direct naar inhoud van Hoofdstuk 4 Opbouw en werking verordening
Plan: Verordening Romte Fryslân
Status: Vastgesteld
Plantype: provinciale verordening
IMRO-idn: NL.IMRO.9921.PVR2011Fryslan-VA01

Hoofdstuk 4 Opbouw en werking verordening

De verordening bevat instructies ingevolge artikel 4.1, eerste lid Wro, ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen of ten aanzien van de onderbouwing/ motivering in de plantoelichting. Deze instructies zijn gericht aan het gemeentebestuur en binden de burgers niet rechtstreeks.

Wij gaan ervan uit dat geldende ruimtelijke plannen in het algemeen al goed zijn afgestemd op het provinciale beleid, zodat er geen directe aanleiding is voor aanpassing van deze plannen aan de verordening. Artikel 12.2.2 van de verordening bepaalt daarom dat de verordening niet van toepassing is op bouw- en gebruiksmogelijkheden die bij recht en via een ontheffing (de voormalige vrijstellingsbevoegdheid uit de WRO) in een geldend ruimtelijk plan staan. Wij kiezen mede voor deze lijn om de bestuurlijke lasten voor gemeenten te beperken. De verordening verplicht de gemeenten ook niet om bestaande rechten te beperken. Van planschade kan dan ook geen sprake zijn.

Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsbepalingen in een geldend bestemmingsplan, is het gebruikelijk om met nieuwe inzichten en ontwikkelingen rekening te houden. Daarom is de verordening wel van toepassing op bouw- en gebruiksmogelijkheden die in een wijzigings- of een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a en b van de Wro worden opgenomen.
Bij de actualisatie van bestemmingsplannen, die volgens artikel 3.1 lid 2 van de Wro elke 10 jaar na de laatste vaststelling dient plaats te vinden, dienen de bepalingen van de verordening wel in acht te worden genomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom is volgens artikel 12.2.1 van de verordening de hoofdregel, dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in overeenstemming met deze verordening moet zijn vastgesteld, gelijk is aan het tijdstip in artikel 3.1, lid 2 van de Wro. Dit tijdstip is 10 jaar na laatste vaststelling.

Een uitzondering is gemaakt voor de bestemmingsplannen die vóór 1 juli 2003 onherroepelijk zijn geworden. Deze categorie dient uiterlijk 1 juli 2013 aan de nieuwe Wro te zijn aangepast. Teneinde dubbel werk voor de gemeenten te voorkomen, is hier de aanpassingstermijn voor het voldoen aan de verordening eveneens gesteld op 1 juli 2013.

De inhoudelijke bepalingen van de verordening zijn onderverdeeld in:

  • een algemeen deel (de hoofdstukken 1, 2 en 3), met algemene bepalingen over bundeling, zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit;
  • een themadeel (de hoofdstukken 4 tot en met 10), met bepalingen die vanuit een bepaald thema gelden (zoals wonen, werken, natuur of landbouw).

De algemene bepalingen zijn op de meeste gemeentelijke ruimtelijke plannen van toepassing. Aanvullend zijn, indien een thema in een ruimtelijk plan speelt, de thematische bepalingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij het toepassen van bepalingen in hoofdstuk 1 voor kwaliteitsarrangementen, ook rekening moet worden gehouden met de bepalingen voor recreatie en toerisme respectievelijk natuur in hoofdstuk 6 respectievelijk hoofdstuk 8.

Uit de formulering van de bepalingen blijkt, dat in de verordening voor veel onderwerpen de provinciale 'bovenruimte' wordt aangegeven in de vorm van randvoorwaarden. Dan gaat het om de ontwikkelingsruimte die door gemeenten kan worden toegestaan. Dit betekent dat indien lokale omstandigheden en afwegingen daartoe aanleiding geven, gemeenten die ruimte niet hoeven op te vullen. In hun ruimtelijke plannen kunnen gemeenten nadere beperkingen opnemen.

Waar in de verordening over 'provinciale structuurvisie' wordt gesproken, wordt het Streekplan bedoeld tenzij dit anders is aangegeven.