II Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Initiatiefnemer is voornemens 81 wooneenheden te realiseren aan Hastelweg 287 in Eindhoven. Het plan omvat de ontwikkeling van één appartementengebouw, waarin het gewenste woonprogramma voor sociale huur in beoogd is onder te brengen. De gronden zijn bebouwd met de voormalige bedrijfsgebouwen van de marechaussees en worden gesloopt t.b.v. van dit plan.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Strijp buiten de Ring 2019' biedt geen ruimte voor de realisatie van voornoemd planvoornemen binnen het plangebied. Om het plan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor de locatie. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'II Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287)'.

Het bestemmingsplan "II Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

verplicht

Topografische kaart (plangebied in rode cirkel)

1.2 Ligging en plangrenzen     

Het plangebied ligt aan de Hastelweg, Noord Brabantlaan, Beatrixkade en Zeelsterstraat in het westen van de stad. De locatie is gelegen in stadsdeel Strijp, in de wijk Oud-Strijp en in de buurt Hurk. Deze buurt is gelegen direct ten noorden en zuiden van het Beatrixkanaal en op relatief korte afstand ten oosten van de Rijksweg A2/N2. De locatie is gelegen op de grens van wonen en werken. Het plangebied is gelegen in een gedeelte van perceel D3421 (STRIJP). De oppervlakte bedraagt circa 6.500 m².

verplicht

Luchtfoto en kadastrale grenzen (plangebied blauw omlijnd)



De noordwestelijke plangrens grenst direct aan de Noord Brabantlaan. De oostelijke grens ligt aan de Zeelsterstraat-Hastelweg-Beatrixkade. De zuidgrens ligt aan een boomrijke groenstrook die parallel aan het Beatrixkanaal is gesitueerd. De westgrens grenst aan een zestal rijwoningen, die gelijktijdig met de bebouwing binnen het plangebied tot stand zijn gekomen.

1.3 Voorgaande plannen     

Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan "Strijp buiten de Ring 2019" en heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast bevat het plangebied een bouwvlak waarin bebouwing tot maximaal 10 meter hoogte is toegestaan. Voor het overige zijn er twee gebiedsaanduidingen aangegeven, namelijk 'geluidzone - industrie' en 'milieuzone - boringsvrije zone'. De geluidzone is afkomstig van industrieterrein De Hurk.

Het bestemmingsplan laat de bouw van de gewenste functie (wonen) niet toe. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden om de ontwikkeling mogelijk te maken, zodat een nieuw juridisch-planologisch kader benodigd is. Een nieuw bestemmingsplan voorziet daarin.



verplicht

Uitsnede bestemmingsplan "Strijp buiten de Ring 2019"

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectprofiel     

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling is beoogd als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Beschrijving gebied     

Het planvoornemen vindt plaats in het westen van de stad, in de buurt Hurk (op de grens met 't Ven). Strijp is één van de vijf lobben die rond het centrum zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met de blaadjes (lobben) van een bloem die rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen.

't Ven is de woonbuurt rondom het Hugo de Grootplein naar plannen van J.H. van den Broek (1947). De wijk kenmerkt zich door een regelmatig en strak patroon van brede straten waaraan aaneengesloten woonblokken bestaande uit tweelaagse huizen, deels voorzien van voortuinen. In de straten stroken openbaar groen. In de buurt is per hectare een groter aantal woningen geplaatst dan voorheen, maar door de ruime opzet wordt dit niet als zodanig ervaren. In de woningen, met aan voor- en achterzijde grote vensters, zijn voor het eerst op ruime schaal materialen toegepast als beton (vloeren, dak, balkons) en staal(kozijnen). Ook de in de buurt geïntegreerde bejaardenwoningen zijn een nieuwe ontwikkeling. De buurt, in opdracht van de Vereniging Volkshuisvesting (Philips) gebouwd, is het eerste naoorlogse woningbouwcomplex in Eindhoven.

Voor een deel van de buurt is de bereikbaarheid beter geworden als gevolg van de reconstructie van de Noord Brabantlaan. Bij de introductie van het Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV), die onder andere gebruik maakt van de Noord Brabantlaan, is de verkeersdruk voor 't Ven voor een deel verminderd. In 't Ven/Zeelsterstraat zijn nog wel een oude wegenstructuur aan te treffen met de typerende kleinschalige particuliere bebouwing, maar het gebied bevat toch vooral complexen van sociale woningbouw.



2.2 Beschrijving plangebied     

De bebouwing deed een tijd lang dienst als de vestiging van de lokale marechaussee. De bebouwing is opgericht in de jaren '80. De rijwoningen ten zuiden van de bebouwing zijn in dezelfde periode tot stand gekomen. Voordat de bebouwing binnen het plangebied tot stand is gekomen liep de Zeelsterstraat in oost-westelijke richting door het plangebied, aansluitend op de Noord Brabantlaan.

Het plangebied bestaat uit één groot gebouw, een kleiner gebouw en daaromheen groen en erfverhardingen. Het groen bestaat uit grasvelden, heesters en laanbomen. De laanbomen omringen het gehele perceel. De bebouwing bestaat uit één of twee lagen met plat dak.



verplicht

Luchtfoto plangebied en omgeving

2.3 Toekomstige situatie     

Initiatiefnemer is voornemens het pand aan Hastelweg 287 te slopen en te vervangen door nieuwbouw. De nieuwbouw bestaat uit de realisatie van een appartementengebouw met 81 appartementen voor sociale huur. Er zijn appartementen voorzien in drie types:

  • Type A: 30 appartementen à 55-60 m² b.v.o.
  • Type B: 30 appartementen à 65-70 m² b.v.o.
  • Type C: 21 appartementen à 75-95 m² b.v.o.



Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan zijn enkele uitgangspunten van belang geweest, zoals de bestaande bomen zo veel mogelijk behouden, rekening houden met geluid, een eigen buitenruimte en individuele bergingen. Dit heeft geresulteerd navolgend plan.

verplicht

Stedenbouwkundige opzet

Het gebouw is carrévormig en bevat op enkele plaatsen uitsparingen om bestaande bomen te kunnen integreren in het plan. Vanwege de carré vorm is er een geluidluwe binnenzijde dat als een groen binnenplein wordt ingericht. Het geluid vanuit industrie en wegen komt in dit bestemmingsplan aan bod in hoofdstuk 4. In paragraaf 3.8 is de omgang met bomen gedetailleerd beschreven.

Er zijn meerdere bouwhoogtes voorzien in verband met o.a. het zicht op de Noord-Brabantlaan in het noorden en de bestaande woningen in de wijk, ten zuiden en ten oosten van de planlocatie. De noordelijke vleugel bevat 6 bouwlagen en vormt op deze wijze een hoogteaccent. Naar het zuiden toe neemt het aantal bouwlagen af, zo bevat de zuidelijke zijde 3 bouwlagen en de twee zijvleugels worden voorzien van 4 (westzijde) en 5 (oostzijde) bouwlagen. De vleugel worden via een galerij aan de binnenzijde met elkaar verbonden.

In het souterrain van het gebouw is een parkeergarage voorzien voor de bewoners. Aan deze weg is ook de uit- en inrit van de parkeergarage voorzien. Deze in- en uitrit bevindt zich in het zuiden, zodat de zuidelijke woningen zo min mogelijk hinder ondervinden. Ook bevinden zich de bergingen in het souterrain.

verplicht

Stedenbouwkundig plan

In de bijlage van deze toelichting is het schetsontwerp bijgevoegd. Hierin is nader ingegaan op hoe het gebouw er uit gaat zien en is nader ingegaan op de relatie met de omgeving. Ook is uitgebreid verslag gedaan van de inspraak met de wijk.

verplicht

3D-schetsbeeld vanuit zuiden (met links de bestaande woningen Hastelweg 275-285)

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In subparagraaf 3.2.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.



Stedelijke ontwikkeling

Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Gelet op de vaste rechtspraak over dit aspect is deze ontwikkeling te kwalificeren als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro en tevens is deze ontwikkeling aan te merken als een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Hierdoor is een beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling noodzakelijk.



Beschrijving van de behoefte

Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 81 woningen in de vorm van appartementen. Het betreft woningen in de sociale huur.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld.

Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 27.000 woningen in de periode 2019 t/m 2023. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt.

Daarmee kan voor dit plan met maximaal 81 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien. In paragraaf 3.5.3 wordt nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Natuurnetwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

verplicht

Obstakelbeheergebied

Volgens de kaarten behorende bij het Rarro is het plangebied gelegen binnen het obstakelbeheergebied van de vliegbasis Eindhoven. Hierdoor bestaat een maximum bouwhoogte van 95 meter. Het bestemmingsplan maakt geen dergelijke bouwhoogte mogelijk (maximaal 20,5 meter), waardoor kan worden geconcludeerd dat kan worden voldaan aan het obstakelbeheergebied.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

verplicht

Uitsnede plangebied in kaart 3 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Beoordeling plan

Binnen het plangebied is het volgende werkingsgebied rechtstreekse regels van toepassing:

  • Stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen in 'Concentratiegebied' in 'Stedelijk gebied'. Hiervoor gelden de volgende regels.



Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling  

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.



Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.



Het planvoornemen behelst een duurzame stedelijke ontwikkeling. In dit geval is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij sloop en nieuwbouw plaatsvindt. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat dit plangebied binnen bestaand stedelijk gebied gelegen is. Daarbij wordt beoogd veel aandacht te hebben voor groen, duurzaamheid, mobiliteit en water. Zie hiervoor de paragraven 3,7, 3.8, 4.5 en hoofdstuk 5 (waterparagraaf). Wat betref mobiliteit wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid (paragraaf 3.7), dat gericht is op duurzame mobiliteit. Het plan voldoet aan en past binnen de beleidsregels zoals deze zijn opgesteld in de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven     

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen

de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Beoordeling plan

Met het planvoornemen wordt ingezet op de realisatie van een relatief hoog aantal woningen (maximaal 81). Deze ontwikkeling draagt in grote mate bij aan de gezonde groei van de stad. Het plan bevat ambities die ook in de Omgevingsvisie terugkomen, zoals een autoluwe buitenruimte, veel groen, veel openbare ruimte en klimaatadaptieve oplossingen. Het planvoornemen past goed binnen het opgestelde beleidskader van de gemeente Eindhoven.

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid     

Het bestemmingsplan maakt de bouw van circa 81 wooneenheden mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

Voor de behoefte aan woningen, zowel naar kwantiteit als naar kwaliteit, baseren we ons op het onderzoek "Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt" van Companen.

De woningbehoefte voor Eindhoven is voor de periode 2019 t/m 2023 berekend op 15.000 woningen. Deze kwantitatieve behoefte van 15.000 woningen voor de periode 2019 t/m 2023 is ook opgenomen in de Woondeal.



Woondeal

Op 7 maart 2019 hebben de minister van Binnenlandse Zaken (BZK), de provincie Noord-Brabant en het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de Woondeal ondertekend. Met de ondertekening van de Woondeal zetten partijen zich in om de woonopgave in deze regio aan te pakken.

De Woondeal helpt de gewenste versnelling van de woonopgave in Eindhoven en de andere acht gemeenten binnen het SGE te realiseren: meer woningen, op de juiste locatie en voor de goede doelgroep. De versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Dit komt in Eindhoven neer op een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ongeveer 3.000 woningen gemiddeld per jaar. De Woondeal gaat daarnaast ook over de werking van de woningmarkt (met name op het gebied van regelgeving), de plancapaciteit (de periode tot 2040) en integrale gebiedsontwikkeling in Eindhoven. De Woondeal is een eerste stap van een langjarig partnerschap met de betrokken partijen.



Versnellen woningbouwproductie

Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. De minister, de provincie en het SGE hebben hierover het volgende afgesproken in de Woondeal:

  1. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring.
  2. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouw-productie naar ca. 3.000 woningen gemiddeld per jaar.
  3. De minister, de provincie en het SGE onderzoeken of de versnelling kan worden uitgevoerd binnen de bestaande mogelijkheden. Indien aanpassingen nodig zijn in bijvoorbeeld provinciale beleidskaders, regelgeving of instrumenten, dan spannen de provincie en het SGE zich gezamenlijk in om deze wijzigingen door te voeren. De minister spant zich in om, indien nodig, het toepassen van bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte mogelijk te maken.



Monitoren van de woningbouwplanning en -programmering

De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen wordt in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld. Doel van de monitoring is om steeds een actueel, gezamenlijk beeld te hebben van wat er speelt op de regionale woningmarkt, waar knelpunten zijn of dreigen en welke strategieën moeten worden ingezet om de voortgang van de woningbouwproductie te bevorderen.



Afspraken in Woondeal over voldoende plancapaciteit

Plancapaciteit

Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen te realiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Om deze productie mogelijk te maken is ook hier bovenstaande formulering onder punt c. van toepassing. Ter onderbouwing gaat het SGE in 2020, in samenwerking met de provincie, de regionale woningbehoefte nader onderzoeken. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige afsprakenkader.



Monitoren

Op basis van het bovengenoemde monitoringssysteem bespreken de minister, Eindhoven, de provincie en het SGE jaarlijks de ontwikkeling van de feitelijke woningbouwproductie en de woningbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, evenals de (harde en zachte) plancapaciteit, met specifieke aandacht voor de betaalbaarheid. Indien nodig wordt op basis van deze monitoring extra inzet gepleegd.



Beoordeling plan

De realisatie van circa 81 wooneenheden is passend in het regionaal woonbeleid van het SGE en de Woondeal. Daarnaast is dit passend binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven, zoals is aangegeven in paragraaf 3.2.3. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening. Daarmee past het binnen de regionale afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Gemeentelijk beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

3.5.3 Woningbouwbehoefte     

Kwalitatieve behoefte

In het plangebied zijn maximaal 81 wooneenheden beoogd in de vorm van appartementen voor de sociale huur. Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse (€418 tot €711). In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat een theoretisch tekort aan appartementen in alle subregio's zichtbaar is. In Eindhoven is het theoretisch tekort naar appartementen groter.



Kwantitatieve behoefte

Uit het 3.2.2 en 3.5.1 blijkt dat ook kwantitatief voldoende ruimte is om deze woningen te realiseren. Deze ontwikkeling voorziet zowel in een kwalitatieve behoefte als kwantitatieve behoefte. Daarnaast sluit dit plan aan bij de gemeentelijke woonvisie.

3.5.4 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.



verplicht

Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied blauw omcirkeld)

Beoordeling plan Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Vanwege deze omstandigheid is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het bestemmingsplan is wat betreft archeologie uitvoerbaar.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven

Beoordeling plan

Hierboven is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven opgenomen. Zoals op deze afbeelding te zien is, ligt het plangebied niet binnen een cultuurhistorisch waardevol landschap of stedenbouwkundig gebied. Enkel de wegen direct rondom het plangebied hebben een bijzondere cultuurhistorische waarde. De Noord Brabantlaan is aangeduid als 'historische wegenstructuur na 1900'. De Zeelsterstraat is aangeduid als 'historische wegenstructuur voor 1900' met 'aan de weg gerelateerde bebouwing'. Het Beatrixkanaal is aangeduid als 'Historische waterloop' met daaromheen gelegen 'Historisch landschap'. In bijlagen 6 t/m 9 van het geldend bestemmingsplan 'Strijp buiten de Ring 2019' zijn meerdere rapporten opgenomen over de cultuurhistorie van dit gebied.



Conclusie

Het plangebied is niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. De nabijgelegen cultuurhistorische elementen worden met dit planvoornemen niet gewijzigd of aangetast. Gezien het vorenstaande doet het planvoornemen weinig tot geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden ter plaatse.

3.7 Verkeer en parkeren     

3.7.1 Verkeer     

Het plangebied is goed bereikbaar. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) is de Noord Brabantlaan een gebiedsontsluitingsweg voor de omgeving. De Hastelweg is aangewezen als wijk- en buurtontsluitingsweg. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat het plangebied goed bereikbaar is.

De ontsluiting van het terrein gaat via de zuidzijde richting de Zeelsterstraat-Hastelweg-Beatrixkade, hiermee wordt gemotoriseerd verkeer geconcentreerd op één punt waardoor het verkeer opgaat in het overige verkeer, voordat het bijvoorbeeld aansluiting zoekt op de Noord Brabantlaan.

3.7.2 Autoparkeren     

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld.

De gemeentelijke Nota Parkeernormen 2016 was gericht op voldoende parkeergelegenheid, bij voorkeur op eigen terrein. De afgelopen jaren bleek dit uitgangspunt steeds meer problemen op te leveren. Gebiedsontwikkelingen in het centrum hebben reeds een hoge planexploitatie, waarbij de huidige parkeernormen op eigen terrein niet langer reëel zijn. Met de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is het mogelijk om op een andere manier in de parkeerbehoefte te voorzien, waarbij tegelijkertijd duurzame vormen van mobiliteit in de stad worden gestimuleerd.

De gemeente Eindhoven wil de vraag naar parkeergelegenheid faciliteren op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft of verbetert. Bovendien wil de gemeente zorgen voor voldoende flexibiliteit om initiatieven in de stad te faciliteren. Nieuwe woon- en werkvormen moeten mogelijk zijn en het bijbehorende parkeeraanbod dient daarmee in overeenstemming te worden gebracht.

Een tekort aan parkeercapaciteit kan een bron van overlast in een (centrum)gebied of (woon)buurt zijn. Een goede sturing en afweging van belangen is noodzakelijk bij het oplossen van het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel.

Het doel van het toepassen van de gemeentelijke parkeernormen is ervoor te zorgen dat een (nieuwe of her)ontwikkeling op de beleidsmatig gewenste wijze voorziet in de parkeeropgave en daarmee niet leidt tot parkeeroverlast in de omgeving, waarbij de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling zo veel mogelijk wordt beperkt.

Dit project is gelegen in de zogenoemde schilwijk. Ingevolge de Nota Parkeernormen 2019 dient een mobiliteitsplan (parkeeradvies) opgesteld te worden in welk kader wordt gestreefd naar de maximale inzet van de mobiliteitscorrectie. Gelet hierop heeft initiatiefnemer een parkeeradvies laten opstellen door ter zake deskundige Michiel van Rooij, welk onderdeel uitmaakt van het schetsontwerp (Bijlage 1).

Het project bestaat uit de realisering van 81 niet-grondgebonden woningen. Hiervoor geldt volgens de parkeertool van de gemeente Eindhoven een parkeernorm van 80 parkeerplaatsen voor auto's, voor zowel bewoners als bezoekers. De locatie is gelegen binnen 400 meter van meerdere HOV-haltes, namelijk de bushaltes aan de Noord-Brabantlaan op circa 220 meter en 300 meter. Hierdoor is een mobiliteitscorrect toepasbaar in de vorm van een reductie van 25%. Hierdoor resteert een parkeervraag van 60 parkeerplaatsen, na aftrek van 20 parkeerplaatsen.

Bij de projectlocatie worden 56 parkeerplaatsen gerealiseerd voor de toekomstige bewoners en bezoekers in het soutterain van het gebouw, zie navolgende afbeelding. De overige opgave van 4 parkeerplaatsen wordt in de openbare ruimte gerealiseerd. Na een parkeerdrukmeting is gebleken dat binnen 100 meter nog ruimte is voor 30 parkeerplaatsen.

verplicht Situatietekening souterrain

3.7.3 Fietsparkeren     

Conform de parkeernorm zijn 230 stallingen benodigd. Deze worden deels gerealiseerd voor de bewoners in de bergingen, waar plaats is voor minimaal 2 fietsen per berging (81 bergingen). Ook worden 30 fietsenbergingen gerealiseerd buiten de bergingen, in de parkeerkelder. Ten derde worden in de openbare ruimte (nabij de entree van de parkeerkelder) parkeerplaatsen voorzien voor bezoekers met fiets. Dit betreffen minimaal 38 plaatsen, waardoor aan de parkeernorm voor fietsen kan worden voldaan.

3.7.4 Conclusie     

Concluderend kan worden gesteld dat het plan voldoet aan de Nota Parkeernormen.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Onderhavig plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.



verplicht

Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017

In de huidige situatie is sprake van 2.075 m² groen in het plangebied (op eigen terrein in de bestemming Maatschappelijk). Er is voor de realisatie van het bouwplan 4-8 m² groen per wooneenheid benodigd conform het Groenbeleidsplan. In de nieuwe situatie zal er circa 3.210 m² groen aanwezig zijn. Ook zal een binnenhof worden gerealiseerd met circa 620 m² groen. Dit betekent dat er ruim kan worden voldaan aan de norm. Er zal circa 14 m² per woning worden toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan is groen integraal bij de plan betrokken, zoals ook uit het schetsontwerp is op te maken (Bijlage 1).

Gelet op het voorgaande voldoet het plan aan het Groenbeleidsplan.



Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Op deze ontwikkeling is de beleidsregel niet van toepassing, omdat sprake is van een plangebied met de bestemming 'Maatschappelijk' (met bouwvlak). Er is geen openbaar groen aanwezig. Zoals uit het voorgaande blijkt, wordt groen integraal in de planvorming betrokken.

3.8.2 Beleid Bomen     

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

3.8.3 Bomeneffectanalyse     

De werkzaamheden die het bouwplan tot stand brengt vinden plaats binnen de invloedssfeer van bomen. Om deze reden is een Boom Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Hierna volgen de conclusies en aanbevelingen.



Conclusies BEA:

Ten eerste is een visuele inspectie uitgevoerd. Uit de visuele boominspectie, van in totaal 44 bomen binnen het projectgebied, zijn de volgende constateringen gekomen:

  • 21 bomen hebben een goede conditie.
  • 14 bomen een matige conditie.
  • 9 bomen hebben een slechte conditie. Voor 3 bomen (boom nummer 36, 37 en 38) wordt aangeraden om nader onderzoek te doen met het oog op de veiligheid van de bomen.



Vervolgens is getoetst welke bomen verwijderd moeten worden in verband met de nieuwbouw. Hieruit kon het volgende worden geconcludeerd. Het nieuwe gebouw is in het huidige ontwerp geprojecteerd over de boom nummers 14, 20, 34, 35 en 44 en zullen daarom moeten worden gekapt. Daarnaast worden in het huidige ontwerp de bomen 12, 13, en 43 verwijderd, omdat deze (te) dicht op de toekomstige bebouwing staan. Tot slot is het nodig om de bomen 25, 26, 27 en 28 te kappen omdat deze zich binnen de contour van een fietsenstalling bevinden. In totaal gaat het om 12 bomen die wegens de bebouwing gekapt moeten worden. Daarnaast zijn er 5 bomen (boom nummer 29, 30, 31, 32 en 33) die in slechte conditie verkeren.

In het huidige ontwerp zijn in totaal 17 bomen die vanwege de slechte conditie en/ of de geplande bebouwing verwijderd worden. Voor 12 van deze bomen moet, als onderdeel van de omgevingsvergunning, een kapvergunning worden aangevraagd. De overige 5 bomen zijn niet kapvergunning plichtig.

De 12 kapvergunning plichtige bomen moeten volgens art. 5 Verordening Bomen 2015 worden gecompenseerd, waarbij een rode reden van toepassing is, namelijk het kappen van bomen vanwege nieuwbouw. Dit kan worden gecompenseerd door herplant of financiële compensatie via storting in het Compensatiefonds bomen. Hierover meer in de volgende paragraaf 3.8.4.

Naast het vaststellen van de bomen die verwijderd moeten worden is gekeken naar de maatregelen die getroffen moeten worden voor de te behouden bomen tijdens de sloop en bouwwerkzaamheden. De sloop en bouwwerkzaamheden zullen namelijk invloed uitoefenen op de bomen, zowel ondergronds als bovengronds. Hierbij kan schade aan de bomen ontstaan. Naast de schade die aan bomen kan ontstaan zijn in 6 bomen zijn nesten aangetroffen van de ekster en houtduif. Conform de Wet natuurbescherming dient hier bij een toekomstige uitvoering op een gepaste manier mee omgegaan te worden.

Om schade aan de bomen te voorkomen wordt aanbevolen de in hoofdstuk 4 genoemde maatregelen te treffen. Daarnaast wordt aanbevolen om tijdens de bouw- en sloopwerkzaamheden een bomenwacht in te stellen.



Aanbevelingen:

  • Geadviseerd wordt om voor 7 bomen die in matige conditie verkeren, boom nummer 36 t/m 42 nader te onderzoeken hoe de conditie kan worden verbeterd.
  • Boom 20 kan worden verplant. Dit vraagt wel enige voorbereiding die liefst twee jaar van tevoren moet beginnen.
  • Boom 25, 26, 27 en 28 conflicteren in het huidige ontwerp met de beoogde locatie van een fietsenstalling. De bomen hebben een goede conditie en zijn goed onderhouden. Aanbevolen wordt daarom om de fietsenstalling indien nodig te verplaatsen en de bomen te behouden.
  • Aanbevolen wordt om 8 bomen (boom nummer 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35 en 44), die in slechte conditie verkeren, op korte termijn te verwijderen.
  • De levensduur van boom 12 en 13 is 5 tot 10 jaar door de essentaksterfte. Gezien deze verkorte levensduur wordt aanbevolen de bomen te kappen. Indien de bomen behouden blijven dienen ze voor de bouwwerkzaamheden door een European Treeworker te worden gesnoeid.



Beoordeling voor plan

De conclusies en aanbevelingen zijn meegenomen in het verdere ontwerpproces. Zo is de fietsenstalling op basis van de bovengenoemde resultaten verplaatst, zodat bomen 25, 26, 27 en 28 niet gekapt worden. In totaliteit worden er dus 13 bomen gekapt om een 'rode reden'. Daarnaast zijn er 5 bomen die in slechte conditie verkeren. Deze 5 te kappen bomen worden om een 'groene reden' gekapt. Ten slotte is aanbevolen boom 20 te verplanten. Er is ervoor gekozen dit niet te doen vanwege de te hoge risico's van sterfte na een zeer kostbare verplanting.

3.8.4 Compensatieplan     

De Gemeente Eindhoven hecht veel waarde aan groen, waardoor ook in deze fase van het project moet worden nagedacht over groen en compensatie van de te kappen bomen. Dit is in het Groenbeleidsplan 2017 (vastgesteld door Raad d.d. 31 januari 2017) in de 'Procesafspraak groenplannen' bevestigd. De "Procesafspraak groenplannen" luidt als volgt: "Bij (her)ontwikkeling van gebouwen of gebieden moet de initiatiefnemer een groenplan opstellen. Het groenplan voor dit project is opgenomen in bijlage C van de BEA (Bijlage 2 bij deze toelichting). In deze bijlage wordt een inventarisatie van het huidige groen gegeven en wordt toegelicht hoe het groen er in de toekomstige situatie uit gaat zien.

Omdat beoogd is 13 bomen te kappen is een compensatieplan benodigd. In het Bomencompensatieplan, Van Helvoirt is inzichtelijk gemaakt op welk manier het groen op de locatie gecompenseerd kan worden. Volgens art. 5 Verordening Bomen 2015 moet namelijk worden voldaan aan de compensatieplicht (herplant of financiële compensatie) voor het kappen van bomen. De compensatieplicht is afhankelijk van de reden waarom de boom gekapt wordt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen groene of rode reden. Het kappen van bomen met een rode reden is compensatie plichtig. Rode redenen zijn alle redenen voor velling die niet voortkomen uit groenbeheer of andere maatregelen die onderdeel uitmaken van het Programma Groen en recreatie. Wanneer het vellen van bomen een groene reden heeft, hoeft er volgens art. 5 Verordening Bomen 2015 niet altijd gecompenseerd te worden. Groene redenen zijn bijvoorbeeld groene beheermaatregelen of maatregelen ten gunste van natuur, landschap en ecologie, deze hoeven in beginsel niet gecompenseerd te worden.

In dit project is een rode reden van toepassing, namelijk het kappen van bomen vanwege herontwikkeling van het gebouw. Ook is een groene reden van toepassing: drie bomen zijn in slechte staat/conditie. Daarom moeten de 10 kapvergunning plichtige worden gecompenseerd.

Om de hoogte van het compensatiebedrag voor herplant of financiële compensatie te bepalen is voor de bomen een monetaire waardebepaling uitgevoerd. Dit is gedaan op basis van de NVTB-methode, waarbij de financiële vervangingswaarde wordt berekend. Hierbij is het uitgangspunt dat de kosten worden berekend om een vergelijkbare boom op een vergelijkbare locatie opnieuw te realiseren. De kosten voor de herplant of het te storten bedrag in het compensatiefonds bomen moeten in principe ten minste gelijk te zijn aan de (monetaire) waarde van de te kappen bomen.

In het plan zijn 13 bomen niet duurzaam in te passen. De te vellen bomen worden op locatie gecompenseerd met nieuwe aanplant. In het Schetsontwerp, Workframe zijn reeds bomen ingetekend in het binnenhof, de invulling hiervan wordt nader bepaald. Op de locatie van het binnenhof is de bodem in de huidige situatie verhard. Daarnaast is de bodemsamenstelling op het moment van schrijven niet inzichtelijk. Er is daarom voor gekozen om groeiplaatsverbetering toe te passen in de vorm van teelaarde. Kosten voor de aanleg van de geschikte groeiplaats is daarom opgenomen in het compensatieplan. Het sortiment draagt bij aan de verhoging van de biodiversiteit en ecologie in de stedelijke omgeving. De bomen zijn geselecteerd op de hoge nectar-, vrucht- en zaadproductie.

De totale waarde van het plantgoed bedraagt ca. € 5.905,-. Merendeel van de kosten van de bomencompensatie zijn te wijden aan het groeiplaatsverbetering en nazorg van de bomen. Met dit model kunnen de bomen voor de beoogde omlooptijd onbelemmerd uitgroeien. In de berekening zijn de kosten opgenomen van het plantmateriaal en het bodemsubstraat (teelaarde), dat nodig is om de groeiplaats duurzaam in te richten. Kosten voor het afgraven en afvoeren van grond en andere kosten zoals verkeersmaatregelen zijn niet doorberekend.

Met de beschreven compensatie conform het compensatieplan kan worden voldaan aan de Groenbeleidsplan en de Verordening bomen.

3.9 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.



Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.



Toepassing plangebied

Voor de toetsing van de VNG-brochure is een milieuzoneringsanalyse uitgevoerd door Peutz. In de rapportage is ingegaan op de richtafstanden voor de aspecten "geur", "stof" en "gevaar". Voor het aspect "geluid" wordt inzake de milieuhygiënische inpasbaarheid van het plan in paragraaf 4.2 nader op dit onderwerp ingegaan, omdat er een akoestisch onderzoek industrielawaai is uitgevoerd. De rapportage van de milieuzoneringsanalyse is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hierna worden ingegaan op de conclusies uit dit rapport.

Uit de uitgevoerde milieuzoneringsanalyse blijkt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de geprojecteerde woningbouw voor dit plan in relatie tot de omliggende bedrijvigheid en de bij deze bedrijvigheid horende milieuaspecten "geur", "stof" en "gevaar". Ter plaatse van het plangebied zal geen sprake zijn van geurhinder, stofhinder of gevaar ten gevolge van activiteiten van omliggende bedrijven. De voorgenomen plannen zullen bovendien de omliggende bedrijven niet (verder) beperken in hun huidige (vergunde) of toekomstige bedrijfsvoering, mede gezien het feit dat op dit moment reeds in het plangebied woningen aanwezig zijn (zowel de bestaande woningen Hastelweg 275 t/m 285 (tussen het plangebied en het Beatrixkanaal) als het begeleid wonen door 20 à 25 personen in het pand op de planlocatie.



De conclusie is dat kan worden voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.



4.2 Geluid     

4.2.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde (48 dB) en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Dit planvoornemen maakt geluidsgevoelige objecten mogelijk. Het plangebied is gelegen binnen geluidzones van wegen en industrie (industrieterrein De Hurk). Het plangebied is niet gelegen binnen geluidzone(s) van railverkeer of luchtvaart. Voor de aspecten wegverkeerslawaai en industrielawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Peutz. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. In het navolgende is de conclusie uit dit akoestisch onderzoek weergegeven.

4.2.2 Wegverkeerslawaai     

De geluidbelasting vanwege wegverkeer en het industrieterrein overschrijden in het plangebied bij alle woningen de voorkeursgrenswaarden. Bij één woning wordt ook de maximaal toelaatbare geluidbelasting (voor industrie) overschreden. Maatregelen aan de bron of in de overdracht zijn in voorliggende situatie niet toereikend en/of niet gewenst vanuit bijvoorbeeld stedenbouwkundig oogpunt.

Aan het bouwplan worden maatregelen voorzien teneinde aan de randvoorwaarde van het gemeentelijk geluidbeleid te voldoen dat iedere woning dient te beschikken over een geluidluwe zijde: waar dit nodig is zal de galerij aan de binnenzijde van het carré (gedeeltelijk) dichtgezet / verglaasd worden. Ook wordt bij één woning de buitenruimte (gedeeltelijk) dichtgezet / verglaasd. Rekening houdend met de genoemde maatregelen, kan het bouwplan als akoestisch inpasbaar beschouwd worden. Wel dienen hogere waarden vastgesteld te worden, parallel met de bestemmingsplanwijziging. De nadere dimensionering van de genoemde maatregelen zal bij de verdere uitwerking van de bouwplannen betrokken worden.

4.2.3 Conclusie     

Wat betreft railverkeer en luchtvaartverkeer vormt geluid geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Wat betreft wegverkeerslawaai en industrielawaai is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat na het nemen van enkele nog concreet uit te werken maatregelen een akoestisch inpasbare situatie kan worden gerealiseerd. Er moet een hogere waarden besluit worden vastgesteld voor alle woningen. Het bestemmingsplan is wat betreft geluid uitvoerbaar.

4.3 Luchtkwaliteit     

4.3.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.5 Planbeschrijving en toetsing     

Het planvoornemen ziet op de realisatie van 81 appartementen op de locatie waar in de huidige situatie sprake is van een gebouw met maatschappelijke bestemming. Op basis hiervan kan worden gesteld, voor zover daarvan al sprake is, dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter hoogte van de Noord Brabantlaan zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.

Uit de monitoringstool blijkt dat de optredende concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied ruim onder de in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) gestelde grenswaarden liggen. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.4.2 Risicobronnen     

Transport

Het plangebied bevindt zich nabij de Noord Brabantlaan. Deze transportroutes is niet vermeld in de Regeling Basisnet, maar is door de gemeente Eindhoven wel opgenomen in de rapportage "Transport gevaarlijke stoffen door de gemeente Eindhoven - actualisatie van het onderzoek naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven" (vastgesteld in 2010). Hierin wordt aangegeven dat deze weg geen plaatsgebonden risico heeft, maar wel een invloedsgebied. Het plan ligt binnen dit invloedsgebied.

verplicht

Uitsnede risicokaart gemeente Eindhoven

(plangebied = rood omlijnd; groen = invloedsgebied Noord Brabantlaan)



In de Visie Externe Veiligheid Eindhoven uit 2009 worden hierbij enkele voorwaarden gesteld. Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Aangezien het plan meer dan 50 woningen betreft, past het plan niet binnen het criteria van de standaardverantwoording van de gemeente Eindhoven. Hierdoor dient er een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hierbij dient ook de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld te worden een advies uit te brengen.

4.4.3 Verantwoording groepsrisico     

De Noord Brabantlaan valt niet onder de Regeling Basisnet, maar in deze situatie dient hier conform het gemeentelijk beleid wel een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Het groepsrisico wordt in dit geval verantwoord aan de hand van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.



Zelfredzaamheid

Toekomstige bewoners zijn zelfredzaam. Zo wordt men geïnformeerd over de risico's van de Noord Brabantlaan. Bij calamiteiten zullen er meer dan voldoende vluchtmogelijkheden uit de woning zijn en in een andere richting dan de Noord Brabantlaan (vluchten van de bron af).



Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

De bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is voldoende. Het plangebied is driezijdig te bereiken Noord Brabantlaan, Zeelsterstraat-Hastelweg-Beatrixkade en de doorlopende Hastelweg). Er zijn voldoende blusvoorzieningen aanwezig en de hulpdiensten zijn binnen de gestelde opkomsttijden ter plaatse.



De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Het maatgevend scenario op deze locatie is een explosie, aangezien er hoofdzakelijk vervoer van LPG, diesel en benzine over de Noord Brabantlaan plaatsvindt. De LPG-branche past een hittewerende coating toe op de LPG-tankwagens. Deze bekleding zorgt ervoor dat het ten minste 75 minuten duurt voordat een warme-BLEVE (explosie) kan plaatsvinden. In deze tijd zou het gebouw ontruimd kunnen worden. In 2016 is de circulaire effectafstanden LPG-tankstations vastgesteld. In deze circulaire wordt een afstand van 160 meter gehanteerd tot zeer kwetsbare objecten. Op de afstand van 160 meter is de stralingsbelasting 35 kw/m². Omdat deze belasting van zeer korte duur is geeft het gebouw voldoende bescherming en zijn op deze afstand verminderd zelfredzame personen die zich in het gebouw bevinden voldoende beschermd. Het hoofdgebouw is op circa 140 meter van de weg gelegen.

4.4.4 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.5 Duurzaamheid     

4.5.1 Duurzame en gezonde ontwikkeling van Eindhoven in het hart van de Brainportregio     

Alles wat we als gemeente doen draagt bij aan een goede kwaliteit van leven, nu en in de toekomst. Met name hier in Eindhoven maar ook daarbuiten. Om te werken aan een goede kwaliteit van leven in Eindhoven zorgen we er voor dat we de stad zowel boven- als ondergronds zodanig ontwerpen en inrichten dat deze vanuit economisch, ecologisch en menselijk oogpunt gezond, aantrekkelijk en toekomstbestendig is: gezonde en duurzame verstedelijking. In een gezonde stad is ruimte voor de natuur en duurzame voedsel-, energie-, water-, grondstoffen- en afvalkringlopen. Niet alleen hier en nu maar ook elders in de wereld en voor volgende generaties.

Kwaliteit van leven wordt in steeds grotere mate bedreigd door globale problemen als klimaatverandering en luchtvervuiling. Integrale duurzaamheid gaat daarom ook in deze opgave verder dan de gebouwen alleen. We streven ernaar in elk project ook het gebied/ de openbare ruimte te verduurzamen en daarmee een integrale bijdrage te leveren aan kwaliteit van leven in Eindhoven.

4.5.2 Een systeemaanpak     

De gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energie-neutrale, flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad; The Natural Step-aanpak.

4.5.3 Natural Step: 4 principes van een duurzame samenleving     

The Natural Step Aanpak is eind jaren '80 ontstaan in Zweden in een nauwe samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven; een Triple Helix. In de kern van The Natural Step-aanpak vinden we vier duurzaamheidsprincipes, gebaseerd op de ecologische en sociale systeemeigenschappen. Aan de basis van deze principes ligt ruim 20 jaar wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan bij bedrijven, gemeenten, scholen en non-profit organisaties over de hele wereld.

De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen we zien als spelregels. Houden we ons aan deze regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap willen ontwikkelen.



verplicht

verplicht Niet meer en sneller stoffen uit de aardkorst in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
verplicht Niet meer en sneller natuurvreemde stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
verplicht De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen.
verplicht Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het kunnen vervullen van hun behoeften.

4.5.4 Ambities duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.5.5 Planbeschrijving     

PV-panelen, gasloos en de nieuwe eisen vanuit het Bouwbesluit (BENG / TO-juli) worden als uitgangspunt genomen bij de bouw. Daarnaast is de initiatiefnemer met de gemeente Eindhoven in gesprek om aan te sluiten op het warmtenet. Alternatief is wellicht een WKO-installatie. Als beide niet haalbaar blijken wordt wellicht gekozen voor een luchtwarmtepomp-oplossing. Daarnaast wordt het gebouw natuurinclusief gebouwd, zoals ook uit het schetsontwerp blijkt (Bijlage 1).

4.6 Bodem     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In dit kader is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.

4.6.1 Verkennend bodemonderzoek     

Op basis van het vooronderzoek worden de in de navolgende tabel vermelde deellocaties onderscheiden.

  • Deellocatie A: verontreiniging met zware metalen en puinhoudende ondergrond;
  • Deellocatie B: olieverontreiniging langs de perceelsgrens;
  • Deellocatie C: overige terrein met plaatselijk een puinverharding;
  • Deellocatie D: opslag diverse gevaarlijke stoffen.

Deellocatie A: verontreiniging met zware metalen en puinhoudende ondergrond

In de ondergrond werden zoals verwacht bijmengingen met puin, glas, afval en zinkassen waargenomen. Met de HXRF-meter zijn in deze laag verhoogde waarden voor zware metalen gemeten. De sterk verhoogde gehaltes aan zware metalen gemeten HXRF-waarden zijn analytisch bevestigd. De ondergrond is overwegend sterk verontreinigd met koper, lood en zink en licht verontreinigd met arseen en cadmium. Het eerder aangetoonde historische geval van ernstige bodemverontreiniging is hiermee bevestigd. Aangenomen wordt dat de omvang vanwege het immobiele karakter van de verontreiniging niet veranderd is en 320 m³ bedraagt. De verontreiniging bevindt zich op circa 0,8 m-mv of dieper.

In de puinhoudende ondergrond is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond. In de sterk verontreinigde grond is eveneens geen PFAS aanwezig.



Deellocatie B: olieverontreiniging langs de perceelsgrens

In de ondergrond werden plaatselijk zwakke bijmengingen met kooldeeltjes waargenomen. De meest verdachte laag blijkt niet verontreinigd te zijn. Aangenomen mag worden dat de olieverontreiniging zich niet op het onderhavige perceel bevindt.



Deellocatie C: overige terrein met plaatselijk een puinverharding

Op het terrein is een puinverharding aanwezig met een oppervlakte van circa 485 m². De dikte van de puinlaag bedraagt circa 0,3 m. In de puinlaag is zintuiglijk geen asbest aangetroffen. Analytisch is wel asbest aangetoond. Het betreft asbestcement en losse vezels. De maximale (indicatieve) gewogen asbestconcentratie bedraagt 7 mg/kg d.s. Omdat het aangetoonde gehalte kleiner is dan helft van de hergebruikswaarde (i.q. 50 mg/kg d.s.), mag worden aangenomen dat het puin niet verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het puin voldoet voor hergebruik indicatief aan klasse "N-Bouwstof".

Verder is op het overige bij één boring een zwakke bijmenging met kooldeeltjes waargenomen. De grond blijkt plaatselijk licht verontreinigd te zijn met cadmium, lood en PAK. In de verdachte bodemlagen zijn enkele PFAS-parameters verhoogd aangetoond. De normen voor klasse landbouw/natuur worden echter niet overschreden. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel, zink en xylenen. De aangetoonde gehaltes zijn dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.



Deellocatie D: opslag diverse gevaarlijke stoffen

Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. De grond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium, nikkel en xylenen. De aangetoonde gehaltes in het grondwater zijn dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

4.6.2 Conclusie     

Ter plaatse van deellocatie A is sprake van een saneringsopgave. Hiervoor wordt een BUS melding dan wel saneringsplan opgesteld en ingediend bij bevoegd gezag (Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant). De overige onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning is het noodzakelijk om na sloop van de huidige bebouwing de grond te onderzoeken ter plaatse van de gesloopte bebouwing."

4.7 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

4.7.1 Gebiedsbescherming     

Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Brabant of een EVZ . Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN betreft een EVZ welke direct ten zuiden van het plangebied ligt in de vorm van het Beatrixkanaal. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zal het kanaal niet fysiek wijzigen en zullen de omgevingscondities op dit kanaal nagenoeg gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNB/EVZ niet worden aangetast.

Voor Natura 2000-gebieden geldt dat het plangebied op grote afstand hiervan is gelegen (circa 6,2 km). Gezien de aard en de beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat eveneens geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden. Ter bepaling of er sprake is van stikstofdepositie is een berekening uitgevoerd. Uit deze berekening is geconcludeerd dat geen sprake is van stikstofdepositie door toedoen van dit project (bouw- en gebruiksfase) op het nabijgelegen Natura 2000-gebied "Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux". Er is sprake van 0,00 mol/ha/jaar depositie van stikstof. De rapportage is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

4.7.2 Soortenbescherming     

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat deze in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid moeten worden uitgevoerd. In het kader van een bestemmingsplanwijziging ten behoeve het planvoornemen om woningbouw te realiseren, is door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek (quickscan) een beoordeling gemaakt van de mogelijke effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de resultaten en conclusies.



Resultaten quickscan

In het plangebied komen algemene broedvogels en zwaar beschermde gebouwbewonende vleermuissoorten zoals de gewone dwergvleermuis mogelijk voor. Door de voorgenomen werkzaamheden vinden mogelijk negatieve effecten plaats op deze beschermde soorten en worden (mogelijk) verbodsbepaling van de Wnb overtreden. Door middel van mitigerende maatregelen is het mogelijk om overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van algemene broedvogels te kunnen voorkomen. Voor het bepalen van de aan- of afwezigheid van gebouwbewonende vleermuissoorten is vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit soortgerichte onderzoek heeft plaatsgevonden tussen april en september 2020 conform het vleermuisprotocol (NGB, 2017) en is eveneens bijgevoegd in de bijlage van deze toelichting (Bijlage 8).



Nader onderzoek vleermuizen

Op basis van de bevindingen van het vleermuisonderzoek en aansluitende effectbeschrijving, is geconcludeerd dat als gevolg van de werkzaamheden geen effecten op vleermuizen plaatsvinden. Daarom zijn in het kader van de soortbescherming van de Wnb vervolgstappen niet aan de orde. Ook hoeft geen ontheffing Wnb aangevraagd te worden.



Wel dient rekening gehouden te worden met mitigerende maatregelen:

  • Bij het eventuele aantreffen van vleermuizen of andere beschermde soorten: leg de werkzaamheden stil en schakel een deskundig ecoloog in. Bepaal in samenspraak met de ecoloog vervolgstappen.
  • Maak geen gebruik van aanvullende verlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst om effecten als gevolg van verstoring op de foerageergebieden en vliegroutes te voorkomen.

4.7.3 Algemene zorgplicht     

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.

4.7.4 Conclusie     

Het planvoornemen heeft geen negatieve gevolgen op beschermde natuur en soorten, zoals uit het voorgaande is gebleken. Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect natuur uitvoerbaar.

4.8 Milieueffectrapportage     

4.8.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

4.8.2 Geen stedelijk ontwikkelingsproject     

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.



Beoordeling plan

Het planvoornemen betreft de realisatie van 81 wooneenheden in de vorm van appartementen. De appartementen worden voorzien in een tweetal nieuwe gebouwen met 3 tot 6 bouwlagen en een footprint van 1.660 m². In de huidige situatie is een gebouw aanwezig tot 2 bouwlagen met een footprint van 1.537 m².

Deze woningbouwtypen en bouwvolumes komen overeen met de directe omgeving van het plangebied. Zo zijn met name ten noordwesten van het plangebied meerdere meerlaagse bedrijfsgebouwen aanwezig.

Het plangebied is gelegen in hoog stedelijk gebied, binnen de bebouwde kom van Eindhoven en nabij de Noord Brabantlaan. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur (Noord Brabantlaan, Hastelweg, Zeelsterstraat en Beatrixkade). De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald. Het toekomstige verkeer gaat op in het heersende verkeersbeeld. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) is de Noord Brabantlaan een belangrijke gebiedsontsluitingsweg voor de omgeving. De Hastelweg is aangewezen als wijk- en buurtonsluitingsweg. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. Er wordt een parkeergarage gerealiseerd.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken (bodem, bomeneffectanalyse, flora & fauna, milieuzonering, geluid en water/duurzaamheid) aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Hierdoor heeft de planontwikkeling een positief effect op het plaatselijke milieu.

4.8.3 Conclusie     

Hieruit kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan II Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.

In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptatiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.



De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.



Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.



Ontwerpnorm waterberging privaat terrein

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in de regels van dit bestemmingsplan.



Stimulans klimaatadaptatiebeleid

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.



Principewerking van de rekentool

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.



De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.



In bijlage 'rekentool waterberging' wordt de werking van de rekentool in detail beschreven.



5.4 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.4.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
Hoofdwatergang cq open water Nee
zijwatergang Nee
Keurgebied binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Landelijke afvoernorm binnen plangebied Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Zie paragraaf 4.6
Infiltratie praktisch mogelijk? Ja, matige doorlatendheid (zie bodemonderzoek, Bijlage 5)
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.4.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water     

Bodemopbouw

Uit het bodemonderzoek is gebleken dat de bodem overwegend bestaat uit fijn zand, afgewisseld met leem- en veenlagen. Het maaiveld bevindt zich op circa 19 m+NAP. De doorlatendheid van de bodem is als 'matig' te kwalificeren.



Grondwaterstanden

Uit de bemonstering van een bestaande en nieuwe peilbuis is gebleken dat de grondwaterstand zich bevindt op 3,70-3,95 m-mv. Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Op de onderzoekslocatie en in de omgeving vindt voor zover bekend geen grondwateronttrekking plaats.



Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied valt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. In het plangebied bevinden zich geen watergangen in beheer van het waterschap. Het Beatrixkanaal ligt op relatief korte afstand van het plangebied.

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.5.1 Verharding en berging     

De huidige situatie op kavel:

  • 2.075 m² groen
  • 1.537 m² gebouw
  • 2.878 m² verharding (rijbaan trottoir en parkeren)



Nieuwe situatie volgens schetsplan:

  • 3.210 m² groen
  • 620 m² groen binnenhof
  • 1.660 m² woongebouw
  • 905 m² verharding (rijbaan + hellingbaan
  • 95 m² fietspad



Het planvoornemen resulteert in een aanzienlijke afname van het verharde oppervlakte, namelijk circa 1.755 m². Initiatiefnemer is voornemens een groen dak te realiseren. Dit wordt in een later stadium verder uitgewerkt, omdat in deze fase nog niet duidelijk hoeveel PV-panelen nodig zijn. Er is namelijk nog geen duidelijkheid of de toekomstige appartementen worden aangesloten op het gemeentelijke warmtenet. Dit heeft grote invloed op het aantal PV-panelen. Voor dit plan is de rekentool van de gemeente Eindhoven gehanteerd. De resultaten ervan zijn weergeven in het schetsontwerp (Bijlage 1). Indien het groen dak wordt gehanteerd is aanvullend geen waterberging benodigd. Indien een groen dak niet realiseerbaar blijkt, dan wordt een waterberging gerealiseerd op eigen terrein, zoals ook in de regels van dit bestemmingsplan is gewaarborgd.

5.5.2 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "II Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.



Inleidende regels (Artikel 1 en 2)

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.



Bestemmingsregels

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 3)

De straat is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Slechts bouwwerken passende in de bestemming zijn toegelaten.



Bestemming 'Wonen' (Artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de 81 nieuw te realiseren wooneenheden in het appartementengebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Daarnaast zijn er specifieke regels opgenomen voor aan- en bijgebouwen.



Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.



Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene aanduidingsregels bevatten bepalingen die gelden ter plaatse van bepaalde aanduidingen. In dit geval betreft dit een geluidzone t.b.v. industrielawaai van industrieterrein De Hurk en een boringsvrije zone.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.



Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven
  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden
  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In onderhavig geval zal een anterieure overeenkomst gesloten worden zodat geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.



Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 10 maart 2021.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

In december 2020 zijn omwonenden en het bestuur van Wijkoverleg 't Ven per brief geïnformeerd over het planvoornemen en de procedure van dit bestemmingsplan. Wijkoverleg 't Ven heeft positief gereageerd op de voorgenomen plannen.

Daarnaast is in het voortraject met de buurt gesproken. De resultaten zijn verwerkt in het schetsontwerp (Bijlage 1). Op de navolgende afbeelding is een korte samenvatting van de gesprekken weergegeven.

Daarna zijn omwonenden schriftelijk geïnformeerd over de terugkoppeling van de gesprekken en de procedure zoals Woningbelang die wil volgen. Hierop is d.d. 20-12-2020 door niemand op gereageerd.

Daarnaast is er contact geweest met de ondernemersvereniging 'De Hurk'. Ze hebben aangegeven niet belemmerd te willen worden in hun bedrijfsvoering c.q. gebruiksmogelijkheden en hebben gevraagd om een gesprek. In een nog te volgen overleg zal Woningbelang aangeven dat een onderzoek heeft plaatsgevonden (door Peutz red.), en dat daaruit blijkt dat de omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden gehinderd of belemmerd (zie ook paragraaf 4.1).

29 maart 2021 is een informatieavond geweest waarbij de initiatiefnemer, architect en gemeente aanwezig waren. Het plan is positief ontvangen.



Trefpunt Groen

8 december zijn de plannen gepresenteerd aan Trefpunt Groen. De stichting heeft laten weten zeer tevreden te zijn met de omgang met bestaande bomen en de insteek over nieuw groen.



Stichting Wederopbouw

14 december zijn de plannen besproken bij Stichting Wederopbouw. De stichting heeft laten weten positief te zijn over het planvoornemen.



9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn negentien zienswijzen ontvangen. De zienswijzen worden ongegrond verklaard en leiden niet tot aanpassing van het bestemmingsplan (regels en/of verbeelding).



Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan II Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80397-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Actualisatie nota parkeernormen 2019     

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.8 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.10 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.15 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.17 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.20 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.21 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.22 Dove gevel     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in het geval van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai) of 35 dB(A) (in geval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.23 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.25 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.26 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.27 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.

1.28 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.29 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.30 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.31 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in behorende bij deze regels.

1.32 Parkeerbalans     

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.33 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.34 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.35 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.36 Supermarkt     

een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.

1.37 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.38 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.39 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.40 Voorgevelrooilijn     

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.41 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.42 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.43 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.44 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.45 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 2 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, is de maximum bouwhoogte 4 m.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Bestemming     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. bijgebouwen;



met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;



met dien verstande dat:

  1. een woning mag niet worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. het maximum aantal woningen 81 bedraagt;
  4. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
  3. de maximale geluidbelasting op de gevel van een woning mag niet meer bedragen dan de wettelijk vastgelegde voorkeursgrenswaarde, dan wel de voor die gevel ingevolge de Wet geluidhinder door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere waarde met de daaraan gestelde voorwaarden zoals opgenomen in Bijlage 2.

4.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m².

4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn is 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

4.3.2 Strijdig gebruik     
  1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  2. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels     

6.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels     

7.1 Geluidzone - industrie     

Binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan, tenzij wordt aangetoond de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden en als sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde daarvoor door het bevoegd gezag ontheffing is verleend.

7.2 Milieuzone - boringsvrije zone     

7.2.1 Milieuzone - boringsvrije zone     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

7.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden     
  1. Het is verboden om boringen of grondwerkzaamheden te verrichten zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, als de diepte meer is dan 10 m beneden maaiveld.
  2. De omgevingsvergunning wordt geweigerd als de werkzaamheden de beschermende kleilaag kunnen aantasten.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

8.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten en afmetingen;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  4. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  5. de bestemmingsbepaling en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  6. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 9 Overige regels     

9.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

9.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 9.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

9.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

9.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 Overgangsrecht     

10.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan II Strijp buiten de Ring 2019 (Hastelweg 287).