht, namelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Monumentale bomen'.

Het plangebied behoort tot het stroomgebied van de Eems, dat zich vanuit het oosten van Groningen (en Drenthe) uitstrekt naar de Dollard. Het oppervlaktewater in Spijk bestaat uit een aantal watergangen/sloten waarvan de Spijkstermaar en de Grote Tjariet het meest in het oog springen. De sloten hebben naast een functie in het kader van de waterafvoer en waterberging ook een recreatieve en ecologische functie. De Spijkstermaar is een restant van een oude geul en is daarom ook vanuit landschappelijk oogpunt waardevol.

2.2.5 Infrastructuur en bereikbaarheid

Het dorp Spijk wordt goed ontsloten door de provinciale weg N33 - die van Assen (via de A7) naar de Eemshaven loopt. De weg is in het recente verleden aan de noordwestzijde van Spijk omgelegd. Als gevolg hiervan is de verkeersdruk op de EGD-weg fors afgenomen. Deze weg fungeert nu uitsluitend nog als ontsluitingsweg voor het dorp. In Spijk zelf is (uitsluitend) sprake van lokale wegen, woonstraten en fietspaden. Er zijn opstapplaatsen c.q. haltes voor het openbaar vervoer aanwezig.

2.2.6 Functionele kenmerken

Wonen

Het overgrote deel van de bebouwing in Spijk heeft een woonfunctie. Daarbij is overal sprake van laagbouw in de vorm van vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen of geschakelde woningen. De bebouwingskwaliteit van de woningen in het dorp is over het algemeen goed. Binnen de woningvoorraad ligt de nadruk op de particuliere sector. Op een aantal plaatsen wordt de woonfunctie gecombineerd met een aan-huis-gebonden-beroep, met detailhandel of met een bedrijfsfunctie.

Voorzieningen / detailhandel

Spijk is een centrumdorp wat betekent dat het lokale voorzieningenniveau redelijk volwaardig en compleet is. Het dorp bezit de vijf zogeheten basisvoorzieningen: twee basisscholen, een huisartsenpraktijk, een supermarkt, een dorpshuis/verenigingsgebouw en tot slot voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer (bus). Daarnaast is er nog een aantal andere winkel(tje)s, een café, een cafetaria, een sportcomplex, een begraafplaats en een ijsbaan. Al deze voorzieningen maken het dorp tot een goed leefbaar geheel.

Bedrijvigheid

In en rond de oude dorpskern is ook een aantal bedrijven gevestigd. Het gaat hierbij onder meer om een tuinbouwbedrijf (kwekerij), een aantal ambachtelijke bedrijven, garagebedrijven en bouwbedrijven. De betreffende bedrijven zijn redelijk kleinschalig van aard en omvang. Aan de overzijde van de EGD-weg bevindt zich aan het Tjariet een bedrijventerrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

In 2012 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Het bestemmingsplan raakt geen nationale belangen en opgaven. Dit plan geeft immers slechts een nieuwe regeling voor bestaand gebied. Bij toekomstige ontwikkelingen in het plangebied is toetsing aan het SVIR en het Barro van belang. Uit het rijksbeleid gelden geen specifieke eisen aangaande het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

Met betrekking tot het provinciaal beleid zijn vooral het provinciaal omgevingsplan en de omgevingsverordening van belang.

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Groningen

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn op 1 juni 2016 vastgesteld. De Omgevingsvisie is een nota waarin het beleid is vastgelegd voor de inrichting en het beheer van de leefomgeving in de provincie Groningen. De Omgevingsvisie gaat over milieu, verkeer en vervoer, ruimte en water en vormt de basis voor de meeste plannen die de provincie de komende jaren maakt.

Het zorg dragen voor een aantrekkelijke, veilige en leefbare provincie Groningen zit integraal vervlochten in het milieu-, ruimtelijke ordenings-, water- en mobiliteitsbeleid van de provincie. Duurzaam, aantrekkelijk, leefbaar en veilig zijn belangrijke doelen bij de afwegingen en beleidskeuzes.

De provincie hanteert een ontwikkelingsgerichte wijze van werken. Dit doet de provincie bij economische ontwikkeling, maar ook bij het versterken en beschermen van het landschap, cultureel erfgoed en de natuur. Dit doet de provincie ook vanwege de beleefbaarheid en de positieve bijdrage die dit heeft op de leefomgeving.

De provincie zet in op dynamische sterke steden en inspirerende, vitale dorpen. De provincie stimuleert dynamiek en geeft ruimte aan ontwikkelingen. Er wordt gedifferentieerd naar gebieden voor wat betreft de ontwikkelruimte.

Cultureel erfgoed

Het Groninger cultureel erfgoed staat onder druk door leegstand en achterstallig onderhoud en wordt extra bedreigd door schade als gevolg van de gaswinning en demografische krimp. Dit is van grote invloed op de beleving van de culturele identiteit, leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van Groningen. Met name de culturele rijkdom van het Wierdenland staat door de bevingen onder druk. Het is belangrijk dat de waarden toekomstbestendig geborgd worden. Om die reden beoogt de provincie ruimtelijke ingrepen die kwaliteitsversterkend zijn. Het accent ligt op het benutten van de transitie opgave waarbij de cultuurhistorie volwaardig meetelt. Mede omdat de provincie een wettelijke taak heeft in de bescherming van dit erfgoed zet de provincie zich bij de noodzakelijke ingrepen in voor behoud van de cultuurhistorische waarden in het gebied. Dit gebeurt onder andere door gemeenten te faciliteren bij de inventarisatie van de waarde van het cultureel erfgoed, door de kwaliteit van het erfgoed te monitoren en door bij te dragen aan kennisontwikkeling over herbestemming.

3.2.2 Omgevingsverordening Groningen

Deze Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020.

Een belangrijk punt uit de omgevingsverordening is de bescherming van de wierden. De omgevingsverordening geeft aan dat het bestemmingsplan regels moet bevatten die het reliëf van de wierden en het zicht op de wierden beschermen. Dit geldt alleen wanneer de provincie de betreffende wierden als zodanig heeft aangewezen in de verordening. Spijk is niet als zodanig aangewezen.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen relevant:

  • 1. Externe veiligheid

Het bestemmingsplan valt onder de invloedszone van twee hoofdwegen: de Rijksweg N33 en de provinciale weg N363 (de EGD-weg). Deze invloedszone vloeit voort uit het transport van gevaarlijke stoffen wat over deze wegen plaatsvindt. In de verordening is daartoe de 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' opgenomen. De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 van de verordening aangegeven ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.

In dit bestemmingsplan is hiertoe op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' opgenomen. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar paragraaf 4.3 Externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0004.jpg"

Figuur: veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen (Bron: Omgevingsverordening provincie Groningen)

  • 2. Regels omtrent beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen

Artikel 2.9.1. en artikel 2.9.2 van de Omgevingsverordening 2016 geven regels omtrent beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen. Onderzoek naar het voorkomende van karakteristieke- en beeldbepalende panden is noodzakelijk . Als uit dit onderzoek blijkt dat dergelijke gebouwen in het plangebied voorkomen, dient dit zijn vertaalslag in het bestemmingsplan te krijgen. Zie verder paragraaf 4.2.2 Cultuurhistorie.

  • 3. Bos- en natuurgebieden buiten het NNN

Delen van het plangebied hebben betrekking op gronden die deel uit maken van de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals aangeduid op kaart 6 van de Omgevingsverordening 2016. Artikel 2.47 geeft aan dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de op kaart 6 aangegeven 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland', niet in wijziging voorziet van de bestemming of wijziging van de regels voor het gebruik van de grond, als door die wijziging significant afbreuk wordt gedaan aan het areaal van de gronden die tot het bos- of natuurgebied behoren of aan de actuele natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het bos- of natuurgebied.

Vertaling naar bestemmingsplan: binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn er gronden worden gerekend tot de bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland. De betreffende gebieden zijn onder de bestemming 'Bos' gebracht. Er is -ter bescherming van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied- een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk of werkzaamheden opgenomen binnen de bestemming 'Bos'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0005.jpg"

Figuur: bos- en natuurgebieden buiten het NNN (lichtgroen) (Bron: Omgevingsverordening provincie Groningen).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2013

Op basis van de Ontwikkelingsvisie wil de regio werken aan een veilige en duurzaam ingerichte Eemsdeltaregio in 2030. Een regio met een aantrekkelijk woonklimaat en een goede balans tussen de economie en de ecologie. Deze Ontwikkelingsvisie moet daarbij twee functies vervullen:

1: het aanjagen van ontwikkelingen en functies in de regio;

2: het sturen en ordenen hiervan.

Ten aanzien van de concentratie in centrumdorpen wordt in de visie het volgende vermeld:

Lokale voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs en detailhandel zijn gevoelig voor concentratie van functies. Het totale niveau van boven-lokale voorzieningen voor de regio als geheel wordt op niveau gehouden door deze te concentreren in de regionale centra en in een beperkt aantal centrumdorpen. De huidige centrumdorpen Uithuizermeeden, Loppersum en Middelstum zijn goed bereikbaar via weg en/of spoor en samen met de regionale centra de dragers van de robuuste ruimtelijke structuur. Ze zullen zich naar verwachting weten te handhaven als centrumdorp op weg naar 2040. Daarvoor wordt voorgesteld:

  • de centra vernieuwen;
  • de huidige scholen op laten gaan in een brede school of geïntegreerde kindvoorzieningen;
  • in bestaande gebouwen kleine zorgclusters realiseren met een huisartsenpraktijk, zorgwoningen en bijvoorbeeld een centrum voor dagbesteding.

De positie van Middelstum als centrumdorp is het meest kwetsbaar. Daar moet blijken of de detailhandel voldoende behouden kan blijven om op langere termijn te kunnen blijven functioneren als centrumdorp. Behoud en versterking van hun verzorgingsfunctie is van wezenlijke betekenis voor de leefbaarheid van de regio. Daarom zal hier samen met maatschappelijke organisaties worden geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van de dorpskernen. Van Warffum, Spijk en Holwierde wordt verwacht dat die hun centrumfunctie niet weten te behouden en zich tot woondorp zullen ontwikkelen. Dat geldt mogelijk ook voor Wagenborgen. Voor deze dorpen dient de lokaal verzorgende functie te worden ondersteund door zorg te dragen voor een goede kwaliteit van de openbare ruimte. Daarnaast dient herontwikkeling of hergebruik van leegstaande bedrijfspanden actief te worden gestimuleerd en moet worden voorzien in voldoende parkeermogelijkheden.

Gezien het karakter van dit bestemmingsplan vloeien er uit de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030 geen directe uitgangspunten voor dit bestemmingsplan voort.

3.3.2 Woon- en Leefbaarheidplan Eemsdelta

Het woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta (2013) geeft aan hoe met de bewoners

het wonen en leven op een goed niveau gehouden kan worden en hoe gewerkt gaat worden aan goede woningen, goede zorg, onderwijs en bereikbare voorzieningen. In de Eemsdelta zijn drie soorten dorpen en steden: woondorpen, centrumdorpen en regionale centra. Zij krijgen ieder hun eigen investeringen in wonen, welzijn en zorg, onderwijs, detailhandel en bereikbaarheid.

De centrumdorpen zijn de kernen met een volledig pakket aan dagelijkse voorzieningen. Er bevinden zich hier woonvormen waar wonen en zorg gecombineerd zijn (‘verzorgd’ wonen), naast een huisartsenpraktijk en bijvoorbeeld ook dagbesteding van ouderen. Het zorgaanbod is hier op aangepast. De centrumdorpen hebben winkels voor dagelijkse boodschappen, maar ook haltes voor trein en/ of bus en overstappunten. Ook bevinden zich in de centrumdorpen één of meer scholen of kindvoorzieningen. Die zijn overigens ook in een aantal woondorpen te vinden. Spijk wordt gerekend tot de zogenaamde centrumdorpen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Actieplan dorpen en wijken 2012-2022

De gevolgen van de krimp voor de gemeente en de regio zijn in kaart gebracht in het Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta. Vijfendertig partijen in de regio hebben dit in 2012 gezamenlijk opgezet. Het plan noemt een groot aantal maatregelen om de kwaliteit van het wonen en leven in de regio te verbeteren. Daarvoor zijn keuzes nodig, want onderwijs, medische zorg en andere onmisbare voorzieningen kunnen niet meer overal beschikbaar zijn. In dit Actieplan Dorpen en Wijken (2013) geeft de gemeente in uitvoeringsplannen, kostenramingen en tijdschema's aan hoe ze voor de dorpen en wijken de komende tien jaar aan de slag gaan. Het is de koers tot 2022.

Om Delfzijl als regionaal en economisch centrum te behouden, zijn maatregelen nodig op het gebied van wonen en voorzieningen. Ze staan beschreven in het Integraal Investeringsprogramma Delfzijl (IIP) 2012-2022 dat de gemeenteraad in februari 2013 vaststelde. Investeringen zijn nodig om bij een afnemende behoefte aan woningen de kwaliteit van dorpen en wijken op peil te houden. Daarnaast wil Delfzijl regionale voorzieningen blijven bieden zoals een goed zorgcluster, stevige scholen, inclusief voortgezet en beroepsonderwijs, een aantrekkelijk winkelcentrum en een gevarieerd cultureel aanbod. Het IIP omvat tientallen projecten met een totale waarde van circa € 50 miljoen. Daarvan is 15% bestemd voor de dorpen, 25% voor de wijken en 60% voor het centrum van Delfzijl. De maatregelen voor het centrum zijn uitgewerkt in het Actieplan Centrum Delfzijl, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juni 2013. De maatregelen voor de dorpen en wijken staan in dit Actieplan Dorpen en Wijken verder uitgewerkt.

Het actieplan dorpen-wijken biedt geen concrete uitgangspunten of randvoorwaarden voor het onderhavige bestemmingsplan.

3.4.2 Welstandsnota

Doel van de welstandsnota (vastgesteld op 30 september 2004) is een bijdrage te leveren aan het behouden en waar nodig versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van bebouwing binnen de gemeente. In de welstandsnota worden op heldere wijze de welstandseisen en de criteria voor bouwplannen duidelijk gemaakt. Bouwplannen in de gemeente worden getoetst door de Welstandscommissie.


Het plangebied kent veel ruimtelijke kwaliteiten. De meest van belang zijnde worden door specifieke regels benoemd en hierdoor zoveel mogelijk in stand gehouden.

3.4.3 Nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardekaart gemeente Delfzijl 2016

De gemeente Delfzijl heeft een lange geschiedenis. Van deze geschiedenis zijn in het landschap en de bebouwing nog duidelijke resten aanwezig. Om deze resten en daarmee de geschiedenis van Delfzijl voor het nageslacht te bewaren, is een goede bescherming noodzakelijk. De nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardekaart gemeente Delfzijl (2016) draagt bij aan deze bescherming.

Aanleiding voor het opstellen van deze nota was de herziening van de archeologische beleidsadvieskaart in 2013. Tijdens deze herziening is binnen het Oosterhorngebied een inventarisatie gemaakt van de aanwezige cultuurhistorische waarden en zijn deze waarden opgenomen op de archeologische beleidsadvieskaart (2013). Het was een wens van de gemeente Delfzijl om een dergelijke inventarisatie voor het gehele grondgebied uit te voeren. De gemeente heeft zelf daartoe een overzicht gemaakt van de cultuurhistorische waarden uit de periode tot de Tweede Wereldoorlog. Libau heeft dit overzicht aangevuld met enkele zichtbare elementen uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Dit overzicht heeft geresulteerd in de nota cultuurhistorie en bijbehorende cultuurhistorische waardekaart. De resultaten van deze nota en kaart kunnen bij een nieuwe herziening van de archeologische beleidsadvieskaart worden opgenomen of als zelfstandig beleidsdocument worden gebruikt. Om de cultuurhistorische waarden te beschermen kan de nota door de gemeente te worden omgezet in een cultuurhistorische verordening ter aanvulling op de huidige bestemmingsplannen binnen het grondgebied. Bij een herziening van de bestemmingsplannen kunnen de cultuurhistorische waarden middels een dubbelbestemming (Waarde cultuurhistorie WR-CH) worden meegenomen in de nieuwe bestemmingsplannen dan wel in een omgevingsplan.

Cultuurhistorische waarden in de gemeente Delfzijl

De gemeente Delfzijl heeft een inventarisatie uitgevoerd van haar cultuurhistorisch waardevolle elementen. Hierbij zijn verkaveling, wegen, waterwegen, dijken en overige elementen in kaart gebracht. Deze inventarisatie is aangevuld met cultuurhistorische elementen uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. De inventarisatie van de gemeente Delfzijl is, inclusief de aanvullingen, opgenomen op de Cultuurhistorische waardekaart gemeente Delfzijl.

Naast de benoemde implicaties van de nota cultuurhistorie voor de bestemmingsplannen en de beheersverordening cultuurhistorie, kunnen de op de cultuurhistorische waardekaart verbeelde waarden een impuls geven aan het toerisme en recreatie binnen de gemeente Delfzijl. Dit kan bijvoorbeeld middels het plaatsen van informatieborden bij de locaties van enkele cultuurhistorische elementen of het uitzetten van een fietsroute waarbij aandacht wordt geschonken aan verschillende cultuurhistorische waarden.

In de nota worden binnen de gemeente Delfzijl de volgende typen cultuurhistorische elementen onderscheiden:

  • verkaveling;
  • waterlopen;
  • wegen;
  • dijken;
  • vestingsterreinen;
  • Tweede Wereldoorlog (bunkercomplex);
  • Koude Oorlog ( schuilkelders en navigatiestations);
  • overige elementen ( historische spoorlijnen, oude meren, groenstructuren).

Cultuurhistorie in bestemmingsplannen en beheersverordening

Om de cultuurhistorie voldoende te kunnen beschermen, kunnen de cultuurhistorische elementen die zijn opgenomen in de onderhavige nota en cultuurhistorische waardekaart middels een dubbelbestemming worden opgenomen in de bestemmingsplannen.

Vertaling naar het bestemmingsplan: de Nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardenkaart gemeente Delfzijl is vertaald naar beschermende regelingen.

Vertaling naar het bestemmingsplan: de Nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardekaart gemeente Delfzijl is vertaald naar beschermende regelingen.

Gebieden waarvoor een dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie geldt, zijn naast de onderliggende enkelbestemming mede bestemd voor het behoud, bescherming en herstel van de ter plaatse bestaande cultuurhistorische waarden. Hiertoe is de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' opgenomen (wegen, dijken, waterlopen, kolken en overige historisch waterpartijen) alsmede de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' opgenomen ( verkaveling). Zie verder paragraaf 4.2.2 Cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0006.png"

Figuur: fragment Cultuurhistorische waardekaart 2016

3.4.4 Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart

Algemeen

De archeologische waarden binnen de gemeente Delfzijl zijn in intergemeentelijk beleid vastgelegd en opgesteld in de Nota Archeologiebeleid Regio Noord-Groningen (2009). Uit de nota archeologiebeleid regio Noord-Groningen komt naar voren dat de gemeente als uitgangspunt in het beleid drie doelstellingen nastreeft. Deze zijn:

  • Het laten aansluiten van gemeentelijk beleid op de nieuwe wetgeving met betrekking tot de archeologische monumentenzorg.
  • Het streven naar behoud van archeologische waarden.
  • Het vroegtijdig inbrengen van cultuurhistorie (archeologie) in het planproces bij de ruimtelijke ordening.

Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart

Op basis van dit beleid is een archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart opgesteld. De kaart en bijbehorende nota is in 2009 vastgesteld. Op deze kaart zijn alle, op dit moment bekende en verwachte archeologische waarden binnen de gemeente visueel weergegeven. De locaties van verwachte archeologische waarden zijn gebaseerd op de ruimtelijke verspreiding van de vindplaatsen en kennis over de landschapsgeschiedenis van Noord-Groningen. De kaart geeft een duidelijk beeld van de archeologische ondergrond en is een goed voorbeeld van het classificeren van historische waarden als instrumentarium bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen.

In 2013 is de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Delfzijl herzien. In de bijbehorende notitie wordt een toelichting gegeven op de in de ‘Herziening archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Delfzijl 2012’ doorgevoerde wijzigingen en aanpassingen ten opzichte van de huidige Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Delfzijl. Daarnaast zijn relevante wetswijzigingen op het gebied van de archeologische monumentenzorg en ruimtelijke ordening in deze notitie opgenomen.

3.4.5 Herziening archeologische beleidsnota en beleidsadvieskaart gemeente Delfzijl 2017

In 2013 is de archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart herzien en is de Nota Archeologie opgesteld. Deze Nota Archeologie vormt de basis van het archeologiebeleid van de gemeente Delfzijl, dat zijn weerslag heeft gekregen in gemeentelijke bestemmingsplannen en de Erfgoedverordening 2013. In opdracht van de gemeente Delfzijl heeft RAAP een evaluatie en actualisatie van het gemeentelijke beleid uitgevoerd. De Nota Archeologie uit 2013 vormt daarbij het uitgangspunt.

Binnen de gemeente Delfzijl zijn de laatste jaren voornamelijk (resten van) nederzettingen ontdekt, voornamelijk in wierden. Tevens is een aantal borgterreinen onderzocht waarbij resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd zijn ontdekt. Ook zijn resten van een grafveld, een dijk, een kerk en een kloosterterrein aangetroffen. Veelal dateren de archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. In vrijwel alle gevallen werden de vondsten gedaan in gebieden met een hoge verwachting of in een gebied waar een wierde, borgterrein, klooster, et cetera werd verwacht. Dit is op zich niet opmerkelijk aangezien juist die specifieke archeologische verwachtingen, via het bestemmingsplan, het archeologisch onderzoek verplicht stelt. Het is echter ook niet zo dat een onderzoek juist archeologische resten heeft opgeleverd die wat betreft datering, complex en/of context in het geheel niet verwacht werden.

Het beleid van de gemeente Delfzijl is er vooral op gericht om archeologische waarden in de bodem te behouden: behoud in situ. Uit onderzoek blijkt dat in de periode 2007-2013 in Nederland in 32% van de gevallen waarbij sprake is van een waardevolle archeologische vindplaats deze, door middel van planinpassing, wordt behouden. Het instrument dat hiervoor wordt ingezet is veelal het bestemmingsplan. Hoe hoog dit percentage voor de gemeente Delfzijl is, kan helaas niet uit de cijfers worden ontleend. In 2017 is Delfzijl in de steekproef opgenomen, waarbij twee archeologische meldingen nader zijn bestudeerd. Deze twee gevallen geven echter onvoldoende houvast om conclusies uit te trekken. Op basis van de in de gemeente Delfzijl uitgevoerde archeologische onderzoeken is af te leiden dat in de periode 2013-2016 in 5% van de gevallen behoud of deels behoud is geadviseerd. Dit percentage ligt een behoorlijk stuk lager dan het landelijk gemiddelde. Tevens valt op dat in meerdere mate na een bureauonderzoek direct een archeologische begeleiding wordt geadviseerd, er is sprake van een stijging van 13% t.o.v. de periode 2008-2012. Geadviseerd wordt deze ontwikkeling te monitoren en indien nodig in te grijpen, door bijvoorbeeld een waarderend onderzoek te eisen alvorens er een besluit over de omgang met de vindplaats wordt genomen.

Het verruimen van de onderzoeksgrenzen levert nauwelijks minder regeldruk op. In het overgrote deel van de gevallen wordt het onderzoek geïnitieerd op basis van de dubbelbestemming Waarde archeologie 2 (WR-A2) en/of Waarde - Archeologie 4 (WR-A4). Indien de onderzoeksgrenzen van deze dubbelbestemmingen (respectievelijk 50 m2 en 200 m2) worden verdubbeld, zou dat in de periode 2013-2016 ertoe hebben geleid dat er in totaal 3 onderzoeken minder dienden te worden uitgevoerd. Op in totaal 503 aanvragen voor een omgevingsvergunning in dezelfde periode zet dat vrijwel geen zoden aan de dijk.

In de sleutelrapporten is geen trend waar te nemen op basis waarvan de zones met een hoge verwachting op de beleidskaart zouden moeten worden aangepast. Hetzelfde geldt voor de zones met een hoge verwachting voor de periode steentijd-vroege bronstijd.

In een lage verwachtingszone is bij een booronderzoek een dijklichaam aangeboord.

Bekende dijken zouden bij een volgende update op de beleidskaart kunnen worden toegevoegd als een zone waar archeologisch onderzoek zinvol is. Wellicht kunnen deze worden overgenomen van de cultuurhistorische kaart van de gemeente Delfzijl.

De geactualiseerde archeologische beleidsadvieskaart (juni 2017) is dit bestemmingsplan vertaald in een regeling voor de bescherming van archeologische waarden, zie verder paragraaf 4.2 Archeologie en cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0007.png"

Figuur: fragment archeologische beleidsadvieskaart 2017

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

VNG-brochure

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

De VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) beschrijft de richtafstanden die bij bedrijfscategorieën en de genoemde aspecten horen. Daarbij is de grootst genoemde afstand bepalend. Doel is om bedrijven qua aard en invloed (waarbij gekeken wordt naar de aspecten geur, stof, geluid en gevaar) op de woonomgeving te categoriseren en planologisch te regelen. Dit betekent dat - afhankelijk van de categorie - er in beginsel een bepaalde afstand moet worden aangehouden tussen een (nieuw) bedrijf en de omringende woonbebouwing. Omgekeerd dient ook bij nieuw geprojecteerde woonbebouwing voldoende afstand tot de bestaande bedrijven te worden aangehouden. Voor categorie 1 en 2 bedrijven is deze afstand 0-30 meter. Hierbij gaat de bedrijvenlijst uit van een rustige woonwijk als omgevingstype. Afwijkende omgevingstypen met hun eigen (milieu)kwaliteiten en -gevoeligheden kunnen leiden tot andere gewenste afstanden.

Milieuzonering en plangebied

Bij de bedrijvigheid in Spijk gaat het vooral om kleinschalige ambachtelijke bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2. Veelal worden ze gecombineerd met een woonfunctie.

In Spijk komen ook bedrijven voor die in milieucategorie 3 van de VNG-bedrijvenlijst vallen. Voor deze bestaande bedrijven geldt - vanwege het aspect geluid - een afstandsnorm van 50 - 100 meter. Deze afstand wordt niet in alle gevallen gehaald. Op individueel niveau worden de milieueffecten echter geregeld via de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. De bedrijven in de milieucategorie 3 zijn, voor zo ver niet gelegen op het bedrijventerrein, specifiek aangeduid.

Op het bedrijventerrein Tjariet zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 t/m 3 van de VNG-bedrijvenlijst toegestaan. De afstand tot woonbebouwing is hier ruim voldoende om hinder te voorkomen. Er bevindt zich op het bedrijventerrein ook een tankstation (zonder LPG). Ook voorzieningen als dorpshuizen (Pro Rege, Nesweg 1) of een horecagelegenheid ('t Loug 23 en Hoofdweg-Noord 7) hebben een milieuzone. In de meeste gevallen is hierbij sprake van functies met maximaal een milieucategorie 2 en een grootste richtafstand van 30 meter.

In het plangebied zijn naast de genoemde voorzieningen nog enkele winkels aanwezig, waaronder een supermarkt (Alberdaweg 9). Deze vallen maximaal in de milieucategorie 2. Tot slot is er sprake van bedrijven aan huis. Wanneer deze kleinschalig blijven, ontstaat geen hinder voor omgeving. In het plangebied gaat het om bedrijven tot en met een milieucategorie 2, met een grootste richtafstand van 30 meter.

De genoemde afstanden worden vrijwel allemaal gevormd door het aspect 'geluid'. Gelet op de zoneringsafstanden leveren de geluidproducerende functies geen hinder op voor de woningen in de directe omgeving ervan. Het gaat immers om een bestaande situatie en in veel gevallen 'gemengd gebied'. Wanneer de milieucategorie van deze functies niet hoger wordt, wordt hinder in de toekomst voorkomen. Deze functies zijn in dat geval en vanwege hun geringe milieuzones, goed verenigbaar met de woonomgeving.

Conclusie: het aspect 'milieuzonering' staat de uitvoering van het bestemmingplan niet in de weg.

4.1.2 Geluid

Bij het aspect geluid kunnen verschillende soorten geluid van toepassing zijn op het plangebied. In dit geval is geen sprake van industrie-, scheepvaart- en spoorweglawaai, omdat deze functies niet in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Van wegverkeerslawaai is geen sprake wanneer wegen zijn aangewezen als 30 km/uur-zone. Dergelijke wegen hebben geen wettelijke zone en toetsing aan wegverkeerslawaai is niet nodig. Er is geen sprake van scheepvaart- en spoorweglawaai, daarom wordt hier alleen ingegaan op wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Bij wegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur is geen sprake van wettelijke zones, deze blijven buiten beschouwing. Op de wegen in Spijk is overwegend een 30 km-regime van toepassing.

Langs de N33 en delen van de EGD-weg is sprake van geluidzones. Voor de N33 geldt het systeem van geluidproductieplafonds op basis van hoofdstuk 11.3 van de Wet Milieubeheer. Met deze geluidproductieplafonds worden de maximale geluidsniveaus langs rijkswegen geregeld. Op de bouw van woningen in zones langs rijkswegen is nog wel de Wet geluidhinder van toepassing.

Bij zoneplichtige wegen is uitgangspunt de geluidbelasting binnen de zone op een aanvaardbaar niveau te houden. De breedte van de geluidszone wordt gemeten vanaf de kant van de weg (aan weerszijden van de weg) en is gelegen vanaf de as van de weg. Voor dat aanvaardbare niveau geeft de wet normen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Belemmeringen kunnen ontstaan wanneer nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt binnen de wettelijke geluidzones rond wegen. Ten behoeve van het wegverkeer is in dit bestemmingsplan een gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een geluidsgevoelig object slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde. Deze aanduiding bestrijkt het noordwestelijk deel van het plangebied.

Conclusie: het aspect 'geluid' staat de uitvoering van het bestemmingplan niet in de weg.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen.

Het aspect geur levert geen belemmeringen op voor de bestaande bebouwing in het plangebied. In eerste instantie omdat in het plangebied geen sprake is van functies die een grote milieuzone hebben voor het aspect geur. Bovendien liggen de meeste (agrarische) bedrijven op een dusdanige afstand van gevoelige bebouwing, dat de geurcontouren niet over de woonbestemmingen liggen. Tot slot is in het plangebied sprake van een bestaande situatie, nieuwe gevoelige bebouwing en nieuwe (agrarische) bedrijven worden niet mogelijk gemaakt. De effecten van het aspect geur wijzigen niet.


Conclusie: het aspect geur vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.1.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Mogelijk leiden de resultaten van het verkennend onderzoek tot aanvullende verplichtingen zoals gedefinieerd in de Wet bodembescherming. In het plangebied is de bodem in het verleden op enkele plaatsen onderzocht. Dit was in veel gevallen naar aanleiding van een concrete ontwikkeling. Bij ontwikkelingen, ook op perceelsniveau, is het van belang om te achterhalen of sprake is van bodemverontreiniging. Bij ontwikkelingen is het noodzakelijk om te overwegen of een verkennend bodemonderzoek nodig is en dit vervolgens uit te laten voeren. Voor dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek niet nodig, omdat hierin bij recht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De wetgeving rond bodem is onder meer geregeld in de Wet bodembescherming. Het Besluit bodemkwaliteit stelt voorwaarden aan het toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen op of in de bodem of in het oppervlaktewater.

Conclusie: het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. De Monumentenwet is inmiddels gedeeltelijk opgaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet is sinds juli 2016 van kracht en is te omschrijven als een integrale wet die betrekking heeft op museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk.

4.2.1 Archeologie

Het plangebied en haar omgeving heeft een rijke historie. De trefkans op archeologische vondsten in de bodem is daarom in delen van het plangebied hoog.

In 2017 is de ‘Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart’ van de gemeente Delfzijl herzien. zie ook paragraaf 3.4.4 Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart. De geactualiseerde archeologische beleidsadvieskaart uit 2017 is in dit bestemmingsplan vertaald in een regeling voor de bescherming van archeologische waarden. Hiertoe zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2, 3 en 4' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0008.png"

Fragment van de Archeologische beleidskaart Delfzijl 2017

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0009.jpg" Legenda Archeologische beleidskaart Delfzijl 2017

4.2.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

De gemeente Delfzijl heeft een lange geschiedenis. Van deze geschiedenis zijn in het landschap en de bebouwing nog duidelijke resten aanwezig. Om deze resten en daarmee de geschiedenis van Delfzijl voor het nageslacht te bewaren, is een goede bescherming noodzakelijk. De nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardekaart gemeente Delfzijl (2016) draagt bij aan deze bescherming. Zie ook paragraaf 2.1.2 Ontstaansgeschiedenis Spijk.

Binnen de gemeente Delfzijl de volgende typen cultuurhistorische elementen onderscheiden:

  • verkaveling;
  • waterlopen;
  • wegen;
  • dijken;
  • vestingsterreinen;
  • Tweede Wereldoorlog (bunkercomplex);
  • Koude Oorlog ( schuilkelders en navigatiestations);
  • overige elementen ( historische spoorlijnen, oude meren, groenstructuren).

Om de cultuurhistorie voldoende te kunnen beschermen, zijn de cultuurhistorische elementen die zijn opgenomen op de cultuurhistorische waardekaart middels een dubbelbestemming opgenomen in de bestemmingsplannen. Hiertoe zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie 1" en 'Waarde - Cultuurhistorie 2' opgenomen.

Waarde - Cultuurhistorie 1 is gelegd op de cultuurhistorisch waardevolle wegen, dijken, waterlopen, kolken en overige historisch waterpartijen. Het plangebied wordt doorsneden door een aantal historische wegen en (voet)paden. Een aantal tracés van historische wegen en (voet)paden is in het huidige landschap herkennen. Deze tracés dienen te worden gehandhaafd en indien nodig hersteld zodat de cultuurhistorische waarde behouden blijft. Binnen een gemeente waar water een zo grote rol heeft gespeeld als in Delfzijl, vertellen de dijken een belangrijk deel van het verhaal. Zij geven niet alleen aan waar de oude watergrenzen hebben gelopen, ook de strijd van de mens met het water wordt hiermee tastbaar gemaakt. Het is daarom van belang de nog aanwezige oude dijkstructuren in het landschap te bewaren. Hierbij horen ook de schotbalken en de kolken.

Waterlopen: water is altijd van groot belang geweest voor Delfzijl. De rivieren, kanalen, kreken en maren hebben lange tijd gefungeerd als belangrijkste transportwegen. Door het zichtbaar houden van deze structuren blijft dit deel van de geschiedenis van Delfzijl tastbaar. Daarnaast zorgt het handhaven van het slotenpatroon ervoor dat de verkavelingsstructuur duidelijk zichtbaar blijft.

Waarde - Cultuurhistorie 2 is gelegd op het cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon. In het plangebied van dit bestemmingsplan gaat het daarbij om de radiale verkaveling. Bij radiale verkaveling is vanuit een centraal punt, vaak een wierde, het omliggende land in ontginning genomen. Hierdoor is een waaierpatroon ontstaan in de verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0010.png"

Figuur: fragment cultuurhistorische waardenkaart 2016

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0011.jpg"

Figuur: legenda cultuurhistorische waardenkaart 2016

Beschermd dorpsgezicht

Spijk is een van rijkswege beschermd dorpsgezicht. De procedure voor aanwijzing werd gestart op 10 februari 1988. Het gebied werd op 27 september 1991 definitief aangewezen. Het beschermd gezicht beslaat een oppervlakte van 9,3 hectare. De bescherming is bedoeld om de cultuurhistorische waarde veilig te stellen voor de toekomst. Het gaat hierbij om de historische structuur van een gebied. Er mogen nieuwe gebouwen worden toegevoegd. Ook kan het gebruik van een gebouw veranderen als het binnen het historische karakter past. De gezichtsbescherming beschermt de stedenbouwkundige structuur.

Voor een verdere toelichting op het bescherm dorpsgezicht zie paragraaf 2.2.2 Beschermd dorpsgezicht. Voor de bescherming van dit dorpsgezicht is een specifieke regeling opgenomen, namelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0012.jpg"

Figuur: begrenzing beschermd dorpsgezicht Spijk

Monumenten

Spijk telt 18 inschrijvingen in het rijksmonumentenregister. Rijksmonumenten vallen onder de gebouwde waardevolle elementen en worden beschermd via de Erfgoedwet. De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om gebouwde monumenten en archeologie. De wet is op 1 juli 2016 ingegaan. Rijksmonumenten hoeven daarom in dit bestemmingsplan geen specifieke regeling. Er zijn geen provinciale monumenten aangewezen binnen de gemeente Delfzijl. Sinds de inwerkingtreding van de Monumentenwet in 1988 is het voor gemeenten mogelijk gemaakt om een eigen monumentenbeleid te ontwikkelen en hier binnen zelf gemeentelijke monumenten aan te wijzen. De gemeente Delfzijl heeft hier (nog) geen gebruik van gemaakt.

Beeldbepalende of karakteristieke panden

De provincie heeft in de Omgevingsverordening 2016 de verplichting opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied bevat op grond van de verordening – voor zover binnen het plangebied karakteristieke gebouwen en beeldbepalende gebouwen gelegen zijn – regels die erop gericht zijn te voorkomen dat de karakteristiek en kenmerken van deze gebouwen door verbouw of sloop worden aangetast. De gemeente Delfzijl is voornemens om in dit kader een facetbestemmingsplan op te stellen waarmee wordt tegemoetgekomen aan de genoemde bepaling in de provinciale verordening. Ter voorbereiding hiervan wordt momenteel door Libau een inventarisatie uitgevoerd van karakteristieke gebouwen in de gemeente Delfzijl. De karakteristieke gebouwen die hieruit naar voren komen, zullen worden beschermd in het facetbestemmingsplan.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Nieuwe risicovolle inrichtingen worden met dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt.

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Ten westen van Spijk loopt de rijksweg N33. De N33 loopt van Assen-Zuid via Veendam en Appingedam naar de Eemshaven en is 72 km lang. De N33 maakt deel uit van het landelijk Basisnet en valt daarom ook onder de regeling Basisnet. De Rijksweg N33 maakt onderdeel uit van een transportroute gevaarlijke stoffen. Het plangebied grenst deels aan deze transportroute. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen voor de ruimtelijke ordening . Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is. Zo mogen er bijvoorbeeld geen huizen gebouwd worden vlakbij transportroutes voor gevaarlijke stoffen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. De plaatsgebonden risicocontour (10-6) rond de transportroute bedraagt 15 meter. Deze contour ligt buiten het plangebied.

Langs wegen waarover substantiële hoeveelheden brandbare vloeistoffen worden vervoerd, gelden daarnaast zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied van 30 meter waarin rekening gehouden dient te worden met de gevolgen van een eventuele plasbrand bij het realiseren van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevt geeft regels voor de verantwoording van het toelaten van dergelijke ruimtelijke ontwikkelingen in plasbrandaandachtsgebieden met het oog op de mogelijk gevolgen van een plasbrand. Voor de N33 geldt een PAG.

Bij nieuwe perceelsgebonden ontwikkelingen moet altijd rekening worden gehouden met de groepsrisicocontouren van de routes in het Basisnet. Dit bestemmingsplan maakt bij recht echter geen (grotere) ontwikkelingen mogelijk. Het opnemen van een specifieke regeling voor de groepsrisicocontouren is daarom niet nodig. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de N33. Het invloedsgebied van deze weg is 355 meter aan weerszijden van de weg. Ter plaatse van Spijk ligt deze contour deels over het plangebied.

Op basis van artikel 8 lid 1 van het Bevt blijkt dat berekeningen voor planologische ontwikkelingen op een afstand <200 m noodzakelijk zijn.

In de omgeving zijn geen andere risicovolle transportroutes gelegen over het spoor of over het water.

Buisleidingen

Ten westen van Spijk zijn op een afstand van circa 700 meter buisleidingen van de Gasunie gelegen. Het betreft de aardgasleidingen A-610 en A-543 (bron: risicokaart). De leiding A-610 heeft een diameter van 42 inch en een maximale werkdruk van 70 bar. Het invloedsgebied bedraagt ca. 500 m. De leiding A-543 heeft een diameter van 48 inch en een maximale werkdruk van 70 bar. Het invloedsgebied bedraagt ca. 560 m. In de omgeving zijn geen andere leidingen gelegen. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van deze aardgasleidingen. In de omgeving zijn geen overige leidingen gelegen die invloed kunnen hebben op het aspect externe veiligheid. Bovengenoemde leidingen vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3.2 Advies externe veiligheid rijksweg 33 en de provinciale weg N363

Het transport voor gevaarlijke stoffen vindt in de gemeente Delfzijl onder meer plaats via de rijksweg N33 en de provinciale weg N363.

De Omgevingsdienst Groningen heeft een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan Spijk(datum 08-09-17). Het advies bevat onder meer een verantwoording van het groepsrisico. Hiervoor is het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van risicovolle transportassen beoordeelt. De belangrijkste constateringen en te nemen maatregelen voor de verantwoording van het groepsrisico kunnen als volgt worden samengevat.

  • De rijksweg N33 kent ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 15 meter. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de weg reikt niet tot het plangebied en daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
  • Het plasbrandaandachtsgebied en de veiligheidszone 3 transport van de rijksweg N33 reiken tot in het plangebied en zijn gelegen in de bestemmingen groen en sport. In deze bestemmingen worden geen objecten voor verminderd zelfredzame personen opgericht en hierdoor is dit aspect niet relevant.
  • Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rijksweg N33 geldt een invloedsgebied van 355 meter.
  • De veiligheidszone 1 provinciale wegen (PRmax) van de provinciale weg N363 ligt niet buiten de weg;
  • De veiligheidszone 3 transport van de provinciale weg N363 reikt niet tot het plangebied en hierdoor is dit aspect niet relevant;
  • Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de provinciale weg N363 geldt een veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen van 355 meter. De veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen voor de provinciale weg N363 is gelegen over het plangebied.

Groepsrisico

  • Het berekende groepsrisico voor de rijksweg N33 is gelegen onder de oriënterende waarde.
  • Het betreft een conserverend plan. Het vaststellen van het bestemmingsplan Spijk heeft geen invloed op de hoogte van het berekende groepsrisico van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportroutes en risicovolle transportleidingen.

Uit de beoordeling van deze aspecten blijkt, dat het plangebied voldoende snel en tweezijdig bereikbaar is. Verspreid over het plangebied zijn tevens voldoende primaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Secundaire bluswatervoorzieningen blijven een aandachtspunt. Veiligheidsregio Groningen adviseert om open water langs de EGD-weg geschikt te maken als secundaire bluswatervoorzieningen. Dit in afstemming met Veiligheidsregio Groningen, cluster Eemsdelta. De handleiding 'Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening regio Groningen' dient hierbij als uitgangspunt.

De Veiligheidsregio adviseert om de bevolking bij een eventuele ramp of zwaar ongeval niet alleen via het bestaande WAS, maar ook op een andere wijze te alarmeren (NL-alert, televisie, radio, geluidswagen et cetera).

Ongeacht de inzet van de gemeente Delfzijl en de hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein dan ook, blijft altijd aanwezig.

Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om het bestemmingsplan Spijk vast te stellen. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.

Het advies externe veiligheid rijksweg 33 en de provinciale weg N363 van de Omgevingsdienst Groningen is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen. Het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen als bijlage 5 Advies Veiligheidsregio Groningen bij het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. In het kader hiervan, dient in een bestemmingsplan beoordeeld te worden of er zich in het plangebied nieuwe ontwikkelingen voordoen die in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van luchtkwaliteit.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland voor 2015 en 2025 liggen in Spijk de waarden ver onder de grenswaarden. De luchtkwaliteit in de gemeente Delfzijl is (gerelateerd aan de grenswaarden en het Nederlands gemiddelde) dan ook goed te noemen.

De bijdrage van ontwikkelingen aan luchtkwaliteit komt voort uit de verkeersaantrekkende werking van een functie. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is aangegeven dat alleen grote projecten zoals woningbouwprojecten met meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met een vloeroppervlak van meer dan 100.000 m2 in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling.

In het plangebied is op dit moment sprake van lage achtergrondwaarden. De verwachting is dat dit in de toekomst niet wijzigt. In het bestemmingsplan worden immers, behalve kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen, geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de luchtkwaliteit in betekenende mate kunnen verslechteren.

Conclusie: Het bestemmingsplan Spijk voorziet vooral in een actualisering van het huidige planologische regiem en leidt niet tot verandering van de luchtkwaliteit binnen of buiten het plangebied.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Ook in de nabije omgeving zijn geen beschermde gebieden aanwezig.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. In het ecologisch onderzoek is het plangebied ook wat betreft de soortenbescherming onderzocht.

Het bestemmingsplan Spijk is overwegend conserverend van karakter. Dat betekent dat er in principe geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, welke mogelijk een inbreuk kunnen betekenen op de flora en de fauna in het gebied.

Conclusie: het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Noorderzijlvest.

Beleidsnotitie Water en Ruimte

In de beleidsnotitie Water en Ruimte (2014) wordt het beleid van waterschap Noorderzijlvest ten aanzien van het waterbeheer in bebouwd gebied toegelicht. De beleidsnotitie gaat over de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ontwikkeling. In de beleidsnotitie is de missie van het waterschap als volgt omschreven: "Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Wij creëren hiermee een basis voor een gezonde toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe".

Het waterschap zorgt voor een samenhangend watersysteem. Dit vraagt een goede afstemming tussen de gemeenten en het waterschap en legt de kaders vast voor o.a. hemelwater, oppervlaktewater en grondwater.

Hemelwater is de bron van het watersysteem. Zowel het bouwen als het verharden van het oppervlak zorgt voor een hogere belasting van het watersysteem. Het waterschap heeft regels voor het bouwen en voor het aanleggen van verharding en voor afkoppelen van bestaande gebieden. De kwaliteit van het hemelwater wordt beïnvloed door diffuse bronnen. De belangrijkste vervuilers zijn onkruidbestrijdingsmiddelen, metalen uit de bouwsector en verkeersactiviteiten. Om de kwaliteit van het hemelwater te benutten, wordt hemelwater vastgehouden, lokaal geborgen of vertraagd afgevoerd.

Oppervlaktewater is in bebouwd gebied steeds meer een bepalende factor. Mede door de klimaatveranderingen is er aandacht en afstemming nodig.

Grondwater is op verschillende niveaus de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar, de gemeente en het waterschap. Afstemming van het beheer door allen is bepalend voor het goed functioneren van het grondwatersysteem. Grondwater kan in het bebouwd gebied duurzaam worden ingezet als bron van schoon water. Grondwater is een sturend element in de bebouwde omgeving. Samen met de bodem en het oppervlaktewater vormt het de natuurlijk alliantie waarop gebouwd kan worden.

Het is van belang dat in het plangebied op een verantwoorde manier met het aspect water om wordt gegaan. Het gaat daarbij om de tritsen schoonhouden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit) en vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit). Dit volgt uit het waterbeleid van het Rijk, de provincie, het Waterschap en de gemeente.

Kwalitatief

Van belang is dat door nieuwe ontwikkelingen in het plangebied de waterkwaliteit niet verslechtert. Een belangrijk aspect daarbij is de afvoer van hemelwater (regenwater) en afvalwater (rioolwater).

Voor de afvoer van afvalwater is het gemeentelijk beleid opgenomen in het basisrioleringsplan. Bij de nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de aanleg van een zogenaamd 'gescheiden stelsel', overeenkomstig de wensen van het waterschap. Daarbij wordt het hemelwater naar het gebiedseigen oppervlaktewater afgevoerd. Voor zover (verspreide) percelen niet op riolering kunnen worden aangesloten, wordt uitgegaan van de aanwezigheid/realisering van IBA's (individuele behandelingssystemen voor afvalwater).

Kwantitatief

In de toekomstige waterhuishoudkundige situatie is het noodzakelijk dat de mogelijkheden voor waterberging in de waterhuishoudkundige systemen worden vergroot. Dit bestemmingsplan zet, wat de bebouwde bestemmingen betreft, in op een over het algemeen conserverende bestemmingsregeling met (kleinschalige) perceelsgebonden ontwikkelingsmogelijkheden. Watercompensatie is in dit verband niet aan de orde.

De Watertoets

Om water een goede plaats in ruimtelijke plannen te geven is het Watertoetsproces ingevoerd. De basis voor het proces ligt vast in artikel 3.1.6 Bro (Besluit ruimtelijke ordening). Het is de bedoeling dat partijen die ruimtelijke plannen maken, het waterbelang serieus mee nemen in de overwegingen. De waterbeheerder stelt zich hierbij op als wateradviseur. Het Wateradvies van de waterbeheer wordt na overleg opgenomen in de Waterparagraaf binnen het plan, aangevuld met passende regels en een verbeelding op kaart.

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan Spijk voorgelegd aan het waterschap. Het verkregen wateradvies is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan en als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

4.7 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen welke een planologische bescherming behoeven.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Zoals aangegeven in de hoofdstuk 1 van dit bestemmingsplan is het belangrijkste doel een nieuwe juridisch planologische regeling te bieden voor het plangebied. Dit plangebied is het dorp Spijk. In het plangebied zijn nieuwe ontwikkelingen, groter dan op perceelsniveau, niet verwacht. Deze zijn dan ook niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

5.1 De gewenste hoofdstructuur

De gewenste hoofdstructuur van het dorp in het plangebied wordt bepaald door het ruimtelijke en het functionele aspect. Deze gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur wordt in deze paragraaf besproken.

5.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het behoud van de bestaande situatie, zoals die beschreven is in hoofdstuk 2 van deze toelichting. Zoals ook uit het beleid (hoofdstuk 3) blijkt is vooral het behoud en de uitstraling van het dorp als wierdedorp van belang. De ruimtelijke kenmerken die daarbij horen moeten waar mogelijk behouden blijven en beschermd worden.

Ontwikkelingen in de ruimtelijke hoofdstructuur worden in het plangebied niet voorzien. Wel kunnen ontwikkelingen wenselijk zijn waar het gaat om bijvoorbeeld de herinrichting van openbare ruimte. Hiervoor biedt dit bestemmingsplan de nodige flexibiliteit.

Ook perceelsgebonden ontwikkelingen zijn mogelijk. Daarbij kan gedacht worden aan nieuwe aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen. Deze zijn echter wel gebonden aan voorwaarden (de gebruiks- en bouwregels), zodat de ruimtelijke hoofdstructuur behouden kan blijven.

5.1.2 Functionele hoofdstructuur

In het plangebied ligt het accent op het behoud van de woonfunctie. Dit is en blijft ook in de toekomst de hoofdfunctie van Spijk. Het is echter wel van belang de leefbaarheid van het dorp op peil te houden, zodat Spijk plezierig blijft om in te wonen. Behoud van de leefbaarheid heeft in eerste instantie te maken met een goed onderhouden en plezierige leefomgeving. Deze leefomgeving moet ruimte en voorzieningen bieden aan alle bewoners van de dorpen. In het plangebied gaat het in ieder geval om het behoud van de aanwezige voorzieningen. Ook een infrastructuur van een goede kwaliteit, een goede bereikbaarheid, voldoende parkeerruimte en de aanwezigheid van sport- en speelterreinen en openbaar groen draagt bij aan de leefbaarheid.

Dit bestemmingsplan voorziet in het behoud van de functionele hoofdstructuur. Grootschalige ontwikkelingen in de functionele hoofdstructuur worden niet voorzien en daarom ook niet planologisch gefaciliteerd. Perceelsgebonden ontwikkelingen zijn wel mogelijk. Bij de functie wonen wordt bijvoorbeeld - binnen voorwaarden - ruimte gegeven voor het uitoefenen van een beroep-aan-huis.

5.2 Wonen

In de woonbuurten staat behoud van de woonfunctie en van de huidige kwaliteit van het wonen voorop. Het plan biedt ruimte voor kwaliteitsverbetering en (individuele) aanpassingen van woningen aan de eisen van de tijd. Daarmee wordt ruimte geboden om in te spelen op veranderende behoeftepatronen, getoetst aan het algemeen belang. Dat betekent dat een perceelsgebonden ontwikkeling van woningen mogelijk is, mits passend in het bebouwingspatroon en mits de bewoningssituatie in de omgeving niet in het gedrang komt. Voor zover er meer gebiedsgebonden ontwikkelingen optreden (bijvoorbeeld buurtvernieuwing) vindt een aparte afweging plaats. Dit komt zo nodig in het Regionaal Woon- en leefbaarheidsplan aan de orde.

5.3 Bedrijvigheid

Het beleid is er met dit bestemmingsplan op gericht de aanwezige bedrijven in beginsel te handhaven. Dit gelet op hun economische betekenis en de bijdrage ervan aan de functiemenging in de dorpskom.

Omdat het in de huidige situatie vooral om relatief kleinschalige bedrijvigheid gaat, ligt het accent op een zo goed mogelijke ruimtelijke en milieuhygiënische inpassing. De ruimtelijke inpassing vindt met behulp van bouwregels plaats en de milieuhygiënische inpassing door gebruiksregels en door gebruikmaking van de regelgeving op grond van de Wet Milieubeheer.

In het bestemmingsplan is de aard van de toelaatbare bedrijvigheid beperkt tot de bedrijven die binnen de woonomgeving aanvaardbaar zijn. Dit zijn bedrijven die in de milieucategorieën 1 en 2 vallen. Bedrijven uit een hogere milieucategorie zijn - waar zij voorkomen binnen de bestaande woonbebouwing - specifiek aangeduid. Op grond van de Wet Milieubeheer kunnen via de milieuvergunning waar nodig specifieke voorwaarden worden gesteld.

5.4 Bedrijventerrein Tjariet

Voor het bedrijventerrein Tjariet is in dit bestemmingsplan een nieuwe regeling opgenomen om tegemoet te kunnen komen aan de vraag naar kleinere bedrijfskavels. In deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

Grenzend aan het nieuwe tracé van de N33 richting de Eemshaven, alsmede aan de rand van de bebouwde kom van het dorp Spijk (Gn), is een uitbreiding van het reeds bestaande (kleinschalige) bedrijventerrein Tjariet ontwikkeld. In eerste instantie zijn de kavels recht opgetrokken, georiënteerd vanuit de EGD-weg. Dit heeft geresulteerd in langgerekte kavels, waarin moet worden voldaan aan de maten vanuit het vigerende bestemmingsplan (Bestemmingsplan Spijk – Herziening 2011). Het biedt een breed scala aan gebruiksmogelijkheden (zelfs bedrijfswoningen) en perceelgroottes waardoor het voor een ruime doelgroep geschikt zou kunnen zijn. De kavels variëren in grootte vanaf circa 1.250 m2 en kunnen zelfs naar wens worden vastgesteld. Alle kavels krijgen een (rechtstreekse) ontsluiting op de bestaande EGD-weg. Voor de bedrijfsgebouwen geldt een maximaal bebouwingsoppervlakte van 2.500 m2 doch maximaal 70% van het betreffende bouwperceel. Er is echter op dit moment vooral vraag naar kleine(re) kavels waarin het huidige bestemmingsplan niet voorziet. Er is op dit moment ruimte opgenomen voor minimaal 5 bedrijfswoningen. Omdat in het huidige concept het bedrijventerrein is opgedeeld in 7 kavels, biedt dit ruimte om met de twee meest oostelijk gelegen kabels te variëren in kavelgrootte. Hier is reeds een tankstation (van den Belt) gerealiseerd (zwart omlijnd in bijgaand figuur), met aansluitend een weg tussen beide kavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.10BP-VG01_0013.jpg"

Figuur: Bedrijventerrein Tjariet

Het huidige bestemmingsplan voldoet niet aan de gemeentelijke doelen

De gemeente ziet graag dat het hele bedrijventerrein 'goed gevuld' raakt. Niet alleen vanuit financiële overwegingen, maar ook vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. Lege kavels en/of grote lege vlaktes zorgen immers voor een onregelmatig en ongewenst bebouwingsbeeld. Het is daarom van belang om kavels zo aantrekkelijk mogelijk te maken om potentiële kopers aan te trekken. Omdat er vraag is naar kleinere kavels, zou de gemeente hier op moeten inspelen. Het 'herverkavelen' van de twee oostelijke kavels is daarom een aantrekkelijke optie.

De regelgeving in het bestemmingsplan zorgt voor onnodige obstakels

Door de huidige regelgeving is invulling geven aan de twee oostelijk gelegen kavels lastig. In het vigerende bestemmingsplan is namelijk de volgende maat opgenomen:

  • Artikel 4.2.1 onder c: bedrijfsgebouwen dienen te worden gebouwd op een afstand van ten minste 20 m en ten hoogste 25 m uit de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens.

Deze afstand zorgt in de huidige situatie voor een probleem bij het reeds genoemde tankstation. Op het kavel achter het tankstation loopt een optie voor een bedrijfsverzamelgebouw. Dit gebouw kan vanwege de kaveloriëntatie op de EGD-weg nooit voldoen aan de bovengenoemde waarden (tussen 20 en 25 meter) omdat het tankstation deze ruimte ruimschoots inneemt.

Er zijn meerdere opties om ervoor te zorgen dat dergelijke bouwwerken wel binnen de regels van het bestemmingsplan passen. Deze zijn onder andere:

  • Het aanpassen van de gegeven maten ten opzichte van de EGD-weg.
  • Het weghalen van de huidige maten en daardoor meer vrijheid te bieden.
  • De huidige wegoriëntatie (EGD-weg) vervangen door de nieuw aangelegen weg tussen de twee oostelijke kavels.
  • Door middel van een aanduiding ter plaatse specifiek per kavel de gewenste maatvoering aan te geven.

De huidige situatie wringt met het vigerende bestemmingsplan

Er zijn inmiddels een weg en een tankstation gerealiseerd in het oostelijk deel van het bedrijventerrein. De weg heeft nog geen duiding en het tankstation legt de verdere invulling van de achterliggende kavel lam. De weg kan in een herverkaveling dienen als oriëntatiepunt, terwijl daarmee tegelijkertijd het tankstation niet meer als obstakel dient. Wel zouden dan nog steeds de maten (tussen 20 en 25 meter) aangepast moeten worden, omdat deze vanuit de nieuw aangelegde weg te ruim is opgezet.

Regeling in dit bestemmingsplan

Voor het bedrijventerrein Tjariet geldt een regeling waarbij bedrijven t/m categorie 3.1 zijn toegestaan ('Bedrijf - 3') . In het nieuwe plan wordt een gedeelte van het bedrijventerrein ondergebracht in de bestemming 'Bedrijf - 2B'. Dit betekent dat hier uitsluitend lichtere bedrijven zijn toegestaan (categorie 1 en 2). Bedrijfsgerelateerde kantoren zijn binnen de bestemming 'Bedrijf - 2B' eveneens mogelijk, om zo de markt voor potentiële kopers te vergroten. De aan te houden afstanden tot aan de EGD-weg zijn niet meer van toepassing op de bestemming 'Bedrijf - 2B'. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de gewenste flexibiliteit. Ook is het bestaande tankstation planologisch geregeld. Voor wat betreft de overige regels zijn deze gelijk gebleven in vergelijk tot 'Bedrijf – 3', om de uniformiteit van het gehele bedrijventerrein te waarborgen.

Bouwregels

De bouwregels van bestemming 'Bedrijf – 2B' vertonen veel overeenkomsten met de oorspronkelijke bestemming 'Bedrijf – 3'. Wel zijn er enkele significante verschillen. Zo is, om de stedenbouwkundige uitgangspunten te garanderen, de afstand tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens vastgelegd op 8 meter. Hiermee wordt er voor gezorgd dat er een regelmatig patroon aan beide kanten van de nieuw aangelegen weg ontstaat. Hetzelfde geldt voor de maximaal toegestane bouwhoogte van 6.5 meter. Deze maat is bedoeld om excessen tegen te gaan en daardoor een relatief rustig en regelmatig bouwpatroon te creëren.

Nadere eisen en afwijking van de bouwregels

De nadere eisen en de afwijking van de bouwregels zijn nagenoeg gelijk ten opzichte van de oorspronkelijke bestemming 'Bedrijf – 3'. Wel is bij de afwijking een extra regel toegevoegd om de nadruk te leggen op de stedenbouwkundig waarden van het gebied. Omdat de percelen kleiner zijn is een zorgvuldige inpassing noodzakelijk, zodat er geen 'onevenredige afbreuk aan het gebied' wordt gedaan.

Specifieke gebruiksregels

De specifieke gebruiksregels zijn voor het grootste gedeelte vergelijkbaar met de oorspronkelijke bestemming 'Bedrijf – 3'. Een aantal belangrijke verschillen zijn:

  • 1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning, inclusief bedrijfswoningen. Bedrijfswoningen zijn dus, in tegenstelling tot 'Bedrijf – 3' niet toegestaan. Dit in verband met het kleinere formaat van de kavels;
  • 2. De voorwaarden van productiegebonden detailhandel. De aantrekkende kracht van verkeer mag vanwege de kleinschaligheid niet een dermate grote aantrekkingskracht hebben waardoor het normale wegverkeer belemmerd wordt. Ook mag de detailhandel niet de dominante factor zijn bij bedrijven, om zodoende grote verkooppunten uit te sluiten;
  • 3. Het, al dan niet tijdelijk, plaatsen van romneyloodsen is niet toegestaan. Vanwege het gemak voor zowel het plaatsen als gebruiken van de loodsen, worden aanvragen voor het plaatsen van romneyloodsen als een serieuze optie ingeschat. Vanwege het uiterlijk zijn de loodsen niet geschikt voor het gewenste bebouwingsbeeld.

Afwijken van de specifieke gebruiksregels

Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als die genoemd in het artikel 'Bedrijf – 3'.

5.5 Voorzieningen en leefbaarheid

Het beleid is er in zijn algemeenheid op gericht om de bestaande voorzieningen zoals de kerken, de scholen, de dorpshuizen en de sportvoorzieningen te behouden. Daarnaast wordt planologisch ruimte gegeven voor ontwikkeling, wanneer dit nodig blijkt en ter plaatse mogelijk is. In alle gevallen geldt dat bij een mogelijke uitbreiding wordt gekeken naar de invloed ervan op de omgeving.

Voor dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de bestaande situatie. De bestaande voorzieningen, zoals het dorpshuis, de (basis)scholen en de kerken zijn geregeld onder de bestemming 'Maatschappelijk'. Realisering van nieuwe maatschappelijke voorzieningen is in dit bestemmingsplan niet aan de orde. Uitbreiding, functieverbreding en functieverandering van de bestaande voorzieningen wordt - waar dit kan - mogelijk gemaakt.

5.6 Infrastructuur

Ten aanzien van de infrastructuur en verkeerssituatie worden op korte termijn geen bijzondere veranderingen verwacht. Het vastleggen van de bestaande infrastructuur is dan ook uitgangspunt van het bestemmingsplan. De doorgaande routes in het plangebied zijn overeenkomstig ingericht, zodat het duidelijk is dat het de hoofdontsluiting van het betreffende dorp is. De straten in het dorp hebben het karakter van woonstraten en zijn daarop ook ingericht. Het bestemmingsplan biedt de ruimte voor gewenste verkeerskundige aanpassingen of inrichtingsmaatregelen aan wegen of straten.

5.7 Groen en water

In het algemeen wordt voor de woonomgeving naar een duurzame inrichting gestreefd. Groengebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke structuur van een buurt of die een afschermende functie hebben, zijn specifiek bestemd. Met betrekking tot het water zijn de grotere waterlopen, die ruimtelijk structurerend zijn en/of een belangrijke functie hebben bij het opvangen en afvoeren van het water in het plangebied, als zodanig bestemd. Het Kerspelpad aan de oostrand van de wierde is van cultuurhistorische waarde. Het pad is als zodanig aangeduid. Het Spijkstermaar is een waterloop met een landschappelijke waarde. De waterloop is daarom eveneens specifiek aangeduid. Het bestemmingsplan biedt ruimte om gewenste verbeteringsmaatregelen in het plangebied door te voeren. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om herstructurering van parkjes of speelterreinen.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de bestemmingen

6.1 Toelichting op het juridisch systeem

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van wat in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan voldoet ook aan de eisen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

In de juridische planregels worden de gehanteerde begrippen in artikel 1 gedefinieerd en de wijze van meten in artikel 2.

6.2 Toelichting op de enkelbestemmingen

In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de regeling van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Daarbij wordt aangegeven wat het uitgangspunt / de uitgangspunten van die regeling is / zijn.

6.2.1 Agrarisch

Binnen het plangebied komen nog agrarische bedrijven voor. Deze zijn onder de bestemming 'Agrarisch' gebracht en zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik, cultuurgrond, de uitoefening van een tuinbouwbedrijf en het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Bosbouw en houtteelt zijn niet toegestaan. Bedrijfsgebouwen, overkappingen en torensilo's moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd. Voor de maatvoering hiervan is een bouwschema opgenomen. Ook mestsilo's zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak. Per bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd. Een mestvergistingsinstallatie is niet toegestaan. Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten zijn eveneens niet toegestaan.

Flexibiliteitsbepalingen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor de bestemming 'Agrarisch' onder voorwaarden kan worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen-Voormalige boerderijen'.

6.2.2 Bedrijf

De in het plangebied voorkomende bedrijven zijn onder de bestemming 'Bedrijf - 2A' dan wel 'Bedrijf - 3' gebracht. De bestemming 'Bedrijf - 2' omvat de bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2. Ook volumineuze detailhandel is onder deze bestemming gebracht. De bestemming 'Bedrijf - 3' omvat de bedrijven uit de milieucategorieën 1 t/m 3.1. Zwaardere bedrijven zijn specifiek aangeduid. Bedrijfswoningen zijn specifiek aangeduid. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.

Voor een gedeelte van bedrijventerrein Tjariet is een specifieke regeling opgenomen, namelijk de bestemming 'Bedrijf - 2B. Zie voor een verdere toelichting paragraaf 5.4 Bedrijventerrein Tjariet.

6.2.3 Bedrijf - Nutsvoorziening

De gronden binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn bestemd voor openbare nutsgebouwen. Daarbij gaat het om onder meer elektriciteitskastjes. De bijbehorende groen-, verkeers- en watervoorzieningen zijn ook mogelijk binnen de bestemming.

Bouwregels

De bouwregels staan gebouwen en overkappingen toe voor de bestemming. Het gaat daarom om bouwwerken van geringe omvang. De gebouwtjes en overkappingen moeten binnen het aangeduide bouwvlak en hebben een maximale bouwhoogte van 5,00 m. Deze hoogte is afgestemd op de bestaande nutsgebouwen in het plangebied.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn mogelijk, waarbij het onder meer gaat om erf- en terreinafscheidingen. Erf- en terreinafscheidingen dienen in dit geval ter beveiliging van de nutsvoorziening en mogen daarom maximaal 2,00 meter hoog zijn. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bijvoorbeeld lichtmasten, hebben een maximale bouwhoogte van 5,00 meter. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.4 Bos

De percelen die deel uit maken van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) zijn onder de bestemming 'Bos' gebracht. De bestemming ziet toe op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Dagrecreatief en educatief medegebruik zijn toegestaan. Ook water en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede paden zijn toegestaan binnen de bestemming. Er is -ter bescherming van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied- een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk of werkzaamheden opgenomen.

6.2.5 Detailhandel

De detailhandelsvoorzieningen in het plangebied zijn onder de bestemming 'Detailhandel' gebracht. Ondergeschikte horeca is toegestaan. Daar waar de aanduiding 'supermarkt' op de verbeelding is weergegeven, is een supermarkt toegestaan. Bedrijfswoningen zijn eveneens tot de bestemming gerekend. Per detailhandelsbedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.

6.2.6 Gemengd

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, ambachtelijke bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en woningen.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden onder meer de volgende regels: de gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd en per hoofdgebouw zal (zullen) één (of meer) gevel(s) ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd. De goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 3,5 m. De bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 8 m.

6.2.7 Groen

De ruimtelijk en/of functioneel van belang zijnde groenvoorzieningen zijn binnen de bestemming 'Groen' opgenomen. Naast de groenvoorzieningen, zijn ook voorzieningen voor landschappelijke inpassing van aangrenzende gronden en water mogelijk. Daarbij is het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de groengebieden. Naast de hoofdfunctie zijn (ondergeschikt) andere functies mogelijk, zodat enige mate van flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming ontstaat.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel is het mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, te bouwen. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. Onder de overige bouwwerken horen bijvoorbeeld speelvoorzieningen. De bouwhoogte van de verschillende bouwwerken is afgestemd met de functie ervan. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.8 Horeca

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van horecabedrijven. Daarbij is bepaald dat het gaat om bedrijven met een horecacategorie 1, 2 en/of 3. In de begripsbepalingen staat uitgelegd wat deze categorieën betekenen. Daarnaast is maximaal één bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Naast de hoofdfunctie zijn (ondergeschikt) andere functies mogelijk, zodat enige mate van flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming ontstaat.

Bouwregels

De gebouwen verschillen onderling van elkaar in afmeting en verschijningsvorm. De bouwregels zijn daarop afgestemd. De goot- en bouwhoogte zijn aangeduid in de ruimtelijke verbeelding, het bouwvlak bepaalt de maximaal te bebouwen oppervlakte.

Bij een horecafunctie is mogelijk een bedrijfswoning aanwezig. De bedrijfswoning kan deel uitmaken van het hoofdgebouw, maar er kan ook sprake zijn van een vrijstaande, of aangebouwde bedrijfswoning. De ruimtelijke verschijningsvorm van de bedrijfswoningen verschilt. Op de verbeelding is daarom de maximale goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoningen aangegeven. Bij de bedrijfswoning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Omdat deze uitsluitend bedoeld zijn ter ondersteuning van de woonfunctie, zijn hiervoor specifieke bouwregels opgenomen. De afmetingen van de genoemde bebouwing is gerelateerd aan de functie ervan.

Daarnaast zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. Ook hierbij zijn de maximale afmetingen bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.9 Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van maatschappelijke voorzieningen. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan kerken, onderwijsvoorzieningen, kinderopvang, peuterspeelzaal. Om een optimaal functioneren van de maatschappelijke functie te garanderen, zijn daarbij horende voorzieningen voor bijvoorbeeld parkeer- en speelvoorzieningen ondergeschikt toegestaan. Bij de maatschappelijke voorzieningen in het plangebied komen geen bedrijfswoningen voor, deze worden daarom niet mogelijk gemaakt.

Bouwregels

De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Vanwege het verschil in afmeting en verschijningsvorm, zijn de goot- en bouwhoogte per bouwvlak aangeduid in de ruimtelijke verbeelding aangeduid. De bouwvlakken zijn daarbij in sommige gevallen ruimer dan de bestaande bebouwing. In die gevallen is in het bouwvlak een maximum bebouwingspercentage aangeduid, zodat het niet geheel volgebouwd wordt. Wanneer deze aanduiding ontbreekt, bepaalt de afmeting van het bouwvlak de maximaal te bebouwen oppervlakte.

Daarnaast zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. Ook hierbij zijn de maximale afmetingen bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.10 Maatschappelijk - Begraafplaats

De begraafplaats in het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats', in verband met de specifieke maatschappelijke functie. De bestemming is dan ook bedoeld voor een begraafplaats met daarbij horende tuinen, erven en terreinen en bouwwerken. Om een optimaal functioneren van de begraafplaats te garanderen, zijn voorzieningen als parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en water ondergeschikt toegestaan.

Bouwregels

Gebouwen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel is het mogelijk bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, te bouwen. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.11 Sport

De bestemming 'Sport' ligt op de gronden die vooral sportfunctie hebben. De sportvelden bevinden zich aan de zuidkant van het dorp. De ijsbaan aan de westzijde van het dorp is ook onder deze bestemming gebracht. De bestemming maakt sport- en speelvelden en de daarbij horende gebouwen en overkappingen mogelijk. Bij die gebouwen gaat het onder meer om kantines en/of kleedruimten. Om een optimaal functioneren van de sportfunctie te garanderen, zijn onder meer parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden ondergeschikt toegestaan.

Bouwregels

Zoals aangegeven is de bouw van gebouwen toegestaan. Deze moeten binnen het aangeduide bouwvlak worden gerealiseerd. Vanwege het verschil in afmeting en verschijningsvorm van de gebouwen, zijn de goot- en bouwhoogte per bouwvlak aangeduid in de ruimtelijke verbeelding aangeduid. Omdat een bouwvlak in sommige gevallen ruimer rond de bestaande bebouwing is gelegd, is het bouwvlak en al dan niet daarin opgenomen maximaal bebouwingspercentage bepalen de maximaal te bebouwen oppervlakte.

Daarnaast zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen, lichtmasten en ballenvangers en overige bouwwerken. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.12 Tuin

Het doel van de bestemming 'Tuin' is de (openheid van de) tuin voor de voorgevel en een naar de weg gekeerde gevel bij woningen te behouden. De hoofdfunctie van de bestemming is dan ook tuin. Daarnaast zijn daarbij horende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk.

Bouwmogelijkheden

Gebouwen en overkappingen zijn in de bestemming niet toegestaan. Wel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Daarbij gaat het om erf- en terreinafscheidingen, vlaggenmasten, lichtmasten en overige bouwwerken. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Daarmee worden onder andere aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogelijk gemaakt. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.13 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen met een functie hoofdzakelijk ten behoeve van doorgaand verkeer. De bestemming ligt dan ook over de doorgaande (ontsluitings)wegen in het plangebied. Naast de hoofdfunctie is de bestemming ook bedoeld om overige voorzieningen mogelijk te maken, waaronder paden, parkeervoorzieningen en in beperkte mate water. Hiermee ontstaat flexibiliteit voor de (her)inrichting en het gebruik van de gronden met deze bestemming.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde mogelijk. Daarbij gaat het om bouwwerken die ten gunste staan van de bestemming, bijvoorbeeld bruggen en/of viaducten. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.14 Verkeer - Verblijfsgebied

Alle woonstraten en kleinere wegen en paden, waarbij naast de verkeersfunctie een nadrukkelijke verblijfsfunctie aanwezig is, hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Vanwege deze verblijfsfunctie zijn parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, watervoorzieningen, fiets- en voetpaden ook toegestaan. Garageboxen zijn mogelijk wanneer hiervoor een aanduiding opgenomen is, het is niet wenselijk deze overal in de bestemming mogelijk te maken. Door het mogelijk maken van deze functies in deze bestemming ontstaat flexibiliteit voor de (her)inrichting en het gebruik.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen de bestemming toegestaan, wanneer het gaat om garageboxen (binnen aanduiding) of gebouwen voor nutsvoorzieningen. Omdat gebouwen binnen de bestemming niet veel voorkomen zijn de afmetingsbepalingen in de bouwregels opgenomen. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk. Daarbij gaat het om bouwwerken die ten gunste staan van de bestemming. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels, voor bijvoorbeeld de realisatie van een reclamemast. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.15 Water

De ruimtelijk en functioneel van belang zijnde waterlopen en partijen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water'. De bestemming is dan ook in eerste instantie bedoeld voor waterlopen (kanalen, sloten, etc) en waterhuishoudkundige voorzieningen (kaden, bruggen, etc). Het betreft de Spijkstermaar en de Spijksterriet. Ook de Zuider Spijkstertocht en de Lage Trijntocht zijn inbestemd als 'Water'. Via de specifieke gebruiksregels is het gebruik van gronden als ligplaats of aanleggelegenheid verboden. Voor de flexibiliteit in het gebruik en de mogelijkheden voor (her)inrichting zijn paden en recreatief medegebruik mogelijk.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk. Daarbij gaat het om bouwwerken die ten gunste staan van de bestemming, bijvoorbeeld bruggen. De maximale afmetingen zijn bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

6.2.16 Wonen

De voor 'Wonen - 1A', 'Wonen - 1B', 'Wonen - 1C', 'Wonen - 1D', 'Wonen - 1E', 'Wonen - 1F', 'Wonen - 2A', 'Wonen - 2B', 'Wonen - 2C', Wonen - 2D', 'Wonen - 3A' en 'Wonen - 3B' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. De classificatie is bepaald door de verschillende bouwmogelijkheden voor de woningen binnen de verschillende bestemmingen.

De functie wonen is al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep. Wanneer een bedrijf bij de woning groter is dan -in planologische zin- toegestaan is voor een aan huis verbonden beroep, of wanneer de bedrijfsfunctie niet binnen de toegestane beroepen valt, is deze specifiek aangeduid. Uiteraard vallen tuinen, erven en terreinen onder het toegestane gebruik, mits ze bij de woonfunctie horen.

Naast de hoofdfunctie zijn onder meer groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor ontstaat flexibiliteit in het gebruik en een mogelijke (her)inrichting van de gronden.

Bouwregels

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (voor wonen) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De woningen in het plangebied verschillen in ruimtelijke verschijningsvorm en afmetingen van elkaar, dit is vertaald in verschillende bestemmingen. In eerste instantie is een onderscheid gemaakt in typologie: vrijstaand (Wonen - 1), 2-onder-1-kap (Wonen - 2) en geschakelde woningen (Wonen - 3). Daarna is per type gespecificeerd in aantal bouwlagen met een kap en afmetingen. Schematisch ziet dit er als volgt uit:

bestemming   typologie   max. goothoogte   min. dakhelling   max. dakhelling  
W1A   vrijstaand, 1 laag + kap   4 m   45   60  
W1B   vrijstaand, 1 laag + kap   3 m   45   60  
W1C   vrijstaand, 1 laag + kap   5 m   45   60  
W1D   vrijstaand, 2 lagen + kap   7 m   30   60  
W1E   vrijstaand, 1 laag , plat dak   4 m      
W1F   vrijstaand, 2 lagen , plat dak   7 m      
W2A   2-onder-1-kap, 1 laag + kap   4 m   45   60  
W2B   2-onder-1-kap, 1 laag + kap   3 m   45   60  
W2C   2-onder-1-kap, 2 lagen + kap   6 m   30   60  
W2D   2-onder-1-kap, 2 lagen + kap   7 m   30   60  
W3A   geschakeld, 1 laag + kap   3 m   45   60  
W3B   geschakeld, 2 lagen + kap   6 m   30   60  

De bouwvlakken geven daarbij een aanwijzing voor de plaatsing en de mogelijke omvang van de woningen. Bij de bouwvlakken is de stedenbouwkundige structuur, die in veel gevallen bepalend is voor het ruimtelijk beeld, leidend. Bij de woningen is in veel gevallen een geringe uitbreiding van het hoofdgebouw mogelijk gemaakt, door het bouwvlak bij het achtererf iets ruimer aan te houden dan de daadwerkelijke bestaande woning.

Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Omdat deze uitsluitend bedoeld zijn ter ondersteuning van de woonfunctie, zijn hiervoor specifieke bouwregels opgenomen. De afmetingen van de genoemde bebouwing is opgenomen in de bouwregels en gerelateerd aan de functie ervan.

Tot slot zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het onder andere om vlaggenmasten en erf- en terreinafscheidingen. Ook hierbij zijn de maximale afmetingen bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en/of (specifieke) gebruiksregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.2.17 Wonen - Voormalige boerderijen

De bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' ligt op de gronden waarvan de bebouwing ruimtelijk herkenbaar is als voormalige boerderij. Deze panden hebben, in verband met die karakteristieke vorm, een eigen bestemming. De voor gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, de huisvesting van minder-validen en/of zorgbehoevenden of ruimten voor bed-and-breakfast. Bedrijven zijn mogelijk bij de woning wanneer het gaat om bedrijven in de milieucategorie 1 en 2. Deze zijn qua invloed op de omgeving goed verenigbaar met de woonfunctie. Belangrijk binnen de bestemming is het behoud en herstel van de karakteristieke hoofdvormen van de voormalige boerderijpanden. Uiteraard vallen tuinen, erven en terreinen onder het toegestane gebruik, mits ze bij de woonfunctie horen.

Bouwregels

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen woonhuizen (hoofdgebouwen), aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen bij de hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De woonhuizen betreffen voormalige boerderijen. Deze hebben een verschillende verschijningsvorm en afmetingen. Hiervoor is in de regels opgenomen dat de bestaande vorm en afmeting gehandhaafd moet blijven. Op die manier kunnen karakteristieke hoofdvormen behouden blijven. Het begrip 'bestaand' is in de begripsbepalingen nader bepaald.

Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Omdat deze uitsluitend bedoeld zijn ter ondersteuning van de woonfunctie, zijn hiervoor specifieke bouwregels opgenomen. De afmetingen van de genoemde bebouwing is opgenomen in de bouwregels en gerelateerd aan de functie ervan.

Tot slot zijn bij deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, toegestaan. Daarbij gaat het onder meer om erf- en terreinafscheidingen. Ook hierbij zijn de maximale afmetingen bepaald door de functie van het bouwwerk. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de mogelijkheden van het Besluit omgevingsrecht.

Flexibiliteitsbepalingen

Het is mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en/of (specifieke) gebruiksregels. Het afwijken van de regels van de bestemming geeft enige vorm van flexibiliteit aan het plan. Hieraan zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan getoetst moet zijn voordat de omgevingsvergunning voor afwijking is verleend. Deze voorwaarden zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

6.3 Toelichting op de dubbelbestemmingen

6.3.1 Leiding - Riool

De dubbelbestemming 'Leiding - Riool' ligt op de rioolpersleiding in het plangebied. De leiding bevindt zich ten noorden van het bedrijventerrein. Daarnaast loopt vanaf het rioolgemaal in zuidelijke richting ook een persleiding. Het doel van deze bestemming is de bestaande rioolpersleidingen mogelijk te maken en te beschermen.

Bouwregels

Gebouwen en overkappingen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Wel is het mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, te bouwen volgens de mogelijkheden die de onderliggende bestemming geeft. Voordat de vergunning hiervoor verleend wordt is overleg met de leidingbeheerder noodzakelijk.

Omgevingsvergunning

De bestemming kent een regeling voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Werken en/of werkzaamheden zijn alleen mogelijk na verlening van een omgevingsvergunning. Voordat de vergunning verleend wordt, moet aan de voorwaarden en eisen worden voldaan die opgenomen zijn in de regels. Overleg met de leidingbeheerder is één van deze voorwaarden.

6.3.2 Waarde - Archeologie

De met de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. De bestemmingen onderscheiden zich van elkaar, omdat sprake is van (2) gebieden met een hoge trefkans, (3) een middelhoge trefkans en (4) een veronderstelde verwachting. Archeologische monumenten worden via de Erfgoedwet beschermd en vallen niet binnen één van deze dubbelbestemmingen.

Bouwregels

De bij de bestemmingen opgenomen bouwregels geven aan dat het bouwen van bouwwerken onder voorwaarden mogelijk is. Voordat de omgevingsvergunning hiervoor verleend is, moet - gerelateerd aan de archeologische waarde - toetsing plaatsvinden. Bij de 'Waarde - Archeologie' bestemmingen zijn criteria gesteld aan de oppervlakte en diepte van de bouwwerken. Naar mate het terrein een lagere trefkans hebben, des te ruimer deze criteria zijn.

Flexibiliteitsbepalingen

Bij Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 is het mogelijk door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels bij de betreffende bestemmingen. Het afwijken van de regels geeft enige vorm van flexibiliteit. Hieraan zijn echter strikte voorwaarden verbonden, waaraan voldaan moet zijn voordat de omgevingsvergunning is verleend. Deze zijn opgenomen bij de regels voor afwijking.

Omgevingsvergunning

De bestemmingen 'Waarde - Archeologie' kennen een uitgebreide regeling voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Bij veel van de activiteiten wordt de grond geroerd. De regeling van de omgevingsvergunning geeft aan in welke gevallen hiervoor een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij staan de voorwaarden en eisen waaraan voldaan moet worden, voordat een omgevingsvergunning verleend wordt.

6.3.3 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Het van rijkswege beschermde dorpsgezicht van Spijk is onder een specifieke bestemming gebracht, namelijk de dubbelbestemming Waarde - Beschermd dorpsgezicht . De bescherming is bedoeld om de cultuurhistorische waarde veilig te stellen voor de toekomst. Het gaat hierbij om de historische structuur van een gebied. De voor ‘Waarde - Beschermd dorpsgezicht’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van het historisch-ruimtelijke karakter van de gronden, mede in relatie tot het radiale verkavelingspatroon, de situering van de gebouwen, het reliëf, de beplanting en de aard van het grondgebruik. Er mogen nieuwe gebouwen worden toegevoegd. Deze mogen uitsluitend in overeenstemming met het karakter van het beschermd dorpsgezicht worden gebouwd. Ook kan het gebruik van een gebouw veranderen als het binnen het historische karakter past. De gezichtsbescherming beschermt de stedenbouwkundige structuur. Voor een verdere toelichting op het bescherm dorpsgezicht zie paragraaf 2.2.2 Beschermd dorpsgezicht.

6.3.4 Waarde - Cultuurhistorie 1

Waarde - Cultuurhistorie 1 is gelegd op de cultuurhistorisch waardevolle wegen, dijken, waterlopen, kolken en overige historisch waterpartijen. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

6.3.5 Waarde - Cultuurhistorie 2

Waarde - Cultuurhistorie 2 is gelegd op het cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle gebieden.

6.3.6 Waarde - Monumentale bomen

Verspreid over het dorp staan diverse monumentale bomen die speciale bescherming verdienen (Bomenlijst 2013). De bomen staan deels op openbare gronden en deels op particuliere percelen en zijn zowel cultuurhistorisch als ecologisch waardevol. De monumentale bomen zijn onder een specifieke bestemming gebracht, namelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Monumentale bomen'. De voor 'Waarde - Monumentale bomen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van monumentale bomen.

6.4 Toelichting op overige regelingen

In het plangebied komt de volgende gebiedsaanduiding voor:

  • geluidszone - weg: Ten behoeve van het wegverkeer is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' opgenomen. De op de verbeelding voor 'geluidszone - weg' aangewezen zone ziet toe op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsgevoelige gebouwen. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een geluidsgevoelig object slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
  • veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen: De Omgevingsverordening geeft aan dat langs wegen die deel uit maken van het provinciale basisnet moet worden voorkomen dat in een zone van 30 m nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen worden gerealiseerd. In dit bestemmingsplan is met het oog daarop de gebiedsaanduiding opgenomen die dit regelt, nl. de veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen. Feitelijk loopt deze overigens maar over een beperkt deel van het plangebied.
  • vrijwaringszone - molenbiotoop: Er bevinden zich drie molens net buiten het plangebied. Omdat de vrijwaringszone over het plangebied van dit bestemmingsplan ligt zijn deze zones op de verbeelding opgenomen. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' mogen zich geen hoge bouwwerken bevinden. Dit om de windvang van de molen niet te beperken en zo de molen als waardevol beeldbepalend element te beschermen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat volgens artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening, de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt in de onderstaande tekst ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

Daarnaast geeft een bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening inzicht in de wijze van financiering door middel van een exploitatieplan of een overeenkomst. Dit heeft een sterke samenhang met de economische uitvoerbaarheid en wordt daarom ook in dit hoofdstuk behandeld.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en instanties kunnen reageren op het plan, namelijk; inspraak, overleg, zienswijzen en tot slot beroep. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven. De bestemmingsplanprocedure ziet er globaal als volgt uit:

7.1.1 Voorontwerpbestemmingsplan

In de bestemmingsplanprocedure is het verplicht overleg te voeren met verschillende van belang zijnde instanties. Dit is geregeld in artikel 3.1.1 van het Bro plaats. Het houden van inspraak is niet verplicht. De gemeente Delfzijl hecht er echter waarde aan en heeft in haar Inspraakverordening opgenomen dat een inspraakperiode in een bestemmingsplanprocedure wenselijk is. Het bevoegd gezag reageert vervolgens op ingediende overleg- en inspraakreacties. De inhoud van de reacties en de gemeentelijke reactie daarop worden opgenomen in de Reactienota Overleg en Inspraak.

Het voorontwerpbestemmingsplan Spijk heeft van 10 november t/m 21 december 2016 ter inzage gelegen. In het kader van het vooroverleg is het plan toegezonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Groningen;
  • Veiligheidsregio Groningen (onderdeel Brandweer);
  • Waterschap Noorderzijlvest.

Er is één inspraakreactie binnengekomen. De inhoud van de binnengekomen reacties en de gemeentelijke reactie daarop zijn opgenomen in deze Reactienota Overleg en Inspraak. Daarnaast zijn de ambtshalve opmerkingen verwoord in deze nota. De reactienota is als bijlage bijgevoegd bij het ontwerpbestemmingsplan.

7.1.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd in de lokale krant en op internet en ligt gedurende zes weken ter inzage. Een ieder is daarbij in de gelegenheid een zienswijze op het plan in te dienen. Eventueel ingediende zienswijzen worden door de gemeenteraad voorzien van een antwoord. De eventuele zienswijzen kunnen leiden tot wijzigingen in dit bestemmingsplan.

7.1.3 Vastgesteld bestemmingsplan

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vervolgens, al dan niet gewijzigd, vast. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

7.2.1 Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar. Er is alleen sprake van kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en het voeren van de benodigde procedure. De kosten die hiervoor nodig zijn, komen voor rekening van de gemeente. De gemeenteraad heeft hiervoor in de begroting van dit jaar een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten kunnen hieruit gedekt worden.

7.2.2 Grondexploitatie

De vaststelling van een exploitatieplan is bij dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. De grondexploitatieregeling uit de Wro en het Bro is niet van toepassing. In dit bestemmingsplan worden in principe immers geen 'bouwplannen' mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan geeft alleen een nieuwe juridische regeling voor bestaande gebouwen.

7.3 Handhaafbaarheid, controle, toezicht

De daadwerkelijke handhaving van de regels is belangrijk bij het maken van het bestemmingsplan. In het handhavingsbeleid van de gemeente wordt binnen Bouw- en milieutoezicht menskracht vrijgemaakt ten aanzien van de handhaving. Dit wordt in regionaal verband opgepakt.

Vanuit het bestemmingsplan kan over het aspect van de handhaafbaarheid worden opgemerkt dat een sobere en voor de gemeente gestandaardiseerde regeling is opgenomen. Voor de handhaafbaarheid van regelgeving is verder naar een duidelijke formulering van de planregels gestreefd, met duidelijke toetsingscriteria.

 

Over het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan het volgende. Wat betreft het bouwen/bouwactiviteiten vervult het gemeentelijk bouwtoezicht de toezichthoudende taak. Dat toezicht heeft onder meer betrekking op het opsporen en het eventueel aanpakken van clandestiene bouw en de controle op de naleving van vergunningsvoorschriften. Daarbij is er een nauwe samenwerking met het gemeentelijk organisatieonderdeel milieu. Dit is mede een gevolg van de steeds sterkere samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu. Het handhavingsbeleid van de gemeente is daar ook op gericht.

Over het aspect handhaving kan worden opgemerkt, dat het plan een sturend instrument is voor het planologisch beheer. Op de verbeelding en in voorschriften is aangegeven voor welke doeleinden de gronden gebruikt mogen worden, wat daarop gebouwd mag worden en in welke omvang en vorm dat mag gebeuren. Bovendien bevat het plan ter bescherming van geconstateerde waarden (zoals ter plaatse van de wierden) voor een aantal werken en werkzaamheden een aanlegvergunningenstelsel. Maar ook indirect is een instrumentarium van op wetten en verordeningen gestoelde vergunningen van belang, zoals de bouwvergunning, de milieuvergunning, de horecavergunning en de kapvergunning. De overheidsactiviteit gericht op een juiste en adequate naleving van het plan, wordt als handhaving in de ruime zin beschouwd. Deze kan onderscheiden worden van handhaving in enge zin.

  • a. Toepassing van het plan gebeurt door de gemeente zelf en omvat het beoordelen van de activiteiten in het plangebied aan de hand van kaart (verbeelding) en planregels (met name bouw-, aanleg-, gebruiks- en flexibiliteitsbepalingen), het verrichten van feitelijke werkzaamheden, afspraken met derden voor de verwezenlijking van het ruimtelijk beleid en overige overeenkomsten.
  • b. Naleving van het plan vraagt om planconform gedrag, door zowel de overheid als particulieren. Dit betreft onder meer het zich conformeren aan het vergunningvereiste, het handelen in overeenstemming met de verkregen vergunning en het zich houden aan gebruiksregels.
  • c. Handhaving van het plan in enge zin is de activiteit (van de gemeente) gericht op het tegengaan van niet naleven van het plan en omvat het nemen van preventieve maatregelen, het motiveren van mensen, het toezicht houden op activiteiten, het signaleren van overtredingen en het corrigeren van overtredingen door middel van overreden, legaliseren, saneren en sanctioneren.