Bedrijfswoning Maassluissedijk 208    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel     

Aan de Maassluissedijk 202 in Vlaardingen is al sinds jaren de caravanstalling van de firma Poot gelegen. Aan de oostzijde van de bedrijfskavel stonden twee bedrijfswoningen. Met de komst van de Blankenburgverbinding bleek het noodzakelijk beide woningen te amoveren. Ter vervanging krijgt de firma Poot de gelegenheid een nieuwe bedrijfswoning te realiseren aan de westzijde van caravanstalling 'De Schaapskooi', die op dezelfde bedrijfskavel is gelegen. Naar verwachting zal deze bedrijfswoning het huisnummer '208' krijgen.

De nieuwe bedrijfskavel ligt in een voormalig bosperceel dat eigendom was van Staatsbosbeheer maar inmiddels is overgedragen aan de firma Poot. De gemeente Vlaardingen heeft verklaard mee te werken aan de realisatie van de nieuwe bedrijfswoning. Dit bestemmingsplan is bedoeld om de huidige bestemming van het perceel waar de nieuwe bedrijfswoning is beoogd te wijzigen naar een bedrijfsbestemming met de mogelijkheid voor de bouw van een bedrijfswoning.

verplicht

Uitsnede impressie ligging Blankenburgverbinding ten opzichte van Poot Caravans

Bron: Rijkswaterstaat

1.2 Specifieke uitgangspunten voor dit bestemmingsplan     

Dit bestemmingsplan kan niet los worden gezien van de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de Blankenburgverbinding en de afspraken die in dat kader met de firma Poot zijn gemaakt. De werkzaamheden voor deze verbinding zijn reeds gestart en hebben deels invloed op het plangebied:

  1. De nieuw te bouwen bedrijfswoning is uitdrukkelijk bedoeld als vervanging voor twee geamoveerde bedrijfswoningen; dit uitgangspunt is relevant voor het beroep op maatwerk op grond van de Provinciale Omgevingsverordening (zie hiervoor paragraaf 3.2 Provinciaal beleid), de afweging omtrent geurhinder, opgenomen in paragraaf 4.5 Geurhinder, de beschouwing van het groepsrisico in het kader van de externe veiligheid zoals beschreven in paragraaf 4.7 Externe veiligheid en de vraag of de Ladder Duurzame verstedelijking van toepassing is (zie paragraaf 4.11).
  2. Voorafgaand aan de grondoverdracht aan de firma Poot heeft noodkap plaatsgevonden in het plangebied in verband met de essentakziekte. De noodkap is uitgevoerd door Staatsbosbeheer. Een groot deel van de bomen is daarbij geveld. Compensatie op grond van de Wet natuurbescherming en het provinciale bosbeleid is de verantwoordelijkheid van Staatsbosbeheer. Er wordt vanuit gegaan Staatsbosbeheer beschikte over de juiste vergunningen c.q. toestemmingen voor het uitvoeren van deze werkzaamheden. Hiervoor wordt verder verwezen naar paragraaf 4.9 Ecologie en paragraaf 4.10 Archeologie en cultuurhistorie
  3. De firma BAAK heeft in opdracht van Rijkswaterstaat vanwege de werkzaamheden voor de Blankenburgverbinding al werkzaamheden uitgevoerd in het plangebied. Deze werkzaamheden betreffen het dempen van de bestaande watergang en het graven van de nieuwe watergang in het kader van de aanleg van kabels en leidingen. Deze werkzaamheden waren vanwege de planning van de Blankenburgverbinding noodzakelijk; er kon niet gewacht worden met de uitvoering. Voor deze werkzaamheden is een watervergunning verleend. Hiervoor wordt verder verwezen naar paragraaf 4.8 en paragraaf 4.10 Archeologie en cultuurhistorie.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied ligt langs de Maassluissedijk in Vlaardingen en betreft een perceel van circa 2000 m2. In onderstaande figuur is het nieuwe perceel (aan de westzijde van de bedrijfskavel) weergegeven. De oude locatie van de twee bedrijfswoningen is aan de oostzijde van de bedrijfskavel gelegen.

verplicht

Luchtfoto bestaande situatie en ligging plangebied Bron: Google Earth

De locatie voor de nieuw te bouwen bedrijfswoning was eigendom van de Staat en werd beheerd door Staatsbosbeheer. Op 2 april 2019 zijn de gronden in eigendom overgedragen aan de heer Poot.

1.4 Vigerende plannen     

Het huidige bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied West' van de gemeente Vlaardingen, vastgesteld op 11 maart 2014. Voor zover bekend is het bestemmingsplan geheel onherroepelijk. De bestemming van de gronden is 'Recreatie-2'. De bestemmingsregeling ziet er als volgt uit:

"De voor Recreatie - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. extensieve recreatie;
  2. behoud en versterking en/of herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschappelijke waarden;

al dan niet in combinatie met:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water;
  3. ontsluitingen, wegen en wandel- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. sport- en speelvoorzieningen;
  7. straatmeubilair;
  8. kunstwerken;
  9. oevers;
  10. oeververbindingen"

Deze bestemming staat de bouw van een bedrijfswoning niet toe, daarom dient de bestemming gewijzigd te worden.

verplicht

In rood de globale ligging van het plangebied.

Bron: Bureau Wissing

Naast dit bestemmingsplan is voor deze gronden het ontwerpbestemmingsplan 'Paraplu bestemmingsplan wonen' van kracht. Dit bestemmingsplan ziet op een actualisatie van de regeling omtrent het gebruik van burgerwoningen en is vastgesteld op 15 oktober 2020. Verder vigeert op deze gronden het paraplubestemmingsplan 'Parkeren 2019'. Dit bestemmingsplan is op 3 februari 2020 vastgesteld en inmiddels onherroepelijk.

1.5 Leeswijzer     

Dit bestemmingsplan bestaat uit planregels, verbeelding en toelichting. De planregels vormen in combinatie met de verbeelding het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een beschrijving van aan het plan ten grondslag liggende gedachten alsmede de resultaten van verricht onderzoek.'

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied West. Daarom wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van de informatie uit het bestemmingsplan Buitengebied West, uiteraard voor zover relevant en van toepassing op dit bestemmingsplan en zo nodig geactualiseerd.

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt kort beschreven wat de historie is van het plangebied, hoe de huidige ruimtelijke structuur is ontstaan, en wat het planvoornemen is. In hoofdstuk 3 worden de relevante beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente beschreven. Hoofdstuk 4 beschrijft de relevante milieuaspecten, waarna in hoofdstuk 5 de juridische regeling wordt uitgelegd en in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid wordt beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planvoornemen     

Voor de beschrijving van de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied West (2014) van de gemeente Vlaardingen, alsmede het gebiedsprofiel Midden- Delfland (Provincie Zuid-Holland, 2012), de gebiedsvisie Midden Delfland (samenwerkende gemeenten (2005) en het rapport 'Historie en landschap van de Alkeet Binnenpolder, Alkeet- Buitenpolder, Broekpolder, Foppenpolder en Vlietlanden' van de Stichting 'Midden-Delfland is Mensenwerk'.

2.1 Historie     

Caravanhandel Poot is al sinds de jaren '70 van de vorige eeuw gevestigd aan de Maassluissedijk. Het plangebied is van oudsher als boerenland gebruikt. De dijk is de historische verbinding tussen Vlaardingen en Maassluis. Het plangebied ligt in de Aalkeet Binnenpolder, een klassiek veenweidegebied, onderdeel van het grotere veenweidegebied Midden Delfland. De Alkeet Binnenpolder is een relatief kleine polder met een noord-zuid georiënteerd waaiervormige verkaveling. De polder ligt ingeklemd tussen Maassluis en Vlaardingen.

Wanneer zo'n 5000 jaar geleden de Hollandse kust zich sluit,ontstaat tussen de strandwallenkust en de hogere gronden van de Utrechtse Heuvelrug een moerassige lagune waarin zich veenvorming ontwikkelt. Veenriviertjes doorsnijden het veenkussen en voeren overtollig water af naar de grote rivieren. De zee heeft nog tijdenlang invloed op het gebied. Dit toont zich in de kleiafzettingen op het veen en in de restanten van een wadkrekenstructuur in en rond het plangebied. Rond de tiende eeuw wordt een begin gemaakt met de ontginning van het centrale veenmoeras. Er worden sloten gegraven om het moeras te ontwateren en om te zetten naar landbouwgrond. De verbeterde ontwatering heeft bodemdaling van het veen tot gevolg, de voormalige wadkreken komen nu als kreekruggen zichtbaar in het landschap te liggen.

Deze hoger gelegen, zandige ruggen worden als occupatiebasis gebruikt wat een kenmerkend onregelmatig verkavelingspatroon oplevert. Het veenmoeras wordt blok voor blok ingedeeld in lange smalle percelen (het natte gebied vergt een dicht netwerk van sloten om af te wateren); het slagenlandschap. Elk blok wordt omringd door een kade om de toestroom van water van buitenaf tegen te gaan. Zo ontstaan polders met een fijnmazig netwerk van sloten, omringd door boezemkanalen en kades. Occupatie wordt vanaf de middeleeuwen structureel. In de omgeving van het plangebied zijn hiervan diverse sporen gevonden.

verplicht

Overzicht indeling in polders en bijzondere objecten,

Bron:Historie en landschap van de Alkeet Binnenpolder, Alkeet- Buitenpolder, Broekpolder, Foppenpolder en Vlietlanden

Tot en met 1900 verandert er nauwelijks iets aan dit landschap. In de naoorlogse periode wordt het land heringericht ten behoeve van een optimaal landbouwkundig functioneren. Bedrijven worden geherstructureerd en opgeschaald. Tegelijkertijd vindt een explosieve uitbreiding van woningbouw, industrie- en bedrijventerreinen, havens, kassenbouw en infrastructuur plaats.

Om de openheid van Midden-Delfland te beschermen en de landbouw nieuwe kansen te bieden, wordt in 1977 de Reconstructiewet van kracht. Deze roept een halt toe aan de verstedelijking teneinde de openheid van het Midden Delflandgebied te sparen. Op de overgang van stad naar land worden uitgestrekte bos-, natuur- en recreatiegebieden ontwikkeld. De Aalkeet-Binnenpolder krijgt ten zuiden van de Zuidbuurt en de spoorlijn een beplanting met bos, gedeeltelijk ook op de opgespoten terreinen buitendijks (Oeverbos). Deze bebossing is vooral aangebracht om het zicht vanuit het gebied Midden-Delfland op de installaties van de petrochemische industrie in het Botlekgebied te beperken. Vanaf de Zuidbuurt beperkt deze bebossing echter tevens de herkenbaarheid van de op een geulafzetting gelegen boerderijstrook tussen de Zuidbuurt en de spoorlijn. Aanzienlijke gebieden, als de Vlietlanden, Foppenplas, Krabbeplas en Kraaiennest worden vernat. In het agrarisch gebied wordt een uitgebreid recreatienetwerk ontwikkeld en worden de ecologische kwaliteiten versterkt.

2.2 Ruimtelijke structuur en inrichting     

Door de karakteristieke, maar opgesloten ruimtes door de spoorlijn en bosopstanden, heeft de Alkeet Binnenpolder een duidelijke andere sfeer dan andere polders van Midden-Delfland. De Zuidbuurt vormt de scheiding met de Aalkeet Buitenpolder.

De Aalkeet Binnenpolder heeft vooral een extensieve recreatieve functie met een uitgebreidere creatieve routestructuur. Circa één derde deel van de polder bestaat nog uit (voormalige) veehouderijen, gesitueerd ten noorden van de spoorlijn. De meeste boerderijen hebben echter een nieuw en gevarieerd gebruik (wonen + bedrijf). De polder is vrij sterk bebost met jonge, mono-cultuur opstanden. Nog enkele kavels worden gebruikt voor (melk-) veehouderij. Centraal door de polder doorsnijdt de Hoekse Lijn het landschap. De spoorlijn zorgt voor een noord-zuid scheiding.

In de zuidwesthoek van de polder ligt de caravanstalling van de firma Poot. Deze is van de omgeving afgeschermd door opgaande bosopstanden, waardoor een groot deel van de bebouwing nauwelijks zichtbaar is. Dit bedrijf was reeds in het voorgaande bestemmingsplan (dat op 5 juni 1991 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 7 januari 1992 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is goedgekeurd) als stallingsbedrijf (bestemming Bedrijf) bestemd.

verplicht

Luchtfoto situatie 2020; op de voorgrond de kavel waar dit bestemmingsplan op ziet. Tevens te zien het werkterrein van de Blankenburgverbinding.

Bron: Poot Caravans

2.3 Planvoornemen     

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor de bouw van één bedrijfswoning ten behoeve van de firma Poot. Deze nieuwe bedrijfswoning is bedoeld ter vervanging van twee andere bedrijfswoningen die, met de komst van de Blankenburgverbinding geamoveerd moesten worden. Dit is ook de verklaring waarom de nieuwe bedrijfswoning aan de andere zijde van het bedrijfsperceel wordt gerealiseerd.

Hoewel het definitieve ontwerp van de nieuwe bedrijfswoning nog niet bekend is, zijn de ontwerpuitgangspunten wel helder. Deze worden bepaald door:

  • de ligging van de kavel aan een primaire waterkering;
  • de noodzaak tot verlegging van een watergang vanwege de noodzakelijke toegankelijkheid tot het naastgelegen perceel;
  • de noodzaak tot watercompensatie;
  • de bodemgesteldheid;
  • potentiële geluidhinder vanaf de Maassluissedijk.

Omdat een concreet bouwplan ontbreekt is er in dit bestemmingsplan voor gekozen te werken met een bestemmingsvlak waarbinnen de woning moet worden gerealiseerd.

In verband met de bodemgesteldheid alsmede de ligging naast de waterkering worden bodemingrepen zoveel als mogelijk voorkomen. De stobben van de gevelde bomen blijven in de grond zitten, de bodem wordt met een gebruikslaag van ca. 50 cm opgehoogd. Onregelmatige inklinking wordt daarbij aanvaardbaar. De kavel wordt niet gedraineerd en de woning wordt zo mogelijk kruipruimteloos gebouwd. De ophoging is vergund door de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD).

In de huidige situatie is de bodem reeds deels opgehoogd met uitkomende grond van de inmiddels gegraven watergang. Deze watergang is breder dan de gedempte watergang; dit ter compensatie van de toename van de oppervlakteverharding. Aan de buitenzijde van de kavel wordt een schouwpad gerealiseerd. Het verleggen van de watergang is vergund door de gemeente Vlaardingen en HHD.

Voor de bouw- en goothoogte van de woning wordt aangesloten op de bebouwing in de omgeving. De goothoogte is maximaal 5 meter, de bouwhoogte maximaal 8 meter. De woning wordt afgedekt met een kap. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 1500 m3. De woning wordt in eigen beheer gebouwd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In deze paragraaf wordt het relevante ruimtelijke beleid dat van toepassing is op het plangebied beschreven. Naast het ruimtelijke beleid geldt er ook nog sectoraal beleid. Dit wordt - voor zover noodzakelijk- beschreven in hoofdstuk 4 van deze toelichting.

3.1 Rijksbeleid     

Nationale omgevingsvisie

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie infrastrcutuur en ruimte (SVIR). De NOVI vloeit voort uit de Omgevingswet (Ow) en geeft beleidsmatige invulling aan de taken die onder de Ow zijn toebedeeld aan het Rijk. De NOVI doet beleidsuitspraken op hoofdlijnen; voor de beoogde ontwikkeling van de bedrijfswoning van de firma Poot zijn deze niet relevant.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Het Barro doet geen uitspraak over het plangebied.

Blankenburgverbinding

De Blankenburgverbinding (de nieuwe snelweg A24) gaat de verbinding vormen tussen de A15 (snelweg Rotterdam- Europoort) en de A20 (snelweg Rotterdam- Westland). Zowel de A15 als de A20 zijn zeer belangrijke snelwegen voor de ontsluiting van de haven van Rotterdam. respectievelijk de Greenport Westland. Al langer bleek er behoefte te zijn aan een verbinding tussen beide snelwegen. Uiteindelijk is, na een lange voorbereiding gekozen voor de Blankenburgverbinding met een tunnel onder Het Scheur richting Rozenburg. Op 28 maart 2016 is het Tracébesluit voor deze verbinding genomen. De werkzaamheden zijn inmiddels gestart, de planning is dat de verbinding vanaf 2024 gebruikt kan worden.

verplicht

Figuur: ligging Blankenburgverbinding Bron: Staatscourant

De Blankenburgverbinding ligt buiten de grenzen van het plangebied van dit bestemmingsplan. Echter, zoals eerder aangegeven in paragraaf 1.1 Aanleiding en doel, is het door de komst van de Blankenburgverbinding noodzakelijk gebleken twee bedrijfswoningen van de firma Poot te amoveren.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland     

3.2.1.1 Inleiding     

Het provinciale ruimtelijke beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie is vastgesteld op 20 april 2019, de Omgevingsverordening is vastgesteld op 20 februari 2019. Beide stukken lopen vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow), die naar verwachting op 1 juli 2022 in werking zal treden. Het doel van de Ow is een integrale benadering en afweging van het totaal aan beleid en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving. Daarbij wordt een duidelijk onderscheid aangebracht tussen beleid (visie) en regelgeving (in geval de provincie; een verordening).

De provincie Zuid-Holland heeft met de vaststelling van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening al het sectorale ruimtelijke beleid en alle sectorale regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving zoveel als thans wettelijk mogelijk in deze twee stukken ondergebracht.

3.2.1.2 Omgevingsvisie     

In de Omgevingsvisie heeft de provincie de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur aan de hand van de volgende thema's uitgewerkt:

  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via HOV verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.

De sturingsfilosofie is daarbij gericht op ruimte voor ontwikkeling, met borging van kwaliteit. De basisgedachte daarbij is dat er vanuit het provinciale belang naar de opgave wordt gekeken. Daarbij gaat het om de vraag welke gebied het betreft en is er ruimte voor maatwerk, tenzij er goede redenen zijn om te werken met een generieke regeling.

Kwaliteitskaart

Voor wat betreft het plangebied bevat wijst de omgevingsvisie het gebied aan als een gebied waar versterking en behoud van de ruimtelijke kwaliteit voorop staat. Door middel van een ruimtelijke kwaliteitskaart, onderverdeeld in diverse thematische lagen, is de ruimtelijke kwaliteit beschreven en wordt richting gegeven aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Op het plangebied zijn de volgende thematische lagen van toepassing:

Laag van de ondergrond, rivierdeltacomplex

De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen, veenlandschappen

De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid.

Ontwikkelingen dragen bij aan het bewaren van de diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen en dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden. Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Laag van de beleving, recreatie

Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.

Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden en dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen. Ontwikkelingen behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.

Gebiedsprofiel Midden Delfland

Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel van Midden Delfland. Het gebiedsprofiel is richtinggevend en uitdrukkelijk niet bedoeld als ruimtelijk beleid. Het gebiedsprofiel Midden Delfland is op 17 april 2012 vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten.

Midden-Delfland behoort tot de 16 topgebieden cultuurhistorie van Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. Naast historisch landschappelijke waarden komen ook archeologische waarden en historisch-stedenbouwkundige kwaliteiten van hoge tot zeer hoge waarde in grote mate voor.

Algemene richtlijn voor het topgebied provinciaal landschap Midden-Delfland is continuïteit van karakter. Dit houdt onder andere in dat de samenhang tussen alle onderdelen van het gebied (boezem, polder, linten, enzovoorts) behouden en versterkt wordt en dat nieuwe ontwikkelingen de bestaande ruimtelijke eenheden, die samenhangen met de verschillende polders, als leidraad nemen.

3.2.1.3 Omgevingsverordening     

In de omgevingsverordening is het plangebied aangemerkt als 'ruimtelijke kwaliteit en bescherming categorie 2', tevens groene buffer, tevens recreatiegebied. De Omgevingsverordening stelt hierover het volgende (artikel 6.9):

"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid."

verplicht

Uitsnede verbeelding provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland

Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Op grond van de criteria van de ruimtelijke kwaliteitskaart moet worden geconstateerd dat niet kan worden voldaan aan alle voorwaarden. Een lengtesloot wordt deels gedempt, de nieuwe bedrijfswoning ligt in een aangewezen recratiegebied en binnen een veenweidepolder. Daarnaast ligt de nieuwe bedrijfswoning buiten een bestaande bebouwingsstructuur. Dit houdt echter niet in dat deze ontwikkeling niet mogelijk is. In de provinciale omgevingsverordening is ruimte voor maatwerk:

"Artikel 6.34 Afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk

Een bestemmingsplan kan voorzien in een bestemming waarbij in relatief beperkte mate wordt afgeweken van de regels in deze afdeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de desbetreffende regels."

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de eisen voor wat betreft toepassing van maatwerk. Daarbij spelen de volgende afwegingen een rol:

  • de totale omvang van het plangebied is slechts circa 1500 m2; daarvan wordt een circa de helft bebouwd;
  • de lengtesloot wordt voor een klein deel gedempt, voor het overige blijft deze behouden;
  • de nieuwe bedrijfswoning wordt direct naast, en aansluitend op, het bestaande bedrijfsperceel gerealiseerd;
  • de nieuwe bedrijfswoning heeft een groene inpassing doordat aan de noord- en westzijde van de bedrijfswoning sprake is van bestaand bosgebied; aan de oostzijde ligt bestaande bedrijfsbebouwing;
  • de nieuwe bedrijfswoning is met een goothoogte van 5 m en een nokhoogte van 8 m op gelijke of lagere hoogte dan de aansluitende bedrijfsbebouwing; het zicht vanaf de Maassluisedijk zal niet onevenredig worden aangetast.

verplicht

Zicht vanaf de Maassluisedijk op het plangebied

Bron: Google Earth

De gemeente Vlaardingen heeft aangegeven mee te werken aan de toepassing van maatwerk voor deze situatie. De provincie Zuid-Holland heeft ingestemd met het toepassen van maatwerk in deze situatie.

3.3 Gemeentelijk beleid     

Toekomstvisie Vlaardingen 2020-2040

De toekomstvisie Vlaardingen is tot stand gekomen na een uitgebreide consultatie met de Vlaardingse bevolking. Op basis hiervan zijn vier ambities voor de toekomst geformuleerd:

  • Ambitie 1: Vlaardingen is sociaal en veilig;
  • Ambitie 2: Vlaardingen een woonstad voor iedereen;
  • Ambitie 3: Vlaardingen als innovatieve opleider;
  • Ambitie 4: De Vlaardingse binnenstad leeft.

De gemeente Vlaardingen kan deze ambities niet eigenstandig realiseren. Bewoners en bedrijven worden uitdrukkelijk uitgenodigd mee te denken en te werken. De toekomstvisie is dan ook mede bedoeld om uit te nodigen en te inspireren.

De realisatie van deze ambities leidt in 2040 tot een aantrekkelijk woon-, leef-, en werkklimaat voor de gehele bevolking: Vlaardingen is gezellig, met een hechte gemeenschap die voor elkaar klaar staat.

Doordat men elkaar kent en ontmoet voelen inwoners zich veilig in Vlaardingen. Inwoners van alle leeftijden en achtergronden wonen in gemixte wijken. Er is een breed woningaanbod voor alle doelgroepen. Ook zijn er in 2040 meer huur- en koopwoningen voor inwoners met een hoger inkomen. Ondanks de verdichting is en blijft de Broekpolder vrij van nieuwe woonvormen. Ook in de woonwijken is veel aandacht voor groen. Groene lopers verbinden het Liesveld met de Broekpolder en Krabbeplas.

Vlaardingen hoeft geen koploper op het gebied van een innovatieve energietransitie te zijn, maar doet wel mee met de rest van Nederland. Duurzame initiatieven van inwoners en bedrijven worden gestimuleerd. Vlaardingen staat bekend als belangrijke mbo-stad met een jongerencampus.

De Vlaardingse economie bestaat niet uit grootschalige bedrijvigheid en industrie, maar uit veelzijdige ondernemers met kleine en middelgrote bedrijven. Het lokale bedrijfsleven werkt nauw samen met onderwijs, onderzoek en overheid. Veel inwoners werken in de regio, daarom zijn er goede en duurzame OV verbindingen met onder andere Rotterdam.

Vlaardingen is de fietshoofdstad van de regio en heeft zich gericht op het verbeteren van de fietspaden en fietsveiligheid. De binnenstad kenmerkt zich door dynamiek, is multifunctioneel en naast winkels gevuld met terrassen, restaurants en woningen. De leegstand is opgelost doordat de binnenstad de afgelopen jaren compacter is geworden. Het vormt de huiskamer van de stad, waar Vlaardingers elkaar ontmoeten. Ook dagtoeristen komen graag naar het centrum.

In de toekomstvisie wordt benadrukt dat initiatieven moeten passen bij de schaal en aard van Vlaardingen; een stad met een dorps karakter. Betrokkenheid door en voor de bewoners moet daarbij voorop staan en het creëren van een breed draagvlak voor initiatieven wordt als voorwaardelijk beschouwd.

De toekomstvisie doet geen specifieke uitspraken over de locatie van de Firma Poot of initiatieven als sloop/ nieuwbouw van bestaande bedrijfswoningen.

Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020

In oktober 2003 heeft de gemeente Vlaardingen de Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 vastgesteld. In deze schets worden de ontwikkelingen en trends tot 2020 beschreven, waarbij wordt beschouwd welke ruimtelijke consequenties dit heeft voor Vlaardingen en welke ruimtelijke keuzes worden gemaakt. Resultante van deze schets is de 'agenda 2020' waarin de ruimtelijke beleidsuitganspunten zijn neergelegd:

  • Versterken stedelijke groenstructuur
  • Herwaardering Cultuurhistorie
  • Vergroten differentiatie woonmilieus
  • Spreiden van zorgvoorzieningen
  • Versterken stadsranden en de Broekpolder
  • Anticiperen op ontwikkeling hoofdinfrastructuur
  • Stabiliseren of vergroten werkgelegenheid

Over de locatie van de Firma Poot zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen.

3.4 Conclusie     

Het bestemmingsplan past binnen het Rijks- en gemeentelijk beleid. Voor wat betreft de het provinciale beleid past dit plan in principe niet. Daarom wordt, in afstemming en overeenstemming met de provincie Zuid-Holland in dit geval toepassing gegeven aan de maatwerkregeling in de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

4.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)     

4.1.1 Inleiding, wettelijk kader en beschouwing     

De nationale m.e.r.-regelgeving is een uitvloeisel van een tweetal Europese richtlijnen: de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn (Strategische milieubeoordeling). De implementatie van deze Europese richtlijnen is aan te treffen in:

  • paragraaf 2.2, hoofdstuk 7 en paragraaf 14.2 van de Wet milieubeheer;
  • het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.)

Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER (Milieueffectrapport) moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang te kijken of in de betreffende ontwikkeling een activiteit is opgenomen als genoemd in de bijlage van het Besluit m.e.r.

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat er voor categorieën uit bijlage C direct sprake is van een m.e.r.-plicht, wanneer de activiteiten de genoemde drempelwaarden overstijgen. Bij projecten met een programma boven de drempelwaarden in bijlage D moet eerst beoordeeld worden of er een m.e.r. noodzakelijk is. Dat geldt ook voor projecten die vallen onder een categorie in bijlage D, met een programma onder de drempelwaarde, al is de omvang en opbouw van een dergelijke beoordeling bij die laatste gevallen vormvrij. Voor projecten die vallen onder bijlage D is dus pas na het uitvoeren van een (vorm-vrije) m.e.r.-beoordeling duidelijk of er een MER moet worden opgesteld.

4.1.2 Conclusie     

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van één bedrijfswoning mogelijk. Dit initiatief is dermate klein dat op voorhand kan worden gesteld dat er geen noodzaak is voor het opstellen van MER, het uitvoeren van een m.e.r. beoordeling of het uitvoeren van een vormvrije m.e.r. beoordeling.

4.2 Verkeer     

4.2.1 Inleiding     

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

4.2.2 Beschouwing     

Verkeersproductie en ontsluiting

De nieuwe bedrijfswoning is bedoeld ter vervanging van twee gesloopte bedrijfswoningen. Er is dan ook geen sprake van een toename van het verkeer. Voor wat betreft de ontsluitingssituatie zal deze in de toekomst anders worden vormgegeven als gevolg van de aanleg van de Blankenburgverbinding. Hiervoor wordt verwezen naar onderstaande figuur. In donkergrijs de nieuwe ontsluiting. Ter vergelijking met de huidige situatie wordt verwezen naar de luchtfoto in paragraaf 1.3 Ligging en begrenzing plangebied. De afrit vanaf de dijk wordt circa 100 m westelijk verplaatst, waarna vanaf daar een nieuwe ontsluiting naar het bedrijfsperceel wordt gerealiseerd.

Terzijde wordt opgemerkt dat onderstaand figuur uit 2016 stamt. De aangegeven watergang (lichtblauw) parallel aan de nieuwe ontsluiting van de bedrijfskavel wordt - voor zover deze is gelegen op de gronden binnen het plangebied van dit bestemmingsplan- nu om de kavel van de nieuwe bedrijfswoning gelegd zoals beschreven in paragraaf 2.3 Planvoornemen.

verplicht

Uitsnede ontwerp Blankenburgtracé 2016

Bron: Rijkswaterstaat

Parkeren

Tot 1 juli 2018 verliep toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen via de gemeentelijke bouwverordening. Dit is door een wijziging van de Woningwet niet langer mogelijk. Van gemeenten wordt verwacht dat de parkeernormen voortaan worden opgenomen in het bestemmingsplan. De gemeente Vlaardingen heeft daarom de 'Beleidsregel parkeren 2019' vastgesteld en vervolgens een zogenaamd 'paraplubestemmingsplan' opgesteld waarbij voor alle bestemmingsplannen in Vlaardingen deze beleidsregel zal gelden. Het Paraplubestemmingsplan Parkeren is in februari 2020 vastgesteld door de raad van de gemeente Vlaardingen. Belangrijk is om op te merken dat hierbij gebruik wordt gemaakt van een zogenaamde 'dynamische verwijzing'. Mocht de Beleidsregel parkeren 2019 op enig moment worden aangepast, dan werkt deze aanpassing direct door in alle bestemmingsplannen.

Uitgangspunt bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen door de gemeente Vlaardingen is dat:

  1. de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt gerealiseerd, danwel;
  2. dat parkeerplaatsen binnen de grenzen van het plangebied gerealiseerd worden (gebruik makend van reeds gebouwde parkeervoorzieningen), zo nodig;
  3. aangevuld met mogelijk gebruik van reeds bestaande parkeerplaatsen in de openbare ruimte.

Op basis van de Beleidsregel parkeren wordt voor een woning met een oppervlak van meer dan 150 m2 in het buitengebied rekening gehouden met een gemiddelde parkeerbehoefte van 2,2. Er is in het plangebied ruim voldoende plaats om te voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein zodat kan worden voldaan aan het gemeentelijke uitgangspunt om parkeren op eigen terrein te voorzien en volledig kan worden voorzien in de parkeerbehoefte.

4.2.3 Conclusie     

Dit bestemmingsplan zal niet leiden tot extra verkeersbewegingen. De ontsluitingssituatie wijzigt weliswaar, maar dit heeft geen gevolgen voor de bereikbaarheid van de bedrijfskavel. In het plangebied is voldoende ruimte voorhanden om op eigen terrein te voorzien in de parkeerbehoefte. In dit bestemmingsplan is de planregeling uit het Paraplubestemmingsplan Parkeren overgenomen.

4.3 Luchtkwaliteit     

4.3.1 Inleiding en wettelijk kader     

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  1. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of;
  2. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  3. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
  4. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.3.2 Beschouwing     

Het onderhavige plan omvat de mogelijkheid tot de bouw van één bedrijfswoning. Een dergelijke ontwikkeling is in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Daarom mag hier worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” zal verslechteren. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluidhinder     

4.4.1 Inleiding     

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Hogere waarden

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd. Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

Regionaal afsprakenkader geluid en ruimtelijke ontwikkeling (2015)

In 2015 hebben de gemeenten en belangengroepen in de regio Rijnmond, die te maken hebben met industrielawaai een convenant afgesloten met hierin opgenomen procesafspraken over hoe om te gaan met industrielawaai en ruimtelijke ontwikkeling. Voor wat betreft kleinere ontwikkelingen binnen de geluidszone (minder dan 20 woningen) is het afsprakenkader vrij beperkt. Gemeenten moeten de zonebeheerder hierover tijdig inlichten. Relevant voor dit bestemmingsplan is dat het afsprakenkader in principe uitgaat van de stad- en milieubenadering (zie hiervoor verder de onderstaande paragraaf), maar dat dit bij kleinere ontwikkelingen niet is voorgeschreven.

Hogere waarden beleid gemeente Vlaardingen (2016)

De gemeente Vlaardingen heeft in november 2016 het hogere waarden beleid vastgesteld. Dit beleid is van toepassing op situaties waarin de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai of railverkeerslawaai wordt overschreden, maar waar nog wel een beroep kan worden gedaan op het vaststellen van hogere waarden. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat dit beleid niet ziet op industrielawaai. De voorwaarden waaronder hogere waarden door de gemeente Vlaardingen worden vastgesteld zijn:

Bij het vaststellen van een hogere waarden besluit worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • minimaal één geluidluwe zijde of loggia;
  • een geluidluwe buitenruimte (tuin/balkon);
  • de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidluwe zijde.

Voor alle voorwaarden geldt dat een gelijkwaardig of beter alternatief (minimaal dezelfde effecten) ook mogelijk is.

De grenswaarde voor een geluidluwe gevel of buitenruimte is 53 dB (exclusief aftrek) voor wegverkeerslawaai, 55 dB voor railverkeerslawaai. Voor wegverkeerslawaai betekent dit dat de geluidbelasting van alle wegen tezamen (ook de 30 km/uur-wegen) op de gevel maximaal 53 dB mag zijn, wil er sprake zijn van een geluidluwe gevel.

Bij het vaststellen van hogere waarden is het belangrijk dat de geluidssituatie bij de geluidluwe zijde niet wordt verstoord door ander geluid, zoals parkeren op binnenterreinen of een speelplaats van een school.

Naast de geluidluwe gevel en buitenruimte worden voorwaarden gesteld aan de indeling van de geluidgevoelige ruimten in een woning. De voorwaarde is dat de meeste slaapkamers aan de geluidluwe zijde of het geluidluwe balkon of de geluidluwe loggia zijn gelegen. Het voldoen aan de wettelijke binnenwaarden is vaak niet voldoende voor het voorkomen van geluidhinder en slaapverstoring, met name bij geopende ramen in geluidgevoelige ruimten

De Wet geluidhinder stelt dat burgemeester en wethouders alleen hogere waarden kunnen toekennen indien de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Voor het hogere waardenbeleid is er daarom gekozen hierbij aan te sluiten en het beleid voor het vaststellen van hogere waarden af te stemmen op de hoogte van de optredende gecumuleerde hindergewogen geluidbelasting van alle bronnen tezamen. De grenswaarde voor een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting is bepaald op 70 dB.

Overzicht beleidsafweging vaststelling hogere grenswaarden (Lden)

Wegverkeerslawaai Voorwaarden
49 - maximale hogere waarde (afhankelijk van de situatie) minimaal één geluidluwe zijde of loggia
een geluid luwe buitenruimte (tuin/ balkon);
de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidluwe zijde.
Of gelijkwaardig of beter alternatief.
Railverkeerslawaai Voorwaarden
56 - 68 dB minimaal één geluidluwe zijde of loggia
een geluidluwe buitenruimte (tuin/ balkon)
de meeste slaapkamers gesitueerd aan de geluidluwe zijde
Of gelijkwaardig of beter alternatief

Dove gevel

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 4 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

In het hogere waardenbeleid van de gemeente Vlaardingen is ook aandacht besteed aan dove gevels. De gemeente is daar geen voorstander van. Het zoeken naar andere oplossingen, zeker bij grote omvangrijke bouwprojecten, heeft de voorkeur boven het gebruik van dove gevels. De consequentie van een dove gevel is dat de ruimte aan de buitenzijde van een dergelijke gevel niet als ‘buitenruimte (tuin, terras, balkon) kan worden aangemerkt. Bijvoorbeeld een loggia met een schuifraam valt binnen deze definitie. De loggia zelf is een niet geluidgevoelige buitenruimte. De geluidgevoelige ruimte is daarachter gesitueerd. Ventilatieopeningen zijn niet toegestaan. De ventilatie zal op een andere wijze moeten worden gerealiseerd. In de Handreiking bouwen op geluidbelaste locaties zijn voorbeelden opgenomen wat kan worden beschouwd als een dove gevel.

4.4.1.1 Wegverkeerslawaai     

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) is elke weg voorzien van een wettelijke geluidszone. De geluidsimmissie van een verkeersweg is afhankelijk van het aantal rijstroken en ook van de aard van de omgeving. Daarom heeft een geluidszone langs een weg niet een standaardbreedte. In art. 74 Wgh wordt de omvang van de zone voor de verschillende situaties aangegeven.

  • Voor een weg, niet zijnde een auto(snel)weg, binnen de bebouwde kom:
    1. bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 meter
    2. bestaande uit een of twee rijstroken of een of meer sporen: 200 meter
  • Voor een weg buiten de bebouwde kom en voor een auto(snel)weg:
    1. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
    2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
    3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter

Art. 74 Wgh spreekt over stedelijk en buiten stedelijk gebied en niet over binnen en buiten de bebouwde kom. Een zone van een auto(snel)weg is altijd buiten stedelijk ongeacht of de zone binnen of buiten de bebouwde kom ligt.

De zone strekt zich uit vanaf de as van de weg tot de vermelde breedte aan weerszijden van de weg. De ruimte boven en onder de weg behoort tot de zone.

De Wet geluidhinder gaat uit van een voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Voor buiten stedelijk verkeer is een hogere waarde toelaatbaar van 53 dB. In art. 110g van de Wet geluidhinder is aanvullend gesteld dat een correctie mag worden toegepast voor toekomstige ontwikkeling van de geluidsbelasting. Voor wegen met een snelheid tot 70 km/uur is de correctie 5 dB. Voor wegen met een snelheid vanaf 70 km/uur is de standaard correctie 2 dB.

Hogere waarden wegverkeerslawaai

Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde dan staat de Wgh op basis van art. 83 lid 1 en 2 een maximale grenswaarde toe 53 dB voor woningen in een buiten stedelijke omgeving. Voor woningen in het buitengebied kan de hogere waarde maximaal 53 dB bedragen volgens artikel 83, lid 1.

4.4.1.2 Railverkeerslawaai     

Voor railverkeerslawaai wordt de wettelijke zone bepaald door de hoogte van het zogenoemde geluidproductieplafond dat in 2014 is vastgesteld bij Ministerieel besluit. Bij een productieplafond gaat het om een maximaal geluidsniveau op beoordelingspunten die op 50 m afstand van het spoor zijn gelegen. De maximale zonebreedte bedraagt 600 m als het productieplafond niet hoger is dan 74 dB. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer is hoger dan het geluid van wegverkeer en bedraagt Lden = 55 dB (andere hinderbeleving dan wegverkeer).

Uit het geluidregister spoor blijkt dat ter hoogte van het bouwplan het geluidproductieplafond voor de beoordelingspunten op 50 m afstand van het spoor 58-59 dB bedraagt.

4.4.1.3 Industrielawaai     

Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).

Voor geluid van grote industrieterreinen gaat de Wet geluidhinder uit van beoordeling van het geluid op basis van een geluidszone rond een industrieterrein. Op de grens van de geluidszone mag het totale geluid van alle bedrijven samen niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde (50 dB(A) overdag, 45 dB(A) in de avond- en 40 dB(A) in de nachtperiode).

Hogere waarden industrielawaai

Voor woningen gelegen in het gebied tussen het industrieterrein en de grens van de geluidszone is een hogere waarde toelaatbaar. De standaard toelaatbare grenswaarde bedraagt 50 dB(A). Voor industrieterreinen met zeehavengebonden activiteiten staat de wet geluidhinder een hogere waarde van 60 dB(A) toe (art. 50 en 60 Wgh; zeehavennorm). Bij vervangende nieuwbouw is, onder voorwaarden, eventueel een hogere waarde tot 65 dB(A) mogelijk (artikel 61 Wgh).

Het hogere waardenbeleid van de gemeente Vlaardingen heeft zoals gezegd geen betrekking op industrielawaai. De gemeente Vlaardingen ziet voor wat betreft het vaststellen van hogere waarden voor industrielawaai af van het toepassen van de zeehavennorm als neergelegd in artikel 50 Wgh en gaat bij een hogere geluidbelasting dan 55 dB(A) direct over op de Interimwet stad-en-milieubenadering. Met deze wet kan, onder bepaalde voorwaarden, worden afgeweken van de maximale hogere waarden uit de Wet geluidhinder.

Geluidsnormen Activiteitenbesluit en richtlijnen 'Bedrijven en milieuzonering'

Voor niet-vergunningplichtige bedrijven die niet zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein is op basis van de Wet milieubeheer het Activiteitenbesluit van toepassing. In artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit worden de grenswaarden voor de gemiddelde en piekgeluidsniveaus gegeven.

verplicht

Naast de wettelijke regelgeving voor gezoneerde industrieterreinen en overige bedrijven is er nog de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlands Gemeenten. Deze richtlijn geeft voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen richtafstanden op het gebied van o.a. geur, stof, geluid en gevaar. Voor opslaggebouwen adviseert de richtlijn een standaard afstand van 30 m vanwege geluid. Bouwen binnen deze afstand is op basis van deze richtlijn wel mogelijk op basis van akoestisch onderzoek.

4.4.2 Onderzoek     

4.4.2.1 Uitgangspunten     

Door ARDEA acoustics & consult is akoestisch onderzoek uitgevoerd (ARDEA acoustics & consult v.o.f., Poot Caravans, Bouwlocatie bedrijfswoning: akoestisch onderzoek, 3133KBB9.003, 2 December 2019, Definitief, zie verder Bijlage 1 Akoestisch onderzoek, en ARDEA acoustics & consult v.o.f., Afscherming geluid industrieterrein Botlek-Bernis door Zeedijk Notitie 3133KBB9.005, d.d.10 Augustus 2020, zie verder Bijlage 2 Aanvullend akoestisch onderzoek)

In dit rapport wordt het geluid beoordeeld van:

  • Wegverkeer Blankenburgverbinding A24;
  • Wegverkeer A15/A20
  • Wegverkeer Maassluissedijk;
  • Industrielawaai industrieterrein Botlek-Pernis;
  • Industrielawaai industrieterrein Vlaardingen;
  • Bedrijfsgeluid Stalling de Schaapskooi;
  • Railverkeerslawaai Hoekse Lijn.
4.4.2.2 Onderzoek wegverkeerslawaai     

Blankenburgverbinding A24

Er is een berekening gemaakt van de geluidsbelasting van het verkeer via de nieuwe Blankenburgverbinding. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting niet hoger is dan 43 dB bij beoordeling op 1.5 m hoogte en niet hoger dan 47 dB op 5 m hoogte. De berekende waarden zijn daarmee lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Wegverkeer A15/ A20

Ten noorden van het perceel ligt het tracé van Rijksweg A20 op ca. 1600 m afstand. Aan de zuidzijde loopt de A15 op een afstand van ca. 2000 m. Gezien deze grote afstanden is het geluid van deze snelwegen niet relevant om te beoordelen.

Wegverkeer Maassluissedijk

Bij de berekening is een correctie van 5 dB toegepast op basis van art. 110g Wet geluidhinder. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting uitkomt op 46-48 dB bij beoordeling op de begane grond.

Bij beoordeling op de 1e verdieping varieert de geluidsbelasting van 51 dB voor de punten gelijk met de rooilijn van de bestaande woning naar 49 dB voor de rekenpunten midden op de kavel en 48/49 dB voor de punten helemaal achter op de kavel. Dit betekent dat bij realisatie van de bedrijfswoning zowel voor een plan vooraan op de kavel als midden op de kavel een hogere waarde wegverkeerslawaai dient te worden vastgesteld.

4.4.2.3 Onderzoek railverkeerslawaai     

Voor de beoordeling van railverkeer wordt gewoonlijk uitgegaan van een railverkeer-computermodel op basis het reken- en meetvoorschrift geluid 2002, hoofdstuk 4. Een gedetailleerde modelberekening voor deze situatie heeft geen toegevoegde waarde: bij een geluidproductieplafond van 58-59 dB op 50 m afstand van het spoor mag verwacht worden dat het geluid op 300 m afstand van het spoor niet hoger zal zijn dan ca. 50 dB en dus significant lager dan de streefwaarde van 55 dB.

Ter controle van deze verwachting is een berekening gemaakt met het geomilieumodel wegverkeerslawaai waarbij de spoorlijn is ingevoerd als trambaan op een baanlichaam van 2 m hoog met ballastbed. Uit de berekeningen blijkt allereerst dat het model op de GPP-punten een waarde van 58-59 dB berekend conform het geluidregister. Ter plaatse van de bouwlocatie is de geluidsbelasting maximaal 48 dB bij beoordeling op 5 m hoogte en 45 dB op 1.5 m hoogte. Deze waarde is lager dan de hiervoor verwachtte waarde van ca. 50 dB vanwege de afscherming door de bedrijfsgebouwen. De berekende geluidsbelasting is daarmee significant lager dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

4.4.2.4 Onderzoek industrielawaai     

Botlek-Pernis

Voor het geluid vanwege het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis is contact opgenomen met de zonebeheerder van de omgevingsdienst DCMR. De zonebeheerder heeft aangegeven dat voor beoordeling kan worden uitgegaan van het regionaal afsprakenkader geluid van juli 2015. Uit de zonekaart, die deel uitmaakt van het afsprakenkader blijkt dat het plangebied is gelegen tussen de 56 en 57 dB(A) contourlijn. Voor de bouwlocatie betekent dit dat rekening moet worden gehouden met een geluidsbelasting van maximaal 57 dB(A) etmaalwaarde. Deze waarde is lager dan de maximaal toelaatbare waarde van 60 dB(A) op basis van de zeehavennorm.

Zoals aangegeven hanteert de gemeente Vlaardingen de zeehavennorm echter niet. Dit houdt in dat op basis van de eerste berekening geen hogere waarden voor industrielawaai verleend zouden kunnen worden. Naar aanleiding van overleg met de zonebeheerder is ervoor gekozen om de lokale situatie nauwkeuriger te modelleren, rekening houdend met de afschermende werking van de dijk ter plaatse.

Voor het aanvullende onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2 Aanvullend akoestisch onderzoek. Op basis van dit aanvullende onderzoek blijkt dat de gevelbelasting als gevolg van industrielawaai maximaal 55 dB(A) bedraagt. Op de achtergevel is sprake van een maximale geluidbelasting van 49 dB(A).

Industrieterreinen Vlaardingen

Voor de industrieterreinen Vulcaanhaven, Wilhelminahaven, Klein-Vettenoord en het Scheur te Vlaardingen is er ook een industriële geluidszone. Het plangebied valt buiten de 50 dB(A) contour. Verdere beoordeling is niet nodig.

Caravanstalling De Schaapskooi

Direct naast het perceel bevindt zich caravanstalling de Schaapskooi. Het bedrijf biedt de mogelijkheid voor stalling van caravans, campers, vouwwagens en (klassieke) auto's. De stalling is geopend van 1 april tot 31 oktober in de dagperiode van 8.00-18.00 uur op maandag t/m vrijdag en van 8.30-16.00 uur op zaterdag. Uit berekeningen blijkt dat de gemiddelde geluidsniveaus vanwege de huidige bedrijfsvoering niet hoger zijn dan 38 dB(A) overdag en 40 dB(A) in de avondperiode. Bij eventuele toekomstige werkzaamheden in de huidige stallingsloods neemt het gemiddeld geluid in de dagperiode toe tot 41 dB(A). Deze waarden zijn significant lager dan de grenswaarden op basis van het Activiteitenbesluit en voldoen zelfs ook nog aan streefwaarden voor een rustige woonwijk zoals beschreven in de VNG notitie Bedrijven en milieuzonering. Gezien deze uitkomst behoeft de bouw van de bedrijfswoning geen belemmering te zijn voor de huidige en toekomstige bedrijfsactiviteiten van de Schaapskooi.

4.4.2.5 Aanvullend onderzoek november 2021     

In de bovenbeschreven onderzoeken was voor de locatie van de woning uitgegaan van een bouwvlak voor de bedrijfswoning op het noordelijk deel van de kavel. De plannen zijn daarna gewijzigd, in die zin dat de nieuwe woning de rooilijn van de naastgelegen woning kan aanhouden. Hiermee komt de woning iets dichter op de weg te liggen. Daarom is gekeken in hoeverre de aangepaste locatie consequenties heeft met het oog op de te volgen hogere waardenprocedure wegverkeerslawaai. (ARDEA acoustics & consult v.o.f., Notitie 3133KBB9.006 d.d. 26 November 2021, zie Bijlage 3). De initieel berekende hogere waarde voor het wegverkeerslawaai bedraagt 52 dB(A) in tegenstelling tot de eerder berekende 51 dB(A). Voor het aspect industrielawaai heeft de verlegging van de rooilijn geen consequenties.

4.4.2.6 Aanvullend onderzoek november 2022     

Naar aanleiding van een zienswijze van het Havenbedrijf Rotterdam is aanvullend akoestisch onderzoek verricht. Hieruit is naar voren gekomen dat, met gebruikmaking van een zogenaamde 'dove gevel' en hogere waarden voor wegverkeerslawaai voldaan kan worden aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Hiervoor wordt verder verwezen naar Bijlage 4.

4.4.3 Beschouwing en afweging     

Op grond van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er op twee punten sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde:

  • als gevolg van wegverkeer over de Maassluissedijk (tot maximaal 52 dB);
  • als gevolg van de geluidszone van het industrieterrein Botlek-Pernis (tot maximaal 57 dB(A)).

Na overleg met DCMR en het Havenbedrijf blijkt er beleidsmatig geen ruimte te zijn voor het vaststellen van hogere waarden voor industrielwaai dan 51dB(A). De hogere waarden voor het wegverkeerslawaai zijn vastgesteld op 50 dB(A).

Dit houdt in dat ten behoeve van dit bestemmingsplan de woning moet worden voorzien van een dove gevel. Daarom wordt in dit bestemmingsplan de verplichting opgenomen om een dove gevel te realiseren voor de gevel(s) die naar de weg gericht is, of zijn. Mocht uit nader akoestisch onderzoek (bijvoorbeeld omdat de woning verder van de geluidbron wordt gerealiseerd) blijken dat alsnog kan worden voldaan aan de hogere grenswaarden), of aan de voorkeursgrenswaarde, dan kan van deze verplichting worden afgezien.

Hoewel de gemeente Vlaardingen geen voorstander is van dove gevels, is onder de gegeven omstandigheden een andere oplossing niet voorhanden. Zoals blijkt uit de beschrijving van het planvoornemen in paragraaf 2.3 Planvoornemen, is reeds rekening gehouden met een geluidluwe zijde. Ter juridische zekerstelling van de realisatie van deze geluidluwe zijde is in de planregels de verplichting opgenomen hierin te voorzien.

Het hogere waarden besluit is opgenomen in Bijlage 5 Besluit hogere waarden.

4.4.4 Conclusie     

Ten behoeve van de realisatie van dit bestemmingsplan is noodzakelijk hogere grenswaarden vast te stellen voor het wegverkeerslawaai als gevolg van de Maassluisedijk tot maximaal 50 dB. In het bestemmingsplan wordt voorzien in een regeling ter zekerstelling van een geluidluwe zijde.

Voor industrielawaai zijn hogere waarden vastgesteld tot maximaal 51 dB(A). Echter, primair moet worden voorzien in een dove gevel. Van de hogere waarde voor industrielawaai kan alleen gebruik worden gemaakt als uit nader onderzoek blijkt dat dit akoestisch mogelijk is.

4.5 Geurhinder     

4.5.1 Inleiding     

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geur uitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geur belasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geur belasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.

Voor geurhinder door industrie en bedrijven gelden planologisch gezien geen wettelijke kaders. Deze vorm van geurhinder maakt deel uit van de methode 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).

Voor geurhinder door veehouderijen gelden deels andere regels. Voor veehouderijen gelden de Wet Geurhinder en Veehouderij en het Besluit landbouw milieubeheer. In het Besluit landbouw zijn afstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen een veehouderij en een geurgevoelig object. Afhankelijk van de aard van het agrarisch bedrijf en het type geurgevoelig object kan deze afstand 20, 50 of 100 meter bedragen.

4.5.2 Beschouwing     

Voor zover bekend zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen veehouderijen gelegen met een geurcirkel die reikt tot in het plangebied.

Voor wat betreft omliggende bedrijvigheid geldt dat de caravanstalling De Schaapskooi geen geurhinderlijk bedrijf is. De afvalwaterzuivering (AWZI De Groote Lucht) aan de rand van Vlaardingen ligt op ruim 1,5 km afstand van het plangebied. Voor zover bekend valt het plangebied buiten de geurcontour van deze AWZI.

Binnen de regio Rijnmond is regelmatig sprake van geuroverlast als gevolg van industriële activiteiten in de haven, het Botlekgebied en Pernis.

De provincie Zuid- Holland heeft beleid vastgesteld voor geurhinder door bedrijven in het Rijnmondgebied. Dit beleid is op 22 januari 2019 geactualiseerd. Kern van dit beleid is dat de geurhinder door bedrijven door middel van technische maatregelen wordt voorkomen en dat het aantal gehinderden niet toeneemt.

Er worden in het kader van de vergunningverlening voor geurhinderlijke bedrijven in drie stappen gewerkt:

  • Maatregelniveau I: 'buiten de terreingrens mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn'.
  • Maatregelniveau II: 'ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geur afkomstig van de inrichting waarneembaar zijn'.
  • Maatregelniveau III: 'ter plaatse van een geurgevoelige locatie mag geen geuroverlast veroorzaakt worden door de inrichting'

In de praktijk streeft de DCMR namens de Provincie Zuid-Holland naar het realiseren van maatregelniveau I en valt slechts in specifieke situaties waar dit niveau niet haalbaar blijkt terug op maatregelniveau II.

Geurhinder laat zich uitdrukken in aantal geureenheden per kubieke meter (Ge/m3).In het algemeen wordt in Nederland bij geurbeoordeling ervan uitgegaan dat bij een geurbelasting van minder dan 1 Ge/m3 als 98-percentiel sprake is van een goede milieukwaliteit, en dat bij een geurbelasting van meer dan 10 Ge/m3 als 98-percentiel sprake is van een onvoldoende kwaliteit. De relatie tussen geurbelasting en hinder wordt door locatiespecifieke factoren beïnvloed, zodat niet voor elke situatie dezelfde relatie tussen geurbelasting en geurhinder aanwezig is.

Hoeveel geurhinder optreedt is niet alleen afhankelijk van het aantal geureenheden, maar ook van de aard van de geur; de ene geur wordt als hinderlijker ervaren dan de andere geur. Dit is ook wel bekend als de hedonische waarde, die kwalitatief wordt vastgesteld. De provincie Zuid-Holland gaat bij de vaststelling van geuroverlast daarom vooral uit van de klachtensituatie die een goede indruk geeft van de hedonische waarde van een bepaalde geur. Er wordt in Rijnmond dus niet gewerkt met doelvoorschriften voor geur in de vergunning, die aangeven hoeveel geur in de (woon-)omgeving maximaal aanwezig mag zijn ten gevolge van een bedrijf zoals elders in Nederland gebruikelijk is. Wel wordt door middel van geuronderzoek de geurbelasting in kaart gebracht bij aanvang van een vergunningtraject, om zo inzicht te krijgen in de mogelijke toekomstige hoeveelheid geur in de omgeving.

De afgelopen jaren is sprake van een dalende trend in de hoeveelheid geur, hetgeen onder meer zichtbaar wordt uit het dalend aantal stankklachten, terwijl de hoeveelheid aan mogelijk geurveroorzakende activiteiten ongeveer gelijk bleef. Deze daling wordt toegeschreven aan toepassing van de aanpak van geur bij vergunningverlening volgens het vigerende geurbeleid in het Rijnmondgebied, en aan verdergaande ontwikkeling en toepassing van geurreductietechnieken, organisatorische maatregelen en monitoringstechnieken om beter grip te krijgen op diffuse en incidentele emissies.

4.5.3 Conclusie     

De voorgenomen bouw van de bedrijfswoning geldt als vervanging voor twee geamoveerde bedrijfswoningen. Dit houdt in dat het aantal gehinderden niet toeneemt. Daarom wordt deze ontwikkeling aanvaardbaar geacht.

4.6 Bodemkwaliteit     

4.6.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

4.6.2 Onderzoek     

In het kader van de grondverwerving door de firma Poot is, voorafgaand aan de overdracht, verkennend bodemonderzoek verricht door Stantec (Verkennend bodemonderzoek De Schaapskooi te Vlaardingen, Definitief, M18A0455, 14 november 2018, zie verder Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek. Bij dit onderzoek zijn de volgende bevindingen gedaan:

  • op het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Visueel is in het opgeboorde materiaal geen asbest aangetoond;
  • in het opgeboorde materiaal zijn geen bodemvreemde bijmengingen aangetroffen;
  • in de kleiige bovengrond zijn licht verhoogde gehalten cadmium, lood, molybdeen en zink gemeten;
  • in de kleiige ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het grondwater zijn licht verhoogde concentraties barium gemeten.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de locatie in milieuhygiënisch opzicht geschikt geacht voor de huidige en toekomstige bestemming. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

4.6.3 Conclusie     

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de locatie geschikt voor een bedrijfswoning. Nader onderzoek of sanering is niet aan de orde.

4.7 Externe veiligheid     

4.7.1 Inleiding     

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid (EV) berust op twee pijlers: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR heeft betrekking op de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met een gevaarlijke activiteit.

Het PR is afhankelijk van de afstand uit de risicobron en wordt als een lijn met gelijk risico weergeven op een kaart, de (iso) risicocontour. Het hanteren van een milieukwaliteiteis voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burgers in de omgeving van een risicovolle activiteit. De milieukwaliteiteis bestaat uit een grens- en richtwaarde voor nieuwe situaties en een saneringsgrenswaarde en streefwaarde voor bestaande situaties. De grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten als woningen en scholen. De grenswaarde voor kwetsbare objecten is de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten als niet te omvangrijke kantoren of en winkels. De grenswaarde voor PR bedraagt de kans per jaar op overlijden van 1 op 1.000.000 (10-6 per jaar of 10E-6 per jaar). De grenswaarde moet in acht worden genomen, van de richtwaarde kan goed gemotiveerd worden afgeweken. De grenswaarde geldt verder ook als streefwaarde voor bestaande situaties. De saneringsgrenswaarde bedraagt 10-5 per jaar.

Het GR is een maat voor de kans per jaar, dat door een incident bij een gevaarlijke activiteit, een groep mensen, die niet rechtstreeks bij die activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Voor het GR is dus niet de plaats maar het aantal dodelijke slachtoffers in combinatie met de kans daarop maatgevend.

4.7.2 Wettelijk kader     

De regelgeving voor externe veiligheid is neergelegd in diverse wetten en regels, die onderverdeeld worden in regels voor inrichtingen, transport over spoor, weg en water, en veiligheid rond buisleidingen.

Inrichtingen

Voor inrichtingen (bedrijven) zijn diverse regelingen van toepassing, afhankelijk van het type bedrijf en met welke stoffen wordt gewerkt:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
  • Activiteitenbesluit
  • Besluit LPG-tankstations milieubeheer 2013
  • Vuurwerkbesluit
  • SVIR / Barro / Rarro (munitiecomplexen)
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Wet explosieven voor civiel gebruik
  • Wet luchtvaart (externe veiligheid op burgerluchthavens)

Het Bevi vormt de belangrijkste regeling binnen dit stelsel en legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Transport over spoor, weg en water en buisleidingen

Door het steeds verder toenemende vervoer van gevaarlijke stoffen en de steeds toenemende ruimtelijke ontwikkeling nabij de transportroutes kunnen de belangen van de ruimtelijke ontwikkeling, het vervoer van gevaarlijke stoffen en de externe veiligheid op gespannen voet komen te staan. Het externe veiligheidsaspect vanwege het vervoer en de ruimtelijke ontwikkeling is daarom geregeld met Basisnet. Voor de afstand tussen transportroute en de PR 10-6 grenswaardecontour is een vaste waarde vastgesteld, die is berekend met een plafondwaarde voor het vervoer van de gevaarlijke stoffen. Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dient de vaste afstand in acht te worden genomen en bij het berekenen en verantwoorden van het GR dient te worden uitgegaan van de plafondwaarde voor het vervoer. Een grenswaarde-overschrijding door de autonome toename van het vervoer of een onverantwoord hoog GR door een ruimtelijke ontwikkeling zijn zodoende niet meer mogelijk.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

4.7.3 Beschouwing     

Een nieuwe bedrijfswoning wordt gezien als een kwetsbaar object. Daarom moet in beeld worden gebracht of externe veiligheid een knelpunt kan vormen. Voor wat betreft het groepsrisico wordt opgemerkt dat de nieuwe bedrijfswoning bedoeld is ter vervanging van een andere bedrijfswoning. Op voorhand is daarom duidelijk dat het groepsrisico niet in beeld hoeft te worden gebracht, omdat dit niet toeneemt.

Ten behoeve van de afweging is gebruik gemaakt van de risicokaart op www.risicokaart.nl. Daarin zijn de PR risicocontouren van alle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aangegeven.

verplicht

Uitsnede risicokaart met PR contouren, de rode stip is de locatie van de bedrijfswoning

Bron: www.risicokaart.nl

Risicovolle inrichting

De locatie voor de nieuwe bedrijfswoning ligt dicht op de waterkering van de Maassluissedijk en tegenover het Botlek gebied, dat aan de overzijde van de Maas/ Het Scheur is gelegen. In de Botlek zijn een grote hoeveelheid risicovolle inrichtingen aanwezig. Daarnaast vindt er veel transport van gevaarlijke stoffen plaats via spoor, weg, water en buisleiding. De kleinste afstand tot de dichtstbijzijnde risicovolle inrichting in de Botlek (AVR) is meer dan 1 kilometer. De nieuwe bedrijfswoning ligt voor het overige zeer ruim buiten de PR contour van de risicovolle inrichtingen van het Botlekgebied. Aan de noordzijde van de Maas/ Het Scheur ligt de dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen met een PR contour op ruim 2,8 km afstand. De naastgelegen caravanstalling 'De Schaapskooi' staat eigenaren niet toe om gasflessen in de gestalde caravans te houden, waarmee er geen sprake is van externe veiligheidsrisico's.

Transport over spoor, weg en water en buisleidingen

De Maassluisedijk is geen route gevaarlijke stoffen. De Hoekselijn (metrolijn B Nesselande- Hoek van Holland) is geen route voor transport van gevaarlijke stoffen per spoor. Over de Maas/ Het Scheur worden wel gevaarlijke stoffen vervoerd. Zoals blijkt uit bovenstaande afbeelding ligt de PR contour op de grens van het water. De nieuwe bedrijfswoning ligt buiten deze contour. De dichtstbijgelegen buisleiding voor transport gevaarlijke stoffen ligt op ruim 600 meter afstand, ten oosten van de nieuwe bedrijfswoning. De PR contour ligt op ruime afstand.

4.7.4 Conclusie     

Voor de bedrijfswoning hoeft de het groepsrisico GR niet in beeld te worden gebracht; deze bedrijfswoning vervangt een andere bedrijfswoning waardoor de GR hoe dan ook niet toeneemt. Verder ligt de bedrijfswoning buiten alle PR contouren. Externe veiligheid vormt geen beletsel voor het bestemmingsplan.

4.8 Water     

4.8.1 Inleiding     

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. De watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Wanneer er bouwplannen zijn, moet hierover volgens de toets eerst worden overlegd met de betrokken waterbeheerders in de regio. Daarbij moeten alle gevolgen met betrekking tot water tegen het licht worden gehouden. In waterstaatkundig opzicht valt het bestemmingsplangebied onder het beheer van het Hoogheemraadschap van Delfland. In het kader van de watertoets is in een vroegtijdig stadium overleg geïnitieerd met de betrokken waterbeheerder, te weten het Hoogheemraadschap van Delfland.

Voor het opstellen van deze waterparagraaf is onder andere gebruik gemaakt van algemeen beschikbare informatie van het HHD (peilbesluit Alkeet binnenpolder 2012) en de gemeente Vlaardingen. Daarnaast is gebruik gemaakt van de informatie uit het bodemonderzoek, het archeologisch onderzoek en het tracébesluit voor de Blankenburgverbinding.

4.8.2 Waterbeleid     

Het waterbeleid is neergelegd op Europees niveau, Rijksniveau, provinciaal niveau, gemeentelijk niveau en uiteraard bij het hoogheemraadschap.

4.8.2.1 Europa     

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die verplichtingen oplegt om aan strengere normen voor de waterkwaliteit te voldoen. Het doel van deze richtlijn is te zorgen dat de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater uiterlijk in 2027 op orde is. De komende jaren wordt gewerkt aan schoon en gezond water, wat belangrijk is voor planten, dieren en mensen. Omdat water zich niet aan grenzen houdt, bepaalt de KRW dat waterbeheerders per stroomgebied moeten samenwerken om te komen tot een maatregelenpakket. Het pakket maatregelen omvat onder meer de aanleg van natuurvriendelijke oevers, maatregelen voor herstel van verdroging, het saneren van bodemverontreiniging bij drinkwaterwinning en het saneren van ongezuiverde lozingen. De gemeente Vlaardingen is onderdeel van het deelstroomgebied Rijn-West.

4.8.2.2 Rijk     

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets is in 2003 verplicht gesteld voor ruimtelijke plannen.

4.8.2.3 Provincie     

Omgevingsvisie en omgevingsverordening Zuid-Holland; overstromingsrisico's

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Omgevingsvisie en in de provinciale Omgevingsverordening. De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks (RAB) ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken. In deze methodiek bedraagt de oriëntatiewaarde van het risico op individueel overlijden (LIR) 1x10-5.

4.8.2.4 Hoogheemraadschap van Delfland (HHD)     

Waterbeheerplan Delfland

Het Waterbeheerplan (WBP 5) van het Hoogheemraadschap van Delfland beschrijft de strategie ten behoeve van de uitvoering van zijn kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater.

Keur Delfland

Voor werkzaamheden en activiteiten aan het water of aan waterkeringen gelden regels. Deze regels zijn vastgelegd in een verordening 'Delflands Algemene Keur'. In deze Keur staan gedoogplichten, geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. In de Keur is geregeld dat kern- en beschermingszones voor waterkeringen (en watergangen) in acht dienen te worden genomen.

Concreet komt het erop neer dat binnen de beschermingszone van waterkeringen en wateren niets zondermeer gebouwd en opgeslagen mag worden, waarbij voor de kernzone een strenger regime (bouwen binnen de kernzone is niet toegestaan) geldt dan voor de aangrenzende beschermingszone. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel van de waterkering en/of veiligheid wordt aangetast dan wel het onderhoud van de

waterkering/water wordt gehinderd. De breedte en maatvoeringen van deze beschermingszones zijn vastgelegd in de 'Legger'.

verplicht

verplicht

Handreiking Watertoets voor gemeenten

Om de kans op wateroverlast te verkleinen is het van belang ervoor te zorgen dat het watersysteem optimaal functioneert en goed wordt onderhouden. Hiervoor hanteert Delfland het stand-still beginsel. Dit houdt in dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed heeft op het functioneren van het watersysteem.

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen invloed hebben op het watersysteem, bijvoorbeeld door een toename van het verhard oppervlak. Ook kan een gebied van functie veranderen, waardoor het vereiste beschermingsniveau verandert. Indien ontwikkelingen tot een verandering van de belasting op het watersysteem leiden, moet dit conform het stand-still beginsel worden gecompenseerd.

Uitgangspunt is dat ieder gebied moet voldoen aan de inundatienormen, de wettelijke veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde kans - per - jaar op wateroverlast door hevige neerslag. Ook mag een verandering niet tot grote afvoer naar andere gebieden leiden (afwentelen). Daarnaast moet worden tegengegaan dat de nog beschikbare ruimte in het watersysteem door (ruimtelijke) ontwikkelingen geleidelijk aan steeds kleiner wordt (normopvulling). Om de benodigde compensatie voor een (ruimtelijke) ontwikkeling te berekenen, heeft Hoogheemraadschap van Delfland de Watersleutel ontwikkeld. De Watersleutel toont het verschil tussen de benodigde waterberging in de huidige situatie én in de toekomstige situatie.

4.8.2.5 Gemeente Vlaardingen     

Waterplan

De gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland hebben gezamenlijk het Waterplan Vlaardingen opgesteld. Het waterplan is een integratiekader voor het totale waterbeheer in Vlaardingen. In de plannen geven Vlaardingen en het hoogheemraadschap een gezamenlijke visie op de gewenste ontwikkeling van het watersysteem op middellange termijn (2030). Het watersysteem van Vlaardingen kenmerkt zich door een snelle afvoer van regenwater, voornamelijk via de riolering. In de stedelijke polders stroomt veel water vanuit de singels de riolering in en wordt het water via overstortbemaling afgevoerd naar de Nieuwe Maas. De visie van het waterplan is gericht op een robuust systeem, waarin meer water wordt vastgehouden en meer waterberging wordt aangelegd. In het waterplan is de integrale wateropgave bepaald en worden maatregelen uitgewerkt om die opgave te realiseren. De hoofddoelstellingen van het waterplan Vlaardingen zijn:

  • Water draagt in belangrijke mate bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Vlaardingen.
  • De stedelijke polders van Vlaardingen voldoen aan de NBW-normering wateroverlast.
  • Het water in Vlaardingen is schoon en voldoet op termijn aan de eisen van de KRW.
  • De vuilemissie uit de riolering is teruggebracht volgens de normering basisinspanning.
  • Het oppervlaktewater wordt niet meer via riolering afgevoerd.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019 beschrijft hoe de gemeente Vlaardingen invulling geeft aan haar zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In dit plan vertaalt de gemeente de ambities voor de rioleringszorg naar concrete doelen, een strategie en daarvoor benodigde activiteiten. De gemeente Vlaardingen werkt samen met haar gebiedspartners aan de thema's:

  • Schoon & Gezond
  • Droog & Veilig
  • Duurzaam & Doelmatig

4.8.3 Huidige situatie     

Grondwater

Het plangebied is gelegen in de Alkeet Binnenpolder (peilgebied II). Op deze gronden was een loofbos aanwezig, deze is inmiddels gekapt. Het gemiddelde maaiveld ter plaatse bedraagt 1,00 -NAP. De bodemopbouw bestaat uit een deklaag (1,00-19,00 m -NAP) met daaronder een zandlaag (19,00-32,00 m -NAP). De deklaag bestaat uit een opeenvolging van humeuze kleilagen met mineraalarme veenlagen. De veenlagen in dit pakket worden gerekend tot het Hollandveen Laagpakket. Het pakket wordt doorsneden door een laag matig siltige klei. In de top van dit pakket is een 25 tot 50 cm dikke bouwvoor gevormd. De zandlaag vormt het eerste watervoerende pakket. In de afgelopen 40 tot 50 jaar is de bodem in het gebied 0,25 tot 0,50 m gedaald.

In het peilbesluit Alkeet Binnenpolder (2012) van HHD wordt de freatische grondwaterstand in peilgebied II aangeduid met een grondwatertrap VI. Dit betekent dat de grondwaterstand in de winterperiode tussen 0,4 en 0,8 m -mv ligt en in de zomer dieper is dan 1,2 m -mv. De drooglegging is voor peilgebied II variabel voor wat betreft natuur (loofbos en weide) en voor bebouwd gebied tussen 0,50 tot 1,00 m.

Bij het uitvoeren van het bodemonderzoek is gekeken naar de grondwaterkwaliteit. Er worden geen normen overschreden.

Waterkwantiteit

Zoals opgemerkt valt het plangebied in de Alkeet Binnenpolder. Het waterpeil (peilgebied II) staat op 1,95 m -NAP. Er is geen verschil tussen zomer- en winterpeil. Water kan in peilgebied II ingelaten worden vanuit de Boonervliet aan de westzijde van het peilgebied. Afwatering vindt plaats naar peilgebied I (noordzijde van de Alkeet Binnenpolder) over een viertal stuwen. In het plangebied ligt één watergang. Deze is inmiddels verlegd (zie paragraaf 2.3 Planvoornemen) waarbij tevens is voorzien in de benodigde watercompensatie. Op basis van het peilbesluit Alkeet Binnenpolder is er sprake van een knelpunt ter hoogte van de caravanstalling, waarbij sprake is van een te kleine drooglegging (grasland). Dit kan verholpen worden door de aanleg van meer oppervlaktewater.

Waterkwaliteit

Voor zover bekend is er geen recente informatie beschikbaar over de waterkwaliteit in de Alkeet Binnenpolder. Het peilbesluit van 2012 beschrijft de ecologische waterkwaliteit als goed. Uit bemonstering (2008) blijkt dat het chloridegehalte in de polder rond het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) ligt. De gehalten van stikstof en fosfaat liggen boven het MTR, terwijl er voldoende zuurstof in het water aanwezig is.

Waterveiligheid

Voor wat betreft waterveiligheid wordt opgemerkt dat het plangebied naast de Delflandse dijk ligt (Leggervak 12). Een deel van het plangebied ligt in het waterstaatswerk. Op deze gronden wordt niet voorzien in bebouwing. Voor het overige ligt het plangebied in de beschermingszone en het zogenaamde 'profiel vrije ruimte'. Hiervoor geldt dat voor het uitvoeren van werkzaamheden een watervergunning nodig is, die zo nodig onder voorwaarden wordt verleend.

De Delflandsedijk wordt ter hoogte van het plangebied opnieuw ingericht in het kader van de Blankenburgverbinding. Ter plaatse wordt voorzien in een kanteldijk. Op basis van het Tracébesluit/ MER Blankenburgverbinding wordt ervan uitgegaan dat de waterveiligheid voldoende is gewaarborgd.

Hemelwater- en vuilafvoer

Het plangebied is thans niet aangesloten op het rioolstelstel. Voor zover bekend is er geen sprake van wateroverlast.

4.8.4 Toekomstige situatie     

Grondwater

Het maaiveld is ter plaatse (vergund) met circa 50 cm opgehoogd met lokaal bodemmateriaal. De lokale ontwateringsdiepte komt daarmee op minimaal 0,90 m. Het gemeentelijke rioleringsplan 2019 (VGRP 2019) gaat voor nieuwbouw van woningen uit van een ontwateringsdiepte van (verschil tussen maaiveld en grondwaterpeil) van 0,20 m voor woningen met kruipruimte en 0,70 m voor woningen zonder kruipruimte, alsmede voor bedrijfsterreinen. Maatregelen tegen het voorkomen van grondwateroverlast zijn niet nodig; initiatiefnemer is overigens voornemens kruipruimteloos te bouwen.

Watersysteem

De bestaande watergang op de perceelsgrens (zuidoostzijde) van het plangebied is inmiddels gedempt, waarbij tegelijk een nieuwe watergang is gegraven aan de noordoost- en noordwestzijde van het plangebied. HHD heeft voor deze verlegging een watervergunning verleend. Voor wat betreft de waterkwaliteit wordt opgemerkt dat dit bestemmingsplan voorziet in een de bouw van een bedrijfswoning, maar er worden geen bedrijfsactiviteiten ontplooid. Aanvullende maatregelen ter voorkoming van bodemverontreiniging zijn daarom niet noodzakelijk. Voor de bouw van de bedrijfswoning wordt gebruik gemaakt van niet-uitlogende materialen.

Vuilwaterafvoer

De bedrijfswoning wordt aangesloten op de bestaande vuilwaterafvoer van de naastgelegen caravanstalling. Vanaf daar wordt het vuilwater afgevoerd naar het gemeentelijke vuilwaterriool. Van enige relevante hydraulische belasting is geen sprake.

Hemelwaterafvoer

Hemelwater wordt op eigen kavel op natuurlijke wijze geborgen en vloeit na enige tijd af op de naastgelegen watergang.

Verhard oppervlak

Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren is gebruik gemaakt van de Watersleutel. Deze rekentool heeft HHD ontwikkeld om voor eenvoudige plannen op basis van een aantal kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem snel inzicht te krijgen in de benodigde compensatie. Bij de berekening is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

Het initiatief gaat uit van een bedrijfswoning van maximaal 1500 m3 gelegen in de Alkeet Binnenpolder, voor een verdere uitleg van het plan wordt verwezen naar paragraaf 2.3 Planvoornemen. Rekening houdend met een maximale bouwhoogte van maximaal 8 m en bijbehorende erfverharding wordt ervan uitgegaan dat het totale bebouwde cq. verharde oppervlak van ca. 276 m2 zal zijn. Het gemiddelde peil is -1,95 m NAP (peilbesluit Alkeet Binnenpolder 2012). Het maaiveld wordt ca. 50 cm verhoogd. Op basis van dit initiatief is de vereiste compensatie 16 m3.

De bestaande sloot die inmiddels is gedempt had een lengte van 56 m, een breedte van 3,1 m (zoals opgenomen in de Legger) en een peilstijging van 0,3 m. Het volume aan waterberging bedroeg 52,08 m3. In de nieuwe situatie is een sloot gegraven van 92 m, waarbij de breedte en diepte van de Legger als maatgevend zijn aangehouden. In de nieuwe situatie is sprake van een totaal volume aan waterberging van 85,60 m3. Daarmee wordt ruim voldaan aan de watercompensatie-eis voor zowel de nieuwe verharding als het dempen van de bestaande sloot. Voor een uitdraai van de watersleutel wordt verder verwezen naar bijlage 7 Watersleutel.

Watervasthoudende waterbergende maatregelen

Het grootste gedeelte van de kavel blijft onbebouwd en onverhard. Hemelwater wordt op eigen terrein vastgehouden en geborgen en vloeit af naar de naastgelegen watergang. Er worden geen extra watervasthoudende of waterbergende maatregelen genomen.

4.8.5 Conclusie     

Advies waterbeheerder

In het kader van het verplichte vooroverleg is HHD gevraagd om te reageren op het concept voorontwerp bestemmingsplan. HHD heeft aanwijzigingen gegeven om de waterparagraaf aan te vullen, maar is inhoudelijk akkoord.

Consequenties ontwikkeling

De nieuwbouw heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit, waterkwantiteit, waterveiligheid of waterberging. Voorafgaand aan de bouw van de bedrijfswoning zal in het kader van de watervergunningaanvraag het bouwplan worden getoets op de effecten op de waterkering.

Bestemmingsplankaart

Het gehele plangebied valt binnen de beschermingszone van de waterkering. Daarom is op het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' gelegd. Het uitvoeren van werkzaamheden is alleen mogelijk ná het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (ook wel bekend als een 'aanlegvergunning'). De gemeente Vlaardingen wint, voordat de vergunning wordt verleend, advies in bij HHD. Voor de goede orde wordt opgemerkt deze vergunning los staat van de watervergunning, die in geval van het uitvoeren van werkzaamheden binnen de grenzen van de waterkering, naast de aanlegvergunning moet worden aangevraagd. Voor het overige wordt verwezen naar paragraaf 5.2 Toelichting op de regels.

4.9 Ecologie     

4.9.1 Inleiding en wettelijk kader     

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk regime van de natuurbescherming in één wet ondergebracht, de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb kent een eigen vergunningregime die los staat van het bestemmingsplan. In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet wel in kaart worden gebracht in hoeverre het vergunningregime van de Wnb mogelijk invloed kan hebben op de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Soortenbescherming

Het doel van de soortenbescherming is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen.

Onder de Wnb is sinds 1 januari 2017 een reeks soorten (planten, vissen en insecten) beschermd die voorheen niet beschermd was. De Wet natuurbescherming onderscheidt bij de bescherming van soorten drie beschermingsregimes: 'Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn' (Wnb § 3.1), 'Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn' (Wnb § 3.2) en 'Beschermingsregime andere soorten' (Wnb § 3.3).

Gebiedsbescherming: Vogelrichtlijn (1979), de Habitatrichtlijn (1992) en Natura 2000 gebieden.

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) zijn beide Europese richtlijnen. Het doel van de Vogelrichtlijn is het bieden van bescherming en ontwikkelingsperspectief voor leefgebieden van zeldzame en bedreigde vogel-soorten en bescherming van alle vogelsoorten. De Habitatrichtlijn is gericht op de instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna.

Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwezige natuurwaarden te behouden en te versterken. Gebieden die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zonder meer toegestaan.

Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten (binnen of buiten het Natura 2000 gebied) die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Gebiedsbescherming: stikstofdepositie

Eén van de aspecten waar in het kader van de gebiedsbescherming rekening mee moet worden gehouden is stikstofdepositie. Het gaat daarbij om de uitstoot van stikstofhoudende verbindingen (stikstofoxiden, ammoniakale stikstof) die neerdalen op Natura 2000 gebieden. Bronnen van deze stikstofhoudende verbindingen zijn onder andere industrie, landbouw en verkeer. Een teveel aan stikstofoxiden leidt tot vermesting, verzuring van de grond en tekorten aan mineralen waardoor kwetsbare planten en dieren verdwijnen.

4.9.2 Beschouwing     

4.9.2.1 Soortenbescherming     

Huidige situatie in plangebied

Tot vlak voor het voorjaar van 2019 bestond het plangebied uit bos. Kort voor de overdracht van de gronden aan de firma Poot ging Staatsbosbeheer echter over tot noodkap van het grootste deel van de bomen op dit perceel. De kap werd noodzakelijk geacht ter bestrijding van de essentakziekte. Bij de noodkap is zwaar materieel ingezet, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de bodem fors is belast. Kap van de overige bomen heeft kort daarop, voor het broedseizoen, plaatsgevonden. Er is bewust voor gekozen de stobben in de bodem te laten zitten. Dit om te zorgen dat de slappe bodem zoveel mogelijk blijft samenhangen.

In de zomer van 2019 heeft de firma BAAK in opdracht van Rijkswaterstaat werkzaamheden op het perceel uitgevoerd. Daarbij werd de watergang gegraven en zijn diverse grondwerkzaamheden verricht. De uitkomende grond werd ter plaatse toegepast.

De huidige situatie van het plangebied is dan ook dat alle houtopstanden zijn verwijderd, de grond is belast met zwaar materieel en er gedeeltelijk grondroering en ophoging heeft plaatsgevonden. Gegeven deze omstandigheden wordt ervan uitgegaan dat ecologisch onderzoek in het plangebied op dit moment geen zin heeft. Er is in het plangebied geen sprake van het voorkomen van beschermde dieren of planten. Het gebied lijkt thans niet geschikt als foerageergebied, verblijfsgebied of paargebied.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat ervan uit wordt gegaan dat alle partijen,die in opdracht van derden werkzaamheden op de kavel hebben uitgevoerd, beschikten over de juiste vergunningen en toestemmingen.

Huidige situatie rond het plangebied

In opdracht van Rijkswaterstaat is, in het kader van de aanleg van de Blankenburgverbinding, uitgebreid onderzoek verricht naar het voorkomen van beschermde soorten in en rond het Blankenburgtracé (Oplegnotitie Wet natuurbescherming- Blankenburgverbinding 2018, RPS advies- en ingenieursbureau bv, 1602325A00-R18-251,26 april 2018,Definitief, versie 5, zie hiervoor verder Bijlage 8).

Op grond van deze oplegnotitie komt naar voren dat in de directe omgeving van het plangebied sprake is van de volgende beschermde soorten:

Vleermuizen

Voor gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis is vastgesteld dat het Oeverbos functioneert als essentieel foerageergebied. Langs de noordzijde van het Oeverbos (parallel aan de Maassluissedijk) is een essentiële vliegroute vastgesteld van gewone dwergvleermuis.

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen paar- of verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. Concrete gegevens over de omvang van de lokale populaties van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis zijn overigens niet voorradig. Uit de bestaande verspreidingsgegevens (NDFF) kan geconcludeerd worden dat deze soorten in de omgeving van het plangebied algemeen voorkomen.

Ten aanzien van foerageergebieden in bosgebieden met een variatie aan leeftijdsopbouw van bomen, padenstructuren, open plekken (overeenkomstig met Oeverbos) zijn overeenkomstige alternatieven beschikbaar in De Broekpolder ten noordwesten van Vlaardingen. Deze gebieden liggen binnen een afstand van 2 tot 4 kilometer, gemeten vanuit het centrum van Vlaardingen en Maassluis.

Het overige landelijke gebied kan een (alternatieve) functie hebben als foerageergebied. De meeste weilanden met aanwezige slotensysteem zijn arm aan structuur en soortensamenstelling (veelal een monocultuur van Engels raaigras) waardoor de geschiktheid als foerageergebied beperkt is. De overige bosgebieden, waaronder ook begrepen het bos rond het plangebied, zijn ook arm aan structuur en soortensamenstelling waardoor deze een beperkte geschiktheid hebben als foerageergebied.

In het kader van de compensatie heeft Rijkswaterstaat naast het plangebied van dit bestemmingsplan een vleermuiskast geplaatst. Het is onduidelijk in hoeverre van deze kast gebruik wordt gemaakt.

Broedvogels

Zuidbuurt

De volgende broedvogels hebben in het deelgebied Zuidbuurt een of meerdere territoria: boerenzwaluw, buizerd, ekster, fazant, fitis, gaai, grasmus, groenling, grote bonte specht, heggenmus, houtduif, huismus, kauw, kievit, koekoek, koolmees, krakeend, kuifeend, meerkoet, merel, pimpelmees, putter, roodborst, spreeuw, staartmees, tjiftjaf, tuinfluiter, tureluur, Turkse tortel, vink, waterhoen, wilde eend, winterkoning, zanglijster, zwarte kraai en zwartkop.

Van de aanwezige soorten betreft het territoria-aantal tussen 1 en 8 territoria. Het betreft veelal algemeen voorkomende soorten van landbouwgebieden die afgewisseld zijn met verspreid staande bebouwing en de bijbehorende houtige vegetaties.

Kieviten en tureluurs zijn vooral waargenomen in de weilanden rondom de wijnboerderij in de Zuidbuurt en ten noordwesten van het deelgebied. Deze weilanden bieden een geschikt broedbiotoop voor deze soorten.

Bebouwing met bewoning waar rondom heen begroeiing van struiken en andere opgaande vegetatie aanwezig is, is van belang voor de cultuurvogels huismus, boerenzwaluw en Turkse tortel.

Het gebied rond het plangebied biedt roofvogelsoorten een grote diversiteit aan biotooptypen zowel voor foerageer- als broedgebied, door de afwisseling van weilanden met bosgebieden en andere houtige vegetatie en de rietvegetaties.

Oeverbos

Het Oeverbos is van betekenis voor de volgende broedvogels: boomkruiper, ekster, fitis, gaai, groenling, grote bonte specht, heggenmus, houtduif, kauw, kneu, koekoek, koolmees, merel, pimpel-mees, putter, roodborst, staartmees, tjiftjaf, Turkse tortel, vink, winterkoning, zanglijster, zomertortel, zwarte kraai en zwartkop.

Het Oeverbos is van belang als broed- en foerageergebied voor veelal algemene broedvogels die gebonden zijn aan bossen en struweel.

De parkachtige delen in het Oeverbos zorgen voor foerageergebied. Kraaiachtigen benutten hier het voedsel in het afval dat op de grasvelden en rondom de vuilnisbakken wordt achtergelaten.

Roofvogels, horsten en jaarrond beschermde voortplantings- of rustplaatsen

Van buizerd en boomvalk is van elke soort één territoria met nestgelegenheid vastgesteld. In en rondom het projectgebied van de Blankenburgverbinding is de huismus aanwezig met 40 voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Buizerd heeft een nest in een bosgebied aan de zuidzijde van het deelgebied Zuidbuurt. Het territorium van boomvalk is vastgesteld in het deelgebied Botlekpark in de houtige begroeiing langs Het Scheur ten oosten van het projectgebied.

Flora

Zoals eerder beschreven is het gehele plangebied gekapt, zijn er grondwerkzaamheden verricht en is het gebied deels opgehoogd. Er zijn geen indicaties dat er in het plangebied beschermde planten aanwezig waren of zijn.

4.9.2.2 Gebiedsbescherming     

Nabijheid Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden zijn:

  • Oude Maas op ca. 5 km afstand;
  • Solleveld en Kapittelduinen op ca. 10 km afstand;
  • Voornse Duin op ca. 11 km afstand.

Gelezen de aard van het initiatief (de bouw van één bedrijfswoning) kunnen eventuele significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden op voorhand worden uitgesloten.

Stikstofdepositie

Voor wat betreft stikstofdepositie wordt opgemerkt dat de nieuwe bedrijfswoning twee oude bedrijfswoningen vervangt. Per saldo is daarmee sprake van een afname van de stikstofuitstoot als gevolg van deze woningen. Dat betreft zowel het gebruik (bewoning) als de verkeersaantrekkende werking. Voor wat betreft de bouwactiviteiten mag op voorhand worden aangenomen dat deze dusdanig klein van omvang zijn dat er - gelezen de grote afstand tot Natura 2000 gebieden- er geen sprake zal zijn van significante toename van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden.

4.9.2.3 Tijdelijke situatie     

Voordat de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ligt het plangebied nog enige tijd braak. Dit kan tot gevolg hebben dat beschermde soorten zich hier kunnen vestigen. Ter voorkoming hiervan zal in de tijdelijke situatie maaibeheer worden toegepast. Opkomende stobben worden gesnoeid.

4.9.3 Conclusie     

Er mag worden aangenomen dat er in het plangebied geen sprake is van de aanwezigheid van beschermde flora of fauna. In de directe omgeving zijn wel beschermde soorten aanwezig. Dit betreft vleermuizen en vogels. Het plangebied heeft voor deze soorten geen bijzondere waarde. Voor wat betreft gebiedsbescherming kan worden gesteld dat op voorhand duidelijk is dat het plan geen significante invloed heeft op Natura 2000 gebieden. Dit geldt ook voor stikstofdepositie. In de tijdelijke situatie zal maai- en snoeibeheer worden toegepast ter voorkoming van de vestiging van beschermde soorten.

Op basis van de thans beschikbare informatie kan worden aangenomen dat er geen Wnb vergunning noodzakelijk is voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie     

4.10.1 Inleiding en wettelijk kader     

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat in een bestemmingsplan moet zijn beschreven op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), en met de aanwezige cultuurhistorische waarden in het plangebied.

In het bestemmingsplan Buitengebied West is het plangebied aanwezen als archeologisch aandachtsgebied. Dit houdt in dat grondwerkzaamheden alleen zijn toegestaan nadat er verkennend archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Zo nodig kan het bevoegd gezag (burgemeester en wethouders) aanvullende eisen stellen aan de uitvoering van de grondwerkzaamheden of het bouwplan.

4.10.2 Archeologisch onderzoek     

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd (ADC Archeoprojecten, Maassluissedijk naast nummer 206 te Vlaardingen (gemeente Vlaardingen), Rapport 5007, 1 december 2019, zie hiervoor verder Bijlage 9 Verkennend archeologisch onderzoek en Bijlage).

Er zijn bij het verkennende onderzoek geen archeologische sporen aangetroffen. Wel is geconstateerd dat de bodemopbouw direct onder het maaiveld nog vrijwel onaangetast is. Dit houdt in dat niet kan worden uitgesloten dat er in een later stadium, bij diepere grondroering, alsnog archeologische vondsten worden aangetroffen. Daarom zijn de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Als de grondroerende werkzaamheden niet dieper reiken dan 1 m –mv en de totale oppervlakte van de heipalen te verstoren oppervlakte niet groter is dan 5% van de oppervlakte van het plangebied zullen eventuele archeologische waarden niet of nauwelijks worden aangetast. Voor het bepalen van de omvang van het te verstoren oppervlak dient rekening te worden gehouden met de aard van de ondergrond. Voor kleilagen wordt uitgegaan van een schil van 5 cm rondom een heipaal. De oppervlakte van deze schil dient bij de oppervlakte van de heipaal te worden opgeteld. Daarnaast moet rekening worden gehouden met verstoring door bestaande heipalen. Deze zijn echter in onderhavig plangebied niet aanwezig. Verder dient tenminste 5 m ruimte tussen palen aanwezig te zijn om, indien noodzakelijk, in de toekomst archeologisch onderzoek te kunnen verrichten. Wanneer de palen in raaien worden aangebracht, kan voor palen op eenzelfde raai een kleinere tussenafstand worden gehanteerd. Voorafgaand aan de heiwerkzaamheden is het noodzakelijk om het palenplan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voor te leggen.
  • In geval van diepere grondroerende werkzaamheden en een groter oppervlak dat door heipalen wordt verstoord, is aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het type onderzoek is dan afhankelijk van de omvang, aard en diepte van de geplande werkzaamheden.

Omdat het bouwplan voor de nieuwe bedrijfswoning op dit moment nog niet duidelijk is, is het noodzakelijk deze voorwaarden op te nemen in een archeologische dubbelbestemming die op deze gronden wordt gelegd. Hiervoor wordt verder verwezen naar paragraaf 5.2 Toelichting op de regels.

4.10.3 Cultuurhistorie     

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gebouwen of stedenbouwkundige ensembles aanwezig die zijn aangewezen als monumentaal of cultuurhistorisch waardevol. Het verkavelingspatroon heeft wel cultuurhistorische waarde, zie hiervoor paragraaf 2.1 Historie en paragraaf 3.2. Kortheidshalve wordt volstaan met de opmerking dat voorliggend bestemmingsplan het verkavelingspatroon niet onevenredig aantast.

4.10.4 Conclusie     

Er zijn geen archeologische vondsten aangetroffen in het plangebied. Gelezen de bodemopbouw kan echter niet geheel worden uitgesloten dat er in de diepere bodemlagen geen archeologische waarden aanwezig zijn. Om deze reden is er in dit bestemmingsplan voorzien in een archeologische dubbelbestemming. Cultuurhistorische waarden worden niet aangetast.

4.11 Ladder Duurzame Verstedelijking     

4.11.1 Inleiding     

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6. lid 2, 3 en 4 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en maakt als zodanig verplicht deel uit van de ruimtelijke afweging in elk bestemmingsplan.

4.11.2 Beschouwing     

Belangrijk is om op te merken dat de Ladder voor duurzame verstedelijking ziet op nieuwe stedelijke functies; het moet gaan om een uitbreiding. In geval van dit bestemmingsplan is echter sprake van de vervanging van twee bedrijfswoningen door één nieuwe bedrijfswoning. Dit wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de wet: "Ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen,[..], worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder." Dit houdt in dat de ladder niet van toepassing is op dit bestemmingsplan.

4.11.3 Conclusie     

De Ladder Duurzame Verstedelijking hoeft voor dit bestemmingsplan niet doorlopen te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet     

5.1 Standaard en plansystematiek     

Dit bestemmingsplan is opgesteld en ingericht conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Voor het opstellen van de planregels in dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied West van de gemeente Vlaardingen. Dit voor zover de regels noodzakelijk zijn voor het bestemmen van de nieuwe bedrijfswoning. Op deze wijze is sprake van een eenduidige toepassing en uitleg van de verbeelding en regels.

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een topografische ondergrond gebruikt. Met behulp van lijnen, coderingen en arceringen is aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.

5.2 Toelichting op de regels     

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • Bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • Algemene regels (hoofdstuk 3);
  • Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan opgenomen regels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard, dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan geïnterpreteerd moet worden

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Hierna wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven.

Bestemming Bedrijf - Stallingsbedrijf

De bestemming ‘Bedrijf - Stallingsbedrijf’ is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied West. Deze bestemming is voor het overige wel toegesneden op de gewenste bedrijfswoning en staat daarom de bouw van één bedrijfswoning met bijgebouwen toe. Andere bedrijfsgebouwen zijn niet toegestaan.

Bestemming Recreatie

Deze bestemming ligt op het schouwpad van de nieuwe watergang. Door middel van deze bestemming wordt zeker gesteld dat het schouwpad toegankelijk blijft. Binnen de bestemming zijn dagrecreatieve voorzieningen toegestaan, zoals bossen, speel- en ligweiden, en voorzieningen ten behoeve van oeverrecreatie, wandel- en fietspaden en ruiterpaden. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Bestemming Water

De nieuwe watergang heeft de bestemming ‘Water’ gekregen. Dit ter zekerstelling van het feit dat er voldoende waterberging en compensatie wordt gerealiseerd.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen regelen een bijzonder belang dat eerst afgewogen moet worden alvorens de onderliggende bestemming mag worden toegepast. Er gelden in die gevallen dus meer bestemmingen, waarbij de dubbelbestemming voor gaat op de onderliggende bestemming. Op een deel van de gronden in het plangebied liggen twee dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie, en Waterstaat -. Daarom is voorzien in een zogenaamde 'prioriteitstelling'. Als eerste gelden de regels van de bestemming Waterstaat - Waterkering, daarna de regels van de bestemming Waarde - Archeologie en daarna de regels van de overige bestemmingen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Het gebied is geheel voorzien van archeologische dubbelbestemmingen. De archeologie bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied West. Wel is de bestemming aangepast naar aanleiding van het verkennende archeologische onderzoek zoals beschreven in de paragraaf Archeologie. Dit houdt in dat werkzaamheden tot 1 m onder maaiveld zijn toegestaan en dat heiwerkzaamheden zijn toegestaan voor zover het totaal oppervlak van de heipalen maximaal 3% bedraagt van het plangebied.

Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering is opgenomen voor de beschermingszone langs Het Scheur. Ook in dit geval geldt, dat bouwwerken binnen deze bestemming slechts mogen worden opgericht, indien de belangen van de waterkering dat toelaten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. Het gaat om de volgende regels:

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking diende te worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

DAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregelspAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelskAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsiAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsvAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsuAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels Algemene bouwregelshAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelswAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelspAlgemene bouwregelsbAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelspAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregels'Algemene bouwregelspAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelspAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregelsuAlgemene bouwregelsbAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelspAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsPAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelskAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregels2Algemene bouwregels0Algemene bouwregels1Algemene bouwregels9Algemene bouwregels'Algemene bouwregels.Algemene bouwregels Algemene bouwregelsDAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsbAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelspAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelshAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsfAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsaAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsgAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsbAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsdAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregelstAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregelspAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelskAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelstAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsrAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels.Algemene bouwregels Algemene bouwregelsHAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsbAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsfAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels Algemene bouwregelshAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregels Algemene bouwregelseAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelszAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsdAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregels'Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelsyAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelscAlgemene bouwregelshAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsvAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelswAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsjAlgemene bouwregelszAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregels'Algemene bouwregels;Algemene bouwregels Algemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelscAlgemene bouwregelshAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsgAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsjAlgemene bouwregelskAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregelspAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelskAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelswAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelsdAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelspAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels,Algemene bouwregels Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelswAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregelskAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelszAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelspAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsuAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelscAlgemene bouwregelshAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsoAlgemene bouwregelsrAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsdAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregels Algemene bouwregelsbAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelstAlgemene bouwregelseAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsmAlgemene bouwregelsiAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregelsgAlgemene bouwregelssAlgemene bouwregelspAlgemene bouwregelslAlgemene bouwregelsaAlgemene bouwregelsnAlgemene bouwregels.Algemene bouwregels

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen (kunnen) gelden. Belangrijk punt hierin is de bepaling dat ondergeschikte bouwdelen, zoals uitbouwen, balkons en overstekende daken, niet worden meegerekend bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen. De overschrijding van de bouw- c.q. de bestemmingsgrenzen mag daarbij niet meer dan 1 meter bedragen.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is aangegeven, dat onder een strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare (of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken) voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, behalve voor zover dat nodig is met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden. Tevens is opslag, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen aangemerkt als strijdig gebruik. Het gebruik voor seksinrichtingen en bewoning van bijgebouwen is ook strijdig. Een algemene mogelijkheid voor burgemeester en wethouders tot afwijking hiervan ondervangt eventuele situaties waarin strikte toepassing van de regeling ertoe zou leiden dat het meest doelmatige gebruik van gebouwen en/of gronden niet mogelijk zou zijn.

Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de (algemene) bouwregels geldt hier een bijzondere bepaling in verband met de geluidszone industrie. De bouw van gevoelige functies, waaronder woningen, is in principe niet toegestaan, tenzij kan worden voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in de wet geluidhinder. Voor wat betreft realisatie van de nieuwe bedrijfswoning, waarvoor dit bestemmingsplan is bedoeld, wordt opgemerkt dat deze heeft te gelden als vervanging van twee andere woningen.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen, waarin nog een aantal algemene afwijkingsregels is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen, bij een omgevingsvergunning, beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een afwijking geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Overige regels

In dit artikel is geregeld dat, daar waar wordt verwezen naar een wettelijke regeling, moet worden uitgegaan van de regeling zoals deze geldt ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Deze regeling is wettelijk verplicht voorgeschreven. In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik, dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald: bestemmingsplan Bedrijfswoning Maassluissedijk 208 van de gemeente Vlaardingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

6.1.1 Kostenverhaal en exploitatieplan     

De kosten voor het voorgenomen initiatief bestaan in dit geval uit de kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan met de bijbehorende onderzoeken en de kosten voor het doorlopen van de gemeentelijke procedure. De kosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Ten behoeve van het zekerstellen van het verhaal van kosten voor de gemeentelijke procedure en eventuele planschade wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een zogenaamde 'anterieure overeenkomst' afgesloten. De aan dit initiatief verbonden kosten vormen daarmee geen beletsel voor de uitvoerbaarheid.

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat de gemeenteraad bij het bestemmingsplan of bij een planwijziging een exploitatieplan vaststelt. Via het exploitatieplan kunnen plankosten worden verhaald. Nu in dit geval het verhaal van plankosten door de eerder genoemde anterieure overeenkomst op voorhand is zeker gesteld, is een exploitatieplan niet nodig.

6.1.2 Planschade     

Planschade kan ontstaan als een planologische wijziging leidt tot een inperking van gebruiks- en/ of bouwmogelijkheden. Daaronder kan ook worden verstaan een vermindering van het woon- of gebruiksgenot, zoals beperking van het uitzicht. De schade kan direct (een wijziging die betrekking heeft op de eigen gebruiks- of bouwmogelijkheden) of indirect (een wijziging in de omgeving heeft invloed) zijn.

Voor zover het gaat om directe planschade is op voorhand duidelijk dat hier geen sprake van is. De initiatiefnemer is tevens eigenaar van de gronden.

Voor zover het gaat om indirecte planschade lijkt er sprake van een nihil risico. Zoals in de toelichting van dit bestemmingsplan is beschreven is er geen sprake van een inperking van de bedrijfsvoering van de naastgelegen caravanstalling 'De Schaapskooi'. Overige planschadeaspecten lijken zich hier niet voor te doen. Voor zover er toch een risico bestaat op planschade wordt de eventueel te vergoeden schadeloosstelling verhaald op de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Inspraak en maatschappelijk overleg

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Op grond van de specifieke omstandigheden van dit geval is besloten af te zien van inspraak of participatie; voor zover er al belanghebbenden zijn in de omgeving, hebben deze tijdens de planvorming kennis genomen van voorliggend initiatief. Dit heeft niet geleid tot andere of nieuwe inzichten.

Overleg met andere overheden

Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er is één reactie ontvangen, van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD).

Hoogheemraadschap van Delfland

Op 8 december 2020 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD) per brief gereageerd op het voorontwerpbestemmingsplan en heeft de volgende opmerkingen geplaatst:

1. HHD verzoekt de passage over overstromingsrisico's te actualiseren.

Reactie gemeente: de passage is geactualiseerd.

2. De dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" is niet volledig op de verbeelding opgenomen.

Reactie gemeente: de verbeelding is op dit punt aangepast.

3. HHD verzoekt de originele 'watersleutel' bij het bestemmingsplan te voegen.

Reactie gemeente: de originele watersleutel is bijgevoegd.

4. HHD verzoek het realiseren van de watercompensatie als voorwaardelijke verplichting op te nemen in het plan.

Reactie gemeente: de watercompensatie is fysiek aanwezig, zoals door de gemeente meermaals is geconstateerd bij een bezoek ter plaatse. Initiatiefnemer heeft bovendien inmiddels een watervergunning aangevraagd én verkregen voor het dempen van de oude watergang en het graven van de nieuwe watergang. De gemeente is van mening dat de watercompensatie daarmee zowel feitelijk als juridisch in voldoende mate is geborgd. Het verzoek wordt niet overgenomen.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbesluit hogere waarde met bijbehorende stukken hebben van donderdag 24 februari 2022 tot en met woensdag 6 april 2022 gedurende een termijn van 6 weken digitaal ter inzage gelegen. Er is één zienswijze binnengekomen, van het Havenbedrijf Rotterdam. Deze zienswijze zag op de voorgestelde hogere waarden voor industrielawaai en vermeende gebreken in het akoestisch onderzoek. Naar aanleiding van de zienswijze is aanvullend akoestisch onderzoek verricht naar het zogenaamde 'nestgeluid', hiervoor wordt verder verwezen naar paragraaf 4.4 Geluidhinder. Verder is in de planregels een bepaling opgenomen dat de naar de weg gekeerde gevel(s) akoestisch 'doof' worden uitgevoerd, tenzij uit aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat dit niet noodzakelijk is. De voorgestelde hogere waarde wordt beperkt tot maximaal 51 dB(A). Naar aanleiding van deze maatregelen heeft het Havenbedrijf de zienswijze ingetrokken.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan 'Bedrijfswoning Maassluissedijk 208' met identificatienummer 'NL.IMRO.0622.0286bpMsdk2019-0030' van de gemeente Vlaardingen.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Archeologische waarden     

Waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde.

1.5 Bedrijfswoning     

Een woning, bij een (agrarisch) bedrijf of instelling, bestemd voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die op dat bedrijf of die instelling werkzaam is en al dan niet toezicht houdt.

1.6 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.7 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.9 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.11 Bouwwerk     

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.12 Dove gevel     

Een bouwkundige constructie waarin,

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A),of;
  2. alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.13 Extensieve recreatie     

Vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, paardrijden en vissen.

1.14 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.15 Geluidgevoelig object     

  1. woningen;
  2. onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven, met uitzondering van die delen van gebouwen die niet kunnen worden aangemerkt als verblijfsruimten zoals gedefinieerd in artikel 1.1 onder d van het Besluit geluidhinder; en;
  3. standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

1.16 Geluidluwe gevel of buitenruimte     

Gevel of buitenruimte met een geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde industrieterreinen van maximaal 50 dB(A) en en geluidbelasting ten gevolge van aangemeerde schepen (nestgeluid) van maximaal 50 dB(A) en een geluidbelasting ten gevolge van varende schepen van maximaal 50 dB en een geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer (cumulatief, exclusief aftrek) van maximaal 53 dB.

1.17 Geluidszone van een industrieterrein     

Zone rond een industrieterrein waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.18 Hoofdgebouw     

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.19 Huishouden     

Eén of meer personen die in vast verband samenleven, waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid. Kamerverhuur wordt niet aangemerkt als huishouden.

1.20 Nutsvoorzieningen/ voorzieningen van openbaar nut     

Voorziening ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.21 Peil     

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de weg;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het terrein ter plaatse van de bouw.

1.22 Prostitutie     

Het aanbieden van seksuele diensten tegen materiële vergoeding.

1.23 Sexinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privéhuis, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon; al dan niet in combinatie met elkaar.

1.24 Stallingsbedrijf     

Opslagplaats voor recreatieobjecten waaronder in ieder geval verstaan caravans, aanhangwagens, bagagewagens, boten op trailer, campers en vouwwagens.

1.25 Waterkering     

Alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden.

1.26 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

Voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, alsmede voorzieningen voor waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden en beschoeiingen.

1.27 Wonen     

Huisvesting van één huishouden of maximaal twee personen die niet tot een huishouding behoren, in één woning.

1.28 Woning, wooneenheid     

Besloten ruimte die, met inbegrip van daarbij bijbehorende ruimten, een eigen toegang heeft, bestemd en geschikt voor wonen, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Als wezenlijke voorzieningen worden in ieder geval aangemerkt: slaapkamer, woon/eetkamer, keuken, badkamer of douche en toilet.

1.29 Woonruimte     

Besloten ruimte, die al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 Bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.2 Goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.3 Inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 Ondergeschikte bouwonderdelen     

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, wolfseinden, dakkapellen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, ook indien gelegen buiten het aangegeven bestemmingsvlak, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf - Stallingsbedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf - Stallingsbedrijf'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. één 'bedrijfswoning' ten behoeve van een stallingsbedrijf voor kampeer- en vaarmiddelen;

al dan niet in combinatie met:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. water;
  4. ontsluitingen, wegen en paden;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. straatmeubilair;
  7. kunstwerken;
  8. oevers;
  9. oeververbindingen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  1. er mag maximaal één hoofdgebouw worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1500 m3;
  4. het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met een kap;
  5. de naar de weg gekeerde gevel of gevels van het hoofdgebouw wordt of worden doof uitgevoerd, tenzij:
    1. uit akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, danwel;
    2. uit akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de vastgesteld hogere waarden;
  6. het hoofdgebouw wordt voorzien van tenminste één geluidluwe gevel of buitenruimte.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  3. het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 150 m2.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Het hoofdgebouw als bedoeld in lid 3.2.1 mag alleen worden gebruikt ten behoeve van een bedrijfswoning.
  2. Gebruik van het hoofgebouw is alleen toegestaan als de watercompensatie is gerealiseerd en alleen als de watercompensatie in stand wordt gehouden.
  3. Bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 3.2.2 staan alleen ten dienste van de bedrijfswoning.

Artikel 4 Recreatie     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. extensieve recreatie;
  2. behoud en versterking en/of herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschappelijke waarden;

al dan niet in combinatie met:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water;
  3. ontsluitingen, wegen en wandel- en fietspaden;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. straatmeubilair;
  6. kunstwerken;
  7. oevers;
  8. oeververbindingen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels:

  1. Gebouwen zijn niet toegestaan
4.2.2 Andere bouwwerken     

Ten aanzien van de in lid 4.1bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels:

  1. de bouwhoogte van een erfafscheiding mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 meter.

Artikel 5 Water     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterberging;
  3. waterlopen en waterpartijen;
  4. waterhuishouding;
  5. infiltratievoorzieningen;
  6. oevers;

al dan niet in combinatie met:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. kunstwerken;
  4. oeververbindingen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  1. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

Artikel 6 Waarde - Archeologie     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de instandhouding en bescherming van, en onderzoek naar, aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden zijn:
      • de verplichting tot het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden,of;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
      • de verplichting de bouw te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. ten behoeve van het bepaalde in lid 6.1 onder b winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de stadsarcheoloog;
  4. het bepaalde in lid 6.1 onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen e/of bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw en/of bouwwerk, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
    2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een diepte onder maaiveld van ten hoogste 100 cm.
    3. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een omvang van minder dan 100 m², voor zover dit ook is toegestaan in de daar voorkomende bestemming(en);
    4. de bouw van een hoofdgebouw voor zover grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 100 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden wordt uitgevoerd

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur;
  2. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
6.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod     

Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  1. waarvan de bodemverstoring niet dieper gaat dan 100 centimeter onder maaiveld;
  2. waarvan de oppervlakte niet meer dan 100 m2 bedraagt;
  3. die normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  4. die betrekking hebben op reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  5. die betrekking hebben op het verrichten van archeologisch onderzoek.
6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning     

De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het (mogelijk) aanwezige archeologische materiaal,
  2. een rapport wordt overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is onderzocht en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders is gebleken dat het terrein in voldoende mate is vastgesteld;
  3. schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeoloog.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor (de bescherming van) waterkeringen, watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bouwregels:

  1. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 7.1;
  2. voor de andere daar voorkomende bestemmingen geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
7.2.2 Andere bouwwerken     

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende bouwregels:

  1. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 7.1;
  2. de maximale bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken bedraagt 5 meter.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) andere dubbelbestemming, gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterhuishouding en de waterkering en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende watergang en waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen, zoals trappenhuizen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, bijbehorende bouwwerken, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Strijdig gebruik     

10.1.1 Opslag     
  1. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  2. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
10.1.2 Sexinrichting     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor seksinrichtingen.

10.1.3 Bewoning van bijbehorende bouwwerken     

Tot een strijdig gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik als permanente of tijdelijke woning.

10.1.4 Kamerbewoning     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor kamerbewoning, niet zijnde afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg.

10.2 Afwijken van gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels omtrent het gebruik van gronden en gebouwen, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels     

  1. Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" geldt een zone als bedoeld in artikel 40 en artikel 41, eerste en tweede lid van de Wet geluidhinder. Ter plaatse mogen op gronden gelegen binnen deze zone, voor zover de regels elders in dit plan de bouw of aanleg daarvan toelaten, geen woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd en geen geluidgevoelige terreinen worden aangelegd.
  2. het onder a genoemde verbod geldt niet:
    1. voor vervanging van bestaande geluidgevoelige objecten voor zover wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder;
    2. indien het bevoegd gezag ten behoeve van de bouw van bedrijfswoningen of andere geluidgevoelige gebouwen of aanleg van geluidgevoelige terreinen een hogere grenswaarde hebben vastgesteld en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit;
    3. indien door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat door het treffen van een bronmaatregel of gevelmaatregel een situatie kan worden gecreëerd, waardoor wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde;
    4. indien de naar het industrieterrein gekeerde gevel van de bedrijfswoning of het andere geluidgevoelige gebouw voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in artikel 1b, lid 4 van de Wet geluidhinder (dove gevel).

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

12.1 Afwijking van voorgeschreven maatvoering     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering, met ten hoogste 15%.

12.2 Overschrijding van bouwgrenzen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

12.3 Vergroting bouwhoogte van andere bouwwerken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

12.4 Toestaan van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen ten behoeve van:

  1. het realiseren van gebouwtjes voor voorzieningen van algemeen nut, zoals telefooncellen, abri's (inclusief dienstregelingaanduiding), nutsvoorzieningen, dienstgebouwen ten behoeve van het onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen en speelplaatsen, mits deze gebouwtjes geen grotere inhoud hebben dan 50 m3;
  2. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van het openbaar nut, zoals standbeelden en ander straatmeubilair tot een bouwhoogte van 15 m.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels     

13.1 Overschrijding van bestemmingsgrenzen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen en/of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

13.2 Nutsgebouwtjes     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het oprichten van transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 75 m3 welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn.

Artikel 14 Overige regels     

14.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen     

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht     

15.1 Overgangsrecht bouwen     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bedrijfswoning Maassluissedijk 208 van de gemeente Vlaardingen.