|
Naar verwachting treedt op 1 januari 2022 de Omgevingswet in werking. Eindhoven heeft ervoor gekozen om alle bestemmingsplannen op dat moment zo actueel mogelijk te hebben. Het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005' is op 3 april 2007 vastgesteld en vanaf 6 augustus 2008 onherroepelijk. Gelet op het feit dat dit bestemmingsplan niet langer actueel is, is dit bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan is tevens een aantal ontwikkelingen meegenomen die na bovengenoemd bestemmingsplan met een bestemmingsplanherziening mogelijk zijn gemaakt. Het gaat om:
Ook is het paraplubestemmingsplan 'Parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' en het
voorontwerp paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan 'Waterberging 2020' vertaald.
Voor de locatie aan de Ulenpas 56a waar een autobedrijf is gevestigd, is een woonbestemming in het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005' opgenomen. Hier was indertijd een woningbouwontwikkeling voorzien, maar deze is nog niet gerealiseerd. Omdat dit een geschikte locatie is voor woningbouw en het nog steeds de bedoeling is om het bedrijf te verplaatsen en hier woningbouw te ontwikkelen is de directe woonbestemming omgezet naar een wijzigingsbevoegdheid en is het bestaande bedrijf weer positief bestemd. Om woningbouw op deze locatie te realiseren kan te zijner tijd dus een wijzigingsplan worden opgesteld binnen de hiervoor gestelde kaders.
Daarnaast is naar aanleiding van een zienswijze van het Huygens College het concrete bouwplan van deze school bij vaststelling vertaald in dit bestemmingsplan.
situatieschets nieuwbouw school
Op 9 april 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met de herijking 2018 IHP uitvoeringsprogramma 2016-2019 Voortgezet Onderwijs. Op basis van deze herijking is de voorziening vervangende nieuwbouw voor de school inclusief gymaccommodatie toegekend op de locatie Rachmaninowlaan 2.
Het huidige hoofdgebouw uit 1968 en de semi permanente noodlokalen uit 1973 en 2005 worden gesloopt om ruimte te maken voor de nieuwbouw. Het leerlingenaantal blijft gelijk; 1050 leerlingen. In de huidige situatie is de semi permanente huisvesting uit 2005 geplaatst op het terrein met de bestemming Groen en is er geen parkeervoorziening voor medewerkers aanwezig. Door de huidige bestemming Groen om te zetten naar de bestemming Maatschappelijk wordt het mogelijk het fiets- en autoparkeren op eigen terrein op te lossen. Dit wordt gedaan met halfopen verharding zodat de groene uitstraling behouden blijft en de school met haar terrein onderdeel blijft van het park Genderdal.
Omdat het groen niet geheel op eigen terrein gecompenseerd kan worden, wordt de compensatie deels gerealiseerd ter plaatse van het voetpad parallel aan de Telemannlaan en de Gounodlaan.
Het schoolgebouw wordt iets verder naar achteren op het perceel geplaatst. De maximale bouwhoogte wordt 16 meter met uitzondering van de gymzalen waarvoor een maximale bouwhoogte van 8 meter geldt. In hoofdstuk 6 Juridische vormgeving wordt binnen de bestemming Maatschappelijk concreter ingegaan op de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
In de toelichting is daarnaast per relevant onderdeel steeds onderbouwd dat bij realiseren van dit nieuwe schoolgebouw sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Toekomstige ontwikkelingen
In het plangebied spelen een aantal ontwikkelingen welke op dit moment onvoldoende concreet zijn om te worden vertaald in het onderhavige bestemmingsplan.
Voormalige schoollocaties Humperdincklaan en Glinkastraat
Voor dit gebied wordt een gebiedsconcept uitgewerkt om hier een integrale ontwikkeling te realiseren. Wanneer deze planvorming voldoende concreet is wordt die ontwikkeling met een separate procedure mogelijk gemaakt.
Braakliggend terrein Tinelstraat
De woningcorporatie is bezig met het ontwikkelen van plannen voor deze locatie. Op dit moment zijn deze plannen nog prematuur. Naar verwachting worden deze plannen daarom ook op een later tijdstip via een separate procedure planologisch mogelijk gemaakt.
Kastelenplein
Gekeken wordt in hoeverre er mogelijkheden zijn om te verdichten op het Kastelenplein. De ontwikkelaar heeft van de gemeente het verzoek gekregen om planvorming allereerst uit te werken in een integrale visie voor het gebied. Deze visie moet nog opgesteld worden. Om die reden worden er dus ook voor deze locatie geen ontwikkelingen meegenomen in dit bestemmingsplan.
Schoollocaties Von Flotowlaan
De komende jaren wordt dit gebied ingezet voor huisvesting van onderwijsinstellingen die tijdelijk gebruik maken van de panden in verband met nieuwbouwplannen voor de huidige locaties. Zodra dit gebruik eindigt, wordt er voor dit gebied ook een gebiedsconcept uitgewerkt om hier een integrale ontwikkeling te realiseren. Wanneer deze planvorming voldoende concreet is wordt die ontwikkeling met een separate procedure mogelijk gemaakt.
Ook zijn er nog een aantal ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend met een uitgebreide procedure om af te wijken van het bestemmingsplan. In dit plan zijn de volgende vergunningen vertaald:
Bestemmingsplan
Bestemmingsplan "Gestel buiten de Ring 2020" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Het plangebied ligt in het zuidwestelijk deel van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de Ring (Limburglaan/Keizer Karel V Singel/Boutenslaan), de St. Claralaan/Bayeuxlaan, de Locatellistraat, het groengebied rondom de Klotputten, de rijksweg A2/E25 (de 'Poot van Metz'), en de bedrijventerreinen Croy en de Hurk.
Het plangebied ligt in het stadsdeel Gestel, en omvat de buurten Genderdal, Blaarthem, Rapelenburg, Bennekel-Oost, Bennekel-West/Gagelbosch, Hanevoet, Ooievaarsnest en Genderbeemd.
afbeelding plangebied (= rode cirkel) in Eindhoven
luchtfoto met plangebied (rode lijn)
Het bestemmingsplan "Gestel buiten de Ring 2020" vervangt het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2005, vastgesteld door de gemeenteraad op 3 april 2007;
Het plan "Gestel buiten de Ring 2020" vervangt tevens de bestemmingsplannen:
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
Eindhoven is ontstaan uit een middeleeuwse stad en de omliggende dorpen. Op verschillende kaarten uit de 16e en 17e eeuw is het dorpje Gestel al duidelijk gemarkeerd. De historische dorpskern van Gestel is momenteel nog duidelijk herkenbaar in de Lambertuskerk aan de Hoogstraat, de pastorie, het klooster en de aangrenzende bebouwing.
De pastorie aan de Hoogstraat
Het gedeelte van Gestel gelegen tussen het Afwateringskanaal/Gender en de Ring heet Oud-Gestel. Het oude dorpshart lag in het noorden van dit gebied, ter hoogte van de Lambertuskerk aan de Hoogstraat. In het zuiden waar de Hoogstraat over gaat in de Blaarthemseweg, begon een andere dorpskern: de vroeger zelfstandige gemeente Blaarthem. Blaarthem is op diverse historische kaarten als zelfstandig dorp terug te vinden en wordt al in de 13e eeuw genoemd.
Oud Gestel bestaat momenteel uit vijf buurten waarvan de namen een historische context hebben: Rapelenburg, Bennekel-Oost, Bennekel-West/Gagelbosch, Blaarthem en Genderdal.
Rapelenburg is genoemd naar een huis dat aan het eind van de 18e eeuw werd gebouwd. Het huis is na de oorlog gesloopt om plaats te maken voor het huidige klooster aan de St. Claralaan. Alleen de toegangspoort van "kasteel" Rapelenburg staat er nog. De driehoek Scheidingstraat, Genneperweg, Hoogstraat is eveneens op historische kaarten terug te vinden.
De herkomst van de naam "Bennekel", reeds in 1510 genoemd, is niet te herleiden. Westelijk van de Bennekelse Akkers lag het voormalige "kasteel" Gagelbosch, voor het eerst vermeld in 1570 als huis 't Gagelbroeck. In 1718 werd het gesloopt. De merkwaardige omgrachte boerderij bleef echter bestaan en werd pas in 1972 gesloopt om plaats te maken voor de serviceflat Gagelbosch.
De naam Genderbeemd spreekt voor zich: hooilanden langs de Gender.
De naam Hanevoet is mogelijkerwijs afkomstig van een oud stuk land in de vorm van een hanevoet in het toenmalige Meerveldhoven.
Ooievaarsnest was een 15e eeuwse boerderij gelegen op de hoek Ulenpas/Oldengaarde. Het complex moest omstreeks 1970 wijken voor nieuwbouw.
In 1920, toen Gestel werd samengevoegd met Eindhoven en de overige vier omliggende dorpen, telde Gestel ongeveer 5.600 inwoners. Als snel groeiende industriestad maakte Eindhoven veel gebruik van de arbeidskrachten die pendelden vanuit Gestel en de andere omliggende dorpen. Het huisvesten van de arbeiders in Eindhoven zelf was een probleem en daarom werden er in de omringende dorpen arbeiderswoningen gebouwd; in Gestel onder andere achter de Hoogstraat en Laagstraat. Het grootste deel van Gestel zoals wij dat nu kennen, bleef echter onbebouwd.
In 1947 groeide het aantal inwoners tot bijna 18.000 en in 1966 woonden er ruim 31.000 mensen in Gestel.
In de jaren '60 van de vorige eeuw zijn relatief weinig nieuwe woningen gebouwd waardoor het bewonersaantal door gezinsverdunning geleidelijk afnam. In de jaren zeventig werd echter weer flink gebouwd waardoor het inwonersaantal weer steeg. De afgelopen 15 jaar schommelt het inwoneraantal op circa 28.000 mensen.
Opbouw
Gestel is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en worden gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Voor Gestel wordt de scheiding tussen de lobben gevormd door de westelijk en oostelijk gelegen groengebieden die vanuit het buitengebied tot aan De Ring lopen.
De radiale structuur, zoals deze bijvoorbeeld in het stadsdeel Stratum aanwezig is, ontbreekt in Gestel. De historische structuur van Gestel wordt voor wat betreft de bebouwing voor een belangrijk deel bepaald door de Hoogstraat met bijbehorende achterstraten, zoals de Laagstraat en de Gestelsestraat. Op deze structuur kon niet eenvoudig worden doorgebouwd.
Om de bouw van een nieuw stadsdeel mogelijk te maken werd een nieuwe structuur ontworpen in de vorm van een kaarsrechte centrale as, de Karel de Grotelaan, evenwijdig aan de bestaande structuur. Langs deze centrale as en haaks daarop ontwikkelde zich de woonwijken. De Karel de Grotelaan fungeert als uitvalsweg voor het doorgaande verkeer richting de Kempen, maar tevens ter ontsluiting van de daarachter gelegen woonbuurten.
Het rechthoekige plein op de kruising van deze as met de Limburglaan was het centrale punt voor de wijk. Opvallend is de grote stedenbouwkundige maat die met deze opzet werd geïntroduceerd, in tegenstelling tot de voorgaande stadsuitbreidingen van Eindhoven.
Voor de ontwikkeling van het stadsdeel Gestel is de wijkgedachte het uitgangspunt geweest: elke buurt heeft een eigen "centrum" met parochiekerk, school, parochiehuis, etc. De centrale verkeersweg met het plein op de kruising met de Limburglaan vormt de hoofdstructuur van Gestel. Langs deze weg kwamen de hogere woongebouwen die de latere stadsuitbreidingen in Gestel zullen markeren, de zogenaamde "uitvalswegenstructuur".
Gestel wordt voornamelijk gekarakteriseerd door de functies wonen en groen. De bedrijvigheid in het stadsdeel bestaat uit twee bedrijventerreinnen: de High Tech Campus en Croy. Deze terreinen maken overigens geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Verkeersstructuur
Gestel buiten de Ring is goed bereikbaar en heeft een directe aansluiting op de stedelijke, nationale en internationale infrastructuur. De A2/N2 loopt westelijk van het gebied en heeft binnen het plangebied één aansluiting, namelijk via de Karel de Grotelaan / Meerveldhovenseweg.
Groen en water
Gestel is een groen stadsdeel vanwege het nabijgelegen groene buitengebied, het nabijgelegen natuur- en recreatiegebied Genneper Parken, de nabijgelegen Dommelzone, maar ook door het vele groen dat de woonwijken dooradert.
De Dommelzone wordt in diverse gemeentelijke, maar ook in provinciale en landelijke beleidsnota's genoemd als een belangrijke groenstructuur. De Dommelzone fungeert als een ecologische verbindingszone en is opgenomen als beeldbepalend groen in het gemeentelijk beleid. De natuur- en landschapsfunctie is leidend in deze zone; behoud en ontwikkeling van natuur staan hier centraal. De Dommel stroomt dwars door Eindhoven. In en nabij het centrum heeft de Dommel weinig ruimte. Juist ten zuiden van Eindhoven, met name in het stadsdeel Gestel worden daarom de piekafvoeren van de Dommel omgeleid naar het Afwateringskanaal en het Beatrixkanaal.
Ook de beekloop van de Gender is een essentieel en karakteristiek onderdeel van de groenvoorziening in het stadsdeel Gestel.
Gestel is naast een groen stadsdeel ook een nat stadsdeel met veel oppervlaktewater: de Dommel, het Afwateringskanaal, de Gender en de Klotputten. Daarbij heeft een groot gedeelte van het stadsdeel een (te) hoge grondwaterstand waardoor met name het westelijk deel te maken heeft met grondwateroverlast. Er zijn op diverse locaties (Gestelse ontginning) drainagestelsels aangelegd om deze grondwaterproblematiek aan te pakken. Hiermee is de problematiek grotendeels opgelost.
Hierin wordt een korte toelichting per woonbuurt gegeven.
Genderbeemd
De stedenbouwkundige opzet van de buurt Genderbeemd is een typisch voorbeeld van de "Forumbeweging" in de jaren '70 ontstaan als reactie op de blokverkaveling van de "modernen", die als zakelijk en monotoon werd ervaren. Kenmerkend voor de "Forumbeweging" is de aandacht voor de menselijke schaal en de maat van nieuwe woongebieden. Belangrijk uitgangspunt voor het ontstaan van deze woongebieden is dat de wensen van de toekomstige gebruikers vaak richtinggevend waren voor de initiatiefnemers en vormgevers. De woongebieden uit deze periode worden gekenmerkt door een grillig stratenpatroon en weinig doorgaande wegen, vanwege de opzet die gebaseerd is op het principe van het woonerf. Ook in Genderbeemd is dit duidelijk waarneembaar. De woningen zijn geclusterd rondom de woonerven waarbij een duidelijk onderscheid tussen de voor- en achterkanten ontbreekt. De buurt is sterk naar binnen gekeerd. Een groot deel van de woningen is niet straatgericht, maar georienteerd op de privé-tuin.
Genderpark
De beek de Gender loopt min of meer door het hart van de Genderbeemd. Langs de Gender ligt een groene zone waarin zich ook het Genderpark bevindt. Dit groene hart heeft een belangrijke recreatieve functie voor de wijk, maar is ook belangrijk voor de identiteit en orientatie binnen de buurt. In de directe nabijheid van het park bevinden zich twee basisscholen en de sporthal de Genderbeemd.
Genderdal
Genderdal werd in de periode 1955-1959 langs het riviertje de Gender gebouwd. Dit was de eerste forse stadsbuurt in Eindhoven die werd "gepland". Het ontwerp voor Genderdal ging uit van de "wijkgedachte" (direct ontsloten op de hoofdinfrastructuur en met een duidelijk centrum voor voorzieningen). De Karel de Grotelaan is voor de aanleg van Genderdal van groot belang geweest. Langs deze laan werden door de architect Kuiper hoge woongebouwen bedacht. Deze opzet wordt als "uitvalswegarchitectuur" gekarakteriseerd. Genderdal is de eerste buurt in Eindhoven die is ontwikkeld met de auto als uitgangspunt. De buurt die momenteel circa 1500 woningen telt, bestaat voor circa 90% uit huurwoningen. De beekloop in Genderdal is een essentieel en karakteristiek onderdeel van de groenvoorziening in het stadsdeel Gestel.
Blaarthem
Blaarthem was vroeger een zelfstandige gemeente. Het dorp kwam vervolgens bij Gestel en werd in 1920 door Eindhoven geannexeerd. De buurt bestaat voor iets meer dan de helft uit huurwoningen. Het grootste deel van de woningen dateert uit de periode 1945-1969. De Laagstraat komt al voor op zeer oude kaarten. Circa 30 jaar geleden is een klein deel van de bebouwing aan de Laagstraat gesloopt; daar is vervolgens vervangende nieuwbouw gekomen.
Rapelenburg
Rapelenburg is een buurt die voor een deel bestaat uit de historische kern van het vroegere dorp Gestel. Aan de Hoogstraat bevindt zich een groot aantal gemeentelijke- en enkele rijksmonumenten zoals de St. Lambertuskerk en de pastorie van deze kerk, maar ook enkele woonhuizen aan de Hoogstraat. De gemeentelijke monumenten bestaan voornamelijk uit woonhuizen en het voormalige Patronaatsgebouw. Ondanks de dichtbebouwde en stenige indruk liggen binnen Rapelenburg enkele interessante groengebieden waaronder de R.K.-begraafplaats. De voorzieningen liggen voornamenlijk aan het Franz Leharplein en bestaan voornamenlijk uit detailhandel- en horecavoorzieningen.
Bennekel-Oost en Bennekel-West/Gagelbosch
Bennekel-Oost en Bennekel-West/Gagelbosch hebben een traditionele blokverkaveling die veelal in de jaren '50, '60 en begin '70 werd toegepast in Nederland. Bennekel–Oost en Bennekel-West/Gagelbosch zijn uitleggebieden met een vrij eenvoudig en strak stratenpatroon. Het wegprofiel is veelal symmetrisch met bomen op de trottoirs. Langs deze straten zijn woningen gebouwd, veelal in rijtjes van drie of meer woningen en incidenteel met lage flatgebouwen. De samenhang in het straatbeeld wordt in belangrijke mate bepaald door een ingetogen materiaal- en kleurgebruik. Kenmerkend voor de opbouw van de buurten is het blokvormige stratenpatroon. De straathoeken zijn open, waarbij de woningen veelal een duidelijk onderscheid tussen voor- en zijgevel kennen. De architectuur is gebaseerd op een herhaling van de woning als basiseenheid en de leesbaarheid daarvan in de compositie. Rust in het bebouwingsbeeld ontstaat door de eenvoudige hoofdmassa's en kapvormen, zoals zadelkappen en soms schilddaken. Structureel groen is binnen de buurten beperkt aanwezig. Het kerkhof aan de Kerkhoflaan in de buurt Bennekel-West/Gagelbosch kan echter wel als een belangrijk groenelement gezien worden. Daarbij is het echter wel zo dat de buurten direct worden begrensd door de brede groenstrook langs de Dommel waarin ook het gemeentelijk sportpark Dommeldal-Zuid ligt. Op de hoek Karel de Grotelaan-Tinelstraat bevindt zich de grootschalige verzorgingsinstelling "Gagelbosch".
Hanevoet
De buurt Hanevoet heeft in tegenstelling tot de Genderbeemd een vrij eenvoudig en strak stratenpatroon. Het wegprofiel is veelal symmetrisch met bomen op de trottoirs. Langs deze straten zijn de woningen gebouwd in rijtjes van 3 tot maximaal 14 woningen. Er is sprake van een geclusterde stedenbouwkundige opzet. De samenhang in het straatbeeld ontstaat onder meer door een ingetogen materiaal- en kleurgebruik. Kenmerkend is het blokvormige stratenpatroon waarbij de ligging van de bebouwing voornamelijk op de straat is georienteerd. De straathoeken zijn open, waarbij de woningen veelal een duidelijk onderscheid hebben tussen voorgevel en zijgevel. De architectuur is gebaseerd op een herhaling van de woning als basiseenheid en de leesbaarheid daarvan in de compositie. Rust in het bebouwingsbeeld ontstaat door de eenvoudige hoofdmassa's en kapvormen (zadelkappen).
Kastelenplein
Ten zuiden van de straten Oldengaarde-Keverberg-Lichtenberg bevindt zich in Hanevoet een geheel ander type woning, hoewel de stedenbouwkundige opzet van het stratenpatroon hetzelfde is. Deze woningen zijn geschakeld en hebben een kubistische massaopbouw. Binnen de buurt Hanevoet bevindt zich ook het wijkcentrum Kastelenplein dat ingeklemd ligt tussen de Karel de Grotelaan en Meerveldhovenseweg. Naast een grote concentratie detailhandelvestigingen (winkels) bevinden zich hier een wijkgebouw, zakelijke dienstverlening (kantoren), de nodige zorgvoorzieningen, horeca en een moskee.
Ooievaarsnest
Ooievaarsnest is een villabuurt met relatief grote kavels en veel groen en kan getypeerd worden als een parkachtig woongebied. De buurt kent een enigszins gebogen structuur van lanen en straten. De openbare ruimte kent eenvoudige profielindelingen begeleid door veelal particulier en openbaar groen. De woonstraten zijn breed opgezet en groen ingericht. De vrij forse maat van de woningen en de groen ingevulde tussenruimtes creëren een samenhangend omgevingsbeeld. Kenmerkend voor het aangeven van de overgang tussen privé en openbaar is het veelal afwezig zijn van hekwerken, hagen of anderszins. De woningen kennen over het algemeen een teruggelegen ligging ten opzichte van de woonstraten op de ruime kavels, waardoor sprake is van lichte verspringingen in de voorgevelrooilijn. De diversiteit in de architectuurstijl uit zich enerzijds in panden die elk een eigen gezicht hebben waarbij veel aandacht is besteed aan de architectonische kwaliteit en uitstraling. Anderzijds komt er ook bebouwing voor waarvan de architectuur meer ingetogen van stijl en minder expressief van karakter is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal
en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in
het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van
alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn
in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de
Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt
Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van
ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech
systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast
zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster
in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek
belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan en past binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor de ontwikkeling ter plaatse van de Rachmaninowlaan 2 kan worden aangegeven dat deze ontwikkeling zo gering is dat het Rijksbeleid hierop niet van invloed is.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is. Dit geldt ook voor de nieuwbouw van het Huygens College. Het betreft hier immers de herbouw van een bestaande school zonder dat sprake is van een uitbreiding van het bestaande aantal leerlingen.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3 Interim omgevingsverordening). Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
Het plangebied ligt deels binnen het obstakelgebied en het vogelbeheersgebied. Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Kaart beperkingengebied Bron: Bijlage 2 bij het Luchthavenbesluit Eindhoven, d.d. 18-09-2017.
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan.
Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. De vliegfunnel
levert voor dit bestemmingsplan geen beperkingen op.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het
circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen
hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44
meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte
geleidelijk omhoog.
Het IHCS valt over het noordwestelijk deel van het plangebied van dit bestemmingsplan. De maximaal toegestane bouwhoogten variëren hierbij van 115 meter in de meest noordwestelijke hoek van het plangebied, tot 166 meter diagonaal lopend van de zuidwestelijke hoek tot de noordoostelijke hoek van het plangebied. Nu in het bestemmingsplan dergelijke hoogtes niet voorkomen levert het bestemmingsplan geen belemmering op voor de IHCS.
Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
ILS Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding). Deze zone levert voor dit bestemmingsplan geen beperkingen op.
Kaart ILS-verstoringsgebied
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
Kaart Vogelbeheersgebied
Dit bestemmingsplan maakt geen bestemmingen of grondgebruik zoals hiervoor omschreven mogelijk.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie onderstaande afbeelding) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
De toetsingsgebieden van VDF liggen voor een klein gedeelte over het plangebied, maar
hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt binnen dit radarverstoringsgebied, maar dit heeft geen consequenties gezien de maximaal toegestane bouwhoogtes.
Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe
lijnen-
arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
De Brabantse omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2022 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit
centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven:
de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een
concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie
aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een
gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel:
waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie
geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken
aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen
gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie
bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met
aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel
landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar
ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden,
groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht
wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid
en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De
provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te
beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze
vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur
in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is
hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk
en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden
om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur.
Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw,
natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en
tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele
gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk
gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie
kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar
de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking
op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden.
Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien
van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen,
spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur
maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa.
De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische
clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het
OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de
te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt
voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht)
van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar
geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin
beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang
vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld
voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie
Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten
oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt klaar te zijn, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:
Dit werkingsgebied is relevant voor de rechtstreeks regels ten aanzien van landbouw. Binnen het plangebied is geen landbouw aanwezig of toegestaan. Om die reden is dit werkingsgebied voor dit plangebied niet relevant.
Er worden regels gesteld aan de maximale diepte voor het verrichten van handelingen in de bodem, zoals boringen, grond- of funderingswerken en regels voor bodemenergiesystemen (warmtetoevoeging en -onttrekking). De relevante regels zijn opgenomen in artikel 2.18 en 2.19 van de Interim Omgevingsverordening.
voormalige stortplaatsen zijn stortplaatsen waar sinds een datum gelegen vóór 1 september 1996 geen afvalstoffen meer worden gestort. Titel 8.3 Wm is niet van toepassing op deze stortplaatsen. De regeling voor deze stortplaatsen is tijdelijk; met de Omgevingswet gaat de bevoegdheid voor deze voormalige stortplaatsen over naar de gemeente. De relevante regels zijn opgenomen in artikel 2.36 en 2.37 van de Interim Omgevingsverordening.
Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Voor het onderhavige plangebied gaat het om de volgende thema's:
Deze thema's zijn vertaald in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan. Voor Natuur Netwerk Brabant en Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone is een dubbelbestemming opgenomen. De boringsvrije zone, attentiezone waterhuishouding en het werkingsgebied behoud en herstel watersystemen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen als gebiedsaanduidingen.
Dit bestemmingsplan betreft een actualisering die past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening. Dit geldt ook voor de realisatie van het nieuwe Huygens College. Er zijn geen bepalingen uit de intermim omgevingsverordening die met de realisatie hiervan in het gedrang komen.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen
de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Dit bestemmingsplan is overwegend niet gericht op ontwikkeling. Het bereiken van de doelen uit de omgevingsvisie gebeurt met name door ontwikkeling. Wel ziet dit bestemmingsplan op de doelen van de omgevingsvisie die zich richten op bescherming. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het beschermen van ons natuurnetwerk, het in stand houden van ecologische verbindingszones en het beperken van risico's bij branden, rampen en crisis door het opnemen van regels vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Ook het beschermen van erfgoed zoals historische radialen, historisch groen en historische stedenbouwkundige structuur vallen hieronder.
Daarnaast draagt dit bestemmingsplan bij aan een goede gezondheid van inwoners en een veilige leefomgeving. Zo is een specifieke bestemming voor het groen in het plangebied opgenomen en wordt ruimte geboden voor het realiseren van voet- en fietspaden en het bouwen van sport- en spelvoorzieningen in het openbare gebied.
Ook is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor waterberging wanneer zich ontwikkelingen voordoen. Dit draagt bij aan een beter functionerend watersysteem.
In de omgevingsvisie is aangegeven dat de gemeente ruimte biedt aan de buurteconomie, deeleconomie en andere initiatieven die bijdragen aan de levendigheid van wijken. Denk aan kleine bedrijfjes aan huis en ruimte voor creatief ondernemerschap. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarbinnen beroep en bedrijf aan huis is toegestaan. Dit draagt bij aan de verbetering van de economische structuur en de levendigheid in de wijken.
In het plangebied is als ontwikkeling wel de nieuwbouw van het Huygens College meegenomen. In de omgevingsvisie is aangegeven dat op het gebied van onderwijs, zorg, cultuur en sport de gemeente samen met haar maatschappelijke partners duurzame concepten voor een hoogwaardig stedelijk aanbod ontwikkelt dat de ontwikkeling van de regio versterkt. Het nieuwe schoolgebouw sluit hierbij aan.
Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt buiten een transformatiegebied.
Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als:
Gebruiksgroen
Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde
van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve
functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken
en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het
buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.
Wonen
Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk-
en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg,
opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a.
buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel
en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk
3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied.
Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht,
mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
Werken
Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel,
kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid, dienstverlening.
Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die
bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).
Centrumvoorzieningen
Hieronder vallen goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen
op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg.
In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen: We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening.
Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij…….Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale interim omgevingsverordening.
In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend
op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal
mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de
woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat
nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden
op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte
om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden.
Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen
in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het
coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.
De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente
in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting
waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen
die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste
inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben
een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te
produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van
kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve,
betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning (dus ongebreideld) werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige opnieuw worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit gemeentelijk beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met bekende of verwachte archeologische waarden.
De gemeente gaat daarbij uit van de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, waarop de bekende en verwachte archeologische waarden in Eindhoven zijn vastgelegd. Deze kaart maakt deel uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart, die door de raad is vastgesteld in 2008.
Het beleid van de gemeente Eindhoven is, om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke kaart. In gevolge het Beleidsplan Archeologie worden de archeologische gebieden, die op de Archeologische Waardenkaart staan, onderverdeeld in 5 categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven.
Archeologische waarden plangebied
Op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart zijn binnen het plangebied drie gebieden aangegeven waarvoor een hoge archeologische verwachting (categorie 3) geldt.
Uitsnede uit de Archeologisch Waardenkaart van de gemeente Eindhoven. De grens van het plangebied is globaal met een rode lijn aangegeven.De archeologische gebieden zijn rood gerasterd. Gebied A22, Hoogstraat (strook van het midden naar het noordoosten), A32, Gagelbosch (ongeveer in het midden) en A40, Blaarthem (klein gebiedje in het noordwesten) vallen binnen het plangebied. Bron: GeoFundament gemeente Eindhoven, 6 juni 2017.
Het zuidelijk deel van het archeologisch gebied A22 Hoogstraat valt binnen het plangebied. Hier worden resten verwacht van een nederzetting uit de late middeleeuwen (historisch buurtschap). Ongeveer midden in het plangebied ligt een relatief hooggelegen dekzandrug tussen de zuidwest-noordoost georiënteerde beekdalen van de Dommel en de Gender. De Hoogstraat loopt over deze dekzandrug. De middeleeuwse stadskern van Eindhoven ligt (buiten het plangebied) op het noordoostelijk uiteinde van de dekzandrug. Op de oudste stadskaart van Eindhoven van Jacob van Deventer uit 1560, is te zien hoe de Hoogstraat Eindhoven met Gestel verbindt. Langs de Hoogstraat staat op deze kaart op diverse plaatsen lintbebouwing aangegeven. De Hoogstraat vormde al in de 13e eeuw een belangrijke doorgaande weg op de verbindingsroute van Eindhoven naar Eersel en Antwerpen. De oudste vermelding van bewoning langs de Hoogstraat dateert uit 1173 en betreft het voormalig kerkdorp Blaarthem waartoe Gestel oorspronkelijk behoorde. In de bodem kunnen zich nog archeologische resten bevinden die afkomstig zijn van eerdere bewoners. Dit betreft onder meer perceelsgreppels, waterputten, afvalkuilen, potscherven, metalen voorwerpen en vermoedelijk ook dierbegravingen.
Aan de Hoogstraat zijn in het verleden enkele archeologische onderzoeken uitgevoerd:
Het verwachtingsgebied Gagelbosch is gedeeltelijk opgegraven in 2008.
In 2008 heeft in een deel van het gebied een opgraving plaatsgevonden voorafgaand aan nieuwbouw op deze plek (onderzoeksmeldingsnummer 26992 in ARCHIS).Voor het opgegraven gebied geldt geen archeologische verwachting meer. Midden in het opgegraven gebied is een plek waar drie bomen staan nog niet onderzocht, hier geldt de verwachting nog wel. (Rapport: Sem Peters. Met bijdragen van Nico Arts, Sjoerd van Dalen, Henk van Haaster en Theo de Jong, 2011: Het kasteel Gagelbosch te Eindhoven. Archeologisch onderzoek van een omgrachte middeleeuwse woning in Gestel. Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond rapport 58. Eindhoven.)
In onderhavig bestemmingsplan is voor de archeologische verwachtingsgebieden een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd worden. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de bouwregels en vergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.Bij verstoringen die in oppervlakte groter zijn dan 100 m2 én dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld geldt een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en bij bepaalde werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste. Voor een deel van het gebied Gagelbosch, voor een locatie aan de Hoogstraat en een locatie aan de Laagstraat geldt geen archeologische verwachting meer, omdat deze locaties zijn onderzocht en vrijgegeven. Hiervoor is dan ook geen dubbelbestemming archeologie opgenomen.
Ter plaatse van de nieuwbouw van het Huygens College is geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Er is daarmee ook geen reden om voor deze locatie een archeologisch onderzoek uit te voeren. Archeologie is hiermee geen belemmering voor het realiseren van deze ontwikkeling.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Uitsnede uit de Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente Eindhoven
Na de vaststelling van de cultuurhistorische waardenkaart zijn er verschillende cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd die een verdieping en actualisatie vormen op de geconstateerde waarden op deze kaart. Het betreft het historisch-landschappelijk onderzoek 'Het landschap onder de stad. Een cultuurhistorisch onderzoek naar de relicten van het prestedelijk landschap in het stedelijk gebied van de gemeente Eindhoven' (2018) door RAAP adviesbureau. Daarnaast is een cultuurhistorisch analyse (2008) naar de wijk Genderdal en een cultuurhistorische verkenning naar de wijk de Bennekel (2019) uitgevoerd om de stedenbouwkundige en architectonische waarden van deze wederopbouwwijken te analyseren. De aangeduide historische wegstructuren op de cultuurhistorische waardenkaart binnen het plangebied nader geanalyseerd. Verder zijn de resultaten betrokken van afzonderlijke cultuurhistorische onderzoeken naar categorieën gebouwen, zoals o.a. school- en woongebouwen.
De resultaten van deze onderzoeken zijn in onderstaande paragraaf verwerkt, waarin per deelgebied of deelstructuur is toegelicht hoe de geconstateerde waarden zijn doorvertaald in de regels van het bestemmingsplan. De cultuurhistorische onderzoeken zijn als bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.
Historisch landschap
Algemeen
Verreweg het grootste deel van de gemeente Eindhoven bestaat uit bebouwd gebied,
merendeels ontstaan nadat in 1920 de oude gemeente Eindhoven fuseerde met de omliggende plattelandsgemeenten. Tot ver in de 20e eeuw breidde Eindhoven zich vooral uit over de oude akkers van Woensel, Strijp, Stratum, Tongelre en Gestel. Alhoewel deze ontwikkelingen veel van het vroegere landelijke karakter van het gebied hebben uitgewist, is er zeker nog het nodige in het stedelijk gebied te herkennen dat voortkomt uit de oude structuur van het platteland, het vroegere agrarisch cultuurlandschap. Dit historisch landschap noemen we 'prestedelijk landschap'.
Het kan daarbij gaan om grotere structuren, zoals groene gebieden, maar ook om kleine verwijzingen als het verloop van een rooilijn, een oude boom of een wegtracé. De mate waarin dit prestedelijk landschap nog herkenbaar is, hangt mede af van de stedenbouwkundige ontwikkelingswijze van de stad. Met name in de wederopbouwperiode is veel van het bestaande landschap als een tabula rasa overschreven, terwijl vóór de Tweede Wereldoorlog en na 1975/1980 er meer aandacht bestond voor verwijzingen naar de vroegere situatie. Deze verschillen maken dat in Eindhoven vooral in en rond de oude stad, in en direct rond de oude dorpskernen en linten en in het uiterste noorden en westen, de meest recente uitbreidingswijken, nog het nodige aan prestedelijk erfgoed te vinden is.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente uit 2008 zijn landschappelijke waarden (historische wegenstructuren, waterlopen, waterwegen, historisch landschap en groenstructuren) in kaart gebracht.
In 2018 is het rapport 'Het landschap onder de stad' (Bijlage 1 t/m 4 bij deze toelichting) verschenen. In vrijwel alle gevallen betreft het landschappelijke diversiteit binnen de landschappen zoals deze zich tussen omstreeks 1840 en het moment van verstedelijking en deels ook al daarvoor manifesteerden. De kaartbijlagen bij het rapport geven een overzicht van de 'afgedekte cultuurlandschappen' met de nog bestaande en verdwenen landschapselementen (kaartbijlage EHPR_kb 1), de mate van herkenbaarheid van het prestedelijk landschap in de afzonderlijke deelgebieden (kaartbijlage EHPR_kb 2) en de waarde van nog bestaande prestedelijke landschapselementen (objecten en structuren) (kaartbijlage EHPR_kb 3).
Algemene karakteristiek plangebied
Gestel bestond voornamelijk uit een langgerekte dekzandrug, ingeklemd door de beekdalen van de Dommel en de Gender. Op het uiteinde van deze dekzandrug, buiten het plangebied, is in de middeleeuwen de stad Eindhoven gesticht. Op de rug zelf lagen binnen het plangebied de nederzettingen Gestel (in het noordoosten) en Blaarthem (meer zuidwestelijk). Onder invloed van de langgerekte structuur en de verbindingsweg naar Eindhoven ontwikkelden beide dorpen zich al snel tot lintstructuren. Het landschap van Gestel en omgeving week qua landschap sterk af van de omliggende plattelandsgemeenten, doordat het in de nieuwe tijd geen of weinig woeste grond kende. Rond 1840 was alleen het uiterste zuidwesten van het plangebied heide. Dit gebied (ongeveer de wijk Ooievaarsnest) is later ontgonnen tot landbouwgrond (jonge heideontginning). Verder bestond het grondgebruik rond 1840 uit akkers (vooral op de dekzandruggen, maar ook in de beekdalen van de Dommel en de Gender) en weilanden (vooral in de beekdalen, maar ook op de dekzandrug) die een versnipperd geheel vormden. De grote akker van Gestel en Blaarthem kende een afwisseling tussen meer open en meer beplante delen, waardoor samen met de verspreid liggende weilanden een versnipperd beeld ontstond.
De Hoogstraat met in het verlengde daarvan de Blaarthemseweg vormt het oude bebouwingslint over de grote dekzandrug. Op de oudste stadsplattegrond van Eindhoven (de kaart van Jacob van Deventer van rond 1560) is te zien dat hier de bebouwing zich concentreerde. Op deze plattegrond zijn naast de Hoogstraat ook de Gestelsestraat en de Laagstraat te zien. In tegenstelling tot de Hoogstraat is aan deze wegen nog vrijwel geen bebouwing.
De kaart van Eindhoven van Jacob van Deventer van rond 1560
Dwars op de Hoogstraat en de Blaarthemseweg liepen enkele wegen/paden richting de beken. Vanaf de 19e eeuw verdichtte de bebouwing aan de Hoogstraat zich steeds verder. Pas vanaf het einde van de negentiende eeuw verschijnt ook aan de andere straten enige bebouwing. Dat geldt ook voor de Bennekelstraat, waar pas in de dertiger jaren van de 20e eeuw een begin werd gemaakt met stadsuitbreiding.
Met name het beekdal van de Gender was uniek in zijn soort in Eindhoven, vanwege de breedte en de wijze van verkavelen. Er waren lange strookkavels aangelegd, soms wel meer dan 800 meter lang van de dekzandrug tot aan de beek zelf. De kavels zelf waren soms niet meer dan 20 meter breed. Langs alle kavels stond perceelsrandbeplanting, ook langs de strookkavels in het dal van de Dommel.
De spoorlijn die vroeger vanaf het oude station naar het zuidwesten afboog en vervolgens recht naar het zuiden richting Achel liep is inmiddels verdwenen. De lijn werd opgeheven vanwege de aanleg van het Eindhovens hoogspoor. In het stedelijk gebied is aan de loop van een aantal wegen en langgerekte groen- of parkeerstroken daarlangs het tracé nog te herkennen: Hagenkampweg Noord, Hagenkampweg Zuid en in het plangebied Scheidingstraat en Bayeuxlaan.
Het kasteel van Blaarthem was de belangrijkste notabele woning in de voormalige gemeente Gestel. Het kasteel wordt al in 1436 vermeld als blokhuis met gracht en lag aan de rand van een kleinere dekzandrug, noordwestelijk van de grote rug van Gestel. Bij het kasteel stond een kerk. In 1914 werd het kasteel, inmiddels een ruïne, gesloopt. De slotgracht werd in 1928 gedempt met de vrijgekomen aarde na het afgraven van de kerkheuvel. Resten van het kasteel zijn in 1974 opgegraven.
Een tweede notabele woning in Gestel was Gagelbosch, dat al in de vroege 17e eeuw door welgestelden werd bewoond. Het laatste gebouw werd in 1968 gesloopt. Nu staat hier, aan de noordzijde van de lange rug van Gestel, een gelijknamig centrum voor ouderenzorg.
Beschrijving waarden
Binnen het plangebied ligt een aantal gebieden met een middel of hoge herkenbaarheid van het prestedelijk landschap. Dit zijn het beekdal van de Gender, klein deel van het beekdal van de Dommel in het zuidwesten van de buurt Hanevoet, de historische dorpskern van Gestel, delen van het historisch gehucht Blaarthem en een deel van het lint van Gestel. Daarnaast zijn nog veel historische landschapselementen bewaard gebleven, zoals wegen en paden, watergangen, opgaand groen en begraafplaatsen, waarvan een groot deel hoog of zeer hoog gewaardeerd is. Hieronder worden de gebieden met middel en hoge herkenbaarheid en de landschapselementen met hoge of zeer hoge waarde besproken.
Waardevolle gebieden / herkenbaarheid prestedelijke landschappen
Akkers
De Bennekel in Gestel is een vroeg voorbeeld (deels vooroorlogse en deels vroege naoorlogse periode) van een wijk die het landschap goeddeels overschreef. Van de oude akkers van Gestel is daardoor bijna niets meer te herkennen. Van de van oudsher dichter beplante akkers was ten tijde van de verstedelijking veel groen al verdwenen, zodat we het mede daarom ook nu niet meer terugvinden in het stedelijk weefsel. Voor het deel van het plangebied waar de akkers lagen is de herkenbaarheid van het prestedelijke landschap dan ook laag. Alleen een klein gebied dat onder het landschapstype open akker valt, namelijk een deel van het lint van Gestel (tussen de dorpskern van Gestel en het historisch gehucht Blaarthem) heeft een hoge herkenbaarheid.
Beekdalen
Beekdalen horen tot de best herkenbare landschappen in het stedelijk gebied van Eindhoven.
De beekdalen gaf men bewust de functie van 'groene long' met parken. Ook in de latere uitbreidingsplannen bleven de beekdalen steeds vrij van bebouwing en waar ze ingepast werden in stedelijk gebied, kregen ze een parkachtige invulling.
Het ooit zo brede beekdal van de Gender tussen de Kasteellaan en de Limburglaan verdween echter vrijwel volledig onder de bebouwing. Voor de Gender zelf bleef slechts een heel smalle groenzone over die samen met het afwateringskanaal na de oorlog is ingericht als een parkachtige groene zoom.
Dit noordoostelijk deel van het beekdal van de Gender is nu onderdeel van de parkenzone langs de Gender. Het gebied staat op de Cultuurhistorische Waardenkaart als Historisch Landschap aangegeven en heeft met iets andere contouren een hoge herkenbaarheid als beekdallandschap in het RAAP-onderzoek (zo is daar onder andere het zuidelijk deel (Messiaenpark) uitgezonderd). De contouren van het RAAP-onderzoek worden hier aangehouden.
Een groenstrook in de wijk Genderdal, ten noorden van de Cherubinilaan en de Donizettilaan heeft eveneens een hoge herkenbaarheid als beekdallandschap.
Ook in het zuidwestelijk deel van het dal van de (naar het noorden verlegde) Gender, in het zuiden van de buurt Genderbeemd, is het historisch landschap nog herkenbaar (middel herkenbaarheid). Alhoewel dit gebied is ingericht tot park is er nog een associatie met het vroegere verloop van de Gender.
Het Dommeldal in het zuiden en oosten van het plangebied is grotendeels bebouwd. Alleen in een klein gebied in het zuidwesten van de buurt Hanevoet is het prestedelijk landschap nog herkenbaar (middel herkenbaarheid) . De groene context sluit hier aan op de vroegere beekdal situatie.
Nederzettingen
De dorpskern van Gestel heeft in haar geheel een hoge herkenbaarheid als dorpslint met kern.
Het historisch gehucht Blaarthem heeft in het algemeen een lage herkenbaarheid. Enkele delen hebben wel een hoge herkenbaarheid als prestedelijk deel van het historisch lint van Blaarthem.
Waardevolle historische landschapselementen
Infrastructuur
Eén van de meest zichtbare elementen uit de prestedelijke fase in het huidige stedelijk weefsel van Gestel buiten de Ring is de infrastructuur.
Wegen
Waterstaat
Opgaand groen
Verspreid over het gebied is een aantal bomenrijen zeer hoog gewaardeerd. Een enkele bomenrij is hoog gewaardeerd. Vooral de relatie van de bomen met de infrastructuur is hier relevant.
Regeling in het bestemmingsplan
Om de aanwezige cultuurhistorisch landschappelijk waardevolle gebieden en elementen te beschermen is er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 opgenomen. Deze dubbelbestemming geldt voor de gebieden die een middel en hoge herkenbaarheid hebben en voor de landschapselementen die een hoge of zeer hoge waarde hebben. Naast wat in de hoofdbestemming is geregeld, zijn hier ook regels met betrekking tot cultuurhistorie van toepassing. Daarnaast is een aantal werken en werkzaamheden in de dubbelbestemming opgenomen die niet zonder omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd.
De betreffende landschapselementen die binnen een gebied met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 liggen, zijn niet apart op de verbeelding aangegeven, omdat die bestemming al op het gehele gebied ligt en daarmee ook op de elementen. De elementen die niet binnen een gebied met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 liggen zijn wel apart op de verbeelding aangegeven.
Historische stedenbouw en gebouwd erfgoed
Historische wegstructuren voor 1900
Het plangebied kent een groot aantal wegen die zijn aangeduid als historische wegstructuur voor 1900 op de Cultuurhistorische Waardenkaart. Deze komen uitvoerig aan bod in de cultuurhistorische analyse van de radialen (zie bijlage 7). Hieronder worden ze per structuur kort behandeld:
Hoogstraat en Blaarthemseweg
De Hoogstraat is een oude radiaal die organisch is ontstaan met een deels dorpse, deels kleinstedelijke karakteristiek. De straat kent bedrijvigheid, maar heeft ten zuiden van de Ring hoofdzakelijk een woonfunctie. Van alle oude radialen bevindt zich hier nog de meeste lintbebouwing uit de pre-stedelijke (voor 1920) periode. Met uitzondering van de kerk en appartementen in de omgeving van het Franz Leharplein is de bebouwing kleinschalig: overwegend blokken van een of twee bouwlagen met kap en een verspringende rooilijn, vaak aaneengesloten, maar soms onderbroken door doorgangen. De Hoogstraat kende van oudsher geen laanbeplanting en is nu een boomloze straat.
De Hoogstraat-Blaarthemseweg is een goed geconserveerde radiaal met lintbebouwing, die bepalend is voor de historische stadsontwikkeling van Eindhoven. De oude bebouwing , vaak met cultuurhistorische kwaliteit, zet de norm voor het gehele traject. Omdat de straat flauw bochtig verloopt, komt het geheel van de straatwand in zicht. Vaak is de architectuur middelmatig, maar toont de gevel bijzondere detaillering van het metselwerk, de versierde friezen, de boogvelden, de profilering van gootlijsten, boeiboorden en kozijnen. De rooilijn van de bebouwing verspringt herhaaldelijk, in latere tijd wordt de gevel verder naar voren geplaatst. Dergelijke details die geven de straat zijn bijzondere kwaliteit geven. Voor het hele lint geldt dat behoud van de kleinschaligheid van de bebouwing essentieel is voor de herkenbaarheid van de historische karakteristiek: één of twee bouwlagen met kap als bestaand. Daarnaast is behoud van de verspringende rooilijn en doorgangen van belang. Tevens zijn de groene onderbrekingen in de vorm van plantsoenen en v.w.b. de Blaarthemseweg de voortuinen van waarde.
De aanwezige karakteristieken worden ter plaatse van de Hoogstraat en Blaarthemseweg geborgd doordat de dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie - 1 is opgenomen. De tracés van de Hoogstraat en Blaarthemseweg zijn geborgd met de hoofdbestemming Verkeer.Deze wegen zijn daarnaast bijna geheel hoog gewaardeerd als prestedelijk historisch landschapselement en die waarde wordt geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2'.
Langs deze radiaal bevinden zich, naast de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, een aantal gebouwen die de cultuurhistorische kenmerken borgen in maat en positionering, maar ook in hun vormgeving, architectuur en gaafheid onderscheiden ze zich en zijn ze van waarde. Het gaat om de volgende panden:
Deze woningen hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.
Laagstraat, Bennekelstraat, Genneperweg, Gestelsestraat en Scheidingsstraat
De Laagstraat is de achterstraat van de Hoogstraat en organisch gegroeid: waar ruimte was, is deze in de jaren bebouwd. Van oorsprong is de Laagstraat een landbouwweg vanwaar men de gras- en hooilanden langs de Gender kon bereiken. Later, toen het gebied tussen Hoogstraat en Karel de Grotelaan werd bebouwd, vormde de Laagstraat de begrenzing van de oudere woningen met de moderne woningbouwcomplexen. De bebouwing komt voor een groot deel uit de twintiger en dertiger jaren van de twintigste eeuw. Op verschillende plaatsen wordt deze bebouwing door moderne rijtjeswoningen en ook door kleinschalige bedrijfspanden onderbroken.
De Bennekelstraat betreft een oud tracé of pad van voor 1900, dat met de stadsontwikkelingen vanaf de jaren '30 planmatig, als onderdeel van de wijk de Bennekel is bebouwd. Allereerst verschenen scholen rondom de kruising met de Nicolaistraat. De straat kenmerkt zich door sociale woningbouw uitgevoerd in een sobere architectuur, bestaande uit woningblokken van twee lagen met kap evenwijdig aan de straat.
De Gestelsestraat is een organisch gegroeide radiaal met een kleinstedelijke bebouwing. Het korte traject dat zich buiten de Ring bevindt, is aan de oostzijde goed leesbaar, maar aan de westzijde indifferent, met verspringende rooilijn. De straat kent een menging van wonen en bedrijvigheid.
De oostzijde heeft een vooroorlogse traditionele bebouwing, waarbij de materialisering en architectuur tijdsgebonden zijn, de westzijde is gemengd. De bebouwing richt zich wel op de weg.
De Genneperweg is een organisch gegroeide radiaal, met een dorpse karakteristiek.
De karakteristiek is ter plaatse van het gedeelte tussen de Bayeuxlaan en het Franz Leharplein goed leesbaar. De noordzijde wordt gedomineerd door de kloostermuur. Dicht bij de Bayeuxlaan staat twee aaneengesloten rijen van jaren '30 woningen. Aan de zuidzijde staan een aantal reeksen van jaren '30 woningen en dichter naar het Franz Leharplein enkele vrijstaande oudere panden (nrs. 24, 30 en 32) met doorkijken naar het achtergebied. De straat kent voornamelijk woonbebouwing, die is gericht op de straat. De materialisering en architectuur zijn tijdsgebonden, maar verhouden zich tot de oudste bebouwing.
De Scheidingstraat begeleidde de oude spoorlijn naar België. Het is daarmee een aangelegde radiaal. Het lint oogt aan de westzijde behoorlijk intact. De karakteristiek is dorps. Vooroorlogse, kavelsgewijze bebouwing, met doorkijken naar het achtergebied. De oostzijde is echter volledig onbebouwd. De woonbebouwing is kleinschalig en de panden zijn overwegend voorzien van dwarskappen en in iets mindere mate langskappen. De typologie is vooroorlogs traditioneel, de panden richten zich op de weg, de materialisering en architectuur zijn tijdsgebonden.
Voor de herkenbaarheid van de historische wegenstructuur is vooral de kleinschaligheid van de begeleidende bebouwing van belang. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen bij deze karakteristiek. Ook de doorkijkjes naar het achtergebied zijn van waarde. De aanwezige karakteristieken worden ter plaatse van de Genneperweg (gedeelte tussen Franz Leharplein en Scheidingstraat), de Laagstraat en de westzijde van de Scheidingstraat geborgd doordat de dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie - 1 is opgenomen. Op de andere plekken langs deze oude wegstructuren voorzien de hoofdbestemmingen en aldaar geldende maatvoeringsaanduidingen in borging van de karakteristieken. De tracés van de straten zijn afdoende geborgd met de hoofdbestemming Verkeer. Een klein deel van de Laagstraat is hoog gewaardeerd als prestedelijk historisch landschapselement en die waarde wordt geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2'.
Langs deze historische wegstructuren bevinden zich een aantal gebouwen die de cultuurhistorische kenmerken borgen in maat en positionering, maar ook in hun vormgeving, architectuur en gaafheid onderscheiden ze zich en zijn ze van waarde. Het gaat om de volgende panden/objecten:
Deze gebouwen hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.
Ontginningsweg
De ontginngingsweg is een wegstructuur voor 1900, dat is gelegen in de veel later gerealiseerde buurt Ooievaarsnest. Het tracé van de Ontginningsweg is afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer. Deze weg is daarnaast hoog gewaardeerd als prestedelijk historisch landschapselement (RAAP-rapport) en die waarde wordt geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2'.
Historische wegstructuren na 1900
Rondweg
De rondweg is als cultuurhistorisch waardevolle structuur opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart. De rondweg zelf ligt niet in dit bestemmingsplan. De rondweg ontleent zijn waarden echter ook aan de directe historische relatie met de aangrenzende bebouwing, groenstructuren e.d.
De karakteristieken van de bestaande bebouwing en groen langs de rondweg, gelegen in het plangebied, zijn afdoende geborgd met de ter plaatse geldende hoofdbestemmingen en maatvoeringen.
Karel de Grotelaan
De Karel de Grotelaan is op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid al wegstructuur na 1900 met aan de weg gerelateerde bebouwing. Het betreft een na de oorlog aangelegde radiaal met stedelijke karakteristiek. De radiaal is opgezet als 'parkway' en kenmerkt zich door zijn ruime opzet als uitvalsweg met gescheiden rijbanen en een middenberm en brede groenstroken. Het is een voortzetting van de Karel de Grotelaan ten noorden van de Ring. De Karel de Grotelaan is de centrale as in de wijk Genderdal. Een onderbreking wordt gevormd door het voorzieningencluster rond het Brucknerplein, met de kerk (gemeentelijk monument) als bijzonder architectonisch element. De weg wordt ter plaatse van de wijk Genderdal aan beide zijden ritmisch begeleid door naoorlogse appartementenbouw in een karakteristieke 'hakenverkaveling' die met de weg één samenhangend stedenbouwkundig geheel vormen. Het vormt tevens een passende overgang naar de achterliggende wijk Genderdal (zie hieronder meer over deze wijk). Deze appartementengebouwen kennen verder een waardevolle verschijningsvorm en kenmerkende wederopbouwarchitectuur. Om die reden is ter plaatse van de flats een aanduiding 'karakteristiek' opgenomen met daaraan een sloopvergunningsstelsel gekoppeld. De ruime en groene opzet van de Karel de Grotelaan is afdoende geborgd met de geldende hoofdbestemmingen.
Wederopbouwwijk Genderdal en groenstructuur langs de Gender
De wijk Genderdal is op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als historische stedenbouwkundige structuur en de groenstructuur langs de Gender als historisch landschap.
In de cultuurhistorische analyse naar Genderdal worden de belangrijkste historisch-stedenbouwkundige waarden van deze structuren beschreven. Deze zijn:
Daarnaast zijn voor het representatief houden van de oorspronkelijke opzet van de wijk, naar de idealen van de wijk- en parochiegedachte (zie hierboven) de twee scholen (Mendelssohnlaan 3 en Mendelssohnlaan 217) en de winkelstrip (Brucknerplein 1-13). In typologisch en architectonisch opzicht zijn zij tevens karakteristiek voor de wederopbouwperiode en fraai vormgegeven.
Regeling in bestemmingsplan
De wijk Genderdal is om bovengenoemde redenen in Eindhoven één van de meest geslaagde wederopbouwwijken in stedenbouwkundig opzicht. Vanwege deze hoge historisch-stedenbouwkundige waarden is voor de wijk Genderdal een dubbelbestemming Waarde- Cultuurhistorie 1 opgenomen.
Voor het centrale groene gebied als de groene parkzone langs de Gender is een dubbelbestemming Waarde- Cultuurhistorie 2 opgenomen.
Ter plaatse van de hierboven beschreven waardevolle gebouwen en complexen is een aanduiding 'karakteristiek' opgenomen met daaraan een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.
Wederopbouwwijk Bennekel
In de cultuurhistorische verkenning naar de Bennekel worden de belangrijkste historisch-stedenbouwkundige waarden beschreven. Deze zijn:
De hierboven beschreven stedenbouwkundige kwaliteiten en de belangrijke positie van het groen hierin zijn afdoende geborgd met de ter plaatse geldende hoofdbestemmingen.
Monumenten
In het plangebied komen de volgende beschermde monumenten voor:
Adres Functie Type monument
Hoogstraat 299 Kerk Rijksmonument
Hoogstraat 301 Pastorie Rijksmonument
Hoogstraat 313-315 Dubbel woonhuis Rijksmonument
Hoogstraat 277-281 3 woonhuizen Gemeentelijk monument
Hoogstraat 286-288 2 woonhuizen Gemeentelijk monument
Hoogstraat 297 Patronaatsgebouw Gemeentelijk monument
Hoogstraat 298-300 2 woonhuizen Gemeentelijk monument
Hoogstraat 302-304 2 woonhuizen Gemeentelijk monument
Hoogstraat 301a Klooster Gemeentelijk monument
Hoogstraat 308 Woonhuis Gemeentelijk monument
Hoogstraat 316 Vrml. burgemeesterwoning Gemeentelijk monument
Hoogstraat 333 Villa Gemeentelijk monument
Hoogstraat 351 Woonhuis Gemeentelijk monument
Hoogstraat 357-359 Dubbel woonhuis Gemeentelijk monument
Mendelssohnlaan 190 Kerk, toren, nevengebouwen Gemeentelijk monument
Blaarthemseweg 37-45 5 woonhuizen Gemeentelijk monument
Beschrijvingen monumenten
De St. Lambertuskerk (Hoogstraat 299) is een neogotische kruisbasiliek uit 1910. De ingangstoren wordt bekroond door een opbouw met vier hoektorentjes en een achtkantige spits. De kerk heeft een sterk centrale opzet. De kerk vormt een markant herkenningspunt voor de historische dorpskern van Gestel.
Pastorie (Hoogstraat 301) uit 1910, die samen met St. Lambertuskerk één ensemble vormt. Het pand is in architectuur en detaillering gaaf bewaard gebleven. Het vertoont elementen van een neogotische en neo-renaissancistische bouwstijl o.a. in de korf- en spitsboogvormige blindnissen boven de ramen, de spitsboogvormige portiek, de erkerpartij met topgevels en ronde glas- in loodvensters.
Aan de Hoogstraat 313-315 bevinden zich twee gespiegelde woningen onder een zadeldak. Het betreft een dubbel woonhuis uit 1879. De panden zijn architectonisch gaaf en hebben een bijzondere polychrome geveldecoratie. Daarnaast dragen zij als onderdeel van de vroegere lintbebouwing bij aan de herkenbaarheid van de historische structuur van Gestel.
Aan de Hoogstraat 277-281 is een blok van drie eenvoudige burgerwoningen gesitueerd. De woningen bestaan uit één bouwlaag onder een doorlopend zadeldak en dateren uit 1896. De panden zijn van cultuurhistorische waarde door hun typologie als authentiek voorbeeld van dorpswoningen in een lintbebouwing, die door hun situering tevens bijdragen aan de herkenbaarheid van de historische kern Gestel.
Aan de Hoogstraat 286-288 bevinden zich twee éénlaagse woonhuizen onder een doorlopend mansardedak gedekt met kruispannen. De woningen dateren uit 1896. Achter de symmetrische gevel zijn de woningen niet gelijk. De panden zijn van cultuurhistorische waarde door hun typologie als authentiek voorbeeld van laat 19e eeuwse dorpswoningen, die door hun situering tevens bijdragen aan de herkenbaarheid van de historische kern Gestel.
Het patronaatsgebouw (Hoogstraat 297) is gerealiseerd in 1925 in opdracht van de pastoor van de St. Lambertusparochie, waarvoor drie bestaande woningen werden verbouwd. Het geheel bestaat uit een rechthoekige hoofdmassa van een bouwlaag onder een schilddak met twee uitbouwen aan de achterzijde. Aan de zuidzijde is op de hoek een H. Hartbeeld geplaatst. Het patronaatsgebouw is door zijn vormgeving architectonisch bijzonder.
Aan de Hoogstraat 298-300 zijn twee woonhuizen van één bouwlaag onder een doorlopend mansardedak afgedekt met kruispannen gesitueerd. Beide decoratief bewerkte woningen dateren uit 1894 en hebben de voordeur in het midden met aan weerszijden twee ramen. De panden zijn van cultuurhistorische waarde door hun typologie als authentiek voorbeeld van laat 19e eeuwse dorpswoningen en dragen door hun situering bij aan de herkenbaarheid van de historische kern Gestel.
Aan de Hoogstraat 302-304 zijn twee gespiegelde woonhuizen gesitueerd van één bouwlaag onder een doorlopend mansardedak bedekt met muldenpannen. De woningen dateren uit 1909 en hebben één schuifraam aan de ene kant van de voordeur en twee aan de andere kant. Boven een ondiepe portiek bevinden zich kleine getrapte topgevels die bekroond worden met een pinakel. Beide panden zijn van cultuurhistorische waarde en dragen door hun situering bij aan de herkenbaarheid van de historische kern Gestel.
Het klooster, genaamd "Maria sine labe conceptae" (Hoogstraat 301a) is gebouwd in 1883 voor de zusters van liefde uit Schijndel. Na de functie van taalschool en bewaarschool nam men vanaf 1885 ook de verpleging van ouderen op zich. De oudste bebouwing bestaat uit de vleugel aan de Hoogstraat en twee dwarsvleugels. In 1892 werd aan de achterzijde een vleugel toegevoegd, tevens werd de rechtervleugel verhoogd; hierin kwam een kapel. In 1904 werd een verdieping aan de linkervleugel waarin zich de school bevond, toegevoegd. Het gehele klooster is in een sobere bouwtrant uitgevoerd. Het draagt bij aan de herkenbaarheid en ontwikkelingsgeschiedenis van de historische dorpskern van Gestel.
Aan de Hoogstraat 308 is een burgerwoonhuis gelegen van één bouwlaag onder een zadeldak afgedekt met Hollandse pannen. De woning dateert uit 1884. De travee van de voordeur komt iets naar voren en bevat een ondiep portiek. Links hiervan zijn twee ramen, rechts hiervan één raam. In de zijgevel bevinden zich nog enkele zesruitsramen. Het pand is van cultuurhistorische waarde als voorbeeld van een laat-19e eeuws woonhuis en als onderdeel van de historische dorpskern van Gestel.
Het woonhuis aan de Hoogstraat 316 is in eclectische stijl gebouwd voor de burgemeester van Gestel en dateert uit 1880. De middelste travee komt in zijn geheel iets naar voren en bevat een natuurstenen trap naar de voordeur in de portiek. De gepleisterde gevel is rijk voorzien van stucwerk in de vorm van horizontale banden, hoekpilasters met kussens en omlijstingen van de portiek en ramen. Het interieur is in hoofdzaak nog origineel.
Het pand aan de Hoogstraat 333 is een vrijstaand herenhuis gebouwd in eclectische stijl en dateert uit 1868. De dakvensters zijn voorzien van een omlijsting met frontons en pinakels. Onder het middelste dakvenster bevinden zich twee bewerkte consoles. De bakstenen voorgevel heeft een gepleisterde middenpartij, hoekpilasters en een kroonlijst met fries. Het pand vormt een belangrijk element voor de herkenbaarheid van de historische structuur van Gestel.
Aan de Hoogstraat 351 is een woonhuis van één bouwlaag gelegen met een zadeldak bedekt met holle pannen. De voorgevel is gepleisterd. De muurankers geven als bouwjaar 1770 aan. In de achtergevel bevinden zich een versierde deur en zesruits schuiframen. Binnen op de zolder staat een fraai bewerkte vaste kast. Beneden voor de trap ligt een patroon van marmeren plavuizen met daarin een Maltezer kruis verwerkt. Het pand is van cultuurhistorische waarde als een van de oudste van Gestel.
Aan de Hoogstraat 357-359 zijn twee gespiegelde woningen onder een mansardedak gelegen. De bakstenen gevel heeft een gepleisterde plint, kroonlijst en hoekpilasters. De gevel wordt in tweeën gedeeld door een geblokt gepleisterde midden pilaster. De panden zijn van cultuurhistorische waarde door hun typologie en gave detaillering als authentiek voorbeeld van woonhuizen rond 1900.
Het gehele complex van toren, kerkgebouw en nevengebouwen/pastorie (Mendelssohnlaan 190) dateert uit 1963 en is ontworpen door de architecten C. Geenen en L. Oskam. De gebouwen staan in een orthogonale opzet aan het Brucknerplein en de Mendelssohnlaan. De losse en asymmetrische plaatsing van de klokkentoren en bijgebouwen ten opzichte van het kerkgebouw passen bij de moderne opvattingen over bouw van kerken in de wederopbouw periode. Het complex is een kenmerkend voorbeeld van de sterke invloed van de expressionistische stroming in de modernistische architectuur van de jaren '50.
Aan de Blaarthemseweg 37-45 is een rij woonhuizen van één bouwlaag onder een doorlopend mansardedak gelegen. Deuren en ramen zijn onder segmentbogen geplaatst, de boogvelden daarvan zijn gevuld met tegeltjes. Voor de woningen is een rij leilinden geplaatst. De woningen zijn gelegen aan de oude wegenstructuur van Gestel en karakteristiek voor de lintbebouwing aan het begin van de 20e eeuw .
Bescherming van de monumentenstatus geschiedt middels de Erfgoedverordening 2010 en
de Wabo.
Beeldbepalende en karakteristieke panden
Naast de stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken van de wijk de Bennekel zijn er ook enkele objecten die binnen deze waardevolle stedenbouwkundige structuur ook in architectonisch opzicht van waarde zijn, zoals blijkt uit de hierboven al genoemde cultuurhistorische verkenning naar Bennekel. Het betreft de volgende panden:
Uit aanvullend onderzoek naar woningbouwcomplexen uit de wederopbouw in Eindhoven
(2016) als een studie naar de wijk Bennekel (2015) door Stichting Bescherming Wederopbouw
Eindhoven komt naar voren dat de volgende gebouwen en complex eveneens architectonische
en beeldbepalende waarde hebben:
Bovengenoemde beeldbepalende panden hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld. Ter plaatse van het middenstandsbuurtje gelden er gebiedsgerichte welstandscriteria, waaraan bij vergunningplichtige ingrepen, wordt getoetst door de commissie ruimtelijke kwaliteit.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied Gestel buiten de Ring beschreven.
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.
Het plangebied wordt omsloten door de gemeentelijke gebiedsontsluitingswegen Beemdstraat, een deel van de Ring (Keizer Karel V Singel en Boutenslaan) en Bayeuxlaan. Aan de westzijde ligt de Rijkwegen A2/N2.
Door het gebied loopt van oost naar west de gemeentelijke gebiedsontsluitingswegen Karel de Grotelaan en Meerveldhovenseweg. van noord naar zuid zijn de gemeentelijke gebiedsontsluitingswegen Kasteellaan en Locatellistraat aanwezig.
De Hoogstraat en de Blaarthemseweg zijn de enige wijkontsluitingswegen en de overige wegen zijn ergftoegangswegen.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat uit drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Door het gebied loopt delen van 2 belangrijke snelfietsroutes. De Slowlane en de verbinding van Veldhoven naar Nuenen (die ook over de historische radiaal Blaarthemseweg / Hoogstraat loopt)
In Veldhoven is inmiddels een ontwerpbestemmingsplan voor de snelfietsroute in procedure gebracht. In de toekomst wordt deze via het plangebied doorgetrokken in Eindhoven.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Het plangebied wordt doorkruist door de doorstroomas van het OV over de Karel de Grotelaan en Meerveldhovenseweg.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past
in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken
met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van
Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren
in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min
mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve
vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer. In de nota is dat uitgewerkt in
de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig
openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners.
Als tweede aanpassing willen we de bestaande (prive) parkeercapaciteit beter en efficiënter
gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De
derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds
moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat
geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op
weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen
geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning
is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen
uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen
recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen
worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe
bewoners.
De actualisatie van dit bestemmingsplan heeft geen negatieve effecten op het aspect autoparkeren. In het bestemmingsplan is een regeling voor parkeren opgenomen (artikel 29) waarin wordt vastgelegd dat bij ontwikkelingen getoetst moet worden aan de op dat moment geldende nota parkeernormen. Voor de bouw van het nieuwe Huygens College is een parkeertoets uitgevoerd. Hierin is getoetst wat de parkeerbehoefte is in de nieuwe situatie. Bij een norm van 3.3 en een leerlingenaantal van 1050 is er afgerond een parkeerbehoefte van 35 parkeerplaatsen. Op deze berekening is een HOV-reductie van 25% toegepast vanwege de aanwezigheid van een bushalte in de nabijheid van de school. Op basis daarvan komt het aantal te realiseren parkeerplaatsen op 26. De parkeerberekening is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Aan de parkeerbehoefte wordt voldaan op eigen terrein. Dit gebeurt door extra grond aan het schoolterrein toe te voegen ten behoeve van auto- en fietsparkeren. De parkeervoorzieningen worden gerealiseerd met waterdoorlatend materiaal zodat het regenwater kan infiltreren op de plek waar het valt.
Op 31 januari 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
Het Groenbeleidsplan 2017 zal na vaststelling van kracht blijven tot de gemeenteraad
anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft
in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in
eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke
groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen,
is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie
hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen
bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen
voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds.
De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling
te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen
van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart
met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie
tot groen.
In het onderhavige plangebied zijn in het Groenbeleidsplan 2017 op de ruimtelijke strategieënkaart de volgende strategieën aangeduid:
Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten (kaart blz. 37 Groenbeleidsplan) wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Strategie 2: Stad, groen beeldbepalend
Dit zijn stedelijke gebieden met een uitgesproken groen karakter en die aansluiten bij de hoofdgroenstructuur. De verweving van rood en groen manifesteert zich in deze gebieden kleinschalig en grootschalig, in privé- en openbare ruimtes. Het beleid is gericht op het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene imago en de aansluiting op de groenstructuur.
Strategie 4: Structureel stadsgroen
Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Strategie 5: Multifunctioneel groen
Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties,
gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht
op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve
met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het
behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder
te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie,
kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.
Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in de Groene Hoofdstructuur. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten. Versterking van multifunctioneel groen als element van de ruimtelijke hoofdstructuur is in het bijzonder gewenst langs de Oirschotsedijk (verbinding met groengebied Groene Woud).
Strategie 6: Natuur en landschap
In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit.
De gebieden omvatten de door het rijk en de provincie ontwikkelde ecologische hoofdstructuur (EHS) en een nadere detaillering van de door de provincie aangegeven Groene Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving).
Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.
Het plangebied
Het plangebied is overwegend aangeduid als ruimtelijke strategie 'stad, rood beeldbepalend'. Langs het Afwateringskanaal en de Gender zijn gronden als 'Natuur en landschap' aangeduid met daaromheen een zone als 'structureel stadsgroen'. Daarop aanvullend zijn ook de overige delen van de hoofdgroenstructuur in het plangebied als 'structureel stadsgroen' aangeduid. De aanduiding 'Stad, groen beeldbepalend' is vastgelegd voor enkele gebiedjes langs de Beemdstraat, langs de Bayeuxlaan en in het Messiaenpark en Varesepark. Verder ligt langs de Locatellistraat een deelgebiedje met de aanduiding 'Multifunctioneel groen'.
Ter plaatse van het Huygens College waar nieuwbouw van de school wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan geldt strategie 1: Stad, rood beeldbepalend. Ter plaatse heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen'). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Om die reden is er sprake van groencompensatie bij dit project. Hoe dit vorm krijgt is opgenomen in paragraaf 3.8.2.
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Het plangebied
Voor zover aan de orde wordt bij aantasting of verlies van groen gewerkt conform de in de beleidsregel opgenomen richtlijnen.
Dit geldt in dit bestemmingsplan voor de realisatie van het nieuwe Huygens College. Het terrein van deze school wordt uitgebreid op een plek waar in het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2005 een bestemming Groen geldt. Compensatie is hiermee aan de orde. De compensatie wordt vormgegeven door de parkeerplaatsen uit te voeren in halfverharding. Het overige deel van de compensatie vindt plaats door aanpassing van het voetpad parallel aan de Telemannlaan en de Gournodlaan. Dit voetpad wordt verbreed en de randen worden ingeplant of ingezaaid. De compensatie wordt privaatrechtelijk vastgelegd in een overeenkomst. Hiermee wordt voldaan aan het groenbeleidsplan en de regeling voor groencompensatie.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Op basis van de Groene Kaart van de Verordening Bomen 2015 liggen in het plangebied verschillende categorieën gemeentelijke bomen en particuliere bomen waarvoor geldt dat een omgevingsvergunning verplicht is voordat deze bomen geveld mogen worden. De Groene kaart behorende bij de Verordening Bomen 2015 is een hulpmiddel om de bomen die onder de Verordening vallen in beeld te brengen. Volgens de Groene kaart zijn in het merendeel van het plangebied vele waardevolle en een aantal monumentale bomen aanwezig. Deze bomen dienen in principe te worden behouden. Binnen het plangebied staan eveneens grote aantallen basisbomen. Deze bomen zijn volgens het beleid in principe vervangbaar. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden in de buurt van bomen dient uit de bomeneffectanalyse te blijken welke waardevolle bomen en basisbomen in de actuele situatie in het werkgebied aanwezig zijn en welke maatregelen nodig zijn voor behoud. Door middel van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals zorginstellingen, kerken, scholen en kinderopvang. Ter plaatse van deze voorzieningen zijn overwegend maatschappelijke bestemmingen opgenomen.
Binnen het plangebied bevinden zich enkele locaties waar sportactiviteiten plaatsvinden. Het gaat hierbij om een wijkgebouw met kleine activiteiten, verschillende gyms, een JumpXL en enkele gymzalen bij scholen. Daarnaast is op enkele plekken de openbare ruimte zo ingericht dat hier sportactiviteiten en recreatieve activiteiten kunnen plaatsvinden. Het gaat hier onder andere om een voetbalkooi, kleine doeltjes, een skatepark en speelveldjes, maar ook een volkstuinencomplex. Deze functies vallen binnen verschillende bestemmingen, zoals Maatschappelijk, Groen en Recreatie-Volkstuinen.
Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de interim omgevingsverordening om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.
De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er is een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.
Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor
de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd
uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van
de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van
de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben
een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen
de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen
met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en
buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse
PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal
verzorgingsgebied.
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven
Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel
en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de
rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een
centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het
essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij
is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert
(bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een
uitbreidingsvraag).
Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).
Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.
Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie
regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze
afspraken nader uitgewerkt.
In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.
Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven
Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.
De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.
Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.
De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke
ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de
ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden
versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.
Nieuwe initiatieven
Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:
Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Beleid op onderdelen
Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:
Detailhandel op bedrijventerreinen Vanuit het bedrijventerreinenbeleid is het ‘zuiver’ houden van bedrijventerreinen van belang. Bedrijventerreinen zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten die niet in woon- en/of centrumgebieden gewenst zijn vanwege hun impact op de omgeving. In principe is detailhandel op bedrijventerreinen niet toegestaan. Wel is productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit sluit aan bij de ambitie van Eindhoven om ruimte te bieden aan experimenten en ondernemerschap.
Voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen geldt als uitgangspunt dat dit ondergeschikt blijft aan de bedrijfsactiviteiten. Bovendien mag het geen afbreuk doen of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De voorkeur gaat ernaar uit dat er geen showroom bij een bedrijf komt. Bedrijven kunnen hun verkoopbare goederen via daarvoor bestemde locaties (winkelpanden) aanbieden. Indien er toch de wens, nut en/of noodzaak is om producten ter plekke te tonen, dan mag hier in principe maximaal 20% van het totale bedrijfsoppervlak voor worden gebruikt, met een maximum van 200 m². Vanwege de diversiteit van de initiatieven, dient elk initiatief echter afzonderlijk beoordeeld te worden op eventuele (structuurverstorende) effecten voor de perspectiefrijke winkelgebieden in Eindhoven en het betreffende bedrijventerrein. Bovendien moet een initiatief voldoen aan het meest recente beleid op het gebied van externe veiligheid.
Internethandel Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:
1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant.
Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend
via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin
niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar
ook als bezorgdienst.
Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.
2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen,
te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar
ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen
van artikelen (de webwinkel).
Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.
Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.
Kringloopbedrijven en –winkels Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels / tweedehands winkels.
Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.
Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).
Trafficlocaties Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werknemers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.
Voormalige (buurt)winkelstrips
De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag,
sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging.
Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor
het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een
nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. In voorliggend
plangebied betreft het de volgend winkelstrips: Tinelstraat, Schubertlaan e.o., Brucknerplein
De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.
Winkelleegstand Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.
Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.
Bijzondere initiatieven In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.
Positie en perspectief per stadsdeel
In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor het stadsdeel Gestel geldt het volgende:
Franz Leharplein, Kastelenplein
Gestel kent een heldere structuur. In de toekomstige structuur is het streven om de positie van de wijkwinkelcentra Franz Leharplein en Kastelenplein te stabiliseren. Ze hebben een eigen verzorgingsfunctie voor de inwoners buiten de ring. Verzoeken tot uitbreiding wegen we zorgvuldig af op de meerwaarde voor het functioneren van het centrum en de effecten op de structuur binnen het stadsdeel. Zo is het denkbaar dat de supermarkten aan het Franz Leharplein een schaalsprong maken om de consument optimaal te kunnen bedienen. De versterking van het Kastelenplein met een derde supermarkt is in het verleden nooit een realistische optie gebleken.
Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend.
Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf
geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte
horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we
echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar
de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer
een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie
typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie
met nat of droog.
Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 3).
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Woongebieden
Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.
Winkelcentra/-gebieden
Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.
Parken
Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.
Scholen
Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.
Culturele instellingen
In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.
Sportverenigingen
In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.
Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
Kleinschalige bedrijfslocaties
Naast de 16 bedrijventerreinen groter dan 5 hectare kent Eindhoven een 32-tal kleinere bedrijfslocaties. Van deze locaties zijn er 4 kleiner dan 2 hectare en 26 zelfs kleiner dan 1 hectare. Deze terreinen liggen verspreid door de stad, met een hoge concentratie in het stadsdeel Gestel. Het gaat om circa 200 bedrijven met totaal 1500 tot 2000 werknemers.
Het gaat veelal om kleinschalige bedrijven met lage milieu categorieën (1 en 2) die goed passen in het binnenstedelijk milieu. Naast de traditionele bedrijfsfuncties zijn er bedrijven die zich vooral richten op de wijk, bijvoorbeeld een sportschool of een reparatiebedrijfje.
De kleinschalige bedrijfslocaties in Eindhoven zijn aantrekkelijk voor bedrijvigheid vanwege de wijkgebondenheid en de prijs-kwaliteit verhouding. Deze terreinen zijn van waarde voor de stad door het bieden van werkgelegenheid, het geven van ruimte voor start ups, de doorontwikkeling van de lokale bedrijvigheid, de stedelijke dienstverlening en de sociaaleconomische wijkfunctie.
Het plangebied
Onderhavig plangebied herbergt geen grote bedrijventerreinen, maar wel diverse kleinschalige
bedrijfslocaties. Deze zijn op bovenstaande afbeelding weergegeven:
De Kantorenstrategie 2012-2020 (vastgesteld op 26 juni 2012) is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.
Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.
In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.
Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.
De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.
De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.
Geen van bovenstaande prioritaire gebieden is gelegen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Naast de geprioriteerde grootschalige kantorenlocaties is ook op 'overige locaties' de ontwikkeling van (kleinschalige) kantoren mogelijk. Het gaat hierbij om locaties binnen de stad welke eigendom zijn van ontwikkelaars en waar, veelal van oudsher, een nieuwbouw kantoorontwikkeling is toegestaan. De gemeente laat deze initiatieven echter over aan de markt en beperkt zich tot, voor zover aan de orde, het toetsen van deze initiatieven aan de (in de Prioriteitennota) gestelde voorwaarden, zoals haalbaarheid en wenselijkheid.
In het plangebied zijn geen straalpaden of kabels aanwezig die tot belemmeringen leiden.
In het plangebied is wel een ondergrondse hoogspanningsverbinding aanwezig en een rioolwatertransportleiding. Om deze leidingen voldoende te beschermen zijn hiervoor dubbelbestemmingen opgenomen in de regels en op de verbeelding.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
Kolom 1: de activiteit zelf
Kolom 2: drempelwaarden activiteit
Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. De nieuwbouw van het Huygens College en andere beperkte ontwikkelmogelijkheden die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, worden niet genoemd als activiteit in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is om die reden geen sprake van een noodzakelijke MER of m.e.r.-beoordelingsplicht. De realisatie van het nieuwe schoolgebouw is ook niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject nu het gaat om de herbouw van een bestaande school zonder dat er sprake is van een toename van het aantal leerlingen.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 4.2).
Voor de school aan de Rachmaninowlaan 2 geldt dat de bestemming Maatschappelijk uitsluitend wordt gewijzigd aan de zijde van de Von Weberstraat. De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In dit geval is echter sprake van een 'gemengd gebied'. In deze situatie is sprake van een locatie nabij een drukke ontsluitingsweg. Er is daarnaast sprake van een situering aan de rand van een woonwijk waar twee grote scholen aanwezig zijn met daarachter de Ring van Eindhoven. Op basis van de VNG-brochure is als grootste afstand voor onderwijs het apect geluid opgenomen. De afstand is 30 meter in een 'rustige woonwijk'. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. De afstand tussen de nieuwe bestemming Maatschappelijk en de dichtsbijzijnde geluidsgevoelige bebouwing is meer dan 15 meter. Uitgaande van het gebiedstype 'gemengd gebied' is de afstand die in acht moet worden genomen 10 meter. Hieraan wordt voldaan.
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Het plan ligt in de zone van de Randweg Eindhoven, een weg gelegen in buitenstedelijk gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit 2x4 rijstroken, met een zonebreedte van 600 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan.
Het plan ligt tevens in de zones van de Beemdstraat, Karel de Grotelaan oostelijk deel, Limburglaan. Keizer Karel V Singel, Boutenslaan, allen wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit 2x2 rijstroken, met een zonebreedte van 350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan en in de zones van de Kasteellaan, Karel de Grotelaan westelijk deel, Meerveldhovenseweg, Roffart, Locatellistraat, Bayeuxlaan allen wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit 2 rijstroken, met een zonebreedte van 200 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan.
In het kader van "Duurzaam Veilig" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven.
De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder hoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring voorziet niet in nieuw geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen. Uitzondering hierop is de school aan de Rachmaninowlaan 2 die is aan te merken als een geluidsgevoelig gebouw. Het betreft het realiseren van nieuwbouw die slechts beperkt afwijkt van de bestaande bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Voor de nieuwbouw van de school is het nodig dat de bestemming Maatschappelijk wordt uitgebreid waarbij ook sprake is van een uitbreiding van het bouwvlak ter plaatse van de huidige bestemming Groen. Er is voor gekozen om ter plaatse van de wijziging van het bouwvlak een aanduiding in de regels en op de verbeelding op te nemen op basis waarvan er geen verblijfsruimtes als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 onder d Bgh mogen worden gerealiseerd. Hiermee valt de uitbreiding van het bouwvlak niet onder de reikwijdte van de Wet geluidhinder. Nader akoestisch onderzoek ingevolge de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.
Het plan ligt gedeeltelijk in de geluidzone van industrieterrein De Hurk. Dit is een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt geen nieuw zonebesluit genomen. De woningen binnen het plangebied die liggen in de geluidzone van industrieterrein de Hurk zijn reeds bestaande woningen, waarvan de geluidbelasting niet wijzigt.
De ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidzone van industrieterrein De Hurk is niet toegestaan, tenzij wordt aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden en als sprake is van overschrijding daarvoor door het bevoegd gezag ontheffing is verleend. Hetzelfde geldt voor de wijziging van bestaande niet geluidgevoelige functies in geluidgevoelige functies, tenzij ter plaatse al geluidgevoelige functies zijn toegestaan (bijv. in bestemmingen 'Gemengd' en 'Maatschappelijk' is wonen toegestaan).
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram per m3 gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex..
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemming' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020 richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen. De nieuwbouw van het Huygens College wordt op de bestaande schoollocatie gerealiseerd zonder toename van het aantal leerlingen. Daarmee is sprake van een bestaande situatie.
De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Conclusie
Aangezien het plan geen nieuwe woningen / kantoorruimte omvat, is geen sprake van een 'in betekende mate' project zodat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren. In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen,
of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle
buisleidingen liggen.
Inrichtingen
Binnen het plangebied zijn enkele gasdrukregel- en meetstations gelegen. Daarop wordt
hieronder verder ingegaan.
Transport
Aan de westzijde grenzend aan het plangebied ligt de transportroute Rijksweg A2. Daarop
wordt eveneens hieronder nader ingegaan.
Buisleidingen
Niet van toepassing
Gasreduceerstations
Binnen het plangebied is een zestal gasdrukregel- en meetstations gelegen:
Volgens het activiteitenbesluit gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.
Categorie-indeling | Opstellingswijze | Kwetsbare objecten | Beperkt kwetsbare objecten |
B | Kast | 4 meter | 2 meter |
(semi-)Ondergronds station | 4 meter | 2 meter | |
Kaststation | 6 meter | 4 meter | |
Open opstelling/vrijstaand gebouw | 10 meter | 4 meter | |
C | Alle stations t/m 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas | 15 meter | 4 meter |
Alle stations boven 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas | 25 meter | 4 meter |
Tabel 3.12 Activiteitenbesluit, veiligheidsafstanden
Rijksweg A2
Ten westen van het plangebied ligt de transportroute Rijksweg A2 (Centrum - Knp. De Hogt). Deze weg is opgenomen in het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Deze transportroute beschikt over een plaatsgebonden risicocontour van 26 meter, gemeten vanaf het hart van de weg. Deze contour reikt alleen over de naastgelegen N-weg. Verder beschikt de weg over een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit ligt ook over de N-weg.
Op deze route wordt de stofcategorie GT5 vervoerd, hierbij wordt een invloedsgebied gehanteerd van 4 kilometer. Volgens de "Visie externe Veiligheid Eindhoven - Risico's de maat genomen" uit 2009 dient alleen binnen 200 meter van de transportroutes verantwoord te worden. Aangezien het bestemmingsplan "Gestel buiten de ring" binnen deze zone is gelegen dient er op grond van artikel 8 van het Bevt een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A2 op een afstand van minder
dan 200 meter. Een verantwoording van het groepsrisico dient te worden opgesteld.
Aangezien het een conserverend plan betreft kan er volgens artikel 8 lid 2 van het
Besluit externe veiligheid transportroutes worden volstaan met een beperkte verantwoording
van het groepsrisico.
Hierbij is het standaardadvies van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost toegepast.
Hoogte groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico bedraagt 0,65 * de oriënterende waarde. Met onderhavig plan zal de hoogte van het groepsrisico niet toenemen.
Standaardadvies Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost
Bij bestemmingplannen waarbij zich een toxisch scenario (giftige schadelijke stoffen)
kan
voordoen adviseren wij u tevens de volgende maatregelen:
Reactie standaardadvies
In artikel 5, derde lid onder c bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geregeld dat de bepalingen voor vergunningsvrij bouwen uit artikel 2, onderdelen 3 (bijbehorend bouwwerk bij een woning) en 22 (het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg) bijlage II Bor, niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in:
Gelet op deze bepaling is het dus niet nodig om in het bestemmingsplan regels op te nemen om te voorkomen dat binnen deze zones vergunningsvrij kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden gebouwd of uitgebreid.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije
mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen
(benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door
emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije
voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee
de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte
voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen,
autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3 Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk
verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de
verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening
met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders
(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld
ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel voor het plangebied een actuele juridische regeling te bieden. Het gaat om bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen zijn natuurlijk binnen deze regeling wel mogelijk. Hieronder zijn enige suggesties opgenomen waarmee nieuwe ontwikkelingen een bijdrage kunnen leveren aan duurzaamheid in het plangebied.
Waterpomp
Duurzame alternatieven kunnen gelegen zijn in het gebruik van warmtepompen die gebruik
maken van lucht of van grondwater als medium. Als de warmtepomp van electriciteit
wordt voorzien door middel van zonnepanelen kan dit een zeer duurzaam systeem vormen.
Bij het gebruik van grondwater als medium moet in dit gebied wel rekening gehouden worden met de boringsvrije zone van het waterwingebied, waarbinnen deze locatie gelegen is. In deze boringsvrije zone mogen bodemenergiesystemen (zowel open als gesloten) alleen als ze niet in de scheidende kleilaag terecht komen. Een melding vooraf bij de provincie is daarom noodzakelijk. Over de diepte waarop die kleilaag begint is soms discussie, omdat deze niet overal op dezelfde diepte zit. Als men niet dieper gaat dan 50 meter is er meestal geen probleem, de exacte toegestane diepte moet in overleg met de provincie Brabant bepaald worden.
Voor open systemen is overigens altijd een vergunning op basis van de Waterwet noodzakelijk, voor gesloten systemen geldt een meldingsplicht op basis van het Besluit bodemenergiesystemen.
EPC-eis
Het Bouwbesluit kent sinds 2015 een minimale EPC-eis van 0,4. Deze zal de komende
jaren worden verscherpt naar 0,0 in 2020, hetgeen past in de ambitie van gemeente
om een energieneutrale stad te worden. De gemeente spant zich, binnen haar mogelijkheden,
in om bouwers en ontwikkelaars vooruit te laten denken en woningen te bouwen die nu
reeds aan de toekomstige eisen voldoen.
Windturbines
Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven beperkt. Toch zullen
in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek
onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties
en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:
Voor windinstallaties van maximaal 10 meter kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan. Hiervoor dient de reguliere procedure van maximaal 8 weken te worden doorlopen. Voor grote windinstallaties dient de uitgebreide procedure te worden doorlopen.
Zonne-energie
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De
PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de
gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig
in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor PV panelen
(waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los
van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard
wel sprake van een ruimtelijke impact. Een dergelijk 'solar park' past niet in het
bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wenselijk is kan worden afgeweken van het
bestemmingsplan. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie
is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit
hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van
een ruimtelijke onderbouwing.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren is op grote schaal milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van bouwactiviteiten of grondtransacties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn alle bekende bodemonderzoeken opgenomen.
Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend. Binnen het plangebied hebben in het verleden diverse grond en grondwatersaneringen plaatsgevonden. Daarnaast zijn nog diverse verontreinigingen aanwezig die nog gesaneerd dienen te worden. In sommige gevallen kan derhalve sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het is dan ook sterk aanbevolen om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige bouwvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.
Het zuidelijk gedeelte van het plangebied ligt binnen de boringsvrijezone Aalsterweg knooppunt Leenderheide. Het gebied ligt niet binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Voor meer informatie wordt verwezen naar het bodeminformatiesysteem van de gemeente.
Binnen het plangebied is een locatie verdacht op het voorkomen van niet gesprongen explosieven, vanwege het vroegere gebruik als opslagplaats voor munitie. Dit is ter hoogte van Sterkenburg 2-382 en de rotonde op de Bouvigne. Voor meer informatie wordt verwezen naar het bodeminformatiesysteem van de gemeente.
Achtergrondinformatie gevallen van bodemverontreiniging met kaart
Daarnaast is in het zuiden van het gebied een voormalige stortplaats (nr.17) aanwezig.
De stortplaats is afgedekt met een laag grond. Deze afdeklaag dient in stand te worden
gehouden. Op de stortplaats is het verboden om gewassen te telen, te graven en grondwater
te onttrekken zonder toestemming van het Bevoegd gezag Wet bodembescherming (Omgevingsdienst
Zuidoost Brabant) .
Afbeelding 1 Verontreinigingscontouren bodem
In het plangebied is sprake van een ontwikkeling aan de Rachmaninowlaan 2 (Huygens College). Voor de uitbreiding van de bestemming Maatschappelijk ter plaatse van de huidige bestemming Groen is een bodemonderzoek uitgevoerd op basis waarvan beoordeeld is of de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. In de grond is een lichte verontreiniging met PCB aangetoond. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium. De aangetoonde verontreinigingen zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. De onderzoeksresultaten ter plaatse van de groenstrook (deellocatie C) leveren dus geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik en de wijziging van de bestemming van “groen” naar “maatschappelijk”.
Het bodemonderzoek is als Bijlage 12 en Bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2022 in werking treedt.
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a.
vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee
sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders
zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan
zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor
een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese
regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld
de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders.
De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's
voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming
mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en
is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk.
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.
Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.
Het plangebied
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en richt zich voornamelijk op het vastleggen van de bestaande situatie. Het aspect natuurbescherming levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Ter plaatse van de Rachmaninowlaan 2 vindt wel een ontwikkeling plaats. In dit kader is een berekening uitgevoerd in de AERIUS Calculator 2019A. Uit de rekenresultaten van de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat er geen stikstofdepositie op Natura2000-gebieden ten gevolge van het plan plaatsvindt. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve zijn ‘significante (negatieve) effecten’ op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Het rapport is als bij deze toelichting gevoegd.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020 heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden). In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking is getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren, waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.
In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen en grijs binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we ‘klimaatrobuust’ te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke
ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein
(circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%.
Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi’s, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm’s (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde ‘(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel4.3 van de regels.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de ‘rekentool’. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
In bijlage 9 rekentool waterberging wordt de werking van de rekentool in detail beschreven.
Checklist Watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Ja, DL 62, GE 1, DL 61 |
B-wateren binnen plangebied | Ja |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Ja, Attentiegebied, Beekdal en Beschermdgebied waterhuishouding |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Ja, Aalsterweg |
Ecologische verbindingszone? | Ja |
Binnen reserveringsgebied waterberging? | Nee |
Attentiegebied EHS | Ja |
Rioolwatertransportleiding | Ja |
Waterschap gemaal | Nee |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Ja |
Het plangebied ligt ten zuidwesten van het centrum Eindhoven in het stadsdeel Gestel. Net buiten de zuidelijke en oostelijke plangrens van het gebied stroomt de rivier de Dommel. De Dommel is een wezenlijk onderdeel van de afwatering van Eindhoven en valt onder de Keur van Waterschap de Dommel. Binnen het plangebied bevindt zich onder andere het Afwateringskanaal, 't Wertje en de Gender. Dit zijn keurwatergangen van Waterschap de Dommel. De situering van het plangebied ten opzichte van de Dommel en de Gender geeft aan dat het gehele plangebied vanuit geohydrologisch perspectief een beekdal is. De benaming van de wijken Genderdal en Genderbeemd is een verwijzing naar het beekdal. Het plangebied bevindt zich binnen de boringsvrije zone van waterwingebied Aalsterweg knooppunt Leenderheide. De boringsvrije zone is de zone waarbinnen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord mogen worden. Behoudens een beschikking van Gedeputeerde Staten is het verboden in boringsvrije zones de grond te roeren, inclusief het verrichten van grondboringen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Deze verbodsbepaling beperkt zich uitsluitend tot de boringsvrije zone en is gericht op het tegengaan van bodemaantastingen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Voor inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer en gelegen zijn binnen de boringsvrije zone worden voor ingrepen op of in de bodem door het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbonden. Voor deze zone is geen regeling opgenomen in de planregels, aangezien de bepalingen in de Provinciale Milieuverordening afdoende zijn.
Het plangebied kent diverse oppervlaktewateren waaronder: de Gender, het Afwateringskanaal en de kleine vijver Hanevoet (deze is met de grote vijver Hanevoet verbonden door 't Wertje). De Gender en het Afwateringskanaal zijn op de legger van Waterschap de Dommel aangemerkt als een A-water (De Gender als GE 1 en het Afwateringskanaal als DL 62). Dit geldt ook voor 't Wertje (DL 61). De Gender stroomt vanuit Veldhoven onder het knooppunt De Run (A2) door en kruist het Afwateringskanaal, waarna het instroomt in de Gendervijver (vijver Engelsbergen). In het Severijnpark bevindt zich een verdeelwerk. Het verdeelwerk voorkomt dat er teveel water door de benedenstroomse Gender dient te worden verwerkt. Indien het debiet in de Gender de 150 liter per seconde overschrijdt voert het verdeelwerk het teveel aan water af naar het Afwateringskanaal. In de wijk Genderbeemd bevinden zich een vijftal regenwateroverstorten die regenwater afvoeren vanuit de wijk naar de Gender. De overstorten liggen verdeeld over de wijk nabij Bouvigne, Hoogenweert, Oudaen, Nijenrode en Aldendriel. In Ooivaarsnest is ook een regenwateroverstort aanwezig ter hoogte van de Ewout.
Het Afwateringskanaal doorkruist het plangebied in de noord-zuid richting en vormt een verbinding tussen het Beatrixkanaal en de Dommel. Het Afwateringskanaal wordt gevoed met water uit de Dommel, afgevoerd regenwater van de buurt Genderdal (overstort nabij Durantestraat) en ontvangt overstortwater vanuit het plangebied. Het Afwateringskanaal is aangeduid als beschermd gebied waterhuishouding, Ecologische verbindingszone en Behoud en herstel watersystemen. Direct ten zuiden van het plangebied liggen grote waterpartijen, te weten de Klotputten en de vijver Hanevoet.
Binnen het plangebied liggen diverse beschermde gebieden waaruit provinciaal en waterschap beleid voortvloeit. In het plangebied zijn gebieden aangemerkt als Attentiegebieden, Beschermd gebied waterhuishouding en Ecologische verbindingszones. Op de verbeelding zijn de A wateren en beschermde gebieden aangegeven.
Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en aan buitengebied.
In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat voornamelijk uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van regenwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht.
Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.
In het plangebied bevinden zich diverse peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 17,50 en 16,20 m. Het plangebied staat bij de gemeente bekend als gebied met hoge grondwaterstanden. Drainage is binnen het plangebied aanwezig om overlast te voorkomen. Op diverse plaatsen binnen het plangebied is grondwateroverlast in de zin van water in kelders en water in tuinen op maaiveldniveau. De oorzaak hiervan is veelledig. Enerzijds ligt het plangebied in een beekdal en in de directe nabijheid van de Dommel en de Gender, waardoor de beide beken direct invloed op (grond)wateroverlast kunnen hebben en anderzijds heeft het gebied een slechte grondslag, waardoor regenwater en afstromend water van hoger gelegen delen slecht kan infiltreren.
Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. In dit gebied zijn twee type rioolstelsels aanwezig. Delen van de riolering in het gebied zijn gemengd uitgevoerd waardoor regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Andere delen in dit gebied zijn naast het gemengd riool voorzien van een regenwaterriool. Bij de afgekoppelde gebieden in het plangebied wordt een deel van het regenwater afkomstig van de verharding via het regenwaterstelsel afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.
Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.
Overstortingen vanuit het gemengde stelsel vanuit het plangebied vinden plaats op het Afwateringskanaal ter plaatse van Ehrenstein en het Severijnpark.
Het plangebied is tevens gelegen in een 'boringsvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de interim omgevingsverordening Noord-Brabant al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.
Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is voorzien van twee typen rioolstelsel, namelijk een gemengd riool en een gescheiden riolering.
Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te breiden en het verhard oppervlak daarop aan te sluiten.
De gemeente zal in samenspraak met het waterschap, daar waar zich kansen voordoen, inzetten op berging om de piekafvoer op het riool te beperken.
Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. De bestaande A wateren, inclusief de keurgebieden, blijven gehandhaafd.
Benedenstrooms van de Gender, buiten het plangebied, zijn er plannen met betrekking tot het bovengronds brengen van de Gender. In de huidige situatie mondt de Gender uit in de Gendervijver: momenteel het eindpunt in de waterstructuur. In ontwikkeling is de Nieuwe Gender, waardoor het water van de Gendervijver zal doorlopen en ter hoogte van de Stationsweg (in het centrum van de stad) zal uitmonden in de Dommel. Deze ontwikkeling zal positieve gevolgen hebben voor de afvoerkarakteristiek van de Gender.
Bij het afkoppelen, en bij duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet-uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.
In oktober 2019 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:
Op 1 mei 2020 heeft Waterschap de Dommel gereageerd op deze waterparagraaf.
Bij vaststelling van dit bestemmingsplan is een ontwikkeling in het plangebied opgenomen. Het betreft de sloop en nieuwbouw van een school aan de Rachmaninowlaan 2. Om de haalbaarheid van deze ontwikkeling te onderbouwen voor het aspect water is gebruik gemaakt van de rekentool klimaatopgave Eindhoven (Bijlage 15 en Bijlage 16). Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat voldoende maatregelen getroffen worden om te voldoen. Hierbij geldt de voorwaarde dat de maatregelen bij de omgevingsvergunning aanvraag verder zijn uitgewerkt conform de gestelde eisen -zoals in de bijlagen van de rekentool zijn omschreven, toegepast op de situatie van dit nieuwbouwplan van het Huygens College. De omgevingsvergunning moet immers voldoen aan de eisen die in dit bestemmingsplan worden gesteld aan waterberging.
Het bestemmingsplan "Gestel buiten de Ring 2020" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten,. Dit is om te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In artikel 2 Wijze van meten worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Bestemming Bedrijf
Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied tot ten hoogste categorie 2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten". Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' is tevens een natuursteenbewerkingsbedrijf in categorie 3.2 toegestaan.
Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en detailhandel zijn eveneens uitgesloten.
Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Op enkele locaties is de aanduiding 'bedrijfswoning' ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen op die locaties waar binnen de bestemming Bedrijf een bouwvlak is opgenomen, maar waar op de locatie van de aanduiding uitsluitend een bedrijfswoning is toegestaan en geen bedrijfsgebouw.
Bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening
Aan de bestaande trafo- en gasverdeelstations in het plangebied is de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening toegekend. Afhankelijk van de maatvoering van deze gebouwen kan er sprake zijn van vergunningvrije bouwwerken. Nieuwe bouwwerken die daaraan voldoen worden niet meer op de verbeelding aangegeven.
Bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied aanwezige tankstations zonder LPG-functie waar deze bestaand zijn, en voor zover dit mogelijk is vanuit het oogpunt van externe veiligheid en milieuhinder.
Bestemming Centrum
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de winkelcentra die als zodanig worden benoemd in het Detailhandsbeleid van Eindhoven. Het gaat hierbij dus om de grote winkelcentra in de stad. Binnen deze bestemming zijn detailhandel, horeca behorende tot categorie 1, dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instellingen, maatschappelijke voorzieningen en kantoor op de begane grond toegestaan. In sommige gevallen is dit ingeperkt tot bestaande functies. Daarnaast zijn woningen op de verdiepingen toegestaan al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep.
Naast bouwregels zijn er ook diverse regels over het gebruik opgenomen. Onder meer is geregeld dat een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming is toegestaan wanneer wordt voldaan aan de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.
Bestemming Gemengd
Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies (wonen, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, bedrijven in categorie 1 en 2, detailhandel, horeca en kantoren) die onderling uitwisselbaar zijn. Hieraan zijn soms voorwaarden verbonden zoals situering op de begane grond of uitsluitend bestaande functies. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is. Deze bestemming is ook opgenomen ter plaatse van de Detailhandelsbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen. Er is voor gekozen om deze bestemmingen ruimer te bestemmen dan alleen voor Detailhandel gelet op de groeiende leegstand in deze panden. Door ook andere functies toe te staan met een minder of vergelijkbare impact op de omgeving wordt aan de leefbaarheid rondom deze panden tegemoet gekomen.
Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.
Bestemming Groen
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen'. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.
Bestemming Horeca
Deze bestemming is gelegd op de solitair gelegen horecavestigingen in het plangebied, Binnen deze bestemming zijn horecabedrijven genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ behorende tot maximaal categorie 1 toegestaan. Daarnaast zijn bestaande horecabedrijven genoemd in de Lijst van horeca-activiteiten behorende in categorie 2 tot en met 6 toegestaan. Wonen is mogelijk op de verdieping maar uitsluitend voor zover bestaand.
Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.
Bestemming Kantoor
Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Bestemming Maatschappelijk
Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd en/of er is gekozen voor een dusdanig maximaal bebouwingspercentage en/of een dusdanige maximum hoogte dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.
Binnen de bestemming Maatschappelijk is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.
Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.
Ter plaatse van de Rachmaninowlaan 2 is de bestemming Maatschappelijk vergroot ter hoogte van de Von Weberstraat. De bestemming Maatschappelijk wordt deels ter plaatse van een bestemming Groen gesitueerd. Ook wordt het bouwvlak aan deze zijde iets vergroot. Het bouwvlak aan de zijde van de Telemannlaan / Rachmaninowlaan is smaller gemaakt. Dit betekent dat de oppervlakte van het bouwvlak ies verkleind is. Er is dus sprake van een vormverandering en niet van een vergroting van het bouwvlak. Het bebouwingspercentage is van 70 naar 75% verhoogd. Daarnaast is de maximale bouwhoogte voor het schoolgebouw verhoogd naar 16 meter en is er voor de gymzalen een maximale bouwhoogte van 8 meter opgenomen. Daar waar het bouwvlak vergroot is, is een aanduiding opgenomen op basis waarvan er geen verblijsruimten mogen worden gerealiseerd als bedoeld in art. 1.1 lid 1 onder d Besluit geluidhinder (Bgh).
Bestemming Recreatie - Volkstuinen
In het gebied is een volkstuinencomplex aanwezig. Deze is bestemd als Recreatie-Volkstuinen. Binnen deze bestemming zijn bouwregels opgenomen voor een klein gebouw per volkstuin en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Bestemming Verkeer
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming Water
Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.
Bestemming Wonen
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.
Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.
Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in beginsel een maat van 15 m aangehouden. Voor minimaal resterende diepte van de achtertuinen bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord. Bij meergezinswoningen is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.
Het bestemmingsplan maakt alleen beperkte uitbreidingen mogelijk aan voorgevel. De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels. Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren.
In een deel van het plangebied zijn woningen gesitueerd met bijgebouwen en/of carports voor de voorgevel. Om deze goed te regelen is gewerkt met een aanduiding 'bijgebouwen'. voor de gevallen dat sprake is van een hogere hoogte is ervoor gekozen om een specfieke bouwaanduiding-1 op te nemen.
In de regeling zijn specifieke regels opgenomen voor de bouw van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een woning. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:
Voor de uitbreiding van een bungalow/patiowoning is ook een regeling voor de uitbeiding hiervan opgenomen. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:
Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.
Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Wijzigingsbevoegdheid
In dit bestemmingsplan zijn alsnog de bouwvlakken binnen de bestemming Wonen aangepast conform de hierboven toegelichte beleidslijn. Ingeval er concrete plannen zijn om een diepere woning op een perceel te realiseren dan op basis van dit bestemmingsplan mogelijk is, kan het bestemmingsplan ten beheove hiervan gewijzigd worden en kan de diepte van het bouwvlak worden aangepast.
Bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats
Binnen deze bestemming is de woonwagenlocatie aan de Kasteellaan opgenomen. Er zijn regels gesteld waaraan de woonwagens moeten voldoen en daarnaast zijn er regels opgenomen voor aan- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding
Ter bescherming van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze gaat voor op andere bestemmingen die gelden op de betreffende gronden. Afwijking van het bepaalde in dit artikel is uitsluitend mogelijk na schriftelijk advies van de leidingbeheerder.
Dubbelbestemming Leiding - Riool
Ter bescherming van de rioolwatertransportleiding is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze gaat voor op andere bestemmingen die gelden op de betreffende gronden. Afwijking van het bepaalde in dit artikel is uitsluitend mogelijk na schriftelijk advies van de leidingbeheerder.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1
Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Of nader onderzoek nodig is, is afhankelijk van de maximale oppervlakte en diepte van de uit te voeren werkzaamheden. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gebieden waar de bebouwing binnen het plangebied van cultuurhistorische waarde is. De regels zijn opgesteld ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische waarden van die bebouwing. Waar nodig is met een aanduiding 'karakteristiek' voor specifieke panden aanvullend geregeld dat de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum gelden en is aan de aanduiding een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.
Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2
De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 gekregen. De begrenzing van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op het rapport van RAAP 3398 "Het landschap onder de stad' d.d. 13 november 2018 kaartbladen 2 en 3. Ter toelichting en onderbouwing is dit rapport als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 1 tot en met 4). In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.
Dubbelbestemming Waarde - Ecologische verbindingszone
De dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. De dubbelbestemming vertaald de gewenste bescherming van dit gebied uit de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant in het bestemmingsplan.
Dubbelbestemming Waarde - Natuur Netwerk Brabant
Deze dubbelbestemming is bedoeld voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant. De dubbelbestemming vertaald de gewenste bescherming van dit gebied uit de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant in het bestemmingsplan.
Onder de Algemene regels regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels en de Algemene afwijkingsregels. Daarnaast regels voor parkeren en een voorwaardelijke verplichting voor waterberging.
In de overige regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten voor parkeren en voor waterberging.
Voorwaardelijke verplichting parkeren
Hierin is geregeld dat moet worden voldaan aan de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 bij bouwen. Ook is er een mogelijkheid opgenomen om van de regels af te wijken. De verwijzing naar de beleidsregels is dynamisch zodat altijd de meest actuele nota parkeernormen geldend is.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
Bestaande situaties gesplitste woningen
Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan geregeld in de begrippenlijst gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening. Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan (en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt
door zeven basisprincipes:
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen
van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor
een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze
in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen
te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar
zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie
en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor
de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.
Wel zal aan de bedrijven die - blijkens de in het voorgaande ("Bedrijven en milieuzonering") vermelde specifieke onderzoeken naar de milieusituaties ter plaatse - in aanmerking komen voor een afwijkingsmogelijkheid ex artikel 3.5 (afwijking voor bedrijven in een hogere milieucategorie dan in beginsel ter plaatse toegestaan) - zo nodig onder voorwaarden - deze afwijking worden toegestaan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voor dit grotendeels conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of bij een overeenkomst of omdat er enkel sprake is van “kruimelgevallen”. Specifiek voor de ontwikkeling aan de Rachmaninowlaan 2 zijn de aanleg van het buitenterrein inclusief parkeren onderdeel van de beschikking. Deze beschikking wordt afgegeven door de Gemeente Eindhoven. Dit is de toekenning van de middelen benodigd voor de realisatie van de nieuwbouw. Daarmee wordt de financiële haalbaarheid structureel getoetst en geborgd.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 1 maart 2017. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Bij de voorbereiding is overleg geweest met:
Wij hebben een aantal vooroverlegreacties ontvangen. Hieronder is een samenvatting van de ontvangen vooroverlegreacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.
Het voorontwerpbestemmingsplan is beoordeeld aan de hand van de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening. Het plan is in overeenstemming met de provinciale belangen.
antwoord
Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan voldoet aan de provinciale belangen.
antwoord
Geen vooroverlegreactie ontvangen.
b. Voorzieningen
Onder de "bestemmingsomschrijving" in artikel 18.1 moet ook worden vermeld dat de gronden mede bestemd zijn voor de aanleg/aanpassing, het beheer en het onderhoud van de hoogspanningsverbinding en er mede op toezien dat er geen aantasting plaats kan vinden van het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
antwoord
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie zijn alle voorstellen die gedaan zijn om de dubbelbestemming aan te passen verwerkt in de regels voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
Sinds de vigerende bestemmingsplannen van kracht zijn geworden zijn er zowel op gemeentelijk als op provinciaal niveau diverse wetten/beleidsregels bijgekomen ter bescherming van de schaarse natuur. TGE geeft aan dat deze zijn opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan en dat daarmee het groen/duurzaamheid in het bestemmingsplan beter is geborgd. Daarnaast zijn hoog gewaardeerde bomen opgenomen binnen de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2. Hiermee zijn deze goed beschermd.
Voor eventuele toekomstige ontwikkelingen zijn in het bestemmingsplan enkele suggesties opgenomen om een bijdrage te leveren aan het verduurzamen van het plangebied. TGE adviseert om hier ook maatregelen ten aanzien van circulariteit en duurzame mobiliteit aan toe te voegen.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan goed doordacht in elkaar zit.
antwoord
Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan de door u genoemde belangen voldoende waarborgt. Wat betreft het advies dat u geeft om ook suggesties in het bestemmingsplan op te nemen ten aanzien van circulariteit en duurzame mobiliteit merken wij het volgende op. De tekst in de toelichting is inmiddels enigszins verouderd. Om die reden wordt een aangepaste en actuele tekst opgenomen. Hierin wordt dieper ingegaan op Circulaire Economie en iets dieper op Duurzame Mobiliteit. De suggesties in paragraaf 4.6.1 worden hiermee niet aangevuld. Voor het onderwerp duurzame mobiliteit verwijzen wij u ook naar paragraaf 3.7 van de toelichting en meer specifiek naar de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 die hier wordt toegelicht en waarin wordt ingespeeld op de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. Deze nota is ook aan de regels van het bestemmingsplan gekoppeld (Artikel 29). Op basis hiervan wordt geregeld dat bij nieuwe ontwikkelingen voldaan moet worden aan deze nota parkeernormen.
De Henri van Abbe Stichting geeft aan dat zij in deze fase geen bezwaren tegen het voorontwerpbestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020.
antwoord
Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan de door u genoemde belangen voldoende waarborgt.
Geen vooroverlegreactie ontvangen.
Geen vooroverlegreactie ontvangen.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen van 26 maart tot en met 6 mei 2020. In die periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen. Naast de officiële publicatie in het huis aan huis blad Groot Eindhoven en op de gemeentelijke website heeft een extra publicatie in het Groot Eindhoven plaatsgevonden op 1 april. Ook is de ter inzage legging gedurende twee weken dagelijks via Facebook onder de aandacht gebracht en is melding gedaan aan de woningcorporaties die bezit hebben binnen het plangebied. Deze aanvullende manieren om de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan onder de aandacht te brengen, zijn gekozen omdat het in de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage lag niet mogelijk was om inloopavonden te organiseren vanwege Covid-19. Tevens is eenieder de mogelijkheid geboden om telefonisch of per email vragen te stellen over het voorontwerpbestemmingsplan. Deze vragen zijn beantwoord gedurende de periode waarin het plan ter inzage lag.
Hieronder is een samenvatting van de ontvangen reacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.
Inspraakreacties:
Voor de luchtkwaliteit in de stad is het belangrijk om groene longen te hebben die de stad in komen, zodat er groen en zuurtstoftoevoer in de stad is. Amsterdam heeft ook 2 groene longen: Het groen rondom Amstel en Amstelpark aan de zuid-oost zijde van de stad, en de groene long rondom de Nieuwe Meer aan de zuid-west zijde van de stad. Als de gemeente bomen gaat kappen ten zuiden van Gestel betekent dat verminderde luchtkwaliteit en feitelijk dat mijn longen kapot gaan. Daar wordt bezwaar tegen gemaakt.
antwoord
Niet duidelijk is op welke bomen wordt gedoeld. Deze informatie is aanvullend opgevraagd maar niet ontvangen. Van belang is dat een bestemmingsplan bepaald gebruik toestaat. We noemen dit toelatingsplanologie. Het is dus niet zo dat met een bestemmingsplan geregeld wordt dat bomen worden gekapt. Als bomenkap aan de orde is dan dient beoordeeld te worden of een vergunning moet worden aangevraagd. Dit wordt in eerste instantie getoetst aan de gemeentelijke bomenverordening. Daarnaast wordt gekeken of er ook een vergunning nodig is op basis van de regels van het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is dat bijvoorbeeld nodig wanneer de boom staat ter plaatse van een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2. De groenstructuren in Gestel buiten de Ring zijn allemaal als Groen bestemd en daarmee wordt geregeld dat hier groen is toegestaan en enkele ondergeschikte functies. Het is niet zo dat in dit nieuwe bestemmingsplan de groenstructuren beperkt worden ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2005.
Indiener is telefonisch op de hoogte gesteld van de manieren waarop informatie bij de gemeente kan worden ingewonnen op een aanvraag omgevingsvergunning voor kap of feitelijke kap van bomen die geconstateerd wordt.
Ter plaatste van het perceel aan de Twickel geldt de bestemming Wonen. In artikel 16.2.6 staan bepalingen over bouwwerken geen gebouwen zijnde. In dat artikel is bepaald dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen. Op de verbeelding is de ligging van de voorgevelrooilijn niet weergegeven. Ook in artikel 1 is de definitie van voorgevelrooilijn niet opgenomen. Wel is de definitie van voorgevel opgenomen. De redactie daarvan biedt onvoldoende duidelijkheid om de exacte ligging van de voorgevelrooilijn te bepalen, hetgeen uit een oogpunt van rechtszekerheid toch een gemis is. Aanbevolen wordt om de definitie voorgevelrooilijn alsnog op te nemen en de voorgevelrooilijn eventueel op de verbeelding aan te geven.
antwoord
Wij volgen dit standpunt en hebben het begrip 'voorgevelrooilijn' toegevoegd aan de begrippenlijst in de regels.
Gezocht wordt naar een tijdelijke plek met maatschappelijke bestemming voor een kleinschalig pioniersproject. Het terrein tussen de Humperdincklaan en Karel de Grotelaan met bestemming maatschappelijk wordt gezien als een ideale locatie. Het grote veld zou tijdelijk gebruikt kunnen worden voor het volgende idee: een gedeelte sociale camping waarin de deelnemers met herbruikbaar lowbudget materiaal een aantal verplaatsbare tiny houses gaan bouwen, een kleinschalige "commerciele" camping en tuin kunstig inrichten. In de groenstroken die vooralsnog tijdens de nieuwbouw door de projectontwikkelaar van Woonbedrijf groen blijven, fruit- en notenbomen aanplanten zodat er, als er nieuwbouw neergezet, een voedseltuin is ontstaan met een aantal verplaatsbare tiny houses.
antwoord
Besluitvorming over dit verzoek vindt niet plaats in het kader van het actualiseren
van dit bestemmingsplan. Het verzoek is daarom doorgestuurd naar het intaketeam van
de gemeente. Zij nemen contact op met de initiatiefneemster.
Gewezen wordt op de regels voor bijgebouwen die zijn opgenomen voor de Herlaer 1, 3, 5 en 7. Hier is een bouwvlak met de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Het is hier dus mogelijk om bijgebouwen en/of carports voor de voorgevelrooilijn te bouwen. Verzocht wordt om deze regel aan te passen omdat de woningen nu enkel carports voor de voorgevelrooilijn hebben. Hierdoor is er nog steeds sprake van vrije uitkijk over de straat. Het is niet gewenst dat in dit bouwvlak een gesloten bijgebouw komt.
antwoord
In het nu geldende bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005' is een regeling opgenomen met een aanduiding op de plankaart voor 'te bebouwen erven'. Op onderstaande afbeelding is deze terug te zien aan de rode lijnen.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2005
Binnen deze rode lijnen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden. In de actuele bestemmingsplannen in Eindhoven is de systematiek van de 'te bebouwen erven' losgelaten. Onder andere voor uw wijk hebben wij in plaats daarvan in het voorontwerpbestemmingsplan op diverse plaatsen gekozen voor een aanduiding 'bijgebouwen'. Met deze aanduiding respecteren wij de bouwrechten voor de voorgevelrooilijn uit het nu geldende bestemmingsplan. De mogelijkheid om een bijgebouw op te richten ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bestaat dus al en is geen nieuwe regeling. Wij zien geen aanleiding om deze bouwmogelijkheden die er al zo lang zijn in te perken. Hierbij hebben wij wel nagedacht over de bouwmogelijkheden die we bieden en of we deze ook stedenbouwkundig aanvaardbaar achten. Wij realiseren ons dat niet iedereen dit hetzelfde ervaart, maar reeds in 2005 hebben wij als gemeente het standpunt ingenomen dat deze bouwmogelijkheden stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn. Nu zien wij geen aanleiding om af te wijken van dit standpunt en hiermee de eigenaren van de woningen in hun eigendomsrechten te beperken. Wij passen de regeling ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' daarom niet aan in het ontwerpbestemmingsplan.
Recente ontwikkelingen
In het voorontwerpbestemmingsplan wordt onvoldoende rekening gehouden met een aantal recente ontwikkelingen:
Opmerkingen per hoofdstuk
antwoord
antwoord
Het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2005 heeft een woonbestemming ter plaatse van het autobedrijf opgenomen. Destijds was het de bedoeling het bedrijf te verplaatsen, maar er werd geen geschikte locatie gevonden. Om die reden is het bedrijf nog steeds gevestigd aan de Ulenpas 56a en is er geen woningbouw gerealiseerd.
In het voorontwerpbestemmingsplan is ons bedrijf weer positief bestemd en de mogelijkheid voor woningbouw niet opgenomen. Over deze aanpassing is door de gemeente een brief verstuurd en naar aanleiding daarvan heeft communicatie plaatsgevonden over de mogelijkheden voor de bestemming. Verzocht wordt om de woonbestemming wel te behouden. Ontwikkelen komt nu echter nog te vroeg. Er is nog geen geschikte locatie voor verplaatsing van het bedrijf en ook zijn er nog geen concrete plannen om de locatie te ontwikkelen met woningbouw.
antwoord
In overleg is besloten om het huidige bedrijf opnieuw positief te bestemmen. Het bedrijf viel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005'. Nu er geen concreet zicht is op verplaatsing, is er onvoldoende zekerheid om ervoor te kiezen het bedrijf nogmaals onder het overgangsrecht te laten vallen. De verplaatsing van het bedrijf en het ontwikkelen van het bedrijf voor woningbouw is echter wel een ontwikkeling die de gemeente wenselijk vindt op deze locatie. Om die reden heeft de gemeente een voorstel gedaan aan Autobedrijf Roto om de directe woonbestemming om te zetten naar een bedrijfsbestemming, maar wel een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor wonen in aansluiting op de bepaling die voor wonen in het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005' zijn opgenomen. Vanuit Autobedrijf Roto is aangegeven dat zij met deze aanpassing kunnen instemmen. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het bedrijf en de achtergelegen gronden toegevoegd. Deze bevoegdheid is opgenomen in de algemene aanduidingsregels.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 11 juni tot en met woensdag 22 juli 2020 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 10 juni 2020 gepubliceerd. Ook is kennisgegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging zijn zeven zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen hebben betrekking op bouwmogelijkheden in de achtertuin, de mogelijkheid om een bioscoop te realiseren in het plangebied, de mogelijkheid voor woongebouwen in de bestemming Maatschappelijk ter plaatse van het Gagelboschplein en het verzoek van het Huygens Lyceum om het bouwplan mogelijk te maken in dit bestemmingsplan.
In de nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan. Deze nota is als Bijlage 17 Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bij deze toelichting opgenomen.
Specifiek voor het Huygens college is vooruitlopend op de vaststelling van dit bestemmingsplan met omwonenden gesproken over de voorgenomen ontwikkeling. De omwonenden waren positief. Een kort verslag is als Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen (Bijlage 17).
het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80302-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 (gemeenteblad van Eindhoven 2019, nummer 240213) en in werking getreden op 4 oktober 2019.
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dienverstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.
lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 6).
Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.
een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede
een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
grond waarop niet-bedrijfsmatig, bij wijze van hobby, voedings- en siergewassen worden geteeld;
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, regenwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b mag een opbouw op een bungalow of een patiowoning worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten of bedrijven in een hogere categorie toestaan, mits:
De voor `Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
De voor `Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor `Centrum´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder c, en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder categorie 1 van de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 6.1 bepaalde ten einde een supermarkt met een oppervlakte van meer dan 800 m2 verkoopvloeroppervlakte toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4 lid b indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 28.1 of 28.2.
De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5 sub b indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 29.1 of 29.2.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 lid f, en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder categorie 1 van de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten'.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder d en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de `Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten mits het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die zijn genoemd in de `Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten´ (onder de categorieën 1 en 2) en mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of zelfstandige kantoorvestigingen.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 7.1 sub e bepaalde ten einde een supermarkt met een oppervlakte van meer dan 800 m2 verkoopvloeroppervlakte toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.
Het in lid 7.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.
Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is dient aanvrager van de benodigde omgevingsvergunning een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek te overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht.
De voor `Horeca´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is
uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het
bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder a en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder die categorie van de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.
Het in lid 9.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
De voor `Kantoor´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: