Gestel buiten de Ring 2020    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Naar verwachting treedt op 1 januari 2022 de Omgevingswet in werking. Eindhoven heeft ervoor gekozen om alle bestemmingsplannen op dat moment zo actueel mogelijk te hebben. Het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005' is op 3 april 2007 vastgesteld en vanaf 6 augustus 2008 onherroepelijk. Gelet op het feit dat dit bestemmingsplan niet langer actueel is, is dit bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan is tevens een aantal ontwikkelingen meegenomen die na bovengenoemd bestemmingsplan met een bestemmingsplanherziening mogelijk zijn gemaakt. Het gaat om:

  • I Gestel buiten de Ring 2005 (Kreeftstraat - Hoogstraat - Busonilaan);
  • II Gestel buiten de Ring 2005 (Brahmslaan 47);
  • III Gestel buiten de Ring 2005 (Gagelbosch);
  • IV Gestel buiten de Ring 2005 (kantoorbebouwing Bouvigne);
  • V Gestel buiten de Ring 2005 (H.H. Hartenkerk Schubertlaan);
  • VI Gestel buiten de Ring 2005 (reparatie Hanevoet - Ooievaarsnest);
  • VII Gestel buiten de Ring 2005 (reparatie Genderbeemd);
  • VIII Gestel buiten de Ring 2005 (garageboxen Blaarthemseweg);
  • X Gestel buiten de Ring 2005 (Willaertplein);
  • XI Gestel buiten de Ring 2005 (Aireyflats en woningen);
  • XII Gestel buiten de Ring 2005 (Bayeuxlaan);
  • XIII Gestel buiten de Ring 2005 (Boutenslaan);
  • XIV Gestel buiten de Ring 2005 (Schumannstraat);



Ook is het paraplubestemmingsplan 'Parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' en het voorontwerp paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan 'Waterberging 2020' vertaald.

Voor de locatie aan de Ulenpas 56a waar een autobedrijf is gevestigd, is een woonbestemming in het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005' opgenomen. Hier was indertijd een woningbouwontwikkeling voorzien, maar deze is nog niet gerealiseerd. Omdat dit een geschikte locatie is voor woningbouw en het nog steeds de bedoeling is om het bedrijf te verplaatsen en hier woningbouw te ontwikkelen is de directe woonbestemming omgezet naar een wijzigingsbevoegdheid en is het bestaande bedrijf weer positief bestemd. Om woningbouw op deze locatie te realiseren kan te zijner tijd dus een wijzigingsplan worden opgesteld binnen de hiervoor gestelde kaders.

Daarnaast is naar aanleiding van een zienswijze van het Huygens College het concrete bouwplan van deze school bij vaststelling vertaald in dit bestemmingsplan.

verplicht

situatieschets nieuwbouw school

Op 9 april 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met de herijking 2018 IHP uitvoeringsprogramma 2016-2019 Voortgezet Onderwijs. Op basis van deze herijking is de voorziening vervangende nieuwbouw voor de school inclusief gymaccommodatie toegekend op de locatie Rachmaninowlaan 2.

Het huidige hoofdgebouw uit 1968 en de semi permanente noodlokalen uit 1973 en 2005 worden gesloopt om ruimte te maken voor de nieuwbouw. Het leerlingenaantal blijft gelijk; 1050 leerlingen. In de huidige situatie is de semi permanente huisvesting uit 2005 geplaatst op het terrein met de bestemming Groen en is er geen parkeervoorziening voor medewerkers aanwezig. Door de huidige bestemming Groen om te zetten naar de bestemming Maatschappelijk wordt het mogelijk het fiets- en autoparkeren op eigen terrein op te lossen. Dit wordt gedaan met halfopen verharding zodat de groene uitstraling behouden blijft en de school met haar terrein onderdeel blijft van het park Genderdal.

Omdat het groen niet geheel op eigen terrein gecompenseerd kan worden, wordt de compensatie deels gerealiseerd ter plaatse van het voetpad parallel aan de Telemannlaan en de Gounodlaan.

Het schoolgebouw wordt iets verder naar achteren op het perceel geplaatst. De maximale bouwhoogte wordt 16 meter met uitzondering van de gymzalen waarvoor een maximale bouwhoogte van 8 meter geldt. In hoofdstuk 6 Juridische vormgeving wordt binnen de bestemming Maatschappelijk concreter ingegaan op de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.

In de toelichting is daarnaast per relevant onderdeel steeds onderbouwd dat bij realiseren van dit nieuwe schoolgebouw sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Toekomstige ontwikkelingen

In het plangebied spelen een aantal ontwikkelingen welke op dit moment onvoldoende concreet zijn om te worden vertaald in het onderhavige bestemmingsplan.

Voormalige schoollocaties Humperdincklaan en Glinkastraat

Voor dit gebied wordt een gebiedsconcept uitgewerkt om hier een integrale ontwikkeling te realiseren. Wanneer deze planvorming voldoende concreet is wordt die ontwikkeling met een separate procedure mogelijk gemaakt.

Braakliggend terrein Tinelstraat

De woningcorporatie is bezig met het ontwikkelen van plannen voor deze locatie. Op dit moment zijn deze plannen nog prematuur. Naar verwachting worden deze plannen daarom ook op een later tijdstip via een separate procedure planologisch mogelijk gemaakt.

Kastelenplein

Gekeken wordt in hoeverre er mogelijkheden zijn om te verdichten op het Kastelenplein. De ontwikkelaar heeft van de gemeente het verzoek gekregen om planvorming allereerst uit te werken in een integrale visie voor het gebied. Deze visie moet nog opgesteld worden. Om die reden worden er dus ook voor deze locatie geen ontwikkelingen meegenomen in dit bestemmingsplan.

Schoollocaties Von Flotowlaan

De komende jaren wordt dit gebied ingezet voor huisvesting van onderwijsinstellingen die tijdelijk gebruik maken van de panden in verband met nieuwbouwplannen voor de huidige locaties. Zodra dit gebruik eindigt, wordt er voor dit gebied ook een gebiedsconcept uitgewerkt om hier een integrale ontwikkeling te realiseren. Wanneer deze planvorming voldoende concreet is wordt die ontwikkeling met een separate procedure mogelijk gemaakt.

Ook zijn er nog een aantal ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend met een uitgebreide procedure om af te wijken van het bestemmingsplan. In dit plan zijn de volgende vergunningen vertaald:

  • Brucknerplein 18-19 (functie Kantoor omzetten naar Wonen)
  • Laagstraat ong. (realiseren studentenhuisvesting)
  • Laagstraat tussen 265 en 273 (realiseren woning)

Bestemmingsplan

Bestemmingsplan "Gestel buiten de Ring 2020" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied ligt in het zuidwestelijk deel van de gemeente en wordt in grote lijnen begrensd door de Ring (Limburglaan/Keizer Karel V Singel/Boutenslaan), de St. Claralaan/Bayeuxlaan, de Locatellistraat, het groengebied rondom de Klotputten, de rijksweg A2/E25 (de 'Poot van Metz'), en de bedrijventerreinen Croy en de Hurk.

Het plangebied ligt in het stadsdeel Gestel, en omvat de buurten Genderdal, Blaarthem, Rapelenburg, Bennekel-Oost, Bennekel-West/Gagelbosch, Hanevoet, Ooievaarsnest en Genderbeemd.

verplicht

afbeelding plangebied (= rode cirkel) in Eindhoven

verplicht

luchtfoto met plangebied (rode lijn)

1.3 Voorgaande plannen     

Het bestemmingsplan "Gestel buiten de Ring 2020" vervangt het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2005, vastgesteld door de gemeenteraad op 3 april 2007;

Het plan "Gestel buiten de Ring 2020" vervangt tevens de bestemmingsplannen:

  • I Gestel buiten de Ring 2005 (Kreeftstraat - Hoogstraat - Busonilaan), vastgesteld door de raad op 6 september 2011;
  • II Gestel buiten de Ring 2005 (Brahmslaan 47), vastgesteld door de raad op 4 oktober 2011;
  • III Gestel buiten de ring 2005 (Gagelbosch), vastgesteld door de raad op 8 februari 2011;
  • IV Gestel buiten de ring 2005 (kantoorbebouwing Bouvigne), vastgesteld door de raad op 22 september 2015;
  • V Gestel buiten de ring 2005 (H.H. Hartenkerk Schubertlaan), vastgesteld op 20 december 2011;
  • VI Gestel buiten de ring 2005 (reparatie Hanevoet - Ooievaarsnest), vastgesteld door de raad op 26 juni 2012;
  • VII Gestel buiten de ring 2005 (reparatie Genderbeemd), vastgesteld door de raad op 25 juni 2013;
  • VIII Gestel buiten de ring 2005 (garageboxen Blaarthemseweg), vastgesteld door de raad op 30 december 2011;
  • X Gestel buiten de ring 2005 (Willaertplein), vastgesteld door de raad op 17 juni 2014;
  • XI Gestel buiten de ring 2005 (Aireyflats en woningen), vastgesteld door de raad op 25 november 2014;
  • XII Gestel buiten de ring 2005 (Bayeuxlaan), vastgesteld door de raad op 7 juli 2015, en
  • XIII Gestel buiten de ring 2005 (Boutenslaan), vastgesteld door de raad op 15 maart 2016;
  • Gestelse Ontginning 1993, vastgesteld door de raad op 29 augustus 1994 (gedeeltelijk);

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Historisch perspectief     

Eindhoven is ontstaan uit een middeleeuwse stad en de omliggende dorpen. Op verschillende kaarten uit de 16e en 17e eeuw is het dorpje Gestel al duidelijk gemarkeerd. De historische dorpskern van Gestel is momenteel nog duidelijk herkenbaar in de Lambertuskerk aan de Hoogstraat, de pastorie, het klooster en de aangrenzende bebouwing.

verplicht

De pastorie aan de Hoogstraat

Het gedeelte van Gestel gelegen tussen het Afwateringskanaal/Gender en de Ring heet Oud-Gestel. Het oude dorpshart lag in het noorden van dit gebied, ter hoogte van de Lambertuskerk aan de Hoogstraat. In het zuiden waar de Hoogstraat over gaat in de Blaarthemseweg, begon een andere dorpskern: de vroeger zelfstandige gemeente Blaarthem. Blaarthem is op diverse historische kaarten als zelfstandig dorp terug te vinden en wordt al in de 13e eeuw genoemd.

Oud Gestel bestaat momenteel uit vijf buurten waarvan de namen een historische context hebben: Rapelenburg, Bennekel-Oost, Bennekel-West/Gagelbosch, Blaarthem en Genderdal.

Rapelenburg is genoemd naar een huis dat aan het eind van de 18e eeuw werd gebouwd. Het huis is na de oorlog gesloopt om plaats te maken voor het huidige klooster aan de St. Claralaan. Alleen de toegangspoort van "kasteel" Rapelenburg staat er nog. De driehoek Scheidingstraat, Genneperweg, Hoogstraat is eveneens op historische kaarten terug te vinden.

De herkomst van de naam "Bennekel", reeds in 1510 genoemd, is niet te herleiden. Westelijk van de Bennekelse Akkers lag het voormalige "kasteel" Gagelbosch, voor het eerst vermeld in 1570 als huis 't Gagelbroeck. In 1718 werd het gesloopt. De merkwaardige omgrachte boerderij bleef echter bestaan en werd pas in 1972 gesloopt om plaats te maken voor de serviceflat Gagelbosch.

De naam Genderbeemd spreekt voor zich: hooilanden langs de Gender.

De naam Hanevoet is mogelijkerwijs afkomstig van een oud stuk land in de vorm van een hanevoet in het toenmalige Meerveldhoven.

Ooievaarsnest was een 15e eeuwse boerderij gelegen op de hoek Ulenpas/Oldengaarde. Het complex moest omstreeks 1970 wijken voor nieuwbouw.

In 1920, toen Gestel werd samengevoegd met Eindhoven en de overige vier omliggende dorpen, telde Gestel ongeveer 5.600 inwoners. Als snel groeiende industriestad maakte Eindhoven veel gebruik van de arbeidskrachten die pendelden vanuit Gestel en de andere omliggende dorpen. Het huisvesten van de arbeiders in Eindhoven zelf was een probleem en daarom werden er in de omringende dorpen arbeiderswoningen gebouwd; in Gestel onder andere achter de Hoogstraat en Laagstraat. Het grootste deel van Gestel zoals wij dat nu kennen, bleef echter onbebouwd.

In 1947 groeide het aantal inwoners tot bijna 18.000 en in 1966 woonden er ruim 31.000 mensen in Gestel.

In de jaren '60 van de vorige eeuw zijn relatief weinig nieuwe woningen gebouwd waardoor het bewonersaantal door gezinsverdunning geleidelijk afnam. In de jaren zeventig werd echter weer flink gebouwd waardoor het inwonersaantal weer steeg. De afgelopen 15 jaar schommelt het inwoneraantal op circa 28.000 mensen.

2.2 Stedenbouwkundige structuur     

Opbouw

Gestel is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en worden gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Voor Gestel wordt de scheiding tussen de lobben gevormd door de westelijk en oostelijk gelegen groengebieden die vanuit het buitengebied tot aan De Ring lopen.

De radiale structuur, zoals deze bijvoorbeeld in het stadsdeel Stratum aanwezig is, ontbreekt in Gestel. De historische structuur van Gestel wordt voor wat betreft de bebouwing voor een belangrijk deel bepaald door de Hoogstraat met bijbehorende achterstraten, zoals de Laagstraat en de Gestelsestraat. Op deze structuur kon niet eenvoudig worden doorgebouwd.

Om de bouw van een nieuw stadsdeel mogelijk te maken werd een nieuwe structuur ontworpen in de vorm van een kaarsrechte centrale as, de Karel de Grotelaan, evenwijdig aan de bestaande structuur. Langs deze centrale as en haaks daarop ontwikkelde zich de woonwijken. De Karel de Grotelaan fungeert als uitvalsweg voor het doorgaande verkeer richting de Kempen, maar tevens ter ontsluiting van de daarachter gelegen woonbuurten.

Het rechthoekige plein op de kruising van deze as met de Limburglaan was het centrale punt voor de wijk. Opvallend is de grote stedenbouwkundige maat die met deze opzet werd geïntroduceerd, in tegenstelling tot de voorgaande stadsuitbreidingen van Eindhoven.

Voor de ontwikkeling van het stadsdeel Gestel is de wijkgedachte het uitgangspunt geweest: elke buurt heeft een eigen "centrum" met parochiekerk, school, parochiehuis, etc. De centrale verkeersweg met het plein op de kruising met de Limburglaan vormt de hoofdstructuur van Gestel. Langs deze weg kwamen de hogere woongebouwen die de latere stadsuitbreidingen in Gestel zullen markeren, de zogenaamde "uitvalswegenstructuur".

Gestel wordt voornamelijk gekarakteriseerd door de functies wonen en groen. De bedrijvigheid in het stadsdeel bestaat uit twee bedrijventerreinnen: de High Tech Campus en Croy. Deze terreinen maken overigens geen deel uit van dit bestemmingsplan.

 Verkeersstructuur

Gestel buiten de Ring is goed bereikbaar en heeft een directe aansluiting op de stedelijke, nationale en internationale infrastructuur. De A2/N2 loopt westelijk van het gebied en heeft binnen het plangebied één aansluiting, namelijk via de Karel de Grotelaan / Meerveldhovenseweg.

Groen en water

Gestel is een groen stadsdeel vanwege het nabijgelegen groene buitengebied, het nabijgelegen natuur- en recreatiegebied Genneper Parken, de nabijgelegen Dommelzone, maar ook door het vele groen dat de woonwijken dooradert.

De Dommelzone wordt in diverse gemeentelijke, maar ook in provinciale en landelijke beleidsnota's genoemd als een belangrijke groenstructuur. De Dommelzone fungeert als een ecologische verbindingszone en is opgenomen als beeldbepalend groen in het gemeentelijk beleid. De natuur- en landschapsfunctie is leidend in deze zone; behoud en ontwikkeling van natuur staan hier centraal. De Dommel stroomt dwars door Eindhoven. In en nabij het centrum heeft de Dommel weinig ruimte. Juist ten zuiden van Eindhoven, met name in het stadsdeel Gestel worden daarom de piekafvoeren van de Dommel omgeleid naar het Afwateringskanaal en het Beatrixkanaal.

Ook de beekloop van de Gender is een essentieel en karakteristiek onderdeel van de groenvoorziening in het stadsdeel Gestel.

Gestel is naast een groen stadsdeel ook een nat stadsdeel met veel oppervlaktewater: de Dommel, het Afwateringskanaal, de Gender en de Klotputten. Daarbij heeft een groot gedeelte van het stadsdeel een (te) hoge grondwaterstand waardoor met name het westelijk deel te maken heeft met grondwateroverlast. Er zijn op diverse locaties (Gestelse ontginning) drainagestelsels aangelegd om deze grondwaterproblematiek aan te pakken. Hiermee is de problematiek grotendeels opgelost.

2.3 De buurten     

Hierin wordt een korte toelichting per woonbuurt gegeven.

Genderbeemd

verplicht

De stedenbouwkundige opzet van de buurt Genderbeemd is een typisch voorbeeld van de "Forumbeweging" in de jaren '70 ontstaan als reactie op de blokverkaveling van de "modernen", die als zakelijk en monotoon werd ervaren. Kenmerkend voor de "Forumbeweging" is de aandacht voor de menselijke schaal en de maat van nieuwe woongebieden. Belangrijk uitgangspunt voor het ontstaan van deze woongebieden is dat de wensen van de toekomstige gebruikers vaak richtinggevend waren voor de initiatiefnemers en vormgevers. De woongebieden uit deze periode worden gekenmerkt door een grillig stratenpatroon en weinig doorgaande wegen, vanwege de opzet die gebaseerd is op het principe van het woonerf. Ook in Genderbeemd is dit duidelijk waarneembaar. De woningen zijn geclusterd rondom de woonerven waarbij een duidelijk onderscheid tussen de voor- en achterkanten ontbreekt. De buurt is sterk naar binnen gekeerd. Een groot deel van de woningen is niet straatgericht, maar georienteerd op de privé-tuin.

verplicht

Genderpark

De beek de Gender loopt min of meer door het hart van de Genderbeemd. Langs de Gender ligt een groene zone waarin zich ook het Genderpark bevindt. Dit groene hart heeft een belangrijke recreatieve functie voor de wijk, maar is ook belangrijk voor de identiteit en orientatie binnen de buurt. In de directe nabijheid van het park bevinden zich twee basisscholen en de sporthal de Genderbeemd.

Genderdal

verplicht

Genderdal werd in de periode 1955-1959 langs het riviertje de Gender gebouwd. Dit was de eerste forse stadsbuurt in Eindhoven die werd "gepland". Het ontwerp voor Genderdal ging uit van de "wijkgedachte" (direct ontsloten op de hoofdinfrastructuur en met een duidelijk centrum voor voorzieningen). De Karel de Grotelaan is voor de aanleg van Genderdal van groot belang geweest. Langs deze laan werden door de architect Kuiper hoge woongebouwen bedacht. Deze opzet wordt als "uitvalswegarchitectuur" gekarakteriseerd. Genderdal is de eerste buurt in Eindhoven die is ontwikkeld met de auto als uitgangspunt. De buurt die momenteel circa 1500 woningen telt, bestaat voor circa 90% uit huurwoningen. De beekloop in Genderdal is een essentieel en karakteristiek onderdeel van de groenvoorziening in het stadsdeel Gestel.

Blaarthem

verplicht

Blaarthem was vroeger een zelfstandige gemeente. Het dorp kwam vervolgens bij Gestel en werd in 1920 door Eindhoven geannexeerd. De buurt bestaat voor iets meer dan de helft uit huurwoningen. Het grootste deel van de woningen dateert uit de periode 1945-1969. De Laagstraat komt al voor op zeer oude kaarten. Circa 30 jaar geleden is een klein deel van de bebouwing aan de Laagstraat gesloopt; daar is vervolgens vervangende nieuwbouw gekomen.

Rapelenburg

verplicht

Rapelenburg is een buurt die voor een deel bestaat uit de historische kern van het vroegere dorp Gestel. Aan de Hoogstraat bevindt zich een groot aantal gemeentelijke- en enkele rijksmonumenten zoals de St. Lambertuskerk en de pastorie van deze kerk, maar ook enkele woonhuizen aan de Hoogstraat. De gemeentelijke monumenten bestaan voornamelijk uit woonhuizen en het voormalige Patronaatsgebouw. Ondanks de dichtbebouwde en stenige indruk liggen binnen Rapelenburg enkele interessante groengebieden waaronder de R.K.-begraafplaats. De voorzieningen liggen voornamenlijk aan het Franz Leharplein en bestaan voornamenlijk uit detailhandel- en horecavoorzieningen.

Bennekel-Oost en Bennekel-West/Gagelbosch

verplicht verplicht

Bennekel-Oost en Bennekel-West/Gagelbosch hebben een traditionele blokverkaveling die veelal in de jaren '50, '60 en begin '70 werd toegepast in Nederland. Bennekel–Oost en Bennekel-West/Gagelbosch zijn uitleggebieden met een vrij eenvoudig en strak stratenpatroon. Het wegprofiel is veelal symmetrisch met bomen op de trottoirs. Langs deze straten zijn woningen gebouwd, veelal in rijtjes van drie of meer woningen en incidenteel met lage flatgebouwen. De samenhang in het straatbeeld wordt in belangrijke mate bepaald door een ingetogen materiaal- en kleurgebruik. Kenmerkend voor de opbouw van de buurten is het blokvormige stratenpatroon. De straathoeken zijn open, waarbij de woningen veelal een duidelijk onderscheid tussen voor- en zijgevel kennen. De architectuur is gebaseerd op een herhaling van de woning als basiseenheid en de leesbaarheid daarvan in de compositie. Rust in het bebouwingsbeeld ontstaat door de eenvoudige hoofdmassa's en kapvormen, zoals zadelkappen en soms schilddaken. Structureel groen is binnen de buurten beperkt aanwezig. Het kerkhof aan de Kerkhoflaan in de buurt Bennekel-West/Gagelbosch kan echter wel als een belangrijk groenelement gezien worden. Daarbij is het echter wel zo dat de buurten direct worden begrensd door de brede groenstrook langs de Dommel waarin ook het gemeentelijk sportpark Dommeldal-Zuid ligt. Op de hoek Karel de Grotelaan-Tinelstraat bevindt zich de grootschalige verzorgingsinstelling "Gagelbosch".

Hanevoet

verplicht

De buurt Hanevoet heeft in tegenstelling tot de Genderbeemd een vrij eenvoudig en strak stratenpatroon. Het wegprofiel is veelal symmetrisch met bomen op de trottoirs. Langs deze straten zijn de woningen gebouwd in rijtjes van 3 tot maximaal 14 woningen. Er is sprake van een geclusterde stedenbouwkundige opzet. De samenhang in het straatbeeld ontstaat onder meer door een ingetogen materiaal- en kleurgebruik. Kenmerkend is het blokvormige stratenpatroon waarbij de ligging van de bebouwing voornamelijk op de straat is georienteerd. De straathoeken zijn open, waarbij de woningen veelal een duidelijk onderscheid hebben tussen voorgevel en zijgevel. De architectuur is gebaseerd op een herhaling van de woning als basiseenheid en de leesbaarheid daarvan in de compositie. Rust in het bebouwingsbeeld ontstaat door de eenvoudige hoofdmassa's en kapvormen (zadelkappen).

verplicht

Kastelenplein

Ten zuiden van de straten Oldengaarde-Keverberg-Lichtenberg bevindt zich in Hanevoet een geheel ander type woning, hoewel de stedenbouwkundige opzet van het stratenpatroon hetzelfde is. Deze woningen zijn geschakeld en hebben een kubistische massaopbouw. Binnen de buurt Hanevoet bevindt zich ook het wijkcentrum Kastelenplein dat ingeklemd ligt tussen de Karel de Grotelaan en Meerveldhovenseweg. Naast een grote concentratie detailhandelvestigingen (winkels) bevinden zich hier een wijkgebouw, zakelijke dienstverlening (kantoren), de nodige zorgvoorzieningen, horeca en een moskee.

Ooievaarsnest

verplicht

Ooievaarsnest is een villabuurt met relatief grote kavels en veel groen en kan getypeerd worden als een parkachtig woongebied. De buurt kent een enigszins gebogen structuur van lanen en straten. De openbare ruimte kent eenvoudige profielindelingen begeleid door veelal particulier en openbaar groen. De woonstraten zijn breed opgezet en groen ingericht. De vrij forse maat van de woningen en de groen ingevulde tussenruimtes creëren een samenhangend omgevingsbeeld. Kenmerkend voor het aangeven van de overgang tussen privé en openbaar is het veelal afwezig zijn van hekwerken, hagen of anderszins. De woningen kennen over het algemeen een teruggelegen ligging ten opzichte van de woonstraten op de ruime kavels, waardoor sprake is van lichte verspringingen in de voorgevelrooilijn. De diversiteit in de architectuurstijl uit zich enerzijds in panden die elk een eigen gezicht hebben waarbij veel aandacht is besteed aan de architectonische kwaliteit en uitstraling. Anderzijds komt er ook bebouwing voor waarvan de architectuur meer ingetogen van stijl en minder expressief van karakter is.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan en past binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor de ontwikkeling ter plaatse van de Rachmaninowlaan 2 kan worden aangegeven dat deze ontwikkeling zo gering is dat het Rijksbeleid hierop niet van invloed is.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is. Dit geldt ook voor de nieuwbouw van het Huygens College. Het betreft hier immers de herbouw van een bestaande school zonder dat sprake is van een uitbreiding van het bestaande aantal leerlingen.

3.2.2 Ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3 Interim omgevingsverordening). Daarmee is de NNN een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening     

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.

verplicht kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)

Bron: http://wetten.overheid.nl

3.2.5 Luchthavenbesluit     

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Het plangebied ligt deels binnen het obstakelgebied en het vogelbeheersgebied. Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.

verplicht

Kaart beperkingengebied Bron: Bijlage 2 bij het Luchthavenbesluit Eindhoven, d.d. 18-09-2017.

De obstakelbeheergebieden

Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.

Vliegfunnel

De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. De vliegfunnel levert voor dit bestemmingsplan geen beperkingen op.

IHCS

Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.

Het IHCS valt over het noordwestelijk deel van het plangebied van dit bestemmingsplan. De maximaal toegestane bouwhoogten variëren hierbij van 115 meter in de meest noordwestelijke hoek van het plangebied, tot 166 meter diagonaal lopend van de zuidwestelijke hoek tot de noordoostelijke hoek van het plangebied. Nu in het bestemmingsplan dergelijke hoogtes niet voorkomen levert het bestemmingsplan geen belemmering op voor de IHCS.

verplicht

Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS

ILS Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding). Deze zone levert voor dit bestemmingsplan geen beperkingen op.

verplicht

Kaart ILS-verstoringsgebied



Het vogelbeheersgebied

Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • vishouderijen met extramurale bassins;
  • extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • afvalwaterzuiveringsinstallaties.

verplicht

Kaart Vogelbeheersgebied

Dit bestemmingsplan maakt geen bestemmingen of grondgebruik zoals hiervoor omschreven mogelijk.

3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel     

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Bakens luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie onderstaande afbeelding) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.



De toetsingsgebieden van VDF liggen voor een klein gedeelte over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt binnen dit radarverstoringsgebied, maar dit heeft geen consequenties gezien de maximaal toegestane bouwhoogtes.

verplicht Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld door Provinciale Staten. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2022 wordt ingevoerd.



In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks als de Omgevingswet in werking treedt klaar te zijn, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:

  • Stedelijk gebied
  • Boringsvrije zones met een maximale boordiepte van 70 en van 80 meter
  • Voormalige stortplaats

verplicht

verplicht

Dit werkingsgebied is relevant voor de rechtstreeks regels ten aanzien van landbouw. Binnen het plangebied is geen landbouw aanwezig of toegestaan. Om die reden is dit werkingsgebied voor dit plangebied niet relevant.

verplicht

verplicht

Er worden regels gesteld aan de maximale diepte voor het verrichten van handelingen in de bodem, zoals boringen, grond- of funderingswerken en regels voor bodemenergiesystemen (warmtetoevoeging en -onttrekking). De relevante regels zijn opgenomen in artikel 2.18 en 2.19 van de Interim Omgevingsverordening.

verplicht

verplicht

voormalige stortplaatsen zijn stortplaatsen waar sinds een datum gelegen vóór 1 september 1996 geen afvalstoffen meer worden gestort. Titel 8.3 Wm is niet van toepassing op deze stortplaatsen. De regeling voor deze stortplaatsen is tijdelijk; met de Omgevingswet gaat de bevoegdheid voor deze voormalige stortplaatsen over naar de gemeente. De relevante regels zijn opgenomen in artikel 2.36 en 2.37 van de Interim Omgevingsverordening.

Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

Voor het onderhavige plangebied gaat het om de volgende thema's:

  • boringsvrije zone
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone
  • attentiezone waterhuishouding
  • behoud en herstel watersystemen

Deze thema's zijn vertaald in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan. Voor Natuur Netwerk Brabant en Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone is een dubbelbestemming opgenomen. De boringsvrije zone, attentiezone waterhuishouding en het werkingsgebied behoud en herstel watersystemen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen als gebiedsaanduidingen.

Dit bestemmingsplan betreft een actualisering die past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening. Dit geldt ook voor de realisatie van het nieuwe Huygens College. Er zijn geen bepalingen uit de intermim omgevingsverordening die met de realisatie hiervan in het gedrang komen.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen

de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Plangebied

Dit bestemmingsplan is overwegend niet gericht op ontwikkeling. Het bereiken van de doelen uit de omgevingsvisie gebeurt met name door ontwikkeling. Wel ziet dit bestemmingsplan op de doelen van de omgevingsvisie die zich richten op bescherming. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het beschermen van ons natuurnetwerk, het in stand houden van ecologische verbindingszones en het beperken van risico's bij branden, rampen en crisis door het opnemen van regels vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Ook het beschermen van erfgoed zoals historische radialen, historisch groen en historische stedenbouwkundige structuur vallen hieronder.

Daarnaast draagt dit bestemmingsplan bij aan een goede gezondheid van inwoners en een veilige leefomgeving. Zo is een specifieke bestemming voor het groen in het plangebied opgenomen en wordt ruimte geboden voor het realiseren van voet- en fietspaden en het bouwen van sport- en spelvoorzieningen in het openbare gebied.

Ook is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor waterberging wanneer zich ontwikkelingen voordoen. Dit draagt bij aan een beter functionerend watersysteem.

In de omgevingsvisie is aangegeven dat de gemeente ruimte biedt aan de buurteconomie, deeleconomie en andere initiatieven die bijdragen aan de levendigheid van wijken. Denk aan kleine bedrijfjes aan huis en ruimte voor creatief ondernemerschap. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarbinnen beroep en bedrijf aan huis is toegestaan. Dit draagt bij aan de verbetering van de economische structuur en de levendigheid in de wijken.

In het plangebied is als ontwikkeling wel de nieuwbouw van het Huygens College meegenomen. In de omgevingsvisie is aangegeven dat op het gebied van onderwijs, zorg, cultuur en sport de gemeente samen met haar maatschappelijke partners duurzame concepten voor een hoogwaardig stedelijk aanbod ontwikkelt dat de ontwikkeling van de regio versterkt. Het nieuwe schoolgebouw sluit hierbij aan.

Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.4.2 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.4.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt buiten een transformatiegebied.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

3.4.2.2 Gebruik van de ruimte     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als:

Gebruiksgroen

Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.

Wonen

Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

Werken

Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid, dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).

Centrumvoorzieningen

Hieronder vallen goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg.

 

3.5 Volkshuisvesting     

In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.

3.5.1 Regionaal beleid     

Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen: We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening.

Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij…….Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale interim omgevingsverordening.

In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal

mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de

woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.

Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.



In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.

De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.

3.5.2 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Kamerverhuur en woningsplitsing

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning (dus ongebreideld) werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige opnieuw worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Gemeentelijk archeologiebeleid     

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit gemeentelijk beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met bekende of verwachte archeologische waarden.

De gemeente gaat daarbij uit van de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, waarop de bekende en verwachte archeologische waarden in Eindhoven zijn vastgelegd. Deze kaart maakt deel uit van de Cultuurhistorische Waardenkaart, die door de raad is vastgesteld in 2008.

Het beleid van de gemeente Eindhoven is, om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke kaart. In gevolge het Beleidsplan Archeologie worden de archeologische gebieden, die op de Archeologische Waardenkaart staan, onderverdeeld in 5 categorieën. Per categorie gelden andere consequenties bij voorgenomen bouw- of andere bodemverstorende activiteiten. Voorafgaand aan een vergunningverlening kan een rapportage worden verlangd waarin de archeologische waarde van het gebied is vastgesteld. Conform het rijks- en provinciaal beleid is behoud van archeologische waarden 'in situ' het uitgangspunt. Als dat niet mogelijk is, wordt een archeologische vindplaats opgegraven.

Archeologische waarden plangebied

Op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart zijn binnen het plangebied drie gebieden aangegeven waarvoor een hoge archeologische verwachting (categorie 3) geldt.

verplicht

Uitsnede uit de Archeologisch Waardenkaart van de gemeente Eindhoven. De grens van het plangebied is globaal met een rode lijn aangegeven.De archeologische gebieden zijn rood gerasterd. Gebied A22, Hoogstraat (strook van het midden naar het noordoosten), A32, Gagelbosch (ongeveer in het midden) en A40, Blaarthem (klein gebiedje in het noordwesten) vallen binnen het plangebied. Bron: GeoFundament gemeente Eindhoven, 6 juni 2017.

Het zuidelijk deel van het archeologisch gebied A22 Hoogstraat valt binnen het plangebied. Hier worden resten verwacht van een nederzetting uit de late middeleeuwen (historisch buurtschap). Ongeveer midden in het plangebied ligt een relatief hooggelegen dekzandrug tussen de zuidwest-noordoost georiënteerde beekdalen van de Dommel en de Gender. De Hoogstraat loopt over deze dekzandrug. De middeleeuwse stadskern van Eindhoven ligt (buiten het plangebied) op het noordoostelijk uiteinde van de dekzandrug. Op de oudste stadskaart van Eindhoven van Jacob van Deventer uit 1560, is te zien hoe de Hoogstraat Eindhoven met Gestel verbindt. Langs de Hoogstraat staat op deze kaart op diverse plaatsen lintbebouwing aangegeven. De Hoogstraat vormde al in de 13e eeuw een belangrijke doorgaande weg op de verbindingsroute van Eindhoven naar Eersel en Antwerpen. De oudste vermelding van bewoning langs de Hoogstraat dateert uit 1173 en betreft het voormalig kerkdorp Blaarthem waartoe Gestel oorspronkelijk behoorde. In de bodem kunnen zich nog archeologische resten bevinden die afkomstig zijn van eerdere bewoners. Dit betreft onder meer perceelsgreppels, waterputten, afvalkuilen, potscherven, metalen voorwerpen en vermoedelijk ook dierbegravingen.

Aan de Hoogstraat zijn in het verleden enkele archeologische onderzoeken uitgevoerd:

  1. Aan de Hoogstraat 340-346 heeft in 1992 een opgraving plaatsgevonden (onderzoeksmeldingsnummer 837 in de landelijke archeologische database ARCHIS) in verband met nieuwbouw op deze locatie. De resultaten van en conclusies uit dit onderzoek zijn niet bekend. De archeologische verwachting geldt daarom nog steeds.
  2. Aan de Hoogstraat 421 heeft in februari 2008 een opgraving plaatsgevonden (onderzoeksmeldingsnummer 26986 in ARCHIS). Na het archeologisch onderzoek is het gehele kadastrale perceel 4161 vrijgegeven voor de nieuwbouwontwikkeling. Hier geldt geen archeologische verwachting meer. (Rapport: Christianne Louvenberg, 2009: Archeologisch onderzoek Eindhoven – Hoogstraat 421. Opgraving langs een middeleeuwse weg tussen Gestel en Eindhoven. Archeologisch Centrum Eindhoven rapport 43. Eindhoven)
  3. Op de hoek van Hoogstraat/Boutenslaan heeft in 1991 een opgraving plaatsgevonden (onderzoeksmeldingsnummer 830 in ARCHIS). De resultaten van en conclusies uit dit onderzoek zijn niet bekend. De archeologische verwachting geldt daarom nog steeds.
  4. Aan de Laagstraat tussen de nummers 437 en 443 is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd (onderzoeksmeldingsnummer 4727682100 in de landelijke archeologische database ARCHIS3). Tijdens dit onderzoek zijn geen behoudenswaardige arcehologische resten aangetroffen en het plangebied is vrijgegeven wat betreft archeologie. Voor dit gebied geldt geen archeologische verwachting meer. (Rapport: A.C. Mientjes, 2019:  Proefsleuvenonderzoek Laagstraat (ong.) te Eindhoven gemeente Eindhoven. Econsultancy rapportnummer 4873.007. Swalmen.)
  5. Verder ligt archeologisch gebied A32 Gagelbosch binnen het plangebied. Hier worden resten verwacht van een kasteelterrein uit de 16e, 17e en 18e eeuw en een nederzetting uit de middeleeuwen/nieuwe tijd. Op basis van historische gegevens is bekend dat hier in ieder geval in de 17e en het begin van de 18e eeuw het kasteel Gagelbosch stond. Het laatste zichtbare restant, een boerderij die onderdeel vormde van het complex, werd in 1968 afgebroken.

Het verwachtingsgebied Gagelbosch is gedeeltelijk opgegraven in 2008.

In 2008 heeft in een deel van het gebied een opgraving plaatsgevonden voorafgaand aan nieuwbouw op deze plek (onderzoeksmeldingsnummer 26992 in ARCHIS).Voor het opgegraven gebied geldt geen archeologische verwachting meer. Midden in het opgegraven gebied is een plek waar drie bomen staan nog niet onderzocht, hier geldt de verwachting nog wel. (Rapport: Sem Peters. Met bijdragen van Nico Arts, Sjoerd van Dalen, Henk van Haaster en Theo de Jong, 2011: Het kasteel Gagelbosch te Eindhoven. Archeologisch onderzoek van een omgrachte middeleeuwse woning in Gestel. Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond rapport 58. Eindhoven.)

  1. Ten slotte ligt in het plangebied het archeologisch gebied A40 Blaarthem. Hier worden resten verwacht ven een middeleeuws hoeveterrein, tegenover de voormalige kerk van Blaarthem.

3.6.2 Dubbelbestemming Waarde – Archeologie -1: hoge archeologische verwachting     

In onderhavig bestemmingsplan is voor de archeologische verwachtingsgebieden een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd worden. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de bouwregels en vergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.Bij verstoringen die in oppervlakte groter zijn dan 100 m2 én dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld geldt een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en bij bepaalde werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste. Voor een deel van het gebied Gagelbosch, voor een locatie aan de Hoogstraat en een locatie aan de Laagstraat geldt geen archeologische verwachting meer, omdat deze locaties zijn onderzocht en vrijgegeven. Hiervoor is dan ook geen dubbelbestemming archeologie opgenomen.

Ter plaatse van de nieuwbouw van het Huygens College is geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Er is daarmee ook geen reden om voor deze locatie een archeologisch onderzoek uit te voeren. Archeologie is hiermee geen belemmering voor het realiseren van deze ontwikkeling.

3.6.3 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht Uitsnede uit de Cultuurhistorische Waardenkaart gemeente Eindhoven

Na de vaststelling van de cultuurhistorische waardenkaart zijn er verschillende cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd die een verdieping en actualisatie vormen op de geconstateerde waarden op deze kaart. Het betreft het historisch-landschappelijk onderzoek 'Het landschap onder de stad. Een cultuurhistorisch onderzoek naar de relicten van het prestedelijk landschap in het stedelijk gebied van de gemeente Eindhoven' (2018) door RAAP adviesbureau. Daarnaast is een cultuurhistorisch analyse (2008) naar de wijk Genderdal en een cultuurhistorische verkenning naar de wijk de Bennekel (2019) uitgevoerd om de stedenbouwkundige en architectonische waarden van deze wederopbouwwijken te analyseren. De aangeduide historische wegstructuren op de cultuurhistorische waardenkaart binnen het plangebied nader geanalyseerd. Verder zijn de resultaten betrokken van afzonderlijke cultuurhistorische onderzoeken naar categorieën gebouwen, zoals o.a. school- en woongebouwen.

De resultaten van deze onderzoeken zijn in onderstaande paragraaf verwerkt, waarin per deelgebied of deelstructuur is toegelicht hoe de geconstateerde waarden zijn doorvertaald in de regels van het bestemmingsplan. De cultuurhistorische onderzoeken zijn als bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.

Historisch landschap

Algemeen

Verreweg het grootste deel van de gemeente Eindhoven bestaat uit bebouwd gebied,

merendeels ontstaan nadat in 1920 de oude gemeente Eindhoven fuseerde met de omliggende plattelandsgemeenten. Tot ver in de 20e eeuw breidde Eindhoven zich vooral uit over de oude akkers van Woensel, Strijp, Stratum, Tongelre en Gestel. Alhoewel deze ontwikkelingen veel van het vroegere landelijke karakter van het gebied hebben uitgewist, is er zeker nog het nodige in het stedelijk gebied te herkennen dat voortkomt uit de oude structuur van het platteland, het vroegere agrarisch cultuurlandschap. Dit historisch landschap noemen we 'prestedelijk landschap'.

Het kan daarbij gaan om grotere structuren, zoals groene gebieden, maar ook om kleine verwijzingen als het verloop van een rooilijn, een oude boom of een wegtracé. De mate waarin dit prestedelijk landschap nog herkenbaar is, hangt mede af van de stedenbouwkundige ontwikkelingswijze van de stad. Met name in de wederopbouwperiode is veel van het bestaande landschap als een tabula rasa overschreven, terwijl vóór de Tweede Wereldoorlog en na 1975/1980 er meer aandacht bestond voor verwijzingen naar de vroegere situatie. Deze verschillen maken dat in Eindhoven vooral in en rond de oude stad, in en direct rond de oude dorpskernen en linten en in het uiterste noorden en westen, de meest recente uitbreidingswijken, nog het nodige aan prestedelijk erfgoed te vinden is.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente uit 2008 zijn landschappelijke waarden (historische wegenstructuren, waterlopen, waterwegen, historisch landschap en groenstructuren) in kaart gebracht.

In 2018 is het rapport 'Het landschap onder de stad' (Bijlage 1 t/m 4 bij deze toelichting) verschenen. In vrijwel alle gevallen betreft het landschappelijke diversiteit binnen de landschappen zoals deze zich tussen omstreeks 1840 en het moment van verstedelijking en deels ook al daarvoor manifesteerden. De kaartbijlagen bij het rapport geven een overzicht van de 'afgedekte cultuurlandschappen' met de nog bestaande en verdwenen landschapselementen (kaartbijlage EHPR_kb 1), de mate van herkenbaarheid van het prestedelijk landschap in de afzonderlijke deelgebieden (kaartbijlage EHPR_kb 2) en de waarde van nog bestaande prestedelijke landschapselementen (objecten en structuren) (kaartbijlage EHPR_kb 3).

Algemene karakteristiek plangebied

Gestel bestond voornamelijk uit een langgerekte dekzandrug, ingeklemd door de beekdalen van de Dommel en de Gender. Op het uiteinde van deze dekzandrug, buiten het plangebied, is in de middeleeuwen de stad Eindhoven gesticht. Op de rug zelf lagen binnen het plangebied de nederzettingen Gestel (in het noordoosten) en Blaarthem (meer zuidwestelijk). Onder invloed van de langgerekte structuur en de verbindingsweg naar Eindhoven ontwikkelden beide dorpen zich al snel tot lintstructuren. Het landschap van Gestel en omgeving week qua landschap sterk af van de omliggende plattelandsgemeenten, doordat het in de nieuwe tijd geen of weinig woeste grond kende. Rond 1840 was alleen het uiterste zuidwesten van het plangebied heide. Dit gebied (ongeveer de wijk Ooievaarsnest) is later ontgonnen tot landbouwgrond (jonge heideontginning). Verder bestond het grondgebruik rond 1840 uit akkers (vooral op de dekzandruggen, maar ook in de beekdalen van de Dommel en de Gender) en weilanden (vooral in de beekdalen, maar ook op de dekzandrug) die een versnipperd geheel vormden. De grote akker van Gestel en Blaarthem kende een afwisseling tussen meer open en meer beplante delen, waardoor samen met de verspreid liggende weilanden een versnipperd beeld ontstond.

De Hoogstraat met in het verlengde daarvan de Blaarthemseweg vormt het oude bebouwingslint over de grote dekzandrug. Op de oudste stadsplattegrond van Eindhoven (de kaart van Jacob van Deventer van rond 1560) is te zien dat hier de bebouwing zich concentreerde. Op deze plattegrond zijn naast de Hoogstraat ook de Gestelsestraat en de Laagstraat te zien. In tegenstelling tot de Hoogstraat is aan deze wegen nog vrijwel geen bebouwing.

verplicht De kaart van Eindhoven van Jacob van Deventer van rond 1560

Dwars op de Hoogstraat en de Blaarthemseweg liepen enkele wegen/paden richting de beken. Vanaf de 19e eeuw verdichtte de bebouwing aan de Hoogstraat zich steeds verder. Pas vanaf het einde van de negentiende eeuw verschijnt ook aan de andere straten enige bebouwing. Dat geldt ook voor de Bennekelstraat, waar pas in de dertiger jaren van de 20e eeuw een begin werd gemaakt met stadsuitbreiding.

Met name het beekdal van de Gender was uniek in zijn soort in Eindhoven, vanwege de breedte en de wijze van verkavelen. Er waren lange strookkavels aangelegd, soms wel meer dan 800 meter lang van de dekzandrug tot aan de beek zelf. De kavels zelf waren soms niet meer dan 20 meter breed. Langs alle kavels stond perceelsrandbeplanting, ook langs de strookkavels in het dal van de Dommel.

De spoorlijn die vroeger vanaf het oude station naar het zuidwesten afboog en vervolgens recht naar het zuiden richting Achel liep is inmiddels verdwenen. De lijn werd opgeheven vanwege de aanleg van het Eindhovens hoogspoor. In het stedelijk gebied is aan de loop van een aantal wegen en langgerekte groen- of parkeerstroken daarlangs het tracé nog te herkennen: Hagenkampweg Noord, Hagenkampweg Zuid en in het plangebied Scheidingstraat en Bayeuxlaan.

Het kasteel van Blaarthem was de belangrijkste notabele woning in de voormalige gemeente Gestel. Het kasteel wordt al in 1436 vermeld als blokhuis met gracht en lag aan de rand van een kleinere dekzandrug, noordwestelijk van de grote rug van Gestel. Bij het kasteel stond een kerk. In 1914 werd het kasteel, inmiddels een ruïne, gesloopt. De slotgracht werd in 1928 gedempt met de vrijgekomen aarde na het afgraven van de kerkheuvel. Resten van het kasteel zijn in 1974 opgegraven.

Een tweede notabele woning in Gestel was Gagelbosch, dat al in de vroege 17e eeuw door welgestelden werd bewoond. Het laatste gebouw werd in 1968 gesloopt. Nu staat hier, aan de noordzijde van de lange rug van Gestel, een gelijknamig centrum voor ouderenzorg.

Beschrijving waarden

Binnen het plangebied ligt een aantal gebieden met een middel of hoge herkenbaarheid van het prestedelijk landschap. Dit zijn het beekdal van de Gender, klein deel van het beekdal van de Dommel in het zuidwesten van de buurt Hanevoet, de historische dorpskern van Gestel, delen van het historisch gehucht Blaarthem en een deel van het lint van Gestel. Daarnaast zijn nog veel historische landschapselementen bewaard gebleven, zoals wegen en paden, watergangen, opgaand groen en begraafplaatsen, waarvan een groot deel hoog of zeer hoog gewaardeerd is. Hieronder worden de gebieden met middel en hoge herkenbaarheid en de landschapselementen met hoge of zeer hoge waarde besproken.

Waardevolle gebieden / herkenbaarheid prestedelijke landschappen

Akkers

De Bennekel in Gestel is een vroeg voorbeeld (deels vooroorlogse en deels vroege naoorlogse periode) van een wijk die het landschap goeddeels overschreef. Van de oude akkers van Gestel is daardoor bijna niets meer te herkennen. Van de van oudsher dichter beplante akkers was ten tijde van de verstedelijking veel groen al verdwenen, zodat we het mede daarom ook nu niet meer terugvinden in het stedelijk weefsel. Voor het deel van het plangebied waar de akkers lagen is de herkenbaarheid van het prestedelijke landschap dan ook laag. Alleen een klein gebied dat onder het landschapstype open akker valt, namelijk een deel van het lint van Gestel (tussen de dorpskern van Gestel en het historisch gehucht Blaarthem) heeft een hoge herkenbaarheid.

Beekdalen

Beekdalen horen tot de best herkenbare landschappen in het stedelijk gebied van Eindhoven.

De beekdalen gaf men bewust de functie van 'groene long' met parken. Ook in de latere uitbreidingsplannen bleven de beekdalen steeds vrij van bebouwing en waar ze ingepast werden in stedelijk gebied, kregen ze een parkachtige invulling.

Het ooit zo brede beekdal van de Gender tussen de Kasteellaan en de Limburglaan verdween echter vrijwel volledig onder de bebouwing. Voor de Gender zelf bleef slechts een heel smalle groenzone over die samen met het afwateringskanaal na de oorlog is ingericht als een parkachtige groene zoom.

Dit noordoostelijk deel van het beekdal van de Gender is nu onderdeel van de parkenzone langs de Gender. Het gebied staat op de Cultuurhistorische Waardenkaart als Historisch Landschap aangegeven en heeft met iets andere contouren een hoge herkenbaarheid als beekdallandschap in het RAAP-onderzoek (zo is daar onder andere het zuidelijk deel (Messiaenpark) uitgezonderd). De contouren van het RAAP-onderzoek worden hier aangehouden.

Een groenstrook in de wijk Genderdal, ten noorden van de Cherubinilaan en de Donizettilaan heeft eveneens een hoge herkenbaarheid als beekdallandschap.

Ook in het zuidwestelijk deel van het dal van de (naar het noorden verlegde) Gender, in het zuiden van de buurt Genderbeemd, is het historisch landschap nog herkenbaar (middel herkenbaarheid). Alhoewel dit gebied is ingericht tot park is er nog een associatie met het vroegere verloop van de Gender.

Het Dommeldal in het zuiden en oosten van het plangebied is grotendeels bebouwd. Alleen in een klein gebied in het zuidwesten van de buurt Hanevoet is het prestedelijk landschap nog herkenbaar (middel herkenbaarheid) . De groene context sluit hier aan op de vroegere beekdal situatie.

Nederzettingen

De dorpskern van Gestel heeft in haar geheel een hoge herkenbaarheid als dorpslint met kern.

Het historisch gehucht Blaarthem heeft in het algemeen een lage herkenbaarheid. Enkele delen hebben wel een hoge herkenbaarheid als prestedelijk deel van het historisch lint van Blaarthem.

Waardevolle historische landschapselementen

Infrastructuur

Eén van de meest zichtbare elementen uit de prestedelijke fase in het huidige stedelijk weefsel van Gestel buiten de Ring is de infrastructuur.

Wegen

  • Hoogstraat-Blaarthemseweg: deze wegen staan op de cultuurhistorische waardenkaart als historische wegstructuur voor 1900, het grootste deel van de Hoogstraat en de gehele Blaarthemseweg hebben een hoge waarde (RAAP), vooral vanwege het profiel van de wegen en het historisch gezien ontbreken van beplanting. Alleen een klein deel van de Hoogstraat tussen Keizer Karel V Singel en Kreeftstraat heeft een middel waarde. In vergelijking met de rest van de Hoogstraat is daar het profiel sterk verbreed.
  • Busonilaan: deze weg is hoog gewaardeerd, vooral vanwege de materialisering en historisch gezien opgaand groen.
  • Willebrordusstraat: Is hoog gewaardeerd, vooral vanwege het profiel en historisch gezien afwezigheid van groen.
  • Laagstraat en deel van de Botstraat: de Laagstraat en een deel van de Botstraat zijn op de CHW-kaart aangegeven als historische wegstructuur van voor 1900. De Botstraat komt niet voor op de RAAP-kaart als historische weg of pad. De Laagstraat komt wel voor en heeft voor een klein deel een hoge waarde (het deel tussen Casellastraat en De Fallastraat), vooral op profiel en opgaand groen.
  • Pad tussen pastorie en klooster Gestel, verbinding tussen Hoogstraat en Genneperweg: dit pad van voor 1832 is zeer hoog gewaardeerd, vanwege de materialisering, het profiel en historisch gezien geen opgaand groen.
  • Franz Leharplein: dit plein is op de CHW-kaart aangegeven als historische wegstructuur voor 1900. RAAP geeft op het plein ook twee wegen aan van voor 1832, maar deze zijn verschoven ten opzichte van de oorspronkelijke weg. Deze wegen hebben een plus- en middenwaarde (RAAP).
  • Genneperweg: deze weg staat op de CHW-kaart als historische wegstructuur voor 1900. Door RAAP is de weg deels plus en deels midden gewaardeerd vanwege lage scores op materialisering, profiel en opgaand groen.
  • Bennekelstraat: deze weg staat op de CHW-kaart als historische wegstructuur voor 1900. De weg heeft een midden waarde, vanwege gemiddelde scores op materialisering, profiel en opgaand groen.
  • Van Beethovenlaan: een klein deel van de Van Beethovenlaan heeft een hoge waarde (RAAP), vooral vanwege materialisering en opgaand groen.
  • Enkele zijpaden/-wegen van de Hoogstraat-Blaarthemseweg: een pad van voor 1832 tussen Hoogstraat 355 en 357 is nu nog herkenbaar en hoog gewaardeerd, vooral op profiel en opgaand groen. Het was onderdeel van een pad dat vanaf de Hoogstraat richting het Dommeldal liep; een weg van voor 1832 tussen Hoogstraat 391B en 395 is nu nog herkenbaar en hoog gewaardeerd, ook vooral op profiel en opgaand groen. Was ook onderdeel van een pad dat vanaf de Hoogstraat richting het Dommeldal liep. De Kersbergenstraat, zijstraat van de Blaarthemseweg, is hoog gewaardeerd als weg van voor 1832 vooral op profiel en opgaand groen. De weg was onderdeel van een weg richting Dommeldal.
  • Koebrug, pad/brug over het Afwateringskanaal, ten westen van begraafplaats St. Severinus: onderdeel van een pad van voor 1832 op overgang van dekzandrug naar beekdal en hoog gewaardeerd, vooral op profiel en opgaand groen.
  • Ontginningsweg: staat op de CHW-kaart als historische wegstructuur van voor 1900. De weg die is aangelegd tussen 1832 en 1850 is hoog gewaardeerd, vooral op materialisering en profiel.
  • Karel de Grotelaan vanaf de kruising met de Blaarthemseweg: staat op de CHW-kaart als historische wegstructuur van voor 1900. De weg heeft afwisselend een plus- en een middenwaarde.
  • Tussen Eimerick en Nijenrode, in de wijk Genderbeemd, liggen enkele paden in elkaars verlengde die zeer hoog zijn gewaardeerd als historische weg van voor 1832, vooral op materialisering en profiel. Direct ten oosten hiervan lag het Kasteel (van) Blaarthem. Ongeveer op de kruising Sterkenburg en Aldendriel stak deze weg de voormalige loop van de Gender over.
  • Bij Akerendam en Groeneveld, ook in de wijk Genderbeemd, zijn twee paden hoog gewaardeerd als resterende delen van een pad van voor 1832, vooral vanwege het profiel.
  • Rameaustraat en in het verlengde daarvan een pad loodrecht op de Chopinlaan: zijn hoog gewaardeerd als pad in het voormalige beekdal, aangelegd tussen 1832 en 1953.
  • Vivaldistraat: een deel van de Vivaldistraat en in het verlengde daarvan een pad in de groenstrook ten oosten van de Vivaldistraat zijn hoog gewaardeerd als pad aangelegd tussen 1850 en 1953.



Waterstaat

  • Afwateringskanaal: dit kanaal staat op de CHW-kaart als historische waterloop en loopt dwars door het plangebied. Het kanaal is hoog gewaardeerd vooral vanwege het profiel en als structurerend element. Het Afwateringskanaal en het Beatrixanaal dat in het verlengde daarvan ligt kwamen tot stand tussen 1930 en 1940 en vormen de verbinding met het Wilhelminakanaal.
  • Gender: de Gender staat op de CHW-kaart als historische waterloop en is voor een groot deel zeer hoog gewaardeerd vanwege profilering, opgaand groen en structurerend karakter. Een klein deel is hoog gewaardeerd vooral vanwege opgaand groen en structurerend karakter. Enkele delen van de beek zijn echter gekanaliseerd en hebben daardoor een midden waarde gekregen.
  • De verlegde Gender in Genderbeemd is op de CHW-kaart aangegeven als historische waterloop. De Gender is tussen 1961 en 1980 van een meer zuidelijke locatie verlegd naar de huidige locatie. De huidige loop valt daarom niet onder het prestedelijk/historisch landschap.



Opgaand groen

Verspreid over het gebied is een aantal bomenrijen zeer hoog gewaardeerd. Een enkele bomenrij is hoog gewaardeerd. Vooral de relatie van de bomen met de infrastructuur is hier relevant.

  • Een bomenrij langs het Afwateringskanaal is hoog gewaardeerd vanwege aaneengesloten beplanting en als structurerend element,
  • Bomenrijen aan weerszijden van de Bennekelstraat zijn zeer hoog gewaardeerd als structurerend element langs een hoofdweg en vanwege aaneengesloten beplanting,
  • Bomenrijen aan weerszijden van drie paden in het westen van de wijk Ooievaarsnest zijn zeer hoog gewaardeerd vooral als structurerend element in het beekdal en deels vooral ook vanwege aaneengesloten beplanting,
  • Bomenrijen aan weerszijden van de Ontginningsweg zijn zeer hoog gewaardeerd als structurerend element in het beekdal en vanwege aaneengesloten beplanting. De Ontginningsweg zelf is hoog gewaardeerd, zie hierboven bij Infrastructuur.
  • In de buurt Genderbeemd zijn diverse bomenrijen hoog of zeer hoog gewaardeerd als structurerend element langs een hoofdweg, waarvan nog delen aanwezig zijn.
  • Verder zijn bomenrijen langs de Gestelsestraat, een deel van de Genneperweg en het laatste deel van de Laagstraat zeer hoog gewaardeerd en bomenrijen langs de Tarbotstraat hoog gewaardeerd, vanwege aaneengesloten beplanting en als structurerend element langs een hoofdweg.
  • Bomenrijen langs de Busonilaan, Rubinsteinlaan en Brahmslaan zijn zeer hoog gewaardeerd en bomenrijen langs een klein deel van de Humperdincklaan zijn hoog gewaardeerd vanwege aaneengesloten beplanting en als structurerend element in het beekdal.
  • Bij de pastorie ligt een groen gebiedje dat hoog gewaardeerd is als bos, aangelegd tussen 1843 en 1953. De context is nog deels aanwezig en het gebiedje is bijzonder als parkachtige pastorietuin.



Regeling in het bestemmingsplan

Om de aanwezige cultuurhistorisch landschappelijk waardevolle gebieden en elementen te beschermen is er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 opgenomen. Deze dubbelbestemming geldt voor de gebieden die een middel en hoge herkenbaarheid hebben en voor de landschapselementen die een hoge of zeer hoge waarde hebben. Naast wat in de hoofdbestemming is geregeld, zijn hier ook regels met betrekking tot cultuurhistorie van toepassing. Daarnaast is een aantal werken en werkzaamheden in de dubbelbestemming opgenomen die niet zonder omgevingsvergunning mogen worden uitgevoerd.

De betreffende landschapselementen die binnen een gebied met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 liggen, zijn niet apart op de verbeelding aangegeven, omdat die bestemming al op het gehele gebied ligt en daarmee ook op de elementen. De elementen die niet binnen een gebied met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 liggen zijn wel apart op de verbeelding aangegeven.

Historische stedenbouw en gebouwd erfgoed

Historische wegstructuren voor 1900

Het plangebied kent een groot aantal wegen die zijn aangeduid als historische wegstructuur voor 1900 op de Cultuurhistorische Waardenkaart. Deze komen uitvoerig aan bod in de cultuurhistorische analyse van de radialen (zie bijlage 7). Hieronder worden ze per structuur kort behandeld:



Hoogstraat en Blaarthemseweg

De Hoogstraat is een oude radiaal die organisch is ontstaan met een deels dorpse, deels kleinstedelijke karakteristiek. De straat kent bedrijvigheid, maar heeft ten zuiden van de Ring hoofdzakelijk een woonfunctie. Van alle oude radialen bevindt zich hier nog de meeste lintbebouwing uit de pre-stedelijke (voor 1920) periode. Met uitzondering van de kerk en appartementen in de omgeving van het Franz Leharplein is de bebouwing kleinschalig: overwegend blokken van een of twee bouwlagen met kap en een verspringende rooilijn, vaak aaneengesloten, maar soms onderbroken door doorgangen. De Hoogstraat kende van oudsher geen laanbeplanting en is nu een boomloze straat.

De Hoogstraat-Blaarthemseweg is een goed geconserveerde radiaal met lintbebouwing, die bepalend is voor de historische stadsontwikkeling van Eindhoven. De oude bebouwing , vaak met cultuurhistorische kwaliteit, zet de norm voor het gehele traject. Omdat de straat flauw bochtig verloopt, komt het geheel van de straatwand in zicht. Vaak is de architectuur middelmatig, maar toont de gevel bijzondere detaillering van het metselwerk, de versierde friezen, de boogvelden, de profilering van gootlijsten, boeiboorden en kozijnen. De rooilijn van de bebouwing verspringt herhaaldelijk, in latere tijd wordt de gevel verder naar voren geplaatst. Dergelijke details die geven de straat zijn bijzondere kwaliteit geven. Voor het hele lint geldt dat behoud van de kleinschaligheid van de bebouwing essentieel is voor de herkenbaarheid van de historische karakteristiek: één of twee bouwlagen met kap als bestaand. Daarnaast is behoud van de verspringende rooilijn en doorgangen van belang. Tevens zijn de groene onderbrekingen in de vorm van plantsoenen en v.w.b. de Blaarthemseweg de voortuinen van waarde.

De aanwezige karakteristieken worden ter plaatse van de Hoogstraat en Blaarthemseweg geborgd doordat de dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie - 1 is opgenomen. De tracés van de Hoogstraat en Blaarthemseweg zijn geborgd met de hoofdbestemming Verkeer.Deze wegen zijn daarnaast bijna geheel hoog gewaardeerd als prestedelijk historisch landschapselement en die waarde wordt geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2'.

Langs deze radiaal bevinden zich, naast de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, een aantal gebouwen die de cultuurhistorische kenmerken borgen in maat en positionering, maar ook in hun vormgeving, architectuur en gaafheid onderscheiden ze zich en zijn ze van waarde. Het gaat om de volgende panden:

  • Hoogstraat 264-284
  • Hoogstraat 283-289
  • Hoogstraat 379-385
  • Hoogstraat 407-409
  • Hoogstraat 408
  • Hoogstraat 423-431
  • Blaarthemseweg 1
  • Blaarthemseweg 5-13a
  • Blaarthemseweg 16-18
  • Blaarthemseweg 47
  • Blaarthemseweg 57 -69

Deze woningen hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.

Laagstraat, Bennekelstraat, Genneperweg, Gestelsestraat en Scheidingsstraat

De Laagstraat is de achterstraat van de Hoogstraat en organisch gegroeid: waar ruimte was, is deze in de jaren bebouwd. Van oorsprong is de Laagstraat een landbouwweg vanwaar men de gras- en hooilanden langs de Gender kon bereiken. Later, toen het gebied tussen Hoogstraat en Karel de Grotelaan werd bebouwd, vormde de Laagstraat de begrenzing van de oudere woningen met de moderne woningbouwcomplexen. De bebouwing komt voor een groot deel uit de twintiger en dertiger jaren van de twintigste eeuw. Op verschillende plaatsen wordt deze bebouwing door moderne rijtjeswoningen en ook door kleinschalige bedrijfspanden onderbroken.

De Bennekelstraat betreft een oud tracé of pad van voor 1900, dat met de stadsontwikkelingen vanaf de jaren '30 planmatig, als onderdeel van de wijk de Bennekel is bebouwd. Allereerst verschenen scholen rondom de kruising met de Nicolaistraat. De straat kenmerkt zich door sociale woningbouw uitgevoerd in een sobere architectuur, bestaande uit woningblokken van twee lagen met kap evenwijdig aan de straat.

De Gestelsestraat is een organisch gegroeide radiaal met een kleinstedelijke bebouwing. Het korte traject dat zich buiten de Ring bevindt, is aan de oostzijde goed leesbaar, maar aan de westzijde indifferent, met verspringende rooilijn. De straat kent een menging van wonen en bedrijvigheid.

De oostzijde heeft een vooroorlogse traditionele bebouwing, waarbij de materialisering en architectuur tijdsgebonden zijn, de westzijde is gemengd. De bebouwing richt zich wel op de weg.

De Genneperweg is een organisch gegroeide radiaal, met een dorpse karakteristiek.

De karakteristiek is ter plaatse van het gedeelte tussen de Bayeuxlaan en het Franz Leharplein goed leesbaar. De noordzijde wordt gedomineerd door de kloostermuur. Dicht bij de Bayeuxlaan staat twee aaneengesloten rijen van jaren '30 woningen. Aan de zuidzijde staan een aantal reeksen van jaren '30 woningen en dichter naar het Franz Leharplein enkele vrijstaande oudere panden (nrs. 24, 30 en 32) met doorkijken naar het achtergebied. De straat kent voornamelijk woonbebouwing, die is gericht op de straat. De materialisering en architectuur zijn tijdsgebonden, maar verhouden zich tot de oudste bebouwing.

De Scheidingstraat begeleidde de oude spoorlijn naar België. Het is daarmee een aangelegde radiaal. Het lint oogt aan de westzijde behoorlijk intact. De karakteristiek is dorps. Vooroorlogse, kavelsgewijze bebouwing, met doorkijken naar het achtergebied. De oostzijde is echter volledig onbebouwd. De woonbebouwing is kleinschalig en de panden zijn overwegend voorzien van dwarskappen en in iets mindere mate langskappen. De typologie is vooroorlogs traditioneel, de panden richten zich op de weg, de materialisering en architectuur zijn tijdsgebonden.

Voor de herkenbaarheid van de historische wegenstructuur is vooral de kleinschaligheid van de begeleidende bebouwing van belang. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen bij deze karakteristiek. Ook de doorkijkjes naar het achtergebied zijn van waarde. De aanwezige karakteristieken worden ter plaatse van de Genneperweg (gedeelte tussen Franz Leharplein en Scheidingstraat), de Laagstraat en de westzijde van de Scheidingstraat geborgd doordat de dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie - 1 is opgenomen. Op de andere plekken langs deze oude wegstructuren voorzien de hoofdbestemmingen en aldaar geldende maatvoeringsaanduidingen in borging van de karakteristieken. De tracés van de straten zijn afdoende geborgd met de hoofdbestemming Verkeer. Een klein deel van de Laagstraat is hoog gewaardeerd als prestedelijk historisch landschapselement en die waarde wordt geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2'.

Langs deze historische wegstructuren bevinden zich een aantal gebouwen die de cultuurhistorische kenmerken borgen in maat en positionering, maar ook in hun vormgeving, architectuur en gaafheid onderscheiden ze zich en zijn ze van waarde. Het gaat om de volgende panden/objecten:

  • de kloostermuur langs de Genneperweg
  • Genneperweg 24
  • Genneperweg 30
  • Genneperweg 32
  • Laagstraat 253-255

Deze gebouwen hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.

Ontginningsweg

De ontginngingsweg is een wegstructuur voor 1900, dat is gelegen in de veel later gerealiseerde buurt Ooievaarsnest. Het tracé van de Ontginningsweg is afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer. Deze weg is daarnaast hoog gewaardeerd als prestedelijk historisch landschapselement (RAAP-rapport) en die waarde wordt geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde-Cultuurhistorie 2'.

Historische wegstructuren na 1900

Rondweg

De rondweg is als cultuurhistorisch waardevolle structuur opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart. De rondweg zelf ligt niet in dit bestemmingsplan. De rondweg ontleent zijn waarden echter ook aan de directe historische relatie met de aangrenzende bebouwing, groenstructuren e.d.

De karakteristieken van de bestaande bebouwing en groen langs de rondweg, gelegen in het plangebied, zijn afdoende geborgd met de ter plaatse geldende hoofdbestemmingen en maatvoeringen.

Karel de Grotelaan

De Karel de Grotelaan is op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid al wegstructuur na 1900 met aan de weg gerelateerde bebouwing. Het betreft een na de oorlog aangelegde radiaal met stedelijke karakteristiek. De radiaal is opgezet als 'parkway' en kenmerkt zich door zijn ruime opzet als uitvalsweg met gescheiden rijbanen en een middenberm en brede groenstroken. Het is een voortzetting van de Karel de Grotelaan ten noorden van de Ring. De Karel de Grotelaan is de centrale as in de wijk Genderdal. Een onderbreking wordt gevormd door het voorzieningencluster rond het Brucknerplein, met de kerk (gemeentelijk monument) als bijzonder architectonisch element. De weg wordt ter plaatse van de wijk Genderdal aan beide zijden ritmisch begeleid door naoorlogse appartementenbouw in een karakteristieke 'hakenverkaveling' die met de weg één samenhangend stedenbouwkundig geheel vormen. Het vormt tevens een passende overgang naar de achterliggende wijk Genderdal (zie hieronder meer over deze wijk). Deze appartementengebouwen kennen verder een waardevolle verschijningsvorm en kenmerkende wederopbouwarchitectuur. Om die reden is ter plaatse van de flats een aanduiding 'karakteristiek' opgenomen met daaraan een sloopvergunningsstelsel gekoppeld. De ruime en groene opzet van de Karel de Grotelaan is afdoende geborgd met de geldende hoofdbestemmingen.



Wederopbouwwijk Genderdal en groenstructuur langs de Gender

De wijk Genderdal is op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als historische stedenbouwkundige structuur en de groenstructuur langs de Gender als historisch landschap.

In de cultuurhistorische analyse naar Genderdal worden de belangrijkste historisch-stedenbouwkundige waarden van deze structuren beschreven. Deze zijn:

  • in sociaal-maatschappelijk en ruimtelijk opzicht is de wij keen sprekend en goed bewaard voorbeeld van de wijk- en parochiegedachte. De omvang van de wijk en de groepering van enkele woonbuurtjes rond een centraal parochiecentrum (kerk, school, winkels, plein) zijn hiervan de fysiek ruimtelijke vertaling.
  • in stedenbouwkundig opzicht vormt de wijk een karakteristiek en duidelijk herkenbare uitwerking van het bloemvormig uitbreidingsmodel van Eindhoven, waarbij Genderdal het bloemblad vormt, de Karel de Grotelaan de centrale bladnerf, het oude lint van de Hoogstraat de historische begrenzing aan de oostzijde en het beekdal van de Gender de natuurlijke begrenzing aan de westzijde. De heldere hoofdopzet met verschillende sferen in de drie structuurdragers is een unieke kwaliteit
  • in functioneel opzicht is de structuur helder: een hiërarchisch opgebouwd stratenpatroon met logische routes een aansluitingen en vanzelfsprekende locaties voor de voorzieningen op stads- en wijkniveau. Dit overzichtelijke patroon en de scheiding van functies dragen in hoge mate bij aan de herkenbaarheid van, en oriëntatie binnen de wijk
  • in landschappelijk opzicht is sprake van een zekere mate van continuïteit: een onbegrensde groene ruimte waarin hagen, bomen maar ook gebouwen als coulissen staan. Het resultaat is een zorgvuldig vormgegeven, gelaagd ruimtebeeld dat telkens anders wordt waargenomen. Dit is een kernkwaliteit voor vooral het centrale deel van Genderdal. Het centrale deel is samen met de groene zoom langs de Gender, tevens structuurdrager (zie boven), het bepalende groen in de wijk, als bewust zodanig ingericht in de wederopbouwperiode.
  • in architectonisch opzicht schuil de waarde meer in de uniformiteit per complex en de subtiele variaties in de gevelcomposities en de detaillering per blok, dan in de uitzonderlijke kwaliteiten van een afzonderlijk gebouw. De architectuur wordt in het algemeen gekenmerkt door een alledaagse eenvoud, maar is in de opbouw, de compositie, de detaillering en het kleur- en materiaalgebruik goed doordacht. Sterk onderscheidend is de industriële verschijningsvorm van de betonnen montagewoningen in de Aireybuurt: een karakteristiek voorbeeld van de vernieuwende wijze waarop destijds de woningnood werd bestreden. Dominant aanwezig is de zogenaamde uitvalswegenarchitectuur aan weerszijden van de Karel de Grotelaan: een visiekaartje met stedelijke allure (zie verder bij paragraaf Karel de Grotelaan).

Daarnaast zijn voor het representatief houden van de oorspronkelijke opzet van de wijk, naar de idealen van de wijk- en parochiegedachte (zie hierboven) de twee scholen (Mendelssohnlaan 3 en Mendelssohnlaan 217) en de winkelstrip (Brucknerplein 1-13). In typologisch en architectonisch opzicht zijn zij tevens karakteristiek voor de wederopbouwperiode en fraai vormgegeven.



Regeling in bestemmingsplan

De wijk Genderdal is om bovengenoemde redenen in Eindhoven één van de meest geslaagde wederopbouwwijken in stedenbouwkundig opzicht. Vanwege deze hoge historisch-stedenbouwkundige waarden is voor de wijk Genderdal een dubbelbestemming Waarde- Cultuurhistorie 1 opgenomen.

Voor het centrale groene gebied als de groene parkzone langs de Gender is een dubbelbestemming Waarde- Cultuurhistorie 2 opgenomen.

Ter plaatse van de hierboven beschreven waardevolle gebouwen en complexen is een aanduiding 'karakteristiek' opgenomen met daaraan een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.

Wederopbouwwijk Bennekel

In de cultuurhistorische verkenning naar de Bennekel worden de belangrijkste historisch-stedenbouwkundige waarden beschreven. Deze zijn:

  • de parochiale hoofdopzet met de restanten van de parochiebebouwing aan de kruisende wijkontsluitingen ((Bennekelstraat, Tinelstraat) met daaromheen de woonbuurten;
  • de verdraaiende verkavelingsrichting: een wigvormig passtuk met ten westen daarvan een rationeel stratenpatroon met weefsel van groenstroken en plantsoenen, en ten oosten daarvan een licht waaierend stratenpatroon met langgerekt centraal plantsoen;
  • het bouwblok met eengezinswoningen als belangrijkste 'bouwsteen' van de wijk;
  • de (voet)muurtjes, stoeppalen, hagen, bomen en groenstroken als intermediaire elementen die de buitenruimte articuleren en verfijnen;
  • de zorgvuldig en gevarieerd ontworpen geveldetails, gevelelementen en volumeopbouw die de architectuur articuleren en verfijnen;
  • de groenstructuur van de wijk inclusief het Dommelplantsoen aan de zuidkant ervan.

De hierboven beschreven stedenbouwkundige kwaliteiten en de belangrijke positie van het groen hierin zijn afdoende geborgd met de ter plaatse geldende hoofdbestemmingen.



Monumenten

In het plangebied komen de volgende beschermde monumenten voor:



Adres Functie Type monument 



Hoogstraat 299 Kerk Rijksmonument



Hoogstraat 301 Pastorie Rijksmonument



Hoogstraat 313-315 Dubbel woonhuis Rijksmonument



Hoogstraat 277-281 3 woonhuizen Gemeentelijk monument



Hoogstraat 286-288 2 woonhuizen Gemeentelijk monument



Hoogstraat 297 Patronaatsgebouw Gemeentelijk monument



Hoogstraat 298-300 2 woonhuizen Gemeentelijk monument



Hoogstraat 302-304 2 woonhuizen Gemeentelijk monument



Hoogstraat 301a Klooster Gemeentelijk monument



Hoogstraat 308 Woonhuis Gemeentelijk monument



Hoogstraat 316 Vrml. burgemeesterwoning Gemeentelijk monument



Hoogstraat 333 Villa Gemeentelijk monument



Hoogstraat 351 Woonhuis Gemeentelijk monument



Hoogstraat 357-359 Dubbel woonhuis Gemeentelijk monument



Mendelssohnlaan 190 Kerk, toren, nevengebouwen Gemeentelijk monument



Blaarthemseweg 37-45 5 woonhuizen Gemeentelijk monument

Beschrijvingen monumenten

De St. Lambertuskerk (Hoogstraat 299) is een neogotische kruisbasiliek uit 1910. De ingangstoren wordt bekroond door een opbouw met vier hoektorentjes en een achtkantige spits. De kerk heeft een sterk centrale opzet. De kerk vormt een markant herkenningspunt voor de historische dorpskern van Gestel.

Pastorie (Hoogstraat 301) uit 1910, die samen met St. Lambertuskerk één ensemble vormt. Het pand is in architectuur en detaillering gaaf bewaard gebleven. Het vertoont elementen van een neogotische en neo-renaissancistische bouwstijl o.a. in de korf- en spitsboogvormige blindnissen boven de ramen, de spitsboogvormige portiek, de erkerpartij met topgevels en ronde glas- in loodvensters.

Aan de Hoogstraat 313-315 bevinden zich twee gespiegelde woningen onder een zadeldak. Het betreft een dubbel woonhuis uit 1879. De panden zijn architectonisch gaaf en hebben een bijzondere polychrome geveldecoratie. Daarnaast dragen zij als onderdeel van de vroegere lintbebouwing bij aan de herkenbaarheid van de historische structuur van Gestel.

Aan de Hoogstraat 277-281 is een blok van drie eenvoudige burgerwoningen gesitueerd. De woningen bestaan uit één bouwlaag onder een doorlopend zadeldak en dateren uit 1896. De panden zijn van cultuurhistorische waarde door hun typologie als authentiek voorbeeld van dorpswoningen in een lintbebouwing, die door hun situering tevens bijdragen aan de herkenbaarheid van de historische kern Gestel.

Aan de Hoogstraat 286-288 bevinden zich twee éénlaagse woonhuizen onder een doorlopend mansardedak gedekt met kruispannen. De woningen dateren uit 1896. Achter de symmetrische gevel zijn de woningen niet gelijk. De panden zijn van cultuurhistorische waarde door hun typologie als authentiek voorbeeld van laat 19e eeuwse dorpswoningen, die door hun situering tevens bijdragen aan de herkenbaarheid van de historische kern Gestel.

Het patronaatsgebouw (Hoogstraat 297) is gerealiseerd in 1925 in opdracht van de pastoor van de St. Lambertusparochie, waarvoor drie bestaande woningen werden verbouwd. Het geheel bestaat uit een rechthoekige hoofdmassa van een bouwlaag onder een schilddak met twee uitbouwen aan de achterzijde. Aan de zuidzijde is op de hoek een H. Hartbeeld geplaatst. Het patronaatsgebouw is door zijn vormgeving architectonisch bijzonder.

Aan de Hoogstraat 298-300 zijn twee woonhuizen van één bouwlaag onder een doorlopend mansardedak afgedekt met kruispannen gesitueerd. Beide decoratief bewerkte woningen dateren uit 1894 en hebben de voordeur in het midden met aan weerszijden twee ramen. De panden zijn van cultuurhistorische waarde door hun typologie als authentiek voorbeeld van laat 19e eeuwse dorpswoningen en dragen door hun situering bij aan de herkenbaarheid van de historische kern Gestel.

Aan de Hoogstraat 302-304 zijn twee gespiegelde woonhuizen gesitueerd van één bouwlaag onder een doorlopend mansardedak bedekt met muldenpannen. De woningen dateren uit 1909 en hebben één schuifraam aan de ene kant van de voordeur en twee aan de andere kant. Boven een ondiepe portiek bevinden zich kleine getrapte topgevels die bekroond worden met een pinakel. Beide panden zijn van cultuurhistorische waarde en dragen door hun situering bij aan de herkenbaarheid van de historische kern Gestel.

Het klooster, genaamd "Maria sine labe conceptae" (Hoogstraat 301a) is gebouwd in 1883 voor de zusters van liefde uit Schijndel. Na de functie van taalschool en bewaarschool nam men vanaf 1885 ook de verpleging van ouderen op zich. De oudste bebouwing bestaat uit de vleugel aan de Hoogstraat en twee dwarsvleugels. In 1892 werd aan de achterzijde een vleugel toegevoegd, tevens werd de rechtervleugel verhoogd; hierin kwam een kapel. In 1904 werd een verdieping aan de linkervleugel waarin zich de school bevond, toegevoegd. Het gehele klooster is in een sobere bouwtrant uitgevoerd. Het draagt bij aan de herkenbaarheid en ontwikkelingsgeschiedenis van de historische dorpskern van Gestel.

Aan de Hoogstraat 308 is een burgerwoonhuis gelegen van één bouwlaag onder een zadeldak afgedekt met Hollandse pannen. De woning dateert uit 1884. De travee van de voordeur komt iets naar voren en bevat een ondiep portiek. Links hiervan zijn twee ramen, rechts hiervan één raam. In de zijgevel bevinden zich nog enkele zesruitsramen. Het pand is van cultuurhistorische waarde als voorbeeld van een laat-19e eeuws woonhuis en als onderdeel van de historische dorpskern van Gestel.

Het woonhuis aan de Hoogstraat 316 is in eclectische stijl gebouwd voor de burgemeester van Gestel en dateert uit 1880. De middelste travee komt in zijn geheel iets naar voren en bevat een natuurstenen trap naar de voordeur in de portiek. De gepleisterde gevel is rijk voorzien van stucwerk in de vorm van horizontale banden, hoekpilasters met kussens en omlijstingen van de portiek en ramen. Het interieur is in hoofdzaak nog origineel.

Het pand aan de Hoogstraat 333 is een vrijstaand herenhuis gebouwd in eclectische stijl en dateert uit 1868. De dakvensters zijn voorzien van een omlijsting met frontons en pinakels. Onder het middelste dakvenster bevinden zich twee bewerkte consoles. De bakstenen voorgevel heeft een gepleisterde middenpartij, hoekpilasters en een kroonlijst met fries. Het pand vormt een belangrijk element voor de herkenbaarheid van de historische structuur van Gestel.

Aan de Hoogstraat 351 is een woonhuis van één bouwlaag gelegen met een zadeldak bedekt met holle pannen. De voorgevel is gepleisterd. De muurankers geven als bouwjaar 1770 aan. In de achtergevel bevinden zich een versierde deur en zesruits schuiframen. Binnen op de zolder staat een fraai bewerkte vaste kast. Beneden voor de trap ligt een patroon van marmeren plavuizen met daarin een Maltezer kruis verwerkt. Het pand is van cultuurhistorische waarde als een van de oudste van Gestel.

Aan de Hoogstraat 357-359 zijn twee gespiegelde woningen onder een mansardedak gelegen. De bakstenen gevel heeft een gepleisterde plint, kroonlijst en hoekpilasters. De gevel wordt in tweeën gedeeld door een geblokt gepleisterde midden pilaster. De panden zijn van cultuurhistorische waarde door hun typologie en gave detaillering als authentiek voorbeeld van woonhuizen rond 1900.

Het gehele complex van toren, kerkgebouw en nevengebouwen/pastorie (Mendelssohnlaan 190) dateert uit 1963 en is ontworpen door de architecten C. Geenen en L. Oskam. De gebouwen staan in een orthogonale opzet aan het Brucknerplein en de Mendelssohnlaan. De losse en asymmetrische plaatsing van de klokkentoren en bijgebouwen ten opzichte van het kerkgebouw passen bij de moderne opvattingen over bouw van kerken in de wederopbouw periode. Het complex is een kenmerkend voorbeeld van de sterke invloed van de expressionistische stroming in de modernistische architectuur van de jaren '50.

Aan de Blaarthemseweg 37-45 is een rij woonhuizen van één bouwlaag onder een doorlopend mansardedak gelegen. Deuren en ramen zijn onder segmentbogen geplaatst, de boogvelden daarvan zijn gevuld met tegeltjes. Voor de woningen is een rij leilinden geplaatst. De woningen zijn gelegen aan de oude wegenstructuur van Gestel en karakteristiek voor de lintbebouwing aan het begin van de 20e eeuw .



Bescherming van de monumentenstatus geschiedt middels de Erfgoedverordening 2010 en de Wabo.



Beeldbepalende en karakteristieke panden

Naast de stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken van de wijk de Bennekel zijn er ook enkele objecten die binnen deze waardevolle stedenbouwkundige structuur ook in architectonisch opzicht van waarde zijn, zoals blijkt uit de hierboven al genoemde cultuurhistorische verkenning naar Bennekel. Het betreft de volgende panden:

  • middenstandsbuurt Beethovenlaan e.o. (1957-1958): als het hart van de oostelijke buurt met karakteristieke wit geschilderde gevels en rode pannen daken aan weerszijden van een langgerekt plantsoen, waarbij de inrichting van de buitenruimte en de vormgeving van de architectuur een bijzondere articulatie en verfijning laten zien;
  • Finse school (1949), Barbaraschool Bennekelstraat 133 hoek Nicolaistraat: als redelijk gaaf en zeldzaam voorbeeld van dit schooltype én als onderdeel van een vooroorlogs scholencluster gelegen aan een kruising van wijkontsluitingswegen;
  • entree St. Severinus begraafplaats, Kerkhoflaan z.n.: poort in ambachtelijk smeedwerk met flankerende wandsculpturen, gesitueerd in de as van een langgerekt plantsoen;
  • winkelstrip Tinelstraat 2-18 (1953-1955): kort rijtje buurtwinkels met een pandsgewijze opbouw en gevarieerde architectuur als restant van het voormalige parochiecomplex ter plaatse;
  • tribune bij sportveld (1961), Locatellistraat bij 3: redelijk gaaf en betrekkelijk zeldzaam voorbeeld van een overdekte sporttribune in de lommerrijke parkzoom van het Dommelplantsoen.



Uit aanvullend onderzoek naar woningbouwcomplexen uit de wederopbouw in Eindhoven (2016) als een studie naar de wijk Bennekel (2015) door Stichting Bescherming Wederopbouw Eindhoven komt naar voren dat de volgende gebouwen en complex eveneens architectonische en beeldbepalende waarde hebben:

  • Sibeliuslaan 2-4: Het pand valt op door het kleurgebruik (gele baksteen), de grote dakterrassen waarbij de daklijst als kader is doorgezet en de uitgebouwde en hoger opgetrokken schoorstenen. De stedenbouwkundige ligging is markant op de hoek van de Sibeliuslaan en De Presstraat, alsmede op de kop van het langgerekte plantsoen van de Van Beethovenlaan;
  • twee schoolgebouwen, Bennekelstraat 131 en Verhulststraat 1 vanwege hun traditionele, vooroorlogse architectuur en uitstraling en als onderdeel van het naoorlogse cluster aan voorzieningen (incl. hierboven genoemde Finse school) binnen de in de wederopbouw dominante wijk- en parochiegedachte. Bovendien van belang in relatie tot de oudere wegstructuur (aangeduid op de cultuurhistorische waardenkaart).
  • fraai vormgegeven middenstandsbuurtje (Genneperweg, Rapelenburglaan, St. Claralaan en Boutenslaan) uit de wederopbouw naar ontwerp van architect Korteweg. Dit blijkt onder meer uit het ononderbroken rode dakschild met licht opwippende dakvoet en de muurdammen en andere details die zijn witgeschilderd. Redelijk gaaf ensemble. Bovendien vormt het buurtje een belangrijke relatie met en schakel tussen de rondweg en Dommelzone (beide op cultuurhistorische waardenkaart), een architectonisch hoogwaardig wederopbouwensemble met het Clarissenklooster (rijksmonument), Van Maerlantlyceum (rijksmonument) en de portiek-etagewoningen van architect Grijpma aan de overzijde van de rondweg, en in die zin ook een waardige voortzetting van de binnen de Rondweg gelegen cultuurhistorisch waardevolle Schrijversbuurt. De waarden van dit buurtje zijn verder beschreven in de cultuurhistorische beschrijving 'Boutenslaan-West'.

Bovengenoemde beeldbepalende panden hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld. Ter plaatse van het middenstandsbuurtje gelden er gebiedsgerichte welstandscriteria, waaraan bij vergunningplichtige ingrepen, wordt getoetst door de commissie ruimtelijke kwaliteit.

3.7 Verkeer en parkeren     

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied Gestel buiten de Ring beschreven.



Autoverkeer

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

Het plangebied wordt omsloten door de gemeentelijke gebiedsontsluitingswegen Beemdstraat, een deel van de Ring (Keizer Karel V Singel en Boutenslaan) en Bayeuxlaan. Aan de westzijde ligt de Rijkwegen A2/N2.

Door het gebied loopt van oost naar west de gemeentelijke gebiedsontsluitingswegen Karel de Grotelaan en Meerveldhovenseweg. van noord naar zuid zijn de gemeentelijke gebiedsontsluitingswegen Kasteellaan en Locatellistraat aanwezig.

De Hoogstraat en de Blaarthemseweg zijn de enige wijkontsluitingswegen en de overige wegen zijn ergftoegangswegen.

verplicht

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat uit drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

Door het gebied loopt delen van 2 belangrijke snelfietsroutes. De Slowlane en de verbinding van Veldhoven naar Nuenen (die ook over de historische radiaal Blaarthemseweg / Hoogstraat loopt)

In Veldhoven is inmiddels een ontwerpbestemmingsplan voor de snelfietsroute in procedure gebracht. In de toekomst wordt deze via het plangebied doorgetrokken in Eindhoven.

verplicht

verplicht

Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

Het plangebied wordt doorkruist door de doorstroomas van het OV over de Karel de Grotelaan en Meerveldhovenseweg.

verplicht verplicht

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.



De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer. In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (prive) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.



Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.

De actualisatie van dit bestemmingsplan heeft geen negatieve effecten op het aspect autoparkeren. In het bestemmingsplan is een regeling voor parkeren opgenomen (artikel 29) waarin wordt vastgelegd dat bij ontwikkelingen getoetst moet worden aan de op dat moment geldende nota parkeernormen. Voor de bouw van het nieuwe Huygens College is een parkeertoets uitgevoerd. Hierin is getoetst wat de parkeerbehoefte is in de nieuwe situatie. Bij een norm van 3.3 en een leerlingenaantal van 1050 is er afgerond een parkeerbehoefte van 35 parkeerplaatsen. Op deze berekening is een HOV-reductie van 25% toegepast vanwege de aanwezigheid van een bushalte in de nabijheid van de school. Op basis daarvan komt het aantal te realiseren parkeerplaatsen op 26. De parkeerberekening is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Aan de parkeerbehoefte wordt voldaan op eigen terrein. Dit gebeurt door extra grond aan het schoolterrein toe te voegen ten behoeve van auto- en fietsparkeren. De parkeervoorzieningen worden gerealiseerd met waterdoorlatend materiaal zodat het regenwater kan infiltreren op de plek waar het valt.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Op 31 januari 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.



Het Groenbeleidsplan 2017 zal na vaststelling van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.



In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

In het onderhavige plangebied zijn in het Groenbeleidsplan 2017 op de ruimtelijke strategieënkaart de volgende strategieën aangeduid:

Strategie 1: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten (kaart blz. 37 Groenbeleidsplan) wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Strategie 2: Stad, groen beeldbepalend

Dit zijn stedelijke gebieden met een uitgesproken groen karakter en die aansluiten bij de hoofdgroenstructuur. De verweving van rood en groen manifesteert zich in deze gebieden kleinschalig en grootschalig, in privé- en openbare ruimtes. Het beleid is gericht op het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene imago en de aansluiting op de groenstructuur.

Strategie 4: Structureel stadsgroen

Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.

Strategie 5: Multifunctioneel groen

Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.

Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in de Groene Hoofdstructuur. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten. Versterking van multifunctioneel groen als element van de ruimtelijke hoofdstructuur is in het bijzonder gewenst langs de Oirschotsedijk (verbinding met groengebied Groene Woud).

Strategie 6: Natuur en landschap

In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit.

De gebieden omvatten de door het rijk en de provincie ontwikkelde ecologische hoofdstructuur (EHS) en een nadere detaillering van de door de provincie aangegeven Groene Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving).

Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.

Het plangebied

Het plangebied is overwegend aangeduid als ruimtelijke strategie 'stad, rood beeldbepalend'. Langs het Afwateringskanaal en de Gender zijn gronden als 'Natuur en landschap' aangeduid met daaromheen een zone als 'structureel stadsgroen'. Daarop aanvullend zijn ook de overige delen van de hoofdgroenstructuur in het plangebied als 'structureel stadsgroen' aangeduid. De aanduiding 'Stad, groen beeldbepalend' is vastgelegd voor enkele gebiedjes langs de Beemdstraat, langs de Bayeuxlaan en in het Messiaenpark en Varesepark. Verder ligt langs de Locatellistraat een deelgebiedje met de aanduiding 'Multifunctioneel groen'.

Ter plaatse van het Huygens College waar nieuwbouw van de school wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan geldt strategie 1: Stad, rood beeldbepalend. Ter plaatse heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen'). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Om die reden is er sprake van groencompensatie bij dit project. Hoe dit vorm krijgt is opgenomen in paragraaf 3.8.2.

3.8.2 Regeling Groencompensatiefonds en Beleidsregel Groencompensatie     

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Het plangebied

Voor zover aan de orde wordt bij aantasting of verlies van groen gewerkt conform de in de beleidsregel opgenomen richtlijnen.

Dit geldt in dit bestemmingsplan voor de realisatie van het nieuwe Huygens College. Het terrein van deze school wordt uitgebreid op een plek waar in het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2005 een bestemming Groen geldt. Compensatie is hiermee aan de orde. De compensatie wordt vormgegeven door de parkeerplaatsen uit te voeren in halfverharding. Het overige deel van de compensatie vindt plaats door aanpassing van het voetpad parallel aan de Telemannlaan en de Gournodlaan. Dit voetpad wordt verbreed en de randen worden ingeplant of ingezaaid. De compensatie wordt privaatrechtelijk vastgelegd in een overeenkomst. Hiermee wordt voldaan aan het groenbeleidsplan en de regeling voor groencompensatie.

3.8.3 Verordening bomen     

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart

Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels bomen

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Het plangebied

Op basis van de Groene Kaart van de Verordening Bomen 2015 liggen in het plangebied verschillende categorieën gemeentelijke bomen en particuliere bomen waarvoor geldt dat een omgevingsvergunning verplicht is voordat deze bomen geveld mogen worden. De Groene kaart behorende bij de Verordening Bomen 2015 is een hulpmiddel om de bomen die onder de Verordening vallen in beeld te brengen. Volgens de Groene kaart zijn in het merendeel van het plangebied vele waardevolle en een aantal monumentale bomen aanwezig. Deze bomen dienen in principe te worden behouden. Binnen het plangebied staan eveneens grote aantallen basisbomen. Deze bomen zijn volgens het beleid in principe vervangbaar. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden in de buurt van bomen dient uit de bomeneffectanalyse te blijken welke waardevolle bomen en basisbomen in de actuele situatie in het werkgebied aanwezig zijn en welke maatregelen nodig zijn voor behoud. Door middel van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen     

Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals zorginstellingen, kerken, scholen en kinderopvang. Ter plaatse van deze voorzieningen zijn overwegend maatschappelijke bestemmingen opgenomen.

3.10 Sport en recreatie     

Binnen het plangebied bevinden zich enkele locaties waar sportactiviteiten plaatsvinden. Het gaat hierbij om een wijkgebouw met kleine activiteiten, verschillende gyms, een JumpXL en enkele gymzalen bij scholen. Daarnaast is op enkele plekken de openbare ruimte zo ingericht dat hier sportactiviteiten en recreatieve activiteiten kunnen plaatsvinden. Het gaat hier onder andere om een voetbalkooi, kleine doeltjes, een skatepark en speelveldjes, maar ook een volkstuinencomplex. Deze functies vallen binnen verschillende bestemmingen, zoals Maatschappelijk, Groen en Recreatie-Volkstuinen.

3.11 Detailhandel     

Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de interim omgevingsverordening om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.

3.11.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven     

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er is een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.

Goed voorzieningenniveau

Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.

verplicht

Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven

Specifieke thema's

Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).

Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.

Regionale afspraken

Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

3.11.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven     

In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.

verplicht Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven

Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.

De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.

Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.

De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.

Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.

Nieuwe initiatieven

Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  1. de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  2. aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  3. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.

3.11.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven     

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:

Detailhandel op bedrijventerreinen Vanuit het bedrijventerreinenbeleid is het ‘zuiver’ houden van bedrijventerreinen van belang. Bedrijventerreinen zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten die niet in woon- en/of centrumgebieden gewenst zijn vanwege hun impact op de omgeving. In principe is detailhandel op bedrijventerreinen niet toegestaan. Wel is productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit sluit aan bij de ambitie van Eindhoven om ruimte te bieden aan experimenten en ondernemerschap.

Voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen geldt als uitgangspunt dat dit ondergeschikt blijft aan de bedrijfsactiviteiten. Bovendien mag het geen afbreuk doen of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De voorkeur gaat ernaar uit dat er geen showroom bij een bedrijf komt. Bedrijven kunnen hun verkoopbare goederen via daarvoor bestemde locaties (winkelpanden) aanbieden. Indien er toch de wens, nut en/of noodzaak is om producten ter plekke te tonen, dan mag hier in principe maximaal 20% van het totale bedrijfsoppervlak voor worden gebruikt, met een maximum van 200 m². Vanwege de diversiteit van de initiatieven, dient elk initiatief echter afzonderlijk beoordeeld te worden op eventuele (structuurverstorende) effecten voor de perspectiefrijke winkelgebieden in Eindhoven en het betreffende bedrijventerrein. Bovendien moet een initiatief voldoen aan het meest recente beleid op het gebied van externe veiligheid.

Internethandel Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:

1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid

Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.

Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.

2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid

Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).

Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.

Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.

Kringloopbedrijven en –winkels Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels / tweedehands winkels.

Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.

Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).

Trafficlocaties Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werknemers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.

Voormalige (buurt)winkelstrips

De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. In voorliggend plangebied betreft het de volgend winkelstrips: Tinelstraat, Schubertlaan e.o., Brucknerplein

De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.

Winkelleegstand Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.

Bijzondere initiatieven In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.

Positie en perspectief per stadsdeel

In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor het stadsdeel Gestel geldt het volgende:

Franz Leharplein, Kastelenplein

Gestel kent een heldere structuur. In de toekomstige structuur is het streven om de positie van de wijkwinkelcentra Franz Leharplein en Kastelenplein te stabiliseren. Ze hebben een eigen verzorgingsfunctie voor de inwoners buiten de ring. Verzoeken tot uitbreiding wegen we zorgvuldig af op de meerwaarde voor het functioneren van het centrum en de effecten op de structuur binnen het stadsdeel. Zo is het denkbaar dat de supermarkten aan het Franz Leharplein een schaalsprong maken om de consument optimaal te kunnen bedienen. De versterking van het Kastelenplein met een derde supermarkt is in het verleden nooit een realistische optie gebleken.

3.12 Horeca     

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 3).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.

Woongebieden

Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.

Winkelcentra/-gebieden 

Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.

Parken

Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.

Scholen

Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.

Culturele instellingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

Sportverenigingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

3.13 Bedrijvigheid     

Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.

Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.

Kleinschalige bedrijfslocaties

Naast de 16 bedrijventerreinen groter dan 5 hectare kent Eindhoven een 32-tal kleinere bedrijfslocaties. Van deze locaties zijn er 4 kleiner dan 2 hectare en 26 zelfs kleiner dan 1 hectare. Deze terreinen liggen verspreid door de stad, met een hoge concentratie in het stadsdeel Gestel. Het gaat om circa 200 bedrijven met totaal 1500 tot 2000 werknemers.

Het gaat veelal om kleinschalige bedrijven met lage milieu categorieën (1 en 2) die goed passen in het binnenstedelijk milieu. Naast de traditionele bedrijfsfuncties zijn er bedrijven die zich vooral richten op de wijk, bijvoorbeeld een sportschool of een reparatiebedrijfje.

De kleinschalige bedrijfslocaties in Eindhoven zijn aantrekkelijk voor bedrijvigheid vanwege de wijkgebondenheid en de prijs-kwaliteit verhouding. Deze terreinen zijn van waarde voor de stad door het bieden van werkgelegenheid, het geven van ruimte voor start ups, de doorontwikkeling van de lokale bedrijvigheid, de stedelijke dienstverlening en de sociaaleconomische wijkfunctie.

verplicht

Het plangebied

Onderhavig plangebied herbergt geen grote bedrijventerreinen, maar wel diverse kleinschalige bedrijfslocaties. Deze zijn op bovenstaande afbeelding weergegeven:

  • A5: Gestelsestraat/Bayeuxlaan. Deze valt in de categorie 'kwaliteitslocaties voor de toekomst'. Dit zijn locaties die vanuit een oogpunt van werkgelegenheid en/of economisch perspectief een belangrijke functie hebben binnen het economisch beleid van de gemeente Eindhoven. Deze locaties worden specifiek als bedrijvenlocatie in het bestemmingsplan opgenomen.
  • B6: Laagstraat, en B7: Kersbergenstraat/Bachlaan. Deze twee terreinen vallen binnen de categorie 'gemengde bedrijfszones; de markt aan zet'. De toekomstige ontwikkelingen op deze categorie terreinen wordt hoofdzakelijk overgelaten aan autonomen bedrijfsontwikkelingen. Het betreft hier met name locaties met een gemengde doeleinden bestemming, met bedrijvigheid als hoofdfunctie. Daar waar opportuun, kunnen deze locaties ook deels 'verkleuren' naar andere functies binnen de bestemming 'gemengde doeleinden', zoals sociaal/maatschappelijk, detailhandel of wonen. Een 'verkleuring' naar volledig nieuwe functies is echter niet toegestaan; combinaties van wonen en werken dienen mogelijk te blijven.
  • C6: Willaertplein Detailhandelslocatie. Deze locatie valt binnen de categorie 'transformatielocaties'. Dit zijn locaties welke in de toekomst buiten de beleidsscope vallen en van functie kunnen veranderen. Deze locaties krijgen niet langer een specifieke bedrijvenbestemming.

3.14 Kantoren     

De Kantorenstrategie 2012-2020 (vastgesteld op 26 juni 2012) is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.

In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.

De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.

De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.

Geen van bovenstaande prioritaire gebieden is gelegen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Naast de geprioriteerde grootschalige kantorenlocaties is ook op 'overige locaties' de ontwikkeling van (kleinschalige) kantoren mogelijk. Het gaat hierbij om locaties binnen de stad welke eigendom zijn van ontwikkelaars en waar, veelal van oudsher, een nieuwbouw kantoorontwikkeling is toegestaan. De gemeente laat deze initiatieven echter over aan de markt en beperkt zich tot, voor zover aan de orde, het toetsen van deze initiatieven aan de (in de Prioriteitennota) gestelde voorwaarden, zoals haalbaarheid en wenselijkheid.

3.15 Kabels, leidingen en straalpaden     

In het plangebied zijn geen straalpaden of kabels aanwezig die tot belemmeringen leiden.

In het plangebied is wel een ondergrondse hoogspanningsverbinding aanwezig en een rioolwatertransportleiding. Om deze leidingen voldoende te beschermen zijn hiervoor dubbelbestemmingen opgenomen in de regels en op de verbeelding.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

Kolom 1: de activiteit zelf

Kolom 2: drempelwaarden activiteit

Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)

Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

4.1.2 Conclusie     

Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. De nieuwbouw van het Huygens College en andere beperkte ontwikkelmogelijkheden die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, worden niet genoemd als activiteit in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is om die reden geen sprake van een noodzakelijke MER of m.e.r.-beoordelingsplicht. De realisatie van het nieuwe schoolgebouw is ook niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject nu het gaat om de herbouw van een bestaande school zonder dat er sprake is van een toename van het aantal leerlingen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 4.2).

Voor de school aan de Rachmaninowlaan 2 geldt dat de bestemming Maatschappelijk uitsluitend wordt gewijzigd aan de zijde van de Von Weberstraat. De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In dit geval is echter sprake van een 'gemengd gebied'. In deze situatie is sprake van een locatie nabij een drukke ontsluitingsweg. Er is daarnaast sprake van een situering aan de rand van een woonwijk waar twee grote scholen aanwezig zijn met daarachter de Ring van Eindhoven. Op basis van de VNG-brochure is als grootste afstand voor onderwijs het apect geluid opgenomen. De afstand is 30 meter in een 'rustige woonwijk'. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. De afstand tussen de nieuwe bestemming Maatschappelijk en de dichtsbijzijnde geluidsgevoelige bebouwing is meer dan 15 meter. Uitgaande van het gebiedstype 'gemengd gebied' is de afstand die in acht moet worden genomen 10 meter. Hieraan wordt voldaan.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Het plan ligt in de zone van de Randweg Eindhoven, een weg gelegen in buitenstedelijk gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit 2x4 rijstroken, met een zonebreedte van 600 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan.

Het plan ligt tevens in de zones van de Beemdstraat, Karel de Grotelaan oostelijk deel, Limburglaan. Keizer Karel V Singel, Boutenslaan, allen wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit 2x2 rijstroken, met een zonebreedte van 350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan en in de zones van de Kasteellaan, Karel de Grotelaan westelijk deel, Meerveldhovenseweg, Roffart, Locatellistraat, Bayeuxlaan allen wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van meer dan 30 km per uur, bestaande uit 2 rijstroken, met een zonebreedte van 200 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan.

In het kader van "Duurzaam Veilig" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder hoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

Het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring voorziet niet in nieuw geprojecteerde geluidgevoelige bestemmingen. Uitzondering hierop is de school aan de Rachmaninowlaan 2 die is aan te merken als een geluidsgevoelig gebouw. Het betreft het realiseren van nieuwbouw die slechts beperkt afwijkt van de bestaande bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Voor de nieuwbouw van de school is het nodig dat de bestemming Maatschappelijk wordt uitgebreid waarbij ook sprake is van een uitbreiding van het bouwvlak ter plaatse van de huidige bestemming Groen. Er is voor gekozen om ter plaatse van de wijziging van het bouwvlak een aanduiding in de regels en op de verbeelding op te nemen op basis waarvan er geen verblijfsruimtes als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 onder d Bgh mogen worden gerealiseerd. Hiermee valt de uitbreiding van het bouwvlak niet onder de reikwijdte van de Wet geluidhinder. Nader akoestisch onderzoek ingevolge de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.

4.3.3 Railverkeerslawaai     

Het plan ligt niet in de zone van een spoorlijn.

4.3.4 Industrielawaai     

Het plan ligt gedeeltelijk in de geluidzone van industrieterrein De Hurk. Dit is een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt geen nieuw zonebesluit genomen. De woningen binnen het plangebied die liggen in de geluidzone van industrieterrein de Hurk zijn reeds bestaande woningen, waarvan de geluidbelasting niet wijzigt.

De ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige functies binnen de geluidzone van industrieterrein De Hurk is niet toegestaan, tenzij wordt aangetoond dat de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden en als sprake is van overschrijding daarvoor door het bevoegd gezag ontheffing is verleend. Hetzelfde geldt voor de wijziging van bestaande niet geluidgevoelige functies in geluidgevoelige functies, tenzij ter plaatse al geluidgevoelige functies zijn toegestaan (bijv. in bestemmingen 'Gemengd' en 'Maatschappelijk' is wonen toegestaan).

4.3.5 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt op enige afstand (circa 4,3 km) van de luchthaven Eindhoven. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de 35 Ke-geluidszone van de luchthaven. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram per m3 gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex..

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemming' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020 richt zich voornamelijk op bestemming van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen. De nieuwbouw van het Huygens College wordt op de bestaande schoollocatie gerealiseerd zonder toename van het aantal leerlingen. Daarmee is sprake van een bestaande situatie.

De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet-in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Conclusie

Aangezien het plan geen nieuwe woningen / kantoorruimte omvat, is geen sprake van een 'in betekende mate' project zodat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren. In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Inrichtingen

Binnen het plangebied zijn enkele gasdrukregel- en meetstations gelegen. Daarop wordt hieronder verder ingegaan.

Transport

Aan de westzijde grenzend aan het plangebied ligt de transportroute Rijksweg A2. Daarop wordt eveneens hieronder nader ingegaan.

Buisleidingen

Niet van toepassing

Gasreduceerstations

Binnen het plangebied is een zestal gasdrukregel- en meetstations gelegen:

  • Locatellistraat 1 N01 (type C)
  • Imstenrade 40 N01 (type C)
  • Goudestein 1 N01 (type C)
  • Schubertlaan 307 N0 (type B)
  • Bouvigne 465 N01 (type B)
  • Ontginningweg 2 N01 (type B)

Volgens het activiteitenbesluit gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.

Categorie-indeling Opstellingswijze Kwetsbare objecten Beperkt kwetsbare objecten
B Kast 4 meter 2 meter
  (semi-)Ondergronds station 4 meter 2 meter
  Kaststation 6 meter 4 meter
  Open opstelling/vrijstaand gebouw 10 meter 4 meter
C Alle stations t/m 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas 15 meter 4 meter
  Alle stations boven 40 000 normaal kubieke meter per uur aardgas 25 meter 4 meter

Tabel 3.12 Activiteitenbesluit, veiligheidsafstanden

Rijksweg A2

Ten westen van het plangebied ligt de transportroute Rijksweg A2 (Centrum - Knp. De Hogt). Deze weg is opgenomen in het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Deze transportroute beschikt over een plaatsgebonden risicocontour van 26 meter, gemeten vanaf het hart van de weg. Deze contour reikt alleen over de naastgelegen N-weg. Verder beschikt de weg over een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit ligt ook over de N-weg.

Op deze route wordt de stofcategorie GT5 vervoerd, hierbij wordt een invloedsgebied gehanteerd van 4 kilometer. Volgens de "Visie externe Veiligheid Eindhoven - Risico's de maat genomen" uit 2009 dient alleen binnen 200 meter van de transportroutes verantwoord te worden. Aangezien het bestemmingsplan "Gestel buiten de ring" binnen deze zone is gelegen dient er op grond van artikel 8 van het Bevt een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

4.5.3 Groepsverantwoording     

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A2 op een afstand van minder dan 200 meter. Een verantwoording van het groepsrisico dient te worden opgesteld. Aangezien het een conserverend plan betreft kan er volgens artikel 8 lid 2 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Hierbij is het standaardadvies van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost toegepast.

Hoogte groepsrisico

De hoogte van het groepsrisico bedraagt 0,65 * de oriënterende waarde. Met onderhavig plan zal de hoogte van het groepsrisico niet toenemen.

verplicht

Standaardadvies Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost

  • Communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van de risicobron af. Dit bevordert de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
  • Pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. De beleidsregels staan op https://www.vrbzo.nl/wp-content/uploads/2018/04/170307-beleidsregelsbereikbaarheid- en-bluswatervoorziening-brabant-definitief-1-0-vastgesteld.pdf Heeft u ten behoeve van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening behoefte aan een advies op maat? Neem dan contact op met planvormingbrandweer@vrbzo.nl.

Bij bestemmingplannen waarbij zich een toxisch scenario (giftige schadelijke stoffen) kan

voordoen adviseren wij u tevens de volgende maatregelen:

  • Nieuw op te richten gebouwen moeten aan het Bouwbesluit 2012 voldoen. In dit besluit is geregeld dat gebouwen uitgevoerd moeten worden met een mechanische ventilatie die uitgezet kan worden. Aanvullend op deze regelgeving adviseren wij om de aanzuigopeningen van deze ventilatie bij voorkeur hoog en afgekeerd van de risicobron te realiseren.

Reactie standaardadvies

  • Er worden geen nieuwe mogelijkheden gecreëerd binnen het invloedsgebied waar zich groepen verminderd zelfredzame mensen zouden kunnen verblijven.
  • Er zijn geen wijzigingen met betrekking tot de bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid van/in het plan.
  • Het plan staat geen nieuwe woningen toe. Mochten er woningen gesloopt worden en nieuw gebouwd worden dienen deze te voldoen aan het Bouwbesluit 2012.

4.5.4 Vergunningvrij bouwen     

In artikel 5, derde lid onder c bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geregeld dat de bepalingen voor vergunningsvrij bouwen uit artikel 2, onderdelen 3 (bijbehorend bouwwerk bij een woning) en 22 (het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg) bijlage II Bor, niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in:

  1. een in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
  2. een gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding;
  3. een gebied dat is gelegen binnen een van toepassing zijnde afstand als bedoeld in artikel 3.12, 3.18, 3.28, 3.30a, 4.3, 4.4, 4.5, 4.5a, 4.5b, 4.77 of 4.81 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Gelet op deze bepaling is het dus niet nodig om in het bestemmingsplan regels op te nemen om te voorkomen dat binnen deze zones vergunningsvrij kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden gebouwd of uitgebreid.

4.5.5 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.6 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.



2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.



3 Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.



4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.



Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.



Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving     

Dit bestemmingsplan heeft tot doel voor het plangebied een actuele juridische regeling te bieden. Het gaat om bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Nieuwe ontwikkelingen zijn natuurlijk binnen deze regeling wel mogelijk. Hieronder zijn enige suggesties opgenomen waarmee nieuwe ontwikkelingen een bijdrage kunnen leveren aan duurzaamheid in het plangebied.

Waterpomp

Duurzame alternatieven kunnen gelegen zijn in het gebruik van warmtepompen die gebruik maken van lucht of van grondwater als medium. Als de warmtepomp van electriciteit wordt voorzien door middel van zonnepanelen kan dit een zeer duurzaam systeem vormen.

Bij het gebruik van grondwater als medium moet in dit gebied wel rekening gehouden worden met de boringsvrije zone van het waterwingebied, waarbinnen deze locatie gelegen is. In deze boringsvrije zone mogen bodemenergiesystemen (zowel open als gesloten) alleen als ze niet in de scheidende kleilaag terecht komen. Een melding vooraf bij de provincie is daarom noodzakelijk. Over de diepte waarop die kleilaag begint is soms discussie, omdat deze niet overal op dezelfde diepte zit. Als men niet dieper gaat dan 50 meter is er meestal geen probleem, de exacte toegestane diepte moet in overleg met de provincie Brabant bepaald worden.

Voor open systemen is overigens altijd een vergunning op basis van de Waterwet noodzakelijk, voor gesloten systemen geldt een meldingsplicht op basis van het Besluit bodemenergiesystemen.

EPC-eis

Het Bouwbesluit kent sinds 2015 een minimale EPC-eis van 0,4. Deze zal de komende jaren worden verscherpt naar 0,0 in 2020, hetgeen past in de ambitie van gemeente om een energieneutrale stad te worden. De gemeente spant zich, binnen haar mogelijkheden, in om bouwers en ontwikkelaars vooruit te laten denken en woningen te bouwen die nu reeds aan de toekomstige eisen voldoen.

Windturbines

Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:

  • De diameter van de rotor maximaal 7 meter is;
  • De maximale hoogte vanaf het maaiveld 15 m of de ashoogte maximaal 8 meter op de bebouwing is;
  • Het vermogensbereik ligt tussen 0,5 kW en 6 kW.

Voor windinstallaties van maximaal 10 meter kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan. Hiervoor dient de reguliere procedure van maximaal 8 weken te worden doorlopen. Voor grote windinstallaties dient de uitgebreide procedure te worden doorlopen.

Zonne-energie

De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wenselijk is kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing.

4.7 Bodem     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren is op grote schaal milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld in het kader van bouwactiviteiten of grondtransacties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn alle bekende bodemonderzoeken opgenomen.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend. Binnen het plangebied hebben in het verleden diverse grond en grondwatersaneringen plaatsgevonden. Daarnaast zijn nog diverse verontreinigingen aanwezig die nog gesaneerd dienen te worden. In sommige gevallen kan derhalve sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het is dan ook sterk aanbevolen om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige bouwvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

Het zuidelijk gedeelte van het plangebied ligt binnen de boringsvrijezone Aalsterweg knooppunt Leenderheide. Het gebied ligt niet binnen het grondwaterbeschermingsgebied. Voor meer informatie wordt verwezen naar het bodeminformatiesysteem van de gemeente.

Binnen het plangebied is een locatie verdacht op het voorkomen van niet gesprongen explosieven, vanwege het vroegere gebruik als opslagplaats voor munitie. Dit is ter hoogte van Sterkenburg 2-382 en de rotonde op de Bouvigne. Voor meer informatie wordt verwezen naar het bodeminformatiesysteem van de gemeente.



Achtergrondinformatie gevallen van bodemverontreiniging met kaart

  1. Karel de Grotelaan 300; de verontreiniging bestaande uit minerale olie en vluchtige aromaten veroorzaakt door de benzinepomp is begin jaren negentig grotendeels gesaneerd. Plaatselijk is onder de vloeistofdichte vloer nog een restverontreiniging in de grond aanwezig. In het grondwater is eveneens een restverontreiniging achtergebleven. De grondwaterverontreiniging is jarenlang gemonitoord en is stabiel (beëindiging monitoring 2015). Beide saneringen zijn beschikt.
  2. Eimerick; het grondwater is sterk verontreinigd met gechloreerde koolwaterstoffen. De verontreiniging dient nog verder afgeperkt te worden, alvorens deze kan worden gesaneerd.
  3. Park/volkstuinen bij afwateringskanaal: de grond is sterk verontreinigd met zware metalen. De meest westelijke verontreiniging is grotendeels gesaneerd. De oostelijke verontreiniging ter plaatse van de volkstuinen is niet gesaneerd. Het verontreinigde deel is niet meer in gebruik als volkstuin.
  4. Chopinlaan/Schubertlaan: de grond is sterk verontreinigd met zware metalen. De verontreiniging is gesaneerd (afgedekt met verharding), waarbij de verontreiniging vrijwel onverminderd in de grond is achtergebleven. Hierdoor is nazorg noodzakelijk. Het grondwater is ter verificatie van uitloging en verspreiding gemonitoord, hierbij is vastgesteld dat daar geen sprake van is.
  5. Donizettilaan 41: Deze verontreiniging met gechloreerde oplosmiddelen is veroorzaakt door een chemische wasserij. De verontreiniging is deels gesaneerd bij de vernieuwing van het riool in 2012.
  6. Von Flotowlaan 1: De grond is sterk verontreinigd met zink. De grond dient gesaneerd te worden.
  7. Karel de Grotelaan (Airey flats): de asbest verontreiniging in de grond is in 2015 gesaneerd en beschikt.
  8. Brucknerplein 1-13; Betreft twee spots: een grond en grondwaterverontreiniging met minerale olie veroorzaakt door een tank, en een grondwaterverontreiniging met gechloreerde oplosmiddelen veroorzaakt door een chemische wasserij. Beide spots dienen nog nader afgeperkt te worden, alvorens ze gesaneerd kunnen worden.
  9. Gagelbosch; de grond is sterk verontreinigd met zink. De grond is in 2008 gesaneerd.
  10. Bachlaan 13; grond en grondwater zijn sterk verontreinigd met zware metalen. Dient nog gesaneerd te worden.
  11. Tinelstraat 16; Deze verontreiniging met gechloreerde oplosmiddelen is veroorzaakt door een chemische wasserij. De verontreiniging is grotendeels gesaneerd in 2003. Vanwege achtergebleven restverontreinigingen in de grond en het grondwater is nazorg van toepassing.
  12. Hoogstraat 397a; Deze verontreiniging met gechloreerde oplosmiddelen is veroorzaakt door een metaalbewerkingsbedrijf. De verontreiniging is deels gesaneerd vanwege aan te leggen fundering. Overige deel nog niet gesaneerd.
  13. Arcadeltstraat; de met zware metalen en asbest verontreinigde grond is in 2008 gesaneerd en beschikt.
  14. Hoogstraat 331; de met zware metalen en PAK verontreinigde grond is in 1997 gesaneerd en beschikt.
  15. De Pressstraat; het grondwater is sterk verontreinigd met gechloreerde koolwaterstoffen. Nog niet gesaneerd.
  16. Benoitstraat; de met zware metalen verontreinigde grond is in 2004 grotendeels gesaneerd. Ter plaatse van de bomen is een restverontreiniging achtergebleven. Tijdens uitgevoerde sanering is aanvullend een minerale olie verontreiniging gesaneerd.
  17. Brucknerplein 19; De verontreiniging met zware metalen in de grond is in 2018 gesaneerd en beschikt.
  18. Kruising Schubertlaan en Boccherinilaan; De grond is sterk verontreinigd met barium.
  19. Bayeuxlaan 2; De grond verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromaten veroorzaakt door tanks is in 1997 gesaneerd.



Daarnaast is in het zuiden van het gebied een voormalige stortplaats (nr.17) aanwezig. De stortplaats is afgedekt met een laag grond. Deze afdeklaag dient in stand te worden gehouden. Op de stortplaats is het verboden om gewassen te telen, te graven en grondwater te onttrekken zonder toestemming van het Bevoegd gezag Wet bodembescherming (Omgevingsdienst Zuidoost Brabant) .

verplicht

Afbeelding 1 Verontreinigingscontouren bodem

In het plangebied is sprake van een ontwikkeling aan de Rachmaninowlaan 2 (Huygens College). Voor de uitbreiding van de bestemming Maatschappelijk ter plaatse van de huidige bestemming Groen is een bodemonderzoek uitgevoerd op basis waarvan beoordeeld is of de gronden geschikt zijn voor de nieuwe functie. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. In de grond is een lichte verontreiniging met PCB aangetoond. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium. De aangetoonde verontreinigingen zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. De onderzoeksresultaten ter plaatse van de groenstrook (deellocatie C) leveren dus geen beperkingen op ten aanzien van het huidige en voorgenomen gebruik en de wijziging van de bestemming van “groen” naar “maatschappelijk”.

Het bodemonderzoek is als Bijlage 12 en Bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd.

4.8 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2022 in werking treedt.



De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk.

4.8.1 Wet natuurbescherming     

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo zijn een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.



Het plangebied

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en richt zich voornamelijk op het vastleggen van de bestaande situatie. Het aspect natuurbescherming levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

Ter plaatse van de Rachmaninowlaan 2 vindt wel een ontwikkeling plaats. In dit kader is een berekening uitgevoerd in de AERIUS Calculator 2019A. Uit de rekenresultaten van de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat er geen stikstofdepositie op Natura2000-gebieden ten gevolge van het plan plaatsvindt. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Derhalve zijn ‘significante (negatieve) effecten’ op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Het rapport is als bij deze toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020 heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden). In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking is getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. Wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water kunnen beschikken. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologisch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren, waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019 - 2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.

In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen en grijs binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we ‘klimaatrobuust’ te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.



Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi’s, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm’s (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde ‘(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

Ontwerpnorm waterberging privaat terrein

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel4.3 van de regels.



Stimulans klimaatadaptatiebeleid

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de ‘rekentool’. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

Principewerking van de rekentool

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.



De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.



In bijlage 9 rekentool waterberging wordt de werking van de rekentool in detail beschreven.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.4.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Ja, DL 62, GE 1, DL 61
B-wateren binnen plangebied Ja
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Ja, Attentiegebied, Beekdal en Beschermdgebied waterhuishouding
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Ja, Aalsterweg
Ecologische verbindingszone? Ja
Binnen reserveringsgebied waterberging? Nee
Attentiegebied EHS Ja
Rioolwatertransportleiding Ja
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Staan vermeld in de bodemparagraaf
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Ja

5.4.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water     

Het plangebied ligt ten zuidwesten van het centrum Eindhoven in het stadsdeel Gestel. Net buiten de zuidelijke en oostelijke plangrens van het gebied stroomt de rivier de Dommel. De Dommel is een wezenlijk onderdeel van de afwatering van Eindhoven en valt onder de Keur van Waterschap de Dommel. Binnen het plangebied bevindt zich onder andere het Afwateringskanaal, 't Wertje en de Gender. Dit zijn keurwatergangen van Waterschap de Dommel. De situering van het plangebied ten opzichte van de Dommel en de Gender geeft aan dat het gehele plangebied vanuit geohydrologisch perspectief een beekdal is. De benaming van de wijken Genderdal en Genderbeemd is een verwijzing naar het beekdal. Het plangebied bevindt zich binnen de boringsvrije zone van waterwingebied Aalsterweg knooppunt Leenderheide. De boringsvrije zone is de zone waarbinnen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord mogen worden. Behoudens een beschikking van Gedeputeerde Staten is het verboden in boringsvrije zones de grond te roeren, inclusief het verrichten van grondboringen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Deze verbodsbepaling beperkt zich uitsluitend tot de boringsvrije zone en is gericht op het tegengaan van bodemaantastingen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Voor inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer en gelegen zijn binnen de boringsvrije zone worden voor ingrepen op of in de bodem door het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbonden. Voor deze zone is geen regeling opgenomen in de planregels, aangezien de bepalingen in de Provinciale Milieuverordening afdoende zijn.

5.4.3 Oppervlaktewater     

Het plangebied kent diverse oppervlaktewateren waaronder: de Gender, het Afwateringskanaal en de kleine vijver Hanevoet (deze is met de grote vijver Hanevoet verbonden door 't Wertje). De Gender en het Afwateringskanaal zijn op de legger van Waterschap de Dommel aangemerkt als een A-water (De Gender als GE 1 en het Afwateringskanaal als DL 62). Dit geldt ook voor 't Wertje (DL 61). De Gender stroomt vanuit Veldhoven onder het knooppunt De Run (A2) door en kruist het Afwateringskanaal, waarna het instroomt in de Gendervijver (vijver Engelsbergen). In het Severijnpark bevindt zich een verdeelwerk. Het verdeelwerk voorkomt dat er teveel water door de benedenstroomse Gender dient te worden verwerkt. Indien het debiet in de Gender de 150 liter per seconde overschrijdt voert het verdeelwerk het teveel aan water af naar het Afwateringskanaal. In de wijk Genderbeemd bevinden zich een vijftal regenwateroverstorten die regenwater afvoeren vanuit de wijk naar de Gender. De overstorten liggen verdeeld over de wijk nabij Bouvigne, Hoogenweert, Oudaen, Nijenrode en Aldendriel. In Ooivaarsnest is ook een regenwateroverstort aanwezig ter hoogte van de Ewout.

verplicht

Het Afwateringskanaal doorkruist het plangebied in de noord-zuid richting en vormt een verbinding tussen het Beatrixkanaal en de Dommel. Het Afwateringskanaal wordt gevoed met water uit de Dommel, afgevoerd regenwater van de buurt Genderdal (overstort nabij Durantestraat) en ontvangt overstortwater vanuit het plangebied. Het Afwateringskanaal is aangeduid als beschermd gebied waterhuishouding, Ecologische verbindingszone en Behoud en herstel watersystemen. Direct ten zuiden van het plangebied liggen grote waterpartijen, te weten de Klotputten en de vijver Hanevoet.

Binnen het plangebied liggen diverse beschermde gebieden waaruit provinciaal en waterschap beleid voortvloeit. In het plangebied zijn gebieden aangemerkt als Attentiegebieden, Beschermd gebied waterhuishouding en Ecologische verbindingszones. Op de verbeelding zijn de A wateren en beschermde gebieden aangegeven.

5.4.4 Verharding     

Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en aan buitengebied.

5.4.5 Bodemopbouw     

In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat voornamelijk uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van regenwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht.

Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.4.6 Grondwater     

In het plangebied bevinden zich diverse peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 17,50 en 16,20 m. Het plangebied staat bij de gemeente bekend als gebied met hoge grondwaterstanden. Drainage is binnen het plangebied aanwezig om overlast te voorkomen. Op diverse plaatsen binnen het plangebied is grondwateroverlast in de zin van water in kelders en water in tuinen op maaiveldniveau. De oorzaak hiervan is veelledig. Enerzijds ligt het plangebied in een beekdal en in de directe nabijheid van de Dommel en de Gender, waardoor de beide beken direct invloed op (grond)wateroverlast kunnen hebben en anderzijds heeft het gebied een slechte grondslag, waardoor regenwater en afstromend water van hoger gelegen delen slecht kan infiltreren.

5.4.7 Regenwater     

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. In dit gebied zijn twee type rioolstelsels aanwezig. Delen van de riolering in het gebied zijn gemengd uitgevoerd waardoor regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Andere delen in dit gebied zijn naast het gemengd riool voorzien van een regenwaterriool. Bij de afgekoppelde gebieden in het plangebied wordt een deel van het regenwater afkomstig van de verharding via het regenwaterstelsel afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.

5.4.8 Afvalwater     

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

Overstortingen vanuit het gemengde stelsel vanuit het plangebied vinden plaats op het Afwateringskanaal ter plaatse van Ehrenstein en het Severijnpark.

5.4.9 Boringsvrijze zone (zie ook paragraaf 5.3.2)     

Het plangebied is tevens gelegen in een 'boringsvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringsvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de interim omgevingsverordening Noord-Brabant al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.5.1 Verharding     

Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Het plangebied is voorzien van twee typen rioolstelsel, namelijk een gemengd riool en een gescheiden riolering.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te breiden en het verhard oppervlak daarop aan te sluiten.

5.5.2 Berging     

De gemeente zal in samenspraak met het waterschap, daar waar zich kansen voordoen, inzetten op berging om de piekafvoer op het riool te beperken.

5.5.3 Oppervlaktewater     

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. De bestaande A wateren, inclusief de keurgebieden, blijven gehandhaafd.

Benedenstrooms van de Gender, buiten het plangebied, zijn er plannen met betrekking tot het bovengronds brengen van de Gender. In de huidige situatie mondt de Gender uit in de Gendervijver: momenteel het eindpunt in de waterstructuur. In ontwikkeling is de Nieuwe Gender, waardoor het water van de Gendervijver zal doorlopen en ter hoogte van de Stationsweg (in het centrum van de stad) zal uitmonden in de Dommel. Deze ontwikkeling zal positieve gevolgen hebben voor de afvoerkarakteristiek van de Gender.

5.5.4 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en bij duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet-uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

5.5.5 Advies / overleg Waterschap     

In oktober 2019 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  1. Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd.
  2. Hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld met inachtneming van de uitgangspunten beleidsregel "Klimaatrobuust ontwikkelen en (her)inrichten" verder uitgewerkt in het GRP 2019-2022 en te raadplegen via www.eindhovenduurzaam.nl/klimaat
  3. Om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of er speciale maatregelen dienen te worden getroffen.
  4. Bij nog nader uit te werken concretisering plannen, dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Op 1 mei 2020 heeft Waterschap de Dommel gereageerd op deze waterparagraaf.

5.5.6 Ontwikkeling Rachmaninowlaan 2     

Bij vaststelling van dit bestemmingsplan is een ontwikkeling in het plangebied opgenomen. Het betreft de sloop en nieuwbouw van een school aan de Rachmaninowlaan 2. Om de haalbaarheid van deze ontwikkeling te onderbouwen voor het aspect water is gebruik gemaakt van de rekentool klimaatopgave Eindhoven (Bijlage 15 en Bijlage 16). Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat voldoende maatregelen getroffen worden om te voldoen. Hierbij geldt de voorwaarde dat de maatregelen bij de omgevingsvergunning aanvraag verder zijn uitgewerkt conform de gestelde eisen -zoals in de bijlagen van de rekentool zijn omschreven, toegepast op de situatie van dit nieuwbouwplan van het Huygens College. De omgevingsvergunning moet immers voldoen aan de eisen die in dit bestemmingsplan worden gesteld aan waterberging.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Gestel buiten de Ring 2020" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten,. Dit is om te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In artikel 2 Wijze van meten worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.

Bestemming Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied tot ten hoogste categorie 2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten". Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' is tevens een natuursteenbewerkingsbedrijf in categorie 3.2 toegestaan.

Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en detailhandel zijn eveneens uitgesloten.

Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Op enkele locaties is de aanduiding 'bedrijfswoning' ter plaatse van bestaande bedrijfswoningen opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen op die locaties waar binnen de bestemming Bedrijf een bouwvlak is opgenomen, maar waar op de locatie van de aanduiding uitsluitend een bedrijfswoning is toegestaan en geen bedrijfsgebouw.

Bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening

Aan de bestaande trafo- en gasverdeelstations in het plangebied is de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening toegekend. Afhankelijk van de maatvoering van deze gebouwen kan er sprake zijn van vergunningvrije bouwwerken. Nieuwe bouwwerken die daaraan voldoen worden niet meer op de verbeelding aangegeven.

Bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied aanwezige tankstations zonder LPG-functie waar deze bestaand zijn, en voor zover dit mogelijk is vanuit het oogpunt van externe veiligheid en milieuhinder.

Bestemming Centrum

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de winkelcentra die als zodanig worden benoemd in het Detailhandsbeleid van Eindhoven. Het gaat hierbij dus om de grote winkelcentra in de stad. Binnen deze bestemming zijn detailhandel, horeca behorende tot categorie 1, dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instellingen, maatschappelijke voorzieningen en kantoor op de begane grond toegestaan. In sommige gevallen is dit ingeperkt tot bestaande functies. Daarnaast zijn woningen op de verdiepingen toegestaan al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep.

Naast bouwregels zijn er ook diverse regels over het gebruik opgenomen. Onder meer is geregeld dat een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming is toegestaan wanneer wordt voldaan aan de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.

Bestemming Gemengd

Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies (wonen, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, bedrijven in categorie 1 en 2, detailhandel, horeca en kantoren) die onderling uitwisselbaar zijn. Hieraan zijn soms voorwaarden verbonden zoals situering op de begane grond of uitsluitend bestaande functies. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is. Deze bestemming is ook opgenomen ter plaatse van de Detailhandelsbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen. Er is voor gekozen om deze bestemmingen ruimer te bestemmen dan alleen voor Detailhandel gelet op de groeiende leegstand in deze panden. Door ook andere functies toe te staan met een minder of vergelijkbare impact op de omgeving wordt aan de leefbaarheid rondom deze panden tegemoet gekomen.

Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.

Bestemming Groen

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen'. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming Horeca

Deze bestemming is gelegd op de solitair gelegen horecavestigingen in het plangebied, Binnen deze bestemming zijn horecabedrijven genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ behorende tot maximaal categorie 1 toegestaan. Daarnaast zijn bestaande horecabedrijven genoemd in de Lijst van horeca-activiteiten behorende in categorie 2 tot en met 6 toegestaan. Wonen is mogelijk op de verdieping maar uitsluitend voor zover bestaand.

Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.

Bestemming Kantoor

Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Bestemming Maatschappelijk

Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd en/of er is gekozen voor een dusdanig maximaal bebouwingspercentage en/of een dusdanige maximum hoogte dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Binnen de bestemming Maatschappelijk is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.

Ter plaatse van de Rachmaninowlaan 2 is de bestemming Maatschappelijk vergroot ter hoogte van de Von Weberstraat. De bestemming Maatschappelijk wordt deels ter plaatse van een bestemming Groen gesitueerd. Ook wordt het bouwvlak aan deze zijde iets vergroot. Het bouwvlak aan de zijde van de Telemannlaan / Rachmaninowlaan is smaller gemaakt. Dit betekent dat de oppervlakte van het bouwvlak ies verkleind is. Er is dus sprake van een vormverandering en niet van een vergroting van het bouwvlak. Het bebouwingspercentage is van 70 naar 75% verhoogd. Daarnaast is de maximale bouwhoogte voor het schoolgebouw verhoogd naar 16 meter en is er voor de gymzalen een maximale bouwhoogte van 8 meter opgenomen. Daar waar het bouwvlak vergroot is, is een aanduiding opgenomen op basis waarvan er geen verblijsruimten mogen worden gerealiseerd als bedoeld in art. 1.1 lid 1 onder d Besluit geluidhinder (Bgh).

Bestemming Recreatie - Volkstuinen

In het gebied is een volkstuinencomplex aanwezig. Deze is bestemd als Recreatie-Volkstuinen. Binnen deze bestemming zijn bouwregels opgenomen voor een klein gebouw per volkstuin en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Bestemming Verkeer

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming Water

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.

Bestemming Wonen

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.

Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.

Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.

Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in beginsel een maat van 15 m aangehouden. Voor minimaal resterende diepte van de achtertuinen bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord. Bij meergezinswoningen is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.

Het bestemmingsplan maakt alleen beperkte uitbreidingen mogelijk aan voorgevel. De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels. Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren.

In een deel van het plangebied zijn woningen gesitueerd met bijgebouwen en/of carports voor de voorgevel. Om deze goed te regelen is gewerkt met een aanduiding 'bijgebouwen'. voor de gevallen dat sprake is van een hogere hoogte is ervoor gekozen om een specfieke bouwaanduiding-1 op te nemen.

In de regeling zijn specifieke regels opgenomen voor de bouw van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een woning. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:

verplicht

Voor de uitbreiding van een bungalow/patiowoning is ook een regeling voor de uitbeiding hiervan opgenomen. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:

verplicht

Op enkele panden is een aanduiding 'karakteristiek' gelegd. Het gaat hier om cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet zonder meer gesloopt mogen worden. Ook is voor de toegestane goot- en bouwhoogte een afwijkende regeling opgenomen. Deze is als bestaand.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Wijzigingsbevoegdheid

In dit bestemmingsplan zijn alsnog de bouwvlakken binnen de bestemming Wonen aangepast conform de hierboven toegelichte beleidslijn. Ingeval er concrete plannen zijn om een diepere woning op een perceel te realiseren dan op basis van dit bestemmingsplan mogelijk is, kan het bestemmingsplan ten beheove hiervan gewijzigd worden en kan de diepte van het bouwvlak worden aangepast.

Bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats

Binnen deze bestemming is de woonwagenlocatie aan de Kasteellaan opgenomen. Er zijn regels gesteld waaraan de woonwagens moeten voldoen en daarnaast zijn er regels opgenomen voor aan- en bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding

Ter bescherming van de ondergrondse hoogspanningsverbinding is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze gaat voor op andere bestemmingen die gelden op de betreffende gronden. Afwijking van het bepaalde in dit artikel is uitsluitend mogelijk na schriftelijk advies van de leidingbeheerder.

Dubbelbestemming Leiding - Riool

Ter bescherming van de rioolwatertransportleiding is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze gaat voor op andere bestemmingen die gelden op de betreffende gronden. Afwijking van het bepaalde in dit artikel is uitsluitend mogelijk na schriftelijk advies van de leidingbeheerder.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Of nader onderzoek nodig is, is afhankelijk van de maximale oppervlakte en diepte van de uit te voeren werkzaamheden. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gebieden waar de bebouwing binnen het plangebied van cultuurhistorische waarde is. De regels zijn opgesteld ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische waarden van die bebouwing. Waar nodig is met een aanduiding 'karakteristiek' voor specifieke panden aanvullend geregeld dat de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum gelden en is aan de aanduiding een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2

De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 gekregen. De begrenzing van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op het rapport van RAAP 3398 "Het landschap onder de stad' d.d. 13 november 2018 kaartbladen 2 en 3. Ter toelichting en onderbouwing is dit rapport als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 1 tot en met 4). In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.

Dubbelbestemming Waarde - Ecologische verbindingszone

De dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. De dubbelbestemming vertaald de gewenste bescherming van dit gebied uit de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant in het bestemmingsplan.

Dubbelbestemming Waarde - Natuur Netwerk Brabant

Deze dubbelbestemming is bedoeld voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant. De dubbelbestemming vertaald de gewenste bescherming van dit gebied uit de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant in het bestemmingsplan.

Onder de Algemene regels regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels en de Algemene afwijkingsregels. Daarnaast regels voor parkeren en een voorwaardelijke verplichting voor waterberging.

In de overige regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten voor parkeren en voor waterberging.

Voorwaardelijke verplichting parkeren

Hierin is geregeld dat moet worden voldaan aan de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 bij bouwen. Ook is er een mogelijkheid opgenomen om van de regels af te wijken. De verwijzing naar de beleidsregels is dynamisch zodat altijd de meest actuele nota parkeernormen geldend is.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.

Bestaande situaties gesplitste woningen

Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan geregeld in de begrippenlijst gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening. Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan (en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

7.1 Algemeen     

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Handhavingsmodel

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:

  1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Duidelijke regels

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan     

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Wel zal aan de bedrijven die - blijkens de in het voorgaande ("Bedrijven en milieuzonering") vermelde specifieke onderzoeken naar de milieusituaties ter plaatse - in aanmerking komen voor een afwijkingsmogelijkheid ex artikel 3.5 (afwijking voor bedrijven in een hogere milieucategorie dan in beginsel ter plaatse toegestaan) - zo nodig onder voorwaarden - deze afwijking worden toegestaan.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Voor dit grotendeels conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of bij een overeenkomst of omdat er enkel sprake is van “kruimelgevallen”. Specifiek voor de ontwikkeling aan de Rachmaninowlaan 2 zijn de aanleg van het buitenterrein inclusief parkeren onderdeel van de beschikking. Deze beschikking wordt afgegeven door de Gemeente Eindhoven. Dit is de toekenning van de middelen benodigd voor de realisatie van de nieuwbouw. Daarmee wordt de financiële haalbaarheid structureel getoetst en geborgd.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 1 maart 2017. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Bij de voorbereiding is overleg geweest met:

  • Provincie Noord Brabant
  • Waterschap de Dommel
  • Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
  • Tennet
  • Trefpunt Groen Eindhoven
  • Henri van Abbestichting
  • Stichting behoud wederopbouwerfgoed Eindhoven
  • Ministerie van Defensie

Wij hebben een aantal vooroverlegreacties ontvangen. Hieronder is een samenvatting van de ontvangen vooroverlegreacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.

  1. Provincie Noord Brabant

Het voorontwerpbestemmingsplan is beoordeeld aan de hand van de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening. Het plan is in overeenstemming met de provinciale belangen.

antwoord

Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan voldoet aan de provinciale belangen.

  1. Waterschap de Dommel
  • Verzocht wordt om de rioolwatertransportleiding van het waterschap op te nemen op de verbeelding met een beschermingszone van 15 meter. Op die manier is het waterschap in staat in een vroegtijdig stadium advies te geven om haar rioolwatertransporttaak te beschermen.
  • In het zuid-westen van het plangebied (deels buiten het plangebied) ligt een pas aangelegde kering. Verzocht wordt om de kering die per 21 april 2020 is vastgelegd als 'Legger waterkering 2020' op te nemen in de toelichting, regels en verbeelding.
  • Op de verbeelding zijn meerdere B-watergangen niet opgenomen terwijl dit wel in paragraaf 5.4.3 van de toelichting staat vermeld.
  • Verzocht wordt om de volgende aanpassingen door te voeren in de tabel in paragraaf 5.4.1 van de toelichting:
    1. Ook het Wertje (DL61) noemen bij de A-watergangen. Deze ook benoemen in paragraaf 5.4.2 en 5.4.3 als belangrijke A-watergang.
    2. beekdal toevoegen als beschermd keurgebied.
    3. Bij rioolwatertransportleiding de 'nee' vervangen in een 'ja'.
  • Verzocht wordt om een plaatje in de toelichting op te nemen van de hemel- en vuiloverstortpunten.
  • De opsomming die in paragraaf 5.5.5 wordt benoemd is correct. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen in de toekomst betrokken te worden.

antwoord

  • de rioolwatertransportleiding met genoemde beschermingszone wordt opgenomen op de verbeelding en in de regels wordt hiervoor een dubbelbestemming toegevoegd.
  • de waterkering wordt met een dubbelbestemming op de verbeelding en in de regels opgenomen.
  • Wij nemen geen B-watergangen op op de verbeelding en in de regels. Dit blijkt echter niet uit de tekst in de toelichting waarop wordt gedoeld. Om die reden is de passage waarin staat dat de B-watergangen op de verbeelding worden opgenomen uit de toelichting verwijderd.
  • De aanpassingen die zijn voorgesteld, zijn verwerkt in de tabel. Ook is 't Wertje opgenomen in paragraaf 5.4.2 en 5.4.3.
  • het verzochte plaatje is in de waterparagraaf opgenomen.
  • Nu dit reeds was opgenomen in paragraaf 5.5.5 nemen wij dit voor kennisgeving aan.

  1. Veiligheidsregio Zuidoost Brabant

Geen vooroverlegreactie ontvangen.

  1. Tennet
  • Verzocht wordt om artikel 18.1 aan te passen op het volgende tekstvoorstel: De voor 'Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsleiding; met de daarbij behorende:

    a. Belemmerde strook;

b. Voorzieningen

Onder de "bestemmingsomschrijving" in artikel 18.1 moet ook worden vermeld dat de gronden mede bestemd zijn voor de aanleg/aanpassing, het beheer en het onderhoud van de hoogspanningsverbinding en er mede op toezien dat er geen aantasting plaats kan vinden van het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

  • Verzocht wordt om in artikel 18.5.1 onder a na 'het aanbrengen' een toevoeging te maken van "en/of rooien", omdat wortels van bomen rondom de kabels kunnen zijn gegroeid en schade kunnen veroorzaken aan de kabels bij verwijdering. Daarnaast dienen de volgende werken en werkzaamheden te worden toegevoegd:
    1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    2. het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
    3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en aanleggen van drainage, dieper dan 0,80 meter onder maaiveld;
    4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    5. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, anders dan ten dienste van de omschreven bestemming.

antwoord

Naar aanleiding van de vooroverlegreactie zijn alle voorstellen die gedaan zijn om de dubbelbestemming aan te passen verwerkt in de regels voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding.

  1. Trefpunt Groen Eindhoven

Sinds de vigerende bestemmingsplannen van kracht zijn geworden zijn er zowel op gemeentelijk als op provinciaal niveau diverse wetten/beleidsregels bijgekomen ter bescherming van de schaarse natuur. TGE geeft aan dat deze zijn opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan en dat daarmee het groen/duurzaamheid in het bestemmingsplan beter is geborgd. Daarnaast zijn hoog gewaardeerde bomen opgenomen binnen de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2. Hiermee zijn deze goed beschermd.

Voor eventuele toekomstige ontwikkelingen zijn in het bestemmingsplan enkele suggesties opgenomen om een bijdrage te leveren aan het verduurzamen van het plangebied. TGE adviseert om hier ook maatregelen ten aanzien van circulariteit en duurzame mobiliteit aan toe te voegen.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan goed doordacht in elkaar zit.

antwoord

Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan de door u genoemde belangen voldoende waarborgt. Wat betreft het advies dat u geeft om ook suggesties in het bestemmingsplan op te nemen ten aanzien van circulariteit en duurzame mobiliteit merken wij het volgende op. De tekst in de toelichting is inmiddels enigszins verouderd. Om die reden wordt een aangepaste en actuele tekst opgenomen. Hierin wordt dieper ingegaan op Circulaire Economie en iets dieper op Duurzame Mobiliteit. De suggesties in paragraaf 4.6.1 worden hiermee niet aangevuld. Voor het onderwerp duurzame mobiliteit verwijzen wij u ook naar paragraaf 3.7 van de toelichting en meer specifiek naar de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 die hier wordt toegelicht en waarin wordt ingespeeld op de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. Deze nota is ook aan de regels van het bestemmingsplan gekoppeld (Artikel 29). Op basis hiervan wordt geregeld dat bij nieuwe ontwikkelingen voldaan moet worden aan deze nota parkeernormen.

  1. Henri van Abbestichting

De Henri van Abbe Stichting geeft aan dat zij in deze fase geen bezwaren tegen het voorontwerpbestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020.

antwoord

Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan de door u genoemde belangen voldoende waarborgt.

  1. Stichting behoud wederopbouwerfgoed Eindhoven

Geen vooroverlegreactie ontvangen.

  1. Ministerie van Defensie

Geen vooroverlegreactie ontvangen.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen van 26 maart tot en met 6 mei 2020. In die periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen. Naast de officiële publicatie in het huis aan huis blad Groot Eindhoven en op de gemeentelijke website heeft een extra publicatie in het Groot Eindhoven plaatsgevonden op 1 april. Ook is de ter inzage legging gedurende twee weken dagelijks via Facebook onder de aandacht gebracht en is melding gedaan aan de woningcorporaties die bezit hebben binnen het plangebied. Deze aanvullende manieren om de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan onder de aandacht te brengen, zijn gekozen omdat het in de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage lag niet mogelijk was om inloopavonden te organiseren vanwege Covid-19. Tevens is eenieder de mogelijkheid geboden om telefonisch of per email vragen te stellen over het voorontwerpbestemmingsplan. Deze vragen zijn beantwoord gedurende de periode waarin het plan ter inzage lag.

Hieronder is een samenvatting van de ontvangen reacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.

Inspraakreacties:

  1. Bewoner Bennekelstraat

Voor de luchtkwaliteit in de stad is het belangrijk om groene longen te hebben die de stad in komen, zodat er groen en zuurtstoftoevoer in de stad is. Amsterdam heeft ook 2 groene longen: Het groen rondom Amstel en Amstelpark aan de zuid-oost zijde van de stad, en de groene long rondom de Nieuwe Meer aan de zuid-west zijde van de stad. Als de gemeente bomen gaat kappen ten zuiden van Gestel betekent dat verminderde luchtkwaliteit en feitelijk dat mijn longen kapot gaan. Daar wordt bezwaar tegen gemaakt.

antwoord

Niet duidelijk is op welke bomen wordt gedoeld. Deze informatie is aanvullend opgevraagd maar niet ontvangen. Van belang is dat een bestemmingsplan bepaald gebruik toestaat. We noemen dit toelatingsplanologie. Het is dus niet zo dat met een bestemmingsplan geregeld wordt dat bomen worden gekapt. Als bomenkap aan de orde is dan dient beoordeeld te worden of een vergunning moet worden aangevraagd. Dit wordt in eerste instantie getoetst aan de gemeentelijke bomenverordening. Daarnaast wordt gekeken of er ook een vergunning nodig is op basis van de regels van het bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan is dat bijvoorbeeld nodig wanneer de boom staat ter plaatse van een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2. De groenstructuren in Gestel buiten de Ring zijn allemaal als Groen bestemd en daarmee wordt geregeld dat hier groen is toegestaan en enkele ondergeschikte functies. Het is niet zo dat in dit nieuwe bestemmingsplan de groenstructuren beperkt worden ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2005.

Indiener is telefonisch op de hoogte gesteld van de manieren waarop informatie bij de gemeente kan worden ingewonnen op een aanvraag omgevingsvergunning voor kap of feitelijke kap van bomen die geconstateerd wordt.

  1. Namens bewoner Twickel

Ter plaatste van het perceel aan de Twickel geldt de bestemming Wonen. In artikel 16.2.6 staan bepalingen over bouwwerken geen gebouwen zijnde. In dat artikel is bepaald dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen. Op de verbeelding is de ligging van de voorgevelrooilijn niet weergegeven. Ook in artikel 1 is de definitie van voorgevelrooilijn niet opgenomen. Wel is de definitie van voorgevel opgenomen. De redactie daarvan biedt onvoldoende duidelijkheid om de exacte ligging van de voorgevelrooilijn te bepalen, hetgeen uit een oogpunt van rechtszekerheid toch een gemis is. Aanbevolen wordt om de definitie voorgevelrooilijn alsnog op te nemen en de voorgevelrooilijn eventueel op de verbeelding aan te geven.

antwoord

Wij volgen dit standpunt en hebben het begrip 'voorgevelrooilijn' toegevoegd aan de begrippenlijst in de regels.

  1. Bewoner Hemelrijken

Gezocht wordt naar een tijdelijke plek met maatschappelijke bestemming voor een kleinschalig pioniersproject. Het terrein tussen de Humperdincklaan en Karel de Grotelaan met bestemming maatschappelijk wordt gezien als een ideale locatie. Het grote veld zou tijdelijk gebruikt kunnen worden voor het volgende idee: een gedeelte sociale camping waarin de deelnemers met herbruikbaar lowbudget materiaal een aantal verplaatsbare tiny houses gaan bouwen, een kleinschalige "commerciele" camping en tuin kunstig inrichten. In de groenstroken die vooralsnog tijdens de nieuwbouw door de projectontwikkelaar van Woonbedrijf groen blijven, fruit- en notenbomen aanplanten zodat er, als er nieuwbouw neergezet, een voedseltuin is ontstaan met een aantal verplaatsbare tiny houses.

antwoord

Besluitvorming over dit verzoek vindt niet plaats in het kader van het actualiseren van dit bestemmingsplan. Het verzoek is daarom doorgestuurd naar het intaketeam van de gemeente. Zij nemen contact op met de initiatiefneemster.

  1. Bewoner Herlaer

Gewezen wordt op de regels voor bijgebouwen die zijn opgenomen voor de Herlaer 1, 3, 5 en 7. Hier is een bouwvlak met de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Het is hier dus mogelijk om bijgebouwen en/of carports voor de voorgevelrooilijn te bouwen. Verzocht wordt om deze regel aan te passen omdat de woningen nu enkel carports voor de voorgevelrooilijn hebben. Hierdoor is er nog steeds sprake van vrije uitkijk over de straat. Het is niet gewenst dat in dit bouwvlak een gesloten bijgebouw komt.

antwoord

In het nu geldende bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005' is een regeling opgenomen met een aanduiding op de plankaart voor 'te bebouwen erven'. Op onderstaande afbeelding is deze terug te zien aan de rode lijnen.

verplicht

Uitsnede plankaart bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2005

Binnen deze rode lijnen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden. In de actuele bestemmingsplannen in Eindhoven is de systematiek van de 'te bebouwen erven' losgelaten. Onder andere voor uw wijk hebben wij in plaats daarvan in het voorontwerpbestemmingsplan op diverse plaatsen gekozen voor een aanduiding 'bijgebouwen'. Met deze aanduiding respecteren wij de bouwrechten voor de voorgevelrooilijn uit het nu geldende bestemmingsplan. De mogelijkheid om een bijgebouw op te richten ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bestaat dus al en is geen nieuwe regeling. Wij zien geen aanleiding om deze bouwmogelijkheden die er al zo lang zijn in te perken. Hierbij hebben wij wel nagedacht over de bouwmogelijkheden die we bieden en of we deze ook stedenbouwkundig aanvaardbaar achten. Wij realiseren ons dat niet iedereen dit hetzelfde ervaart, maar reeds in 2005 hebben wij als gemeente het standpunt ingenomen dat deze bouwmogelijkheden stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn. Nu zien wij geen aanleiding om af te wijken van dit standpunt en hiermee de eigenaren van de woningen in hun eigendomsrechten te beperken. Wij passen de regeling ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' daarom niet aan in het ontwerpbestemmingsplan.

  1. Wijkvereniging Ooievaarsnest

Recente ontwikkelingen

In het voorontwerpbestemmingsplan wordt onvoldoende rekening gehouden met een aantal recente ontwikkelingen:

  1. De 1,5 meter samenleving vanwege het coronavirus: inzetten op hoogwaardig OV, toename van auto- en fietsverkeer, verandering van het gebruik van de publieke ruimte, zorg voor ouderen en zwakkeren in de samenleving.
  2. Het nieuwe beleid van de Provincie Noord-Brabant: meer rechts.Wat is de invloed van het nieuwe provinciebestuur op de Brabantse omgevingsvisie?
  3. De toekomst van Eindhoven Airport: een afname van het vliegverkeer is te verwachten.
  4. Het Klimaatakkoord en daarmee samenhangend de problematiek rondom stikstof en PFAS. Er zijn een aantal doelstelling benoemd die onvoldoende worden teruggezien in het voorontwerpbestemmingsplan: gebouwen van het aardgas af, elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, circulaire industrie, landbouw en landgebruik klimaatneutraal, emissieloze mobiliteit van hoge kwaliteit.

Opmerkingen per hoofdstuk

  1. Verzocht wordt om in paragraaf 1.1 de lijst van bestemmingsplannen ook te voorzien van de datum waarop de Raad van State uitspraak heeft gedaan en de data waarop er rivisies van de plannen zijn geweest.
  2. In paragraaf 2.2 is aangegeven dat er sprake is van een grondwaterproblematiek.Deze is echter grotendeels opgelost inmiddels.
  3. In paragraaf 2.3 gaat het over het Kastelenplein. Er wordt gewaarschuwd dat wanneer de pandeigenaar samen met de gemeente geen actie onderneemt verpaupering op termijn niet te voorkomen is.
  4. In paragraaf 3.2.1 dienen de 13 nationale belangen uit de SVIR te worden uitgeschreven.
  5. Gevraagd wordt welke rol Gestel buiten de Ring speelt bij het realiseren van Brainport Zuid-oost Nederland.
  6. Gevraagd wordt wat leidend is de NOVI of het Klimaatakkoord.
  7. In het plangebied is een boringsvrije zone aanwezig. Dit betekent dat ook gebruik van aardwarmte of geothermie is uitgesloten (interim omgevingsverordening). Dit betekent dat het onderwerp 'waterpomp' in de paragraaf over duurzaamheid hier ook niet volledig is.
  8. In paragraaf 3.4.1.2 worden de sportaccomodaties aan de Locatellistraat worden niet vermeld. Commerciele voorzieningen worden geconcentreerd op het Kastelenplein, maar niet vermeld op het Franz Leharplein.
  9. Wat is de status van de omgevingsvisie van Eindhoven en kunnen belangrijke punten uit deze visie worden meegenomen in het bestemmingsplan?
  10. In paragraaf 3.5 wordt aangegeven dat er geen nieuwe ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden opgenomen voor woningbouw. Hoe rijmt zich dit met de uitgangspunten van de SVIR? Daarnaast zijn veel huizen aan vervanging toe vanwege ouderdom (Bennekel en Genderdal).
  11. Handhaving op kamerverhuur en woningsplitsing is belangrijk.
  12. Het realiseren van nieuw asfalt en onderhoud van de eikenbomen bij de Ontginningsweg moet gebeuren met inachtneming van de dubbelbestemming voor cultuurhistorische waarde.
  13. In paragraaf 3.7 is een onjuiste kaart van de snelfietsroutes opgenomen. De aangeduide snelfietsroutes Slowlane en Veldhoven-Nuenen zijn voor Gestel buiten de ring geen snelfietsroutes maar gewone fietspaden. Daarnaast wordt geconstateerd dat er twee nieuwe snelfietspaden bij komen en verzocht wordt om dit te overleggen en te coordineren.
  14. Er wordt belang gezien bij een alternatieve mobiliteitsvisie waarbij auto, fiets en thuiswerken meer aandacht verdienen.
  15. Verzocht wordt om de paragraaf over de maatschappelijke voorzieningen te verwijderen of alle maatschappelijke voorzieningen met peildatum te benoemen. Dit geldt ook voor de paragraaf over Sport en Recreatie.
  16. In paragraaf 3.11 zijn de aanwezige supermarkten niet juist opgenomen. Daarnaast wordt gevraagd wat wordt bedoeld met het stabiliseren van de winkelfunctie aan het Kastelenplein.
  17. In de milieuparagraaf moet aandacht besteed worden aan de gevolgen van het Klimaatakkoord, Covid-19 en het nieuwe provinciebestuur voor het milieu.
  18. Waar is de A2/N2 gebleven in het westelijke deel van het plangebied?
  19. In paragraaf 4.4.5 staat een onjuiste conclusie over luchtkwaliteit opgenomen voor Ooievaarsnest. Het effect van de A2/N2 is niet meegenomen.
  20. Voor het aspect externe veiligheid zijn niet alle risico's meegenomen. De tankstations in het plangebied ontbreken en de plaatsgebonden risico-contour van de N2/A2 ook. Daarnaast wordt het plasbrandaandachtsgebied beperkt door de aanwezigheid van de geluidwerende barriere bij de N2/A2.
  21. De afspraken van de gemeente Eindhoven ten aanzien van duurzaamheid moeten worden getoetst aan het Klimaatakkoord 2019. Daarnaast is niet duidelijk wat Eindhoven gaat doen met duurzame mobiliteit. Ook wordt het element 'mens of bewoner' gemist in de paragraaf over maatschappelijk verantwoord ondernemen.
  22. Gevraagd wordt of er een kans is dat de normen voor waterberging in de toekomst ook gaat gelden voor bestaande gebouwen en woningen.
  23. Verzocht wordt om de regenwater overstort in de Gender ter hoogte van Elswout 23 toe te voegen aan de paragraaf over het oppervlaktewater.
  24. Gevraagd wordt waar en wanneer de jaarlijkse handhavingsprioriteiten worden gecommuniceerd.
  25. De in paragraaf 9.1 opgenomen datum van 1 maart 2017 klopt niet. Het voorontwerp is gepubliceerd in maart 2020.

antwoord

  1. De aspecten die genoemd worden als relevant vanwege het corona-virus en de 1,5 meter samenleving zijn vooralsnog niet van belang voor het actualiseren van dit bestemmingsplan. Een bestemmingsplan wordt opgesteld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan uitsluitend getoetst aan bestaand en vastgesteld beleid. Wanneer het corona-virus aanpassing van bestaand beleid noodzaakt en er nieuw beleid wordt vastgesteld voor vaststelling van dit bestemmingsplan, dan wordt dit natuurlijk alsnog verwerkt. Het bestemmingsplan wordt opgesteld om de geldende bestemmingsplannen in Gestel buiten de Ring te actualiseren. Dit bestemmingsplan legt alleen nieuwe beleidslijnen vast die zijn vastgesteld. Om die reden is het dus niet nodig om het bestemmingsplan hierop aan te vullen. Wel is het van belang om te constateren dat binnen de bestemming Verkeer, Verkeer-Verblijfsgebied en Groen ruimte zit om functies met elkaar uit te wisselen wanneer dit aan de orde mocht zijn. Hiermee biedt het bestemmingsplan naar ons idee voldoende flexibiliteit om in te spelen op de 1,5 meter samenleving. Voor de overige benoemde aspecten zal, waar aan de orde, eerst het beleid aangepast moeten worden om dit vervolgens te kunnen vertalen in het bestemmingsplan.
  2. In deze paragraaf is aangegeven dat de grondwateroverlast op diverse locaties (Gestelse ontginning) is aangepakt door drainagestelsels aan te leggen. Daarmee is dus aangegeven dat de problematiek is aangepakt. Om dit nog duidelijker te verwoorden is de volgende zin aan de paragraaf toegevoegd: 'Hiermee is de problematiek grotendeels opgelost.'
  3. in paragraaf 1.1 wordt het Kastelenplein specifiek benoemd en wordt aangegeven dat hier ontwikkelingen spelen. Deze zijn echter nog onvoldoende concreet en worden in dit bestemmingsplan niet meegenomen. Wanneer er concrete ontwikkelingen spelen op het Kastelenplein wordt hiervoor een aparte procedure doorlopen.
  4. Vanuit het Klimaatakkoord worden een aantal onderwerpen gemist te weten: gebouwen van het aardgas af, elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, circulaire industrie, landbouw en landgebruik klimaatneutraal, emissieloze mobiliteit van hoge kwaliteit. Dit zijn onderwerpen die niet relevant zijn voor een actualisering van bestemmingsplannen waarin geen ontwikkelingen mee worden genomen. Vinden ontwikkelingen plaats dan wordt in het bestemmingsplan voor die ontwikkeling natuurlijk wel aandacht besteed aan deze onderwerpen voor zover ze relevant zijn voor de specifieke ontwikkeling. In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is een actuele paragraaf over duurzaamheid opgenomen. Deze gaat ook in op het Klimaatakkoord en sluit daarmee meer aan op hetgeen u aangeeft. Voor wat betreft stikstof en PFAS kan nog het volgende worden opgemerkt. Het vaststellen van een bestemmingsplan wordt niet belemmerd door PFAS. Reden hiervoor is dat PFAS relevant is voor het toepassen van grond, of wel het op bestemming brengen van grond. Dit is iets dat niet in een bestemmingsplan wordt geregeld. Voor stikstof geldt dat dit bestemmingsplan zich richt op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden met onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Om die reden is geen onderzoek naar stikstof nodig om dit bestemmingsplan te kunnen vaststellen.
  5. Wij zien hier geen aanleiding voor. Wij hebben een standaard voor alle bestemmingsplannen die wij actualiseren en in het overzicht van de voorgaande plannen staat altijd de datum van vaststelling opgenomen en nooit de datum van onherroepelijk worden. Het gaat om de toelichting van het bestemmingsplan en deze is niet juridisch bindend. We willen in deze paragraaf uitsluitend inzichtelijk maken welke plannen er voorheen geldend waren. Hiervoor is het niet van belang om de datum van onherroepelijk worden van al deze plannen in beeld te brengen.
  6. Zie het antwoord onder sub b.
  7. Zie het antwoord onder sub c.
  8. In de toelichting bij een bestemmingsplan wordt volstaan met een korte toelichting op vastgesteld beleid en regelgeving van rijk, provincie en gemeente dat relevant is voor een bestemmingsplan. Het is niet de bedoeling dat de beleidsstukken uitvoerig worden beschreven. De 13 nationale belangen worden om die reden ook niet in de toelichting opgenomen. Voor meer informatie verwijzen wij u graag naar de beleidsstukken zelf.
  9. Het betreft hier een actualiseringsplan waarin overwegend de bestaande situatie wordt vastgelegd. Wanneer ontwikkelingen spelen om Brainport Zuid-Oost Nederland verder vorm te geven worden deze ontwikkelingen met een separate procedure mogelijk gemaakt in afwijking van dit bestemmingsplan.
  10. Zowel de NOVI als het Klimaatakkoord zijn stukken die het orgaan wat de NOVI heeft vastgesteld en die het Klimaatakkoord heeft ondertekent bindt. Er bestaat geen formele rangorde tussen deze documenten.
  11. In artikel 2.19 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen over de boringsvrije zone en de mogelijkheden voor warmtetoevoeging en -ontrekking. Omdat deze regels rechtstreeks werkend zijn, is het niet nodig om deze ook in het bestemmingsplan op te nemen. In paragraaf 4.6.1 wordt ook naar deze regels verwezen door het opnemen van een noodzakelijke toestemming van de provincie.
  12. De figuur betreft een kaart uit de Interimstructuurvisie van de gemeente zoals vastgesteld in 2009. De kaarten zijn dus toen vastgesteld en een kopie is opgenomen in de toelichting. Het is niet mogelijk om ten behoeve van deze korte toelichting op het bestemmingsplan aanpassingen in deze kaarten aan te brengen.
  13. De omgevingsvisie wordt naar verwachting vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juni 2020. Nu ten tijde van het voorontwerpbestemmingsplan de status van de omgevingsvisie, is de informatie over deze visie zeer beperkt in de toelichting opgenomen. Voor het ontwerpbestemmingsplan geldt dit ook aangezien dit plan eerder ter inzage gaat dan dat vaststelling van de omgevingsvisie plaatsvindt. Indien aan de orde wordt bij vaststelling van het bestemmingsplan deze paragraaf alsnog uitgebreider verwoord en wordt beoordeeld in hoeverre het bestemmingsplan in overeenstemming is met de uitgangspunten in deze visie. Wij wijzen u er wel op dat ook voor deze visie geldt dat we ons in het bestemmingsplan beperken tot een beknopte samenvatting. Wilt u meer weten over de visie dan kunt u het beste de visie zelf raadplegen.
  14. Dit bestemmingsplan betreft de actualisering van de relatief oude bestemmingsplannen die nu gelden in Gestel buiten de Ring. Hierin nemen wij in beginsel geen ontwikkelingen mee waarvoor nog geen onherroepelijke besluiten zijn genomen. Het doel is om de bestaande situatie in dit bestemmingsplan weer goed en actueel te bestemmen. In het bestemmingsplan wordt geen ruimte geboden voor ontwikkeling van woningbouw. Uitzondering hierop is een wijzigingsbevoegdheid die wordt toegevoegd ter plaatse van de Ulenpas 56 en 56a en op basis waarvan beperkt woningbouw wordt toegestaan. Dit wordt uitsluitend meegenomen omdat in het nu geldende bestemmingsplan ook al de mogelijkheid voor woningbouw op deze locatie was opgenomen. Het doel van dit bestemmingsplan is dus de bestaande situatie goed regelen. Spelen er nieuwe (woningbouw)ontwikkelingen in het gebied dan wordt per specifiek initiatief beoordeeld of medewerking verlenen wenselijk en haalbaar is. Is hiervan sprake dan wordt hiervoor een apart bestemmingsplan voor de specifieke ontwikkeling vastgesteld of wordt er een omgevingsvergunning verleend in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het feit dat in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen zijn opgenomen betekent dus niet dat er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn.
  15. Wij nemen dit voor kennisgeving aan. Het handhavingsbeleid van de gemeente wordt niet geregeld via een bestemmingsplan.
  16. Voor zover het werkzaamheden betreft die in de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2 zijn benoemd, is dit inderdaad correct.
  17. De figuur is overgenomen uit de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' zoals vastgesteld door de raad in 2013. Het is een figuur die een indicatie geeft van de snelfietsroutes. Voor Gestel buiten de Ring zijn dit de slowlane en de route Veldhoven-Nuenen. Geconstateerd was dat de kaart niet het gehele plangebied laat zien. Dit is inderdaad correct en om die reden is een nieuwe uitsnede van de kaart opgenomen.
  18. Het actualiseren van de bestemmingsplannen voor Gestel buiten de Ring is geen aanleiding om voor alle beleidsonderwerpen te bepalen of deze nog voldoende actueel zijn dan wel aanpassingen in het vastgestelde beleid door te voeren. Dit gebeurt per beleidsonderwerp zelf en als er beleid wordt geactualiseerd dan wordt dit voor vaststelling natuurlijk meegenomen in het bestemmingsplan.
  19. Wij snappen dat de paragraaf als wat nietszeggend kan worden gezien. Het voert echter te ver om alle maatschappelijke voorzieningen in het plangebied te benoemen. Om gerichter te kunnen zien waar met name de Maatschappelijke voorzieningen aanwezig zijn, is in de paragraaf aangegeven dat deze op de verbeelding over het algemeen worden aangeduid met een bestemming Maatschappelijk. Wat betreft de paragraaf Sport en Recreatie zijn we in dit geval juist weer erg specifiek geweest. Gelet op uw reactie en het feit dat het een momentopname betreft, hebben we besloten om ook deze paragraaf algemener te maken. Wat betreft de sportfuncties aan de Locattellistraat. Deze vallen niet binnen dit bestemmingsplan en zijn om die reden niet opgenomen.
  20. Gevraagd wordt wat wordt bedoeld met het stabiliseren van de winkelcentra: In de paragraaf wordt aangegeven: 'Ze hebben een eigen verzorgingsfunctie voor de inwoners buiten de ring. Verzoeken tot uitbreiding wegen we zorgvuldig af op de meerwaarde voor het functioneren van het centrum en de effecten op de structuur binnen het stadsdeel.' Stabiliseren heeft dus tot doel om een stabiele structuur te creeren waarbij aandacht is voor de verzorgingsfunctie die beide winkelcentra hebben. Voor meer informatie over het detailhandelsbeleid verwijzen wij u naar het beleid waar in de toelichting slechts een beknopte samenvatting van is opgenomen: de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Tot slot geeft u op dit onderdeel aan dat onder het kopje Hoogstraat/Karel de Grotelaan niet de juiste supermarkten zijn genoemd. U refereert hier aan de supermarkten aan het Franz Leharplein en het Kastelenplein en de AH XL aan de Limburglaan. Gedoeld wordt echter op de supermarkten aan de Hoogstraat binnen de Ring. Gelet op uw reactie hebben wij de relevantie van de tekst nogmaals beoordeeld. Nu het gaat om een locatie buiten het plangebied die slechts zeer beperkt van invloed is op het plangebied, is besloten om de informatie over de Hoogstraat niet op te nemen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
  21. In de milieuparagraaf worden alle relevante milieuonderdelen aan de orde gesteld. Covid-19 is een gezondheidsaspect en daarmee niet relevant voor het bestemmingsplan. Indirect is rekening gehouden met het Klimaatakkoord in deze. Getoetst is aan de geldende regels voor de verschillende milieuaspecten om te beoordelen of het bestemmingsplan hiermee in overeenstemming is. In het Klimaatakkoord zelf zitten hiervoor geen toetsingscriteria. Daarnaast is het een actualisering van de geldende bestemmingsplannen. Dit betekent dat we de bestaande situatie vastleggen in dit bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat we nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken die tegen de uitgangspunten van bijvoorbeeld het Klimaatakkoord ingaan. Wat betreft mogelijke wijzigingen in het provinciale beleid in de toekomst, kan nog worden opgemerkt dat wij uitsluitend vastgesteld provinciaal beleid meenemen in dit bestemmingsplan.
  22. De N2/A2 is niet gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Deze is opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2019 dat u kunt raadpleggen op www.ruimtelijkeplannen.nl.
  23. Er is geen sprake van een 'in betekende mate' project dat is opgenomen in dit bestemmingsplan. Het vaststellen van dit bestemmingsplan leidt daarom niet tot een overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Er is op basis van wet- en regelgeving dus geen reden om dit bestemmingsplan niet vast te kunnen stellen.
  24. In de paragraaf over externe veiligheid is wel aandacht besteed aan de A2. Dit is terug te lezen in paragraaf 4.5.1. Een groepsverantwoording is opgenomen in paragraaf 4.5.3. De tankstations betreffen tankstations waar geen LPG wordt verkocht. Een tankstation zonder LPG heeft geen betrekking op het aspect externe veiligheid, aangezien de risico's hiervoor buiten de inrichting minimaal zijn. Hiervoor hoeft geen onderbouwing plaats te vinden in de toelichting van het bestemmingsplan.
  25. Hetgeen in deze paragraaf is opgenomen is een korte samenvatting van ons duurzaamheidsbeleid. In het ontwerpbestemmingsplan wordt deze paragraaf aangepast en wordt het meest actuele beleid opgenomen. Uw reactie richt zich op de inhoud van het duurzaamheidsbeleid van de gemeente. Deze inhoud wordt echter niet in een bestemmingsplan bepaald. in de actuele paragraaf is te lezen dat Eindhoven het Klimaatakkoord onderschrijft door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040.
  26. Het is lastig om deze vraag te beantwoorden aangezien we nu niet weten hoe de toekomst er uit gaat zien. Momenteel zijn er geen intenties om waterberging te gaan verplichten op bestaand particulier terrein.
  27. Er is inderdaad een regenwateroverstort aanwezig ter hoogte van de Elswout 23. Deze regenwateroverstort is toegevoegd aan de waterparagraaf.
  28. Het college stelt elk jaar het handhavingsprogramma voor 1 februari van hetzelfde jaar waarin het programma geldt vast. De gemeenteraad wordt middels een raadsinformatiebrief geïnformeerd. Raadsinformatiebrieven zijn raadpleegbaar op het raadsinformatiesysteem van de gemeente.
  29. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is gebeurd op 1 maart 2017. Dit is een bekendmaking als bedoeld in artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op basis van dit artikel maken wij bekend dat wij een bestemmingsplan voorbereiden. Dit is dus een publicatie die wordt gedaan voordat het voorontwerpbestemmingsplan wordt gepubliceerd.

  1. Namens de woonbootbewoners van Eindhoven
  1. Op dit moment loopt er een onderzoek om te kijken en meten of de omgeving op het industriegebied De Hurk nabij de woonschepen aan een leefbare omgeving voldoet. Ook geluideisen spelen hierbij een rol. In het voorontwerpbestemmingsplan is opgenomen dat het geluid van dit industriegebied ook invloed heeft op de woningen in het gebied Gestel buiten de ring 2020. Gesteld wordt dat er niks is veranderd aan de bestaande situatie terwijl in onze situatie de industrie meer lawaai mag maken. Hoe kan dit?
  2. Verder stelt u bij 15.3 dat het aanleggen van woonschepen strijdig is met dit bestemmingsplan. Toch is er in het verleden sprake geweest om de woonboten uit de Hurk naar hier te verleggen, ter hoogte van de Locatellistraat in het Afwateringskanaal, en misschien zijn er nog wel meer en geschiktere plaatsen te vinden in dit gebied. Daar dit nu op dit moment actueel is denken wij dat het beter zou zijn om deze opties open te laten tot duidelijk is wat er met ons, de woonboten moet gebeuren.

antwoord

  1. Er loopt inderdaad een onderzoek naar het woon- en leefklimaat van de woonboten op bedrijventerrein De Hurk. Dit gebeurt in het kader van de aanpassing van het bestemmingsplan 'De Hurk-Croy 2017'. Dit onderzoek wordt specifiek uitgevoerd voor de woonboten. Deze waren in het verleden nooit aangemerkt als woningen en daarom is dit onderzoek van belang. Daarnaast zijn de woonboten gelegen op het gezoneerde industrieterrein. De woningen in het voorontwerpbestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2020' die zijn gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein, zijn de maatgevende woningen op basis waarvan de zonering is vastgesteld. Deze woningen waren reeds aanwezig en de opgenomen zonering houdt dus rekening met deze woningen. Het gaat dus om twee verschillende situaties en het is daarom niet mogelijk om een vergelijk te maken tussen de woningen in Gestel buiten de Ring en de woonboten op het gezoneerde industrieterrein.
  2. In het verleden is inderdaad beoordeeld in hoeverre er geschikte locaties zijn in Eindhoven om woonboten aan te leggen. Er is toen niet gebleken dat er geschikte locaties in Gestel buiten de Ring waren. Om die reden is er ook geen aanleiding om van het opgenomen verbod af te wijken en binnen de bestemming Water in het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020 het aanleggen van woonboten generiek toe te staan. Wanneer in de toekomst zich een concrete en geschikte locatie voordoet dan kan hieraan via een separate procedure medewerking worden verleend.

  1. Autobedrijf Roto B.V. Ulenpas 56a Eindhoven

Het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2005 heeft een woonbestemming ter plaatse van het autobedrijf opgenomen. Destijds was het de bedoeling het bedrijf te verplaatsen, maar er werd geen geschikte locatie gevonden. Om die reden is het bedrijf nog steeds gevestigd aan de Ulenpas 56a en is er geen woningbouw gerealiseerd.

In het voorontwerpbestemmingsplan is ons bedrijf weer positief bestemd en de mogelijkheid voor woningbouw niet opgenomen. Over deze aanpassing is door de gemeente een brief verstuurd en naar aanleiding daarvan heeft communicatie plaatsgevonden over de mogelijkheden voor de bestemming. Verzocht wordt om de woonbestemming wel te behouden. Ontwikkelen komt nu echter nog te vroeg. Er is nog geen geschikte locatie voor verplaatsing van het bedrijf en ook zijn er nog geen concrete plannen om de locatie te ontwikkelen met woningbouw.

antwoord

In overleg is besloten om het huidige bedrijf opnieuw positief te bestemmen. Het bedrijf viel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005'. Nu er geen concreet zicht is op verplaatsing, is er onvoldoende zekerheid om ervoor te kiezen het bedrijf nogmaals onder het overgangsrecht te laten vallen. De verplaatsing van het bedrijf en het ontwikkelen van het bedrijf voor woningbouw is echter wel een ontwikkeling die de gemeente wenselijk vindt op deze locatie. Om die reden heeft de gemeente een voorstel gedaan aan Autobedrijf Roto om de directe woonbestemming om te zetten naar een bedrijfsbestemming, maar wel een wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor wonen in aansluiting op de bepaling die voor wonen in het bestemmingsplan 'Gestel buiten de Ring 2005' zijn opgenomen. Vanuit Autobedrijf Roto is aangegeven dat zij met deze aanpassing kunnen instemmen. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het bedrijf en de achtergelegen gronden toegevoegd. Deze bevoegdheid is opgenomen in de algemene aanduidingsregels.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 11 juni tot en met woensdag 22 juli 2020 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 10 juni 2020 gepubliceerd. Ook is kennisgegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn zeven zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen hebben betrekking op bouwmogelijkheden in de achtertuin, de mogelijkheid om een bioscoop te realiseren in het plangebied, de mogelijkheid voor woongebouwen in de bestemming Maatschappelijk ter plaatse van het Gagelboschplein en het verzoek van het Huygens Lyceum om het bouwplan mogelijk te maken in dit bestemmingsplan.

In de nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan. Deze nota is als Bijlage 17 Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bij deze toelichting opgenomen.

Specifiek voor het Huygens college is vooruitlopend op de vaststelling van dit bestemmingsplan met omwonenden gesproken over de voorgenomen ontwikkeling. De omwonenden waren positief. Een kort verslag is als Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

9.5 Ambtshalve aanpassingen     

Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen (Bijlage 17).

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Gestel buiten de Ring 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80302-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Actualisatie nota parkeernormen 2019     

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 (gemeenteblad van Eindhoven 2019, nummer 240213) en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.8 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.12 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.14 Beperkt kwetsbaar object     

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.15 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)     

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.16 Bestaand     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.17 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.21 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.22 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.23 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.25 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 Buitenschoolse opvang (BSO)     

het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.

1.28 Café     

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.29 Cafetaria/snackbar/afhaalservice     

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.30 Coffeeshop     

een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.31 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.32 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.33 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.34 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.35 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.36 Discotheek of dancing     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.37 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.38 Garagebox     

gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen;

1.39 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.41 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.42 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.43 Geluidzoneringsplichtige inrichting     

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.44 Groothandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.45 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.46 Horeca     

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.47 Hotel     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.48 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.49 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.50 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dienverstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen

1.51 Kantoor     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.52 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.53 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.54 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.55 Kwetsbaar object     

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.56 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.

1.57 Lijst van horeca-activiteiten     

lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.

1.58 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.59 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.60 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte,  welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.61 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.62 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.63 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.64 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)     

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 6).

1.65 Regeling provinciale risicokaart     

Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.

1.66 Risicovolle inrichting     

  1. inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) (Bijlage 5 van de regels) respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) (Bijlage 6 van de regels);
  2. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart (Bijlage 7 van de regels) of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
  3. inrichtingen met toxische gassen;
  4. inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1m3 wordt gebezigd of opgeslagen.

1.67 Showroom     

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.68 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.69 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.70 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.71 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.72 Volkstuin     

grond waarop niet-bedrijfsmatig, bij wijze van hobby, voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.73 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.74 Voorgevelrooilijn     

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.75 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.76 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.77 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, regenwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.78 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.79 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.80 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.81 Woonwagen     

een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein.

2.4 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" behorende tot de categorieën 1 en 2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandig kantoor;
  2. productiegebonden detailhandel deel uitmakend van bedrijven vermeld onder a, met uitzondering van detailhandel in voedings – en genotmiddelen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' tevens een natuursteenbewerkingsbedrijf in categorie 3.2;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens een zelfstandig kantoor;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'sportschool' tevens een sportschool;
  6. bedrijfswoningen en woningen, voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep,
  7. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is uitsluitend een bedrijfswoning toegestaan;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' is tevens een mediationpraktijk toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  7. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak` worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.

3.2.2 (Bedrijfs)woningen     
  1. (bedrijfs)woningen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)';
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.

3.2.3 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     
  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een (bedrijfs)woning op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
  2. het bepaalde onder sub a geldt niet voor een bungalow en/of patiowoning.

3.2.4 Opbouw bungalow/patiowoning     

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b mag een opbouw op een bungalow of een patiowoning worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de opbouw wordt geplaatst op het hoofdgebouw;
  2. de oppervlakte van de opbouw bedraagt maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw, en;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte bij een reeds bestaande tweede bouwlaag op een bungalow / patiowoning niet hoger mag zijn dan de bestaande bouwhoogte van de tweede bouwlaag.

3.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m2;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder a tot en met d, gelden die maten als maximum.

3.2.6 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maxima.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen opgenomen functies behorende tot categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de in sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

3.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan vermeld in lid 3.1 sub b;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. gebruik van bedrijfsgebouwen voor kantoordoeleinden, anders dan ten dienste van het aldaar gevestigde bedrijf.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten of bedrijven in een hogere categorie toestaan, mits:

  1. het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan, en;
  2. het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of zelfstandige kantoorvestigingen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. open terreinen, waaronder begrepen parkeergelegenheid;
  3. groenvoorzieningen;
  4. wegen en paden;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maxima.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximum bouwhoogte 5 m is.

Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG met bijbehorend detailhandels- verkooppunt tot een maximum van 100 m2 en overige bijbehorende voorzieningen;
  2. open terreinen, waaronder begrepen parkeergelegenheid;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. geluidwerende voorzieningen;
  7. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maxima.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, is 5 m, met uitzondering van reclamezuilen waarvan de maximum hoogte 15 m is en een overkapping waarvan de maximum bouwhoogte 6 m is.

Artikel 6 Centrum     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Centrum´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, uitsluitend op de begane grond, met dien verstande dat;
    1. een supermarkt is toegestaan met een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 800 m2, tenzij in de bestaande situatie al een groter verkoopvloeroppervlak aanwezig is. In dat geval geldt dit bestaande verkoopvloeroppervlak als maximum;
  2. horeca, genoemd in Bijlage 3 `Lijst van horeca-activiteiten´ behorende tot maximaal categorie 1, uitsluitend op de begane grond;
  3. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instellingen, uitsluitend op de begane grond;
  4. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond;
  5. kantoor, uitsluitend op de begane grond en voor zover bestaand;
  6. woningen, uitsluitend op de verdiepingen, tenzij een woning reeds op de begane grond aanwezig is, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep;

met daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak` worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maxima.

6.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
  1. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  2. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de mahet hoofdgebouw mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 meter, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder a tot en met d, gelden die maten als maximum.

6.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maxima.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

6.4.1 Aan-huis-verbonden-beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen opgenomen functies behorende tot categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de in sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

6.4.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. een niet geluidgevoelige functie mag slechts worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen artikel 6.1, indien;
    1. de voorkeurswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
    2. indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend;
  2. het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming met een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019;
  3. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels     

6.5.1 Afwijken voor horeca-activiteiten     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder c, en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder categorie 1 van de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´.

6.5.2 Afwijken voor een supermarkt     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 6.1 bepaalde ten einde een supermarkt met een oppervlakte van meer dan 800 m2 verkoopvloeroppervlakte toe te staan, onder de volgende voorwaarden:

  1. een supermarkt moet passen binnen het geldende gemeentelijke detaihandelsbeleid;
  2. er dient sprake te zijn van een goede verkeersontsluiting;
  3. artikel 29 Overige regels ten aanzien van de parkeereisen is overeenkomstig van toepassing;
  4. uit akoestisch onderzoek moet blijken dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omliggende (geluidgevoelige) functies;
  5. indien nodig dienen op het terrein en in/aan het gebouw maatregelen te worden getroffen om eventuele overlast zo veel mogelijk te voorkomen.

6.5.3 Afwijken voor een andere functie     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.4 lid b indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 28.1 of 28.2.

Artikel 7 Gemengd     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen uitsluitend voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat maatschappelijke voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al maatschappelijke voorzieningen op de verdieping aanwezig zijn;
  3. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling, met dien verstande dat het dienstverlenende bedrijf of de dienstverlenende instelling uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al een dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling op de verdieping aanwezig is;
  4. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2, genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen;
  5. detailhandel, met dien verstande dat:
    1. detailhandel uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie detailhandel op de verdieping aanwezig is;
    2. een supermarkt is toegestaan met een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 800 m2;
  6. horeca in categorie 1 genoemd in de Lijst van horeca-activiteiten , voor zover bestaand, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens horeca in de categorie 2b en 6 genoemd in de Lijst van horeca-activiteiten zijn toegestaan;
  7. horeca ten dienste c.q. ter ondersteuning van de detailhandel;
  8. kantoren, voor zover bestaand;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn uitsluitend garageboxen toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak ' worden gebouwd;
  2. de maximum bouw- en goothoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduidingen 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de daar aangegeven bouwhoogte als maximum geldt;
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer bedragen dan bestaand;
  4. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maxima.

7.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     
  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.

7.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten';
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  4. in afwijking van het gestelde onder sub c geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  6. voor de voorgevel van het hoofdgebouw mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 meter, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  7. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder a tot en met f, gelden die maten als maximum.

7.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maxima.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

7.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

7.5 Specifieke gebruiksregels     

7.5.1 Aan-huis-verbonden-beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen opgenomen functies behorende tot categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de in sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

7.5.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. een niet geluidgevoelige functie mag slechts worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen artikel 7.1, indien;
    1. de voorkeurswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
    2. indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend;
  2. het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming met een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting is niet toegestaan;
  4. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels     

7.6.1 Afwijken voor andere toegestane functies     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5 sub b indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 29.1 of 29.2.

7.6.2 Afwijken voor horeca-activiteiten     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 lid f, en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder categorie 1 van de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten'.

7.6.3 Afwijken voor bedrijfsactiviteiten     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 onder d en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de `Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten mits het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die zijn genoemd in de `Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten´ (onder de categorieën 1 en 2) en mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of zelfstandige kantoorvestigingen.

7.6.4 Afwijken voor een supermarkt     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 7.1 sub e bepaalde ten einde een supermarkt met een oppervlakte van meer dan 800 m2 verkoopvloeroppervlakte toe te staan, onder de volgende voorwaarden:

  1. een supermarkt moet passen binnen het geldende gemeentelijke detaihandelsbeleid;
  2. er dient sprake te zijn van een goede verkeersontsluiting;
  3. artikel 29 Overige regels ten aanzien van de parkeereisen is overeenkomstig van toepassing;
  4. uit akoestisch onderzoek moet blijken dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omliggende (geluidgevoelige) functies;
  5. indien nodig dienen op het terrein en in/aan het gebouw maatregelen te worden getroffen om eventuele overlast zo veel mogelijk te voorkomen.

7.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

7.7.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

7.7.2 Uitzonderingen     

Het in lid 7.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

7.7.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. de genoemde werken en werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is, moet de aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht, en
  2. er een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor:
    1. een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk of
    2. het verbouwen van het bouwwerk.

Artikel 8 Groen     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. kunstobjecten;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens een parkeergarage;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m2.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 4 m.
  2. in afwijking van het bepaalde in sub a mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer bedragen dan bestaand.

8.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

8.3.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

8.3.2 Uitzonderingen     

Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

8.3.3 Toelaatbaarheid     

De genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is dient aanvrager van de benodigde omgevingsvergunning een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek te overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht.

Artikel 9 Horeca     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Horeca´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ behorende tot maximaal categorie 1, uitsluitend op de begane grond tenzij horeca op de verdieping bestaand is;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' zijn, in afwijking van het bepaalde in sub a tevens bestaande horecabedrijven toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie 2 tot en met 6 van de Lijst van horeca-activiteiten;
  3. wonen op de verdieping, uitsluitend voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;

met daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m);
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer bedragen dan bestaand;
  4. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maxima.

9.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     
  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.

9.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel; voor patiowoningen geldt in deze een percentage van 80%;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub 2 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 meter, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder a tot en met e, gelden die maten als maximum.

9.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

9.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maxima.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft

de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

9.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

9.5 Specifieke gebruiksregels     

9.5.1 Aan-huis-verbonden-beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen opgenomen functies behorende tot categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de in sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

9.5.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.

9.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 9.1 onder a en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder die categorie van de `Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten´.

9.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

9.7.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

9.7.2 Uitzonderingen     

Het in lid 9.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

9.7.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. de genoemde werken en werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is, moet de aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht, en
  2. er een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor:
    1. een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk of
    2. het verbouwen van het bouwwerk.

Artikel 10 Kantoor     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Kantoor´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. zelfstandige kantoorvestigingen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' is tevens een showroom toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' geldt het daar opgenomen aantal bouwlagen als maximum;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -2' zijn kantoren met een maximum oppervlakte van 4775 m2 toegestaan en een showroom met een maximum oppervlakte van 825 m2;
  5. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maxima.

10.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maxima.

Artikel 11 Maatschappelijk     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' uitsluitend een begraafplaats;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens een parkeergarage;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens een horecabedrijf genoemd in de Lijst van horeca-activiteiten behorende tot categorie 6;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - verblijfsruimten uitgesloten' is het niet toegestaan verblijfsruimten op te richten zoals opgenomen in artikel 1.1 lid 1 onder d Besluit geluidhinder;

met daarbij behorende:

  1. horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en/of dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)', met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer mag bedragen dan bestaand;
  3. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven.
  4. in afwijking van het bepaalde in sub a tot en met c is ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' een maximale bouwhoogte toegestaan van 5 meter en een maximum oppervlak van 100 m2;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maxima.

11.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     
  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 11.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.

11.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel; voor patiowoningen geldt in deze een percentage van 80%;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub 2 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 meter, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwjkt van het bepaalde onder a tot en met e, gelden die maten als maxima.

11.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

11.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' de maximale bouwhoogte 5 meter is;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c zijn ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' verlichtingsarmaturen toegestaan met een maximum bouwhoogte van 9 m;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met d, gelden die maten als maxima.

11.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

11.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

11.5 Specifieke gebruiksregels     

11.5.1 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. een niet geluidgevoelige functie mag slechts worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen artikel 11.1, indien;
    1. de voorkeurswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;