direct naar inhoud van 2.3 Uitgangspunten voor dijkverbeteringsmaatregelen en overwogen maatregelen
Plan: Dijkverbetering Hagestein - Opheusden
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMip12DijkverbHOP-3000

2.3 Uitgangspunten voor dijkverbeteringsmaatregelen en overwogen maatregelen

Zoals beschreven in paragraaf 1.1.1 richt de PKB Ruimte voor de Rivier zich op het realiseren van twee samenhangende doelstellingen:

  • het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen;
  • het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied.

In deze paragraaf zijn de uitgangspunten voor veiligheid toegelicht. Ook zijn de overwogen maatregelen beschreven. De toelichting op de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit volgt in paragraaf 2.4.

2.3.1 Uitgangspunten veiligheid

Bij het ontwerp van de dijkverbeteringsmaatregelen zijn ten aanzien van veiligheid de volgende uitgangspunten gehanteerd.

1.   Beschermingsniveau volgens de Waterwet.

2.   Robuustheid volgens de Leidraad Rivieren.

3.   Extra robuustheid.

 

Met deze uitgangspunten zijn vervolgens verschillende soorten maatregelen overwogen. Daarbij is een voorkeursvolgorde toegepast (zie paragraaf 2.3.2).

 

1. Beschermingsniveau volgens de Waterwet

In de Waterwet is het beschermingsniveau van dijkringgebieden vastgelegd. Het wettelijk vastgestelde beveiligingsniveau tegen overstroming is bepaald als een maximaal toelaatbare overschrijdingskans van waterstanden. Het wettelijk vastgestelde beschermingsniveau voor deze dijkringen bedraagt respectievelijk 1/2000 per jaar (dijkring 16, Alblasserwaard en Vijfheerenlanden) en 1/1250 per jaar (dijkring 43, Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden). Het ontwerp van de dijkverbetering voor dijktraject Hagestein – Opheusden is zodanig opgesteld dat bij de maatgevende afvoer uit de PKB wordt voldaan aan de wettelijke norm.

 

2. Robuustheid volgens de Leidraad Rivieren

Bij het ontwerp is uitgegaan van het wettelijke veiligheidsniveau van de betreffende dijkringen en van waterstanden uit het addendum I van de Leidraad Rivieren. De ontwerp-oeverwaterstanden en golfwerking zijn meeberekend in de ontwerpstudie voor dijkhoogte [HKV,2010]. Uitgangspunt hierbij is dat rivierafvoer boven 16.000 m3/s niet via de Neder-Rijn/Lek zal worden afgevoerd (zie ook paragraaf 1.1.1). Onzekerheden in rivierwaterstanden, kennis, model en effect van klimaatverandering zijn meegenomen door een toeslag van 0,3 m op de ontwerpwaterstand mee te nemen. Deze toeslag is een aanbeveling uit de Leidraad Rivieren en is overgenomen in het beleid van Waterschap Rivierenland (Ontwerpuitgangspunten primaire waterkeringen, 2008).

 

Het ontwerp voldoet aan het huidige landelijk vastgestelde rijksbeleid zoals opgenomen in de Leidraad Rivieren. In dit beleid is echter geen rekening gehouden met de verwachte wijzigingen van de veiligheidsnormering (naar een overstromingsrisicobenadering).

 

3. Extra robuustheid

Het is gewenst te voorkomen dat binnen de planperiode opnieuw een dijkverbetering nodig is. De kans bestaat dat de geldende veiligheidsnormering die uitgaat van een overschrijdingskans per dijkvak wordt vervangen door een benadering die uitgaat van een overstromingskans en -risico per dijkring.

Nu geen belangen daardoor worden geschaad, is - vooruitlopend op de mogelijk nieuwe normering - in dit plan voor trajecten met relatief veel bebouwing en waar sprake is van moeilijk te versterken dijkvakken (de dijkvakken bij de dorpskernen Rijswijk en Opheusden) bij het ontwerp van de dijkverbetering al de genoemde dijkringbenadering toegepast.

2.3.2 Voorkeursvolgorde overwogen maatregelen

Om de veiligheidsproblemen aan te pakken zijn verschillende maatregelen mogelijk. In de startnotities van de milieueffectrapporten is uitgegaan van een bepaalde voorkeursvolgorde voor mogelijke maatregelen (zie ook paragraaf 3.1). Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op duurzaamheid, robuustheid, betrouwbaarheid en de kosten. De voorkeursvolgorde is:

  • a. binnenwaartse versterking in de vorm van grond;
  • b. een constructie als binnenwaarts onvoldoende ruimte is om grond op te brengen;
  • c. buitenwaartse versterking in de vorm van grond, waarbij deze optie ook kan worden toegepast als deze kosteneffectiever is dan oplossing b. en/of wanneer er zwaarwegende maatschappelijke argumenten zijn en wanneer er geen sprake is van een significant effect op de rivierwaterstand.

De eerste voorkeur bestaat voor oplossingen in grond boven constructies (voorkeur genoemd onder a.), omdat oplossingen in grond duurzaam,  robuust, betrouwbaar en goedkoop zijn. Dijkverbetering in grond is bij toekomstige verbeteringen tevens eenvoudig aan te passen. Waar binnendijks de ruimte ontbreekt door de aanwezigheid van woningen, gebouwen of gebruiksfuncties, wordt de dijkverbetering uitgevoerd door aanvullend een constructie toe te passen, bijvoorbeeld een stalen damwand of een betonnen keermuur (voorkeur genoemd onder b.). De laatste voorkeur bestaat uit een buitenwaartse versterking in de vorm van grond (voorkeur genoemd onder c.), dit mede gezien de doelstelling van de PKB, namelijk dat ruimtebeslag op het winterbed in principe voorkomen dient te worden.

In deel 1 van het dijkverbeteringsplan is nader toegelicht op welke wijze de voorkeursvolgorde tot stand is gekomen.

2.3.3 Pilots innovatieve pipingmaatregelen

Op enkele delen van de drie deeltrajecten is het faalmechanisme piping aan de orde. Een innovatieve maatregel tegen piping betreft het plaatsen van een verticaal zandwerend  geotextiel aan de binnenzijde van de dijk. Deze innovatieve oplossing komt voort uit recente nieuwe inzichten en leidt tot aanzienlijk minder ruimtebeslag. De maatregel is succesvol beproefd in een laboratorium-opstelling (“IJkdijk project”), maar nog niet grootschalig en als voldragen dijkverbeteringsmaatregel in het veld toegepast.

Teneinde deze innovatieve maatregel te testen, zijn vier locaties binnen het plangebied geselecteerd waar een pilot-project met deze pipingmaatregel wordt uitgevoerd (zie verder paragraaf 3.3).  In de dijkverbeteringsplannen (deel 1 en de delen 2 voor de deeltrajecten Hagestein – Fort Everdingen en Rijswijk – Opheusden) wordt de afweging gegeven op grond van waarvan de locaties zijn gekozen en welke exacte locaties het betreft.

Voorafgaand aan, tijdens en na realisatie van de proef met het verticaal geotextiel zal er monitoring plaatsvinden. De monitoringswerkzaamheden worden gesplitst naar de doelen waarvoor deze ingezet worden. Het grootschalig aanbrengen van een verticaal geotextiel is nieuw. Omdat het geotextiel een functie heeft binnen de dijkzone, namelijk het voorkomen van erosie onder de dijk als gevolg van het mechanisme piping, zal tijdens en direct na de realisatie worden gecontroleerd of het geotextiel correct is aangebracht en conform verwachting functioneert. Allereerst wordt direct na realisatie vastgesteld of het geotextiel op de juiste wijze en onbeschadigd is aangebracht. Daarna wordt door middel van monitoring van de grondwaterstanden onderzocht of de waterdoorlatendheid van de zone waarin het geotextiel is aangebracht voldoende blijft. Door dichtslibben of veroudering van het geotextiel zou de doorlatendheid kunnen afnemen, waardoor het risico op piping op termijn kan toenemen.

In een daadwerkelijke hoogwatersituatie wordt gemonitoord of er zandmeevoerende wellen ontstaan. Indien deze worden gesignaleerd, wordt bewaakt hoeveel zand wordt meegevoerd en of het ingebrachte geotextiel het doorgroeien van de pipe voorkomt. Indien de veiligheidssituatie daartoe aanleiding geeft worden direct maatregelen getroffen.