Opwaardering Maaslijn, Limburg    

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het inpassingsplan 'Opwaardering Maaslijn' met identificatienummer NL.IMRO.9931.PIPMaaslijn-ON01 van de provincie Limburg.

1.2 Inpassingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aardenbaan     

Een uit grond bestaande constructie waarop het ballastbed ligt.

1.6 Afwijking     

Een afwijking van het inpassingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.7 Archeologisch deskundige     

Professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.

1.8 Archeologisch onderzoek     

Diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie.

1.9 Archeologisch rapport     

In rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.

1.10 Archeologische waarde     

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.11 Ballastbed     

De laag bestaande uit steenslag, gebroken grind, grind of een combinatie van deze materialen, waarin de dwarsliggers met spoorstaven liggen.

1.12 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bestaand     

  1. Met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan;
  2. Met betrekking tot het gebruik: het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan.

1.14 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 Bouwwerk     



Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 Bovenkant spoorstaaf     

De hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf.

1.20 Erf     

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.21 Faunavoorziening     

Een voorziening inclusief toeleidende rasters die:

  • het dieren mogelijk maakt openbare infrastructuur veiliger over te steken;
  • fungeert als rust- en verblijfplaats voor soorten;
  • een geschikt leefklimaat voor soorten creëert.

1.22 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 Hoofdgebouw     

Gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.24 Kunstwerk     

constructie zoals een viaduct, onderdoorgang, brug, tunnel, duiker of een faunavoorziening ten behoeve van de kruising met infrastructuur;

1.25 Maaiveld     

De hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de bestaande bebouwing.

1.26 Normaal onderhoud     

Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving van de bestemming.

1.27 Nutsvoorziening     

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en zendmasten.

1.28 Onderstation     

Een gebouw met daarin een elektrische installatie waarmee de hoogspanning van het landelijke elektriciteitsnet getransformeerd wordt naar een lagere spanning ten behoeve van de stroomvoorziening via de bovenleidingen.

1.29 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 Perron     

Een bouwwerk ten behoeve van het in- en uitstappen van reizigers.

1.31 Perronvoorzieningen     

alle voorzieningen die het mogelijk maken dat reizigers kunnen in- en uitstappen, alsmede wachtruimten, perronoverkappingen en voorzieningen voor service en verkoop.

1.32 Seksbedrijf     

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 Spoorweg     

verkeersweg met rails waarop in treinen personen of goederen vervoerd worden;

1.34 Spoorwegvoorzieningen     

ten behoeve van de spoorlijn noodzakelijke bouwwerken en voorzieningen, waaronder aardebanen, spoorstaven, dwarsliggers, ballastbed, bovenleidingen met draagconstructies, kunstwerken, geluidsschermen, afwateringssloten, paden ten behoeve van onderhoud en bereikbaarheid voor hulpdiensten alsmede elektronische systemen voor onder andere energievoorzieningen, beveiliging en telecommunicatie en open terreinen zoals wegen, voetpaden, watergangen en waterkeringen, bermen en groenvoorzieningen en overige verhardingen alsmede de spoorlijn kruisende wegen en waterlopen;

1.35 Stationsvoorzieningen     

alle voorzieningen die het mogelijk maken dat reizigers gebruik kunnen maken van de trein. Deze voorzieningen bestaan uit de spoorwegvoorzieningen alsmede toegangen, perrons, sporen, toegangspoortjes, wachtruimten, voorzieningen voor service en verkoop, stalling voor fietsen en andere voor stationsdoeleinden gebruikte bouwwerken. Tevens kunnen bouwwerken voor het onderbrengen van Elektrotechnische systemen worden gebouwd;

1.36 Voorzieningen ten behoeve van de waterkering     

Voorzieningen nodig voor de aanleg, het beheer en de instandhouding van waterkeringen, waaronder onderhoudspaden en de voor de waterkering benodigde waterstaatkundige werken.

1.37 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

Boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en de handhaving of verbetering van de waterkwaliteit, waaronder in ieder geval worden begrepen duikers, stuwen, infiltratie- en drainagevoorzieningen, beregeningsputten, gemalen, inlaten, zaksloten en afwateringsloten.

1.38 Weg     

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

Artikel 2 Wijze van meten     

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Verkeer     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;
  2. langzaam-verkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

  1. a. Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 10 m.

Artikel 4 Verkeer - Railverkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. spoorwegvoorzieningen
  2. stationsvoorzieningen;
  3. perrons en perronvoorzieningen;
  4. kunstwerken;
  5. voorzieningen ten behoeve van geleiding en beveiliging;
  6. voorzieningen ten behoeve van openbare nut;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  9. faunavoorzieningen;
  10. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen;
  11. wegen en paden;
  12. parkeervoorzieningen;
  13. kabels- en leidingen;
  14. ter hoogte van de functieaanduiding 'natuur' zijn de gronden mede bestemd voor natuur;
  15. onderstations.

4.1 Bouwregels     

  1. Op de voor 'Verkeer-Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
  2. Ter plaatse van de functieaanduiding 'natuur' is het bouwen op gronden onder het kunstwerk ten behoeve van de bestemming enkel toegestaan indien de bouwwerkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de natuurlijke waarde van het gebied.

4.1.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. voor gebouwen die buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken liggen geldt dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
    2. de oppervlakte per gebouw maximaal 30 m² bedraagt;
  2. het bouwen van gebouwen ten behoeve van perronvoorzieningen zijn alleen toegestaan op bestaande perrons;
  3. de in lid a opgenomen bouwregels zijn overeenkomstig van toepassing voor gebouwen ten behoeve van perronvoorzieningen.
  4. onderstations dienen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd en geldt dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 5,0 m bedraagt;
    2. de oppervlakte per gebouw maximaal 200 m² mag zijn.

4.1.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2,5 m;
  2. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt maximaal 4 m;
  3. de bouwhoogte van de andere bouwwerken en kunstwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt maximaal 10 meter, gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf (BS).

Artikel 5 Verkeer - Voorlopig     

5.2.1 Gebouwen     

De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 10 meter .

5.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 10 m.

Artikel 6 Leiding - Gas     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

6.3 Bouwregels     

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 6.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

6.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  2. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.6.1 Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren     
  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

6.6.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden     
  1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

6.6.3 Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden     

6.6.4 Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 6.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen     

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van hoogspanningsverbindingen met bijbehorende belemmeringenzone.

7.2 Bouwregels     

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor aanleg, instandhouding en bescherming van een hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende

  1. belemmeringenzone;
  2. masten;
  3. (veiligheids)voorzieningen

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, indien:

  1. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening zijn gewaarborgd, en;
  2. het bevoegd gezag vóór verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Verbod     

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding':

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakte-verhardingen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen of het anderszins wijzigen van maaiveld- of weghoogte;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
  5. het permanent opslaan van goederen;
  6. het tijdelijk en permanent opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.

7.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod van artikel 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de bestemming of overige bestemmingen van deze gronden, of;
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend, zoals onder artikel 7.3 bedoeld, of;
  3. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  4. worden uitgevoerd door (of in opdracht van) de netbeheerder t.b.v. aanpassing, onderhoud en instandhouding van de verbinding.

7.4.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt alleen verleend als:

  1. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de hoogspanningsverbinding is gewaarborgd, en;
  2. het bevoegd gezag vóór verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

Artikel 8 Leiding - Riool     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van rioolpersleidingen.

8.2 Bouwregels     

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemming waarbij de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m mag bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, indien:

  1. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolpersleiding zijn gewaarborgd, en;
  2. het bevoegd gezag vóór verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Verbod     

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool':

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakte-verhardingen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen of het anderszins wijzigen van maaiveld- of weghoogte;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het aanbrengen van beplanting en/of bomen;
  5. het permanent opslaan van goederen;
  6. het tijdelijk en permanent opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.

8.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod van artikel 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de bestemming of overige bestemmingen van deze gronden, of;
  2. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend, zoals onder artikel 8.3 bedoeld, of;
  3. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.

8.4.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt alleen verleend als:

  1. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolpersleiding is gewaarborgd, en;
  2. het bevoegd gezag vóór verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies inwint bij de leidingbeheerder.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt dat op en in de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden geen bouwwerken zijn toegestaan.

9.2.2 Uitzondering     

Het bepaalde in 9.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken:

  1. er geen sprake is van grondroerende activiteiten met een diepte van 30 cm of meer;
  2. die vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreffen, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Het college van burgemeester en wethouders kan in afwijking van het bepaalde in 9.2.1 een omgevingsvergunning verlenen voor bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere voorkomende bestemmingen, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een Archeologisch rapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en op basis van dat rapport kan aantonen dat:

  1. op het betrokken terrein geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de archeologische waarden niet worden geschaad;
  3. mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    3. begeleiding van de in de aanvraag beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Verbod     

Het is verboden op of in gronden welke zijn bestemd tot 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, zoals woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  4. het aanplanten van diepwortelende beplanting;
  5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  9. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

9.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in artikel 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. worden uitgevoerd tot een diepte van 30 cm of minder;
  2. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  4. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning;
  5. worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.

9.4.3 Toelaatbaarheid     

De in 9.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een Archeologisch rapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en op basis van dat rapport kan aantonen dat:

  1. op het betrokken terrein geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de archeologische waarden niet worden geschaad;
  3. mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    3. begeleiding van de in de aanvraag beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  1. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt dat op en in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden geen bouwwerken zijn toegestaan.

10.2.2 Uitzondering     

Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing op bouwwerken:

  1. met een oppervlakte kleiner dan 250 m2;
  2. met een oppervlakte van 250 m2 of groter, mits er geen sprake is van grondroerende activiteiten met een diepte van 30 cm of meer;
  3. die vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing betreffen, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Het college van burgemeester en wethouders kan in afwijking van het bepaalde in 10.2.1 een omgevingsvergunning verlenen voor bouwwerken overeenkomstig de bouwregels van de andere voorkomende bestemmingen, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een Archeologisch rapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en op basis van dat rapport kan aantonen dat:

  1. op het betrokken terrein geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de archeologische waarden niet worden geschaad;
  3. mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    3. begeleiding van de in de aanvraag beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.4.1 Verbod     

Het is verboden op of in gronden welke zijn bestemd tot 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het uitvoeren van overige grondbewerkingen, zoals woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  4. het aanplanten van diepwortelende beplanting;
  5. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  8. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  9. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

10.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in artikel 10.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. worden uitgevoerd tot een diepte van 30 cm of minder;
  2. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  4. mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning;
  5. worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek.

10.4.3 Toelaatbaarheid     

De in 10.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en op basis van dat rapport kan aantonen dat:

  1. op het betrokken terrein geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. de archeologische waarden niet worden geschaad;
  3. mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. het doen van opgravingen (behoud ex situ);
    3. begeleiding van de in de aanvraag beschreven activiteiten door een archeologisch deskundige.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, blijkt dat:

  1. ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 11 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de afvoer en doorstroming van water.

11.2 Bouwregels     

  1. In of op de voor stroomvoerend rivierbed bestemde gronden mag uitsluitend ten behoeve van de in lid b genoemde riviergebonden en de in lid c genoemde niet-riviergebonden activiteiten worden gebouwd, mits de andere aan deze gronden gegeven bestemmingen dit toelaten;
  2. De riviergebonden activiteiten zijn:
    1. de aanleg of wijziging van waterstaatkundige (kunst)werken;
    2. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
    3. de realisatie van natuur.
  3. De niet-riviergebonden activiteiten betreffen:
    1. een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
    2. een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;of
    3. een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie;
  4. De activiteiten genoemd in lid b en c moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren va het waterstaatwerk gewaarborgd blijft;
    2. er mag geen sprake zijn van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
    3. er moet sprake zijn van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
    4. de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen dienen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn;
  5. In afwijking van het bepaalde in lid a is een aantal kleine, tijdelijke of voor het rivierbeheer noodzakelijke activiteiten toegestaan. Deze betreffen:
    1. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de bestaande bebouwing;
    2. overige activiteiten van, vanuit rivierkundig opzicht, ondergeschikt belang;
    3. activiteiten ten behoeve van rivierbeheer- of -verruiming;
    4. tijdelijke activiteiten,
    5. een en ander mits voldaan wordt aan het bepaalde in lid d onder punt 1 tot en met 3.
  6. Medewerking kan slechts worden verleend na het bereiken van overeenstemming met de rivierbeheerder.

Artikel 12 Waterstaat - Waterbergend rivierbed     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van het Maaswater, de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs, de waterhuishouding en het vergroten van de afvoercapaciteit en bescherming en behoud van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed.
  2. Waar een onderliggende bestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de onderliggende bestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming.

12.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op de voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' bestemde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de onder 12.1 genoemde functies;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het beheer en onderhoud van de waterkering;
  2. Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming Waterstaat - Waterkering is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien het voorzover zulks, gehoord de beheerder van de waterkering, verenigbaar is met het belang van de waterkering.

13.2 Bouwregels     

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de onder 13.1 genoemde functies.

Artikel 14 Waterstaat - Waterwingebied     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Waterstaat - Waterwingebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.
  2. Waar een onderliggende bestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming. De bepalingen van de onderliggende bestemming zijn uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming.

14.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op de als 'Waterstaat - Waterwingebied' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de onder 14.1 worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

14.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de basisbestemming, mits:

  1. dit niet leidt tot het toebrengen en/of kunnen toebrengen van schade aan de waterwinbelangen;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

14.4.1 Aanlegverbod     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterwingebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of doen uitvoeren:

  1. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies en installaties en het uitvoeren van werken en werkzaamheden ten behoeve van het vervoeren en/of bergen, opslaan, storten, verzinken of overslaan van schadelijke stoffen;
  2. het tot stand brengen van constructies en installaties voor het verwerken van afvalstoffen;
  3. het tot stand brengen van waterwegen.

14.4.2 Voorwaarden     

Het in 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. van ondergeschikte betekenis zijn;
  3. binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik vallen;
  4. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.

14.4.3 Uitzondering     

De in lid 14.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond is dat er geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de waterwinbelangen. Voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheersinstantie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels     

Het is verboden gronden begrepen in dit plan te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksbedrijf dan wel ten behoeve van prostitutie.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels     

17.1 Milieuzone - grondwaterbescherming Venloschol     

17.1.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbescherming Venloschol' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water.

17.1.2 Bouwregels     

Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de Omgevingsverordening Limburg worden gesteld.

17.2 Milieuzone - hydrologische beschermingszone     

17.2.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - hydrologische beschermingszone' zijn de gronden mede aangewezen voor het hydrologisch beschermen van de verdrogingsgevoelige natuurgebieden.

17.2.2 Toetsingsfunctie     

Bij de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden, alsmede bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt rekening gehouden met de in lid 17.2.1 genoemde waarden en belangen.

17.3 Vrijwaringszone - vaarweg     

17.3.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.

17.3.2 Bouwegels     

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van de vaarweg worden gebouwd

17.3.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 17.2.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de vaarweg en daarover schriftelijk advies is verkregen van de vaarwegbeheerder.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels     

18.1 Algemeen     

Bij omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders kan worden afgeweken van:

  1. in het plan genoemde, bouwhoogten en oppervlaktematen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de bouwhoogten, oppervlaktematen en dieptematen;
  2. de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m met dien verstande dat deze omgevingsvergunning uitsluitend mag worden verleend op gronden behorende bij de bestemming 'Verkeer - Railverkeer´;
  4. de regels en worden toegestaan dat antennes worden gebouwd tot een bouwhoogte van 20 m, mits de oppervlakte van de antenne niet meer dan 10 m2 bedraagt;
  5. de regels en worden toegestaan dat overige bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 10 m, mits deze hogere bouwhoogte noodzakelijk is voor een doelmatig gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  6. de regels en worden toegestaan dat waarschuwingssysteem ten behoeve van hulpverleningsdiensten worden gebouwd, mits de oppervlakte van de voorzieningen niet meer dan 10 m2 bedraagt.

18.2 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.1 kan slechts worden verleend, mits:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 19 Overige regels     

19.1 Werking onderliggende bestemmingsplannen bij voorlopige bestemmingen     

  1. Voor gronden waaraan in het plan de enkelbestemming 'Verkeer - Voorlopig' is toegekend, behouden de ten tijde van de vaststelling van dit plan geldende bestemmingsplannen hun werking met inachtneming van het bepaalde onder lid b.;
  2. Waar de enkelbestemming 'Verkeer - Voorlopig' samenvalt met een enkelbestemming uit een gemeentelijk bestemmingsplan als genoemd in bijlage 1 gelden gedurende de periode als vermeld in artikel 4.3 in de eerste plaats de regels van de enkelbestemming 'Verkeer - Voorlopig' en na deze periode de bestemmingen en aanduidingen uit het betreffende bestemmingsplan.

19.1.1 Bevoegdheid gemeenteraden     

De gemeenten Mook en Middelaar, Venray, Horst aan de Maas, Venlo, Beesel en Roermond zijn vanaf een dag na inwerkingtreding van het inpassingsplan bevoegd om, voor gronden die behoren tot het plangebied, een gemeentelijk bestemmingsplan vast te stellen, mits de enkelbestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met de bijbehorende planregels uit dit plan, in het gemeentelijk bestemmingsplan worden opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 20 Overgangsrecht     

20.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

20.3 Aanvullende bepaling     

Onder het 'daarvoor geldende plan', als bedoeld in artikel 20.1 sub c en het 'voorheen geldende bestemmingsplan', als bedoeld in 20.2 sub d, worden mede begrepen de geldende beheersverordeningen.

Artikel 21 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het inpassingsplan 'Opwaardering Maaslijn'.



Bijlagen bij regels