Oud West 2018    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan     

In een bestemmingsplan staat beschreven waar in een nauwkeurig omschreven gebied wel en niet gebouwd mag worden en als er gebouwd mag worden, hoe hoog of diep de bebouwing mag zijn. Daarnaast geeft het aan waar plaats is voor winkels, horeca of woningen en welke grond bedoeld is voor wegen of parken. Een bestemmingsplan is juridisch bindend. Dit betekent dat iedereen, burgers én overheid, zich eraan moet houden.

Het doel van een bestemmingsplan is een actueel juridisch-planologisch kader te bieden, om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Het bestemmingsplan geldt als toetsingskader voor bouwplannen en het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit voorliggende bestemmingsplan geldt voor het plangebied Oud-West gelegen in stadsdeel West, gemeente Amsterdam. Voor het grootste deel van Oud-West geldt op dit moment een bestemmingsplan dat onherroepelijk is geworden op 18 juli 2007. Conform de Wet ruimtelijke ordening dienen bestemmingsplannen elke 10 jaar opnieuw te worden vastgesteld. De aanleiding voor het nu voorliggende bestemmingsplan is dan ook deze actualisatieplicht.

De tweede belangrijke reden is dat in de loop der jaren op verschillende beleidsterreinen (bijvoorbeeld hotels en behoud van kleinschalige bedrijfsruimtes) en op verschillende bestuursniveaus nieuw beleid is vastgesteld. Dat beleid wordt in dit nieuwe bestemmingsplan vertaald.

Het bestemmingsplan is vooral gericht op beheer van de huidige situatie. Voor een aantal aspecten is een vrij gedetailleerde regeling opgesteld, om onder meer recht te doen aan vastgesteld beleid en aan de bestaande, te handhaven stedenbouwkundige en ruimtelijk-functionele structuur en verschijningsvorm. De bouwhoogten en de verkaveling met rooilijnen zijn daarom in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd, net als bijvoorbeeld horecafuncties.

Het bestemmingsplan is gelet op het voorgaande conserverend van aard en maakt geen nieuwe, grootschalige ontwikkelingen mogelijk.

1.2 Bestemmingsplanprocedure     

Aan de vaststelling van een bestemmingsplan gaat een lange periode van onderzoek, overleg met betrokkenen, informatie en inspraak vooraf. De start om het onderhavige bestemmingsplan voor te bereiden is het vaststellen van de Startnotitie bestemmingsplan Oud-West door het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie West op 27 oktober 2015 geweest.

De bestuurscommissie West bereidt vervolgens het voorontwerpbestemmingsplan voor. Dit betreft de eerste versie van het nieuwe bestemmingsplan. Het voorontwerp moet voldoende concreet zijn om met de bewoners en andere belanghebbenden te bespreken en om als vertrekpunt te dienen voor participatie en vooroverleg. De uitkomsten van de participatie en vooroverleg worden vervolgens verwerkt in de volgende versie van het plan, het ontwerpbestemmingsplan.

Vanaf dat moment wordt de formele, juridische bestemmingsplanprocedure voortgezet door het college Burgemeesters & Wethouders (college B&W). De wethouder ruimtelijke ordening besluit om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, waarna er een formele inspraakronde volgt op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Een ieder kan dan gedurende de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zes weken een zienswijze indienen. De zienswijzen worden vervolgens betrokken in de besluitvorming omtrent de vaststelling door de gemeenteraad. Nadat alle reacties zijn verwerkt, stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast. Uitsluitend wie een zienswijze heeft ingediend, kan tegen de vaststelling van het bestemmingsplan in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Meer over het gevoerde participatietraject voor specifiek het bestemmingsplan Oud-West is te lezen onder 8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid.

1.3 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld.

De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling. In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn criteria benoemd waaraan een bestemmingsplantoelichting dient te voldoen. Het gaat hier onder andere over betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, milieukundige onderzoeken, cultuurhistorische waarden/monumenten en inzichten over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 2 Plankader

Naast de plangrenzen van het plangebied wordt in dit hoofdstuk een samenvatting gegeven van de bestemmingsplannen die met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan zullen worden vervangen en welke regelingen uit geldende bestemmingsplannen in dit bestemmingsplan worden doorvertaald.

Hoofdstuk 3 Kenmerken Oud-West

In dit hoofdstuk worden de kenmerken van het plangebied vanuit verschillende invalshoeken omschreven, waar onder ontstaansgeschiedenis, bevolkingsopbouw, stedenbouwkundige structuur.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het actuele beleidskader per overheidsorgaan voor zover relevant voor het plangebied aangehaald. Per vastgesteld beleid wordt omschreven wat de uitgangspunten zijn uit de beleidsnota en vervolgens wordt aangegeven in hoeverre het bestemmingsplan aansluit op de geformuleerde uitgangspunten.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk zal nader ingegaan worden in hoeverre in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met bepaalde milieu- en omgevingsaspecten die in het gebied spelen. Per aspect wordt toegelicht in hoeverre er vanuit het plangebied rekening gehouden moet worden met invloeden die van een aspect uit gaan en in hoeverre er in dit bestemmingsplan hiertoe (nadere) maatregelen zijn genomen.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de werking van het bestemmingsplan

In dit hoofdstuk wordt toegelicht uit welke onderdelen het bestemmingsplan bestaat en hoe de onderdelen vervolgens in samenhang toegepast/geïnterpreteerd dienen te worden.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Er moet aangetoond worden dat het bestemmingsplan economisch uitgevoerd kan worden. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe hier rekening mee is gehouden.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt toegelicht in hoeverre in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Plangrens     

Het plangebied van het bestemmingsplan Oud-West ligt direct ten zuidwesten van de binnenstad van Amsterdam, aan de andere zijde van de Singelgracht. Het plangebied Oud-West laat zich grofweg begrenzen door de Hugo de Grootgracht in het noorden, de Singelgracht in het oosten, het Zandpad en het Vondelpark in het zuiden, de Schinkel en de Kostverlorenvaart in het westen.

verplicht

Afbeelding: globale begrenzing plangebied

2.2 Geldend planologisch kader     

Voor het grootste deel van Oud-West geldt het bestemmingsplan 'Oud-West' dat is vastgesteld op 4 oktober 2005 door de toenmalige stadsdeelraad van stadsdeel Oud-West en onherroepelijk is geworden op 18 juli 2007. Daarnaast is er in de afgelopen tien jaar een aantal kleine bestemmingsplannen vastgesteld die binnen bovengenoemde plangrenzen vallen. Deze zullen na vaststelling vervangen worden door het juridisch-planologisch regime uit dit bestemmingsplan. Het gaat om de volgende plannen:

  • Bestemmingsplan De Hallen e.o. (vastgesteld 18 juni 2002)
  • Bestemmingsplan De Hallen Zuid, herziening van het bestemmingsplan De Hallen e.o. uit 2002 (vastgesteld 2 februari 2010)
  • Bestemmingsplan Schoolstraat 5-19 (vastgesteld 15 februari 2011)
  • Bestemmingsplan Vondelstraat 69-71 (vastgesteld 29 november 2011)
  • Bestemmingsplan Aanpassing verkeersareaal ten zuiden van de Leidsebrug (vastgesteld 4 maart 2014)
  • Bestemmingsplan Taxiopstelstrook Leidsebosje (vastgesteld 30 september 2015)

Verder waren ter plaatse van het bestemmingsplangebied Oud-West de volgende planologische regelingen van kracht:

  • paraplubestemmingsplan Stadsdeel West Amsterdam deel 1
  • paraplubestemmingsplan verbod massagesalons
  • paraplubestemmingsplan kiosken

Wijzigingsplannen

Het bestemmingsplan Oud-West kende een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van nieuwe hotelvestigingen. Voor de volgende adressen is de bevoegdheid toegepast en is een wijzigingsplan vastgesteld:

  • De Clercqstraat 115 (vastgesteld 16 september 2008)
  • Overtoom 57-59 (vastgesteld 14 april 2009)
  • Nassaukade 377 (vastgesteld 12 juli 2001)
  • Eerste Constantijn Huygensstraat 118 (vastgesteld 15 februari 2011)

Het bestemmingsplan Oud-West bevatte tevens een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van volume-uitbreidingen van een aantal specifieke adressen in de Wenslauerstraat. Voor de volgende adressen is de bevoegdheid toegepast en is een wijzigingsplan vastgesteld:

  • Wenslauerstraat 59 (vastgesteld 4 november 2008)
  • Wenslauerstraat 65-67 (vastgesteld 1 september 2009)
  • Wenslauerstraat 64 (vastgesteld 26 april 2011)
  • Wenslauerstraat 63 (vastgesteld 6 maart 2012)

Bovenstaande wijzigingsplannen worden integraal overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

Bestemmingsplannen buiten het plangebied

Voor die delen van Oud-West waarvoor recentelijk een bestemmingsplan is vastgesteld bestaat geen aanleiding om het geldende juridisch-planologisch kader te actualiseren. De volgende bestemmingsplangebieden maken daarom geen onderdeel uit van het plangebied voor dit nieuwe bestemmingsplan Oud-West:

  • De Hallen Tramremise (vastgesteld 5 juni 2012)
  • How to meet an angel (vastgesteld 25 juni 2013)

2.2.1 Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West Amsterdam deel 1     

Het Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West Amsterdam deel 1 is op 5 juni 2012 vastgesteld door de toenmalige stadsdeelraad van stadsdeel West. Met het paraplubestemmingsplan zijn op hoofdlijnen de volgende wijzigingen aangebracht aan het bestemmingsplan Oud-West (2005).

Kinderopvangvoorzieningen

Kinderopvangvoorzieningen zijn een gewenste functie in een woongebied. Echter, een overmaat van kinderopvangvoorzieningen in een bepaald gebied of een concentratie ervan kan leiden tot (geluid)overlast bij omwonenden. Om die reden is de bestemmingsplanregeling met het paraplubestemmingsplan gewijzigd, waarbij per bouwblok maximaal één kinderopvangvoorziening wordt toegestaan. Bestaande gevallen waarbij er 2 of meer kinderopvangvoorzieningen zijn gerealiseerd worden gerespecteerd. Daartoe is in het bestemmingsplan een definitie toegevoegd van een bouwblok. Kinderopvangvoorzieningen zijn toegestaan in gebouwen met een maatschappelijke bestemming. In andere bestemmingen waar maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn, is het maximum oppervlakte per vestiging beperkt tot 250 m2.

De met het paraplubestemmingsplan geïntroduceerde regeling is nog steeds wenselijk en daarom overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Scootsafes

Scootsafes zijn gebouwde voorzieningen voor het stallen van scootmobiels en vergelijkbare voertuigen in de openbare ruimte. Door middel van het paraplubestemmingsplan zijn scootsafes toegestaan in de verkeersbestemming op voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het groen, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen.

Deze regeling is één op één overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Dakterrassen en toegangsopbouwen

Met de parapluherziening zijn dakterrassen en toegangsopbouwen onder voorwaarden bij recht toegestaan. Een afwijkingsprocedure is nodig voor toegangsopbouwen op orde-2 panden. Bij orde-1 panden zijn dakterrassen en toegangsopbouwen niet toegestaan. Op de ordekaarten van de gemeente Amsterdam is aangegeven tot welke orde elk gebouw behoort, zie http://maps.amsterdam.nl/ordekaart/. De criteria waarbij dakterrassen toegangsopbouwen worden toegestaan zijn:

  1. dakterrassen en toegangsopbouwen zijn alleen toegestaan op daken die plat zijn

    afgedekt;
  2. het dakterras staat op minimaal 2,0 meter afstand van de dakrand van het platte dak

    dat grenst aan lager gelegen openbare ruimte en op minimaal 1,0 afstand van de

    dakrand van het platte dak dat grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen;
  3. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot bovenkant terrasvloer bedraagt maximaal 50 centimeter;
  4. hekwerken maximaal 1,20 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;
  5. hoogte van de toegangsopbouw niet meer dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  6. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand bedraagt minimaal de hoogte van de toegangsopbouw;
  7. toegangsopbouw maximaal oppervlak van 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  8. Bij orde-2 panden zijn dakterrassen onder bovengenoemde voorwaarden toegestaan.
  9. Bij orde-2 panden worden toegangsopbouwen uitsluitend toegestaan met toepassing van een afwijking Wabo 2.12 lid 1 sub a onder 1. Deze binnenplanse afwijkingsregel wordt in dit bestemmingsplan ingebouwd. De toegangsopbouw op een orde-2 pand

    mag niet leiden tot onevenredige visuele aantasting van het pand. Per geval zal stedebouwkundig advies worden gevraagd.

In het voorliggende bestemmingsplan is de regeling ten aanzien van dakterrassen en toegangsopbouwen overgenomen.

2.2.2 Paraplubestemmingsplan verbod massagesalons     

Het Paraplubestemmingsplan verbod massagesalons (bestemmingsplannen op papier) is op 25 juni 2013 vastgesteld door de toenmalige stadsdeelraad van stadsdeel West.

Daarmee is het gebruik van gebouwen en gronden als massagesalon aangemerkt als verboden gebruik. Met de bestuursopdracht "Aanpak massagesalons" (2012) is beoogd de nieuwvestiging van dubieuze massagesalons te voorkomen. Daarnaast worden de bestaande massagesalons aangeschreven en gecontroleerd op illegale praktijken. In de bestemmingsplannen van stadsdeel West worden massagesalons daartoe aangemerkt als verboden gebruik. Het is mogelijk door aanpassing van het bestemmingsplan het huidige aantal massagesalons te bevriezen. De uitstraling van massagesalons in West hebben een negatieve uitstraling voor de betreffende winkel- en woonstraten en zijn daarmee van invloed op de openbare ruimte. Bovendien kunnen massagesalons aangemerkt worden als een criminogene branche. De ernst van de verdenkingen, het aantal en de uitstraling van de massagesalons rechtvaardigen aanpassing van het bestemmingsplan.

In de deelraad is op 18 december 2012 een motie aangaande massagesalons aangenomen. De motie roept op in dit bestemmingsplan een formulering op te nemen waarmee bonafide massagesalons zo min mogelijk worden uitgesloten. Hierbij dient dan rekening gehouden te worden met ZZP-ers en gediplomeerde fysiotherapeuten in de massage-branche. Fysiotherapeuten die zich als zodanig willen vestigen worden door het verbod op massagesalons niet geraakt.

In het voorliggende bestemmingsplan is de planregeling uit het paraplubestemmingsplan overgenomen door massagesalons als verboden gebruik aan te merken. Nieuwe vestigingen of verhuizing van bestaande vestigingen zijn daardoor niet toegestaan.

2.2.3 Paraplubestemmingsplan kiosken     

Het paraplubestemmingsplan kiosken is op 15 februari 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Daarmee is de regeling ten aanzien van kiosken, die in het paraplubestemmingsplan stadsdeel West Amsterdam deel 1 was geïntroduceerd, komen te vervallen. Deze regeling maakte kiosken in de openbare ruimte mogelijk. Na de vaststelling is gebleken dat deze regeling tot ongewenste (bouw)ontwikkelingen heeft geleid. Daarom heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan kiosken vastgesteld waarin de bouw van kiosken als recht niet langer wordt toegestaan. Alleen de bestaande kiosken worden toegestaan. Voor nieuwe kiosken kan met toepassing van de kruimelgevallenregeling (artikel 2.12 lid 1a onder 2 Wabo) een omgevingsvergunning worden verleend.

In voorliggend bestemmingsplan is als uitgangspunt aangehouden dat alleen de bestaande kiosken worden toegestaan. Voor de bestaande kiosken is de maatvoering vastgelegd zoals in het paraplubestemmingsplan is aangegeven: oppervlakte maximaal 15 m2, bouwhoogte maximaal 3 meter. De kiosken mogen uitsluitend worden gebruikt voor de functies die conform het paraplubestemmimngsplan zijn toegestaan: detailhandel en horeca van categorie 4.

Hoofdstuk 3 Kenmerken Oud-West     

3.1 Gebiedsomschrijving     

Oud-West is opgebouwd uit zes verschillende buurten, te weten: de Bellamybuurt, de Da Costabuurt, de Borgerbuurt, de Cremerbuurt, de Helmersbuurt en de Vondelparkbuurt. Het gebied is behoorlijk dichtbebouwd.

De belangrijkste straten in Oud-West zijn de De Clercqstraat, de Nassaukade langs de Singelgracht die overgaat in Stadhouderskade, de Bilderdijkstraat die overgaat in de Eerste Constantijn Huygensstraat, de Kinkerstraat en de Overtoom.

verplicht

Afbeelding: de buurten van Oud-West

Oud-West is altijd al een redelijk populair gebied geweest, maar sinds de komst van De Hallen heeft Oud-West een enorme aantrekkingskracht gekregen op bezoekers uit heel Amsterdam en verder. Een groot deel van Oud-West is de afgelopen jaren dan ook in korte tijd verder veranderd van een stedelijk gebied naar een centrumstedelijk gebied, waar toeristen makkelijk hun weg zijn gaan vinden. Als gevolg van deze toegenomen populariteit zijn steeds meer ondernemers, veelal horeca-ondernemers, dit gebied als een aantrekkelijke vestigingslocatie gaan zien. Hoewel de hoge mate van functiemenging altijd al kenmerkend is geweest voor Oud-West, is de omgeving in korte tijd er veel drukker op geworden. Deze veranderingen hebben uiteraard als gevolg dat de bewoners hun woonomgeving drukker hebben zien worden.

Het nieuwe bestemmingsplan zal daarom een actueel kader moeten bieden om de balans tussen een levendige gebied en prettige woonklimaat zo goed mogelijk te reguleren voor zover dat binnen de scope van een bestemmingsplan te reguleren valt. Zaken zoals het beheren van de openbare ruimte vallen echter buiten de scope van bestemmingsplannen in het algemeen.

3.2 Statistische kenmerken Oud-West     

Hieronder volgt een beknopte analyse van de statistische kenmerken van de wijk Oud-West vergeleken met het gemiddelde van Amsterdam. Hierbij is gebruik gemaakt van de cijfers van Onderzoek Informatie Statistiek van de gemeente Amsterdam (OIS) met peildatum 1 januari 2017. De gemeente Amsterdam telt 844.952 inwoners in totaal, hiervan wonen er in 35.292 in de wijk Oud-West. Hoewel het niet meteen uit deze cijfers valt op te maken, betreft het toch één van de meest dichtbevolkte wijken van de stad.

Als er gekeken wordt naar de leeftijdsopbouw van de bewoners in Oud-West dan is op te maken dat vergeleken met het gemiddelde van Amsterdam er naar verhouding minder kinderen tussen de 0 en 18 jaar in Oud-West zijn, namelijk 13,0% op 17,6%. De groep 65+ in Oud-West is naar verhouding hoewel kleiner redelijk vergelijkbaar met het gemiddelde van Amsterdam, respectievelijk 11,4% op 12,1%.

In de samenstelling van de huishoudens valt op dat er relatief minder stellen met gezinnen wonen in Oud-West (11,2% )dan gemiddeld in Amsterdam (16%) en dat er relatief veel alleenstaanden wonen in Oud-West (59,6%) vergeleken met gemiddeld in Amsterdam (53,1%).

Opvallend is vervolgens het relatief hoge aandeel zogenaamde 'nieuwe stedeling' (= aandeel in de bevolking van personen met een Nederlandse of westerse migratieachtergrond - exclusief Oost-Europa - in de leeftijd 18 tot en met 54 jaar, die ná hun 18de levensjaar geregistreerd zijn in de gemeente Amsterdam) in Oud-West (44,4%) vergeleken met gemiddeld in Amsterdam (29,3%).

Samenstelling van de huishoudens Oud-West ten opzichte van gemiddeld Amsterdam

% Alleenstaand Stel zonder kinderen (gehuwd en ongehuwd) Stel met kinderen (gehuwd en ongehuwd) Eenoudergezin Totaal
Oud-West 59,6 21,6 11,2 6,1 100 (21.400)
Amsterdam 53.1 20,6 16,0 8,9 100 (455.987)

Als naar de verdeling van de woningvoorraad naar eigendom wordt gekeken, blijkt deze voor Oud-West voor de drie onderscheiden groepen (eigenaar/bewoner, corporatie verhuur, vrije sector verhuur) relatief gelijk verdeeld te zijn. Het gemiddelde beeld voor Amsterdam is heel anders aangezien het aandeel corporatie verhuur met 44,5% duidelijk de boventoon voert ten opzichte van de twee andere groepen. Het aandeel corporatie verhuur ligt in Oud-West 12% lager dan het gemiddelde voor Amsterdam. Daarentegen ligt het aandeel particuliere verhuur in Oud-West weer circa 10% hoger dan het gemiddelde voor Amsterdam.

Woningvoorraad naar eigendom Oud-West ten opzichte van gemiddeld Amsterdam

% Eigenaar/ bewoner Corporatie verhuur Particuliere verhuur Totaal
Oud-West 31,1 29,9 32,8 100 (20.287)
Amsterdam 29,6 44,5 26,8 100 (427.858)

Er is ook gekeken naar de type werkgelegenheid die in Oud-West wordt aangeboden. In OIS wordt dan een onderscheid gemaakt in de werkzame personen naar hoofdfunctie. In Oud-West is dan duidelijk op te maken dat veruit de meeste personen werkzaam zijn bij voorzieningen (32,8%) en kantoren (29,1%). Terwijl gemiddeld In Amsterdam kantoren met 42,9% heel duidelijk op nummer één staat. Opvallend is dat relatief veel mensen werkzaam blijken te zijn in winkels in Oud-West met 9,7%, terwijl gemiddeld dit in Amsterdam slechts op 5,8% zit. Dit geldt nog meer voor de werkzame personen die in de horeca werken in Oud-West (12,3%), terwijl gemiddeld dit voor heel Amsterdam het op 7,1% zit. Dit bevestigt het recreatieve karakter dat Oud-West heeft en steeds meer heeft gekregen de afgelopen jaren.

Werkzame personen naar hoofdfunctie Oud-West ten opzichte van gemiddeld Amsterdam

% Kantoren Winkels Voorzieningen Horeca Bedrijven Overig totaal
Oud-West 29,1 9,7 32,8 12,3 14,7 1,3 100 (14.347)
Amsterdam 43,0 5,8 24,7 7,1 18,5 1,1 100 (526.846)

De groei van bedrijfsvestigingen in Oud-West is de afgelopen vijf jaar sneller gegroeid dan de gemiddelde groei in Amsterdam. De toename is onder meer te zien in de sectoren cultuur en recreatie, advisering en onderzoek, informatie en telecomcommunicatie, overheid en horeca. Kenmerkend voor het gebied Oud-West én De Baarsjes is dat er relatief veel vestigingen in de creatieve industrie zijn. Deze vele ontwikkelingen zijn goed voor de lokale economie en de lokale werkgelegenheid.

3.3 Ontstaansgeschiedenis Oud-West     

De Overtoomsevaart en de Kostverlorenvaart die tegelijk ook de westelijke beëindiging van het plangebied vormt, zijn de belangrijkste structurerende elementen in het gebied ten westen van de Jordaan. De Heilige weg die langs de Overtoomsevaart liep en die gezamenlijk na de demping van de vaart tot Overtoom werden omgedoopt, is het laatste traject op de pelgrimsroute naar de Heilige Stede aan het Rokin, de plaats waar het Mirakel van Amsterdam had plaatsgevonden. De aanleg van Kostverlorenvaart in 1413 gebeurde over een bestaande waterloop die het boezemgebied van de Amstel en de Rijn scheidt. Met deze waterloop wilde Amsterdam de vaarroute tussen Leiden en Amsterdam over het Haarlemmermeer bekorten. Omdat Haarlem protesteerde werd op de kruising met de Slotervaart een dam gelegd die Amsterdam in 1514 door een Overtoom verving. Zo konden alleen kleine schepen uit het tuindersgebied rond Sloten de stad binnenvaren.

De stedenbouwkundige structuur van Oud-West is bepaald door de voormalige landschappelijke verkaveling van de Godshuis- en Stadhuispolder. De Stads- en Godshuispolder waren voornamelijk voor de veeteelt in gebruik. De Overtoomsevaart vormde de grens tussen de Buitendijkse Binnenpolder en de Stads- en Godshuispolder. Langs de noordelijke oever stonden molens, stokerijen en katoenfabriekjes, daarachter strekten de landerijen zich uit. Dat veranderde in de 17de eeuw toen zich ook in de polders voorzieningen voor industrie en recreatie vestigden. Een belangrijke stedelijke voorziening was het gasthuis (Buitengasthuis of Pesthuis). Het werd in 1630 bij de Overtoomsevaart ter hoogte van de huidige Tweede Constantijn Huygensstraat gebouwd.

De industrie in het gebied bestond voornamelijk uit blekerijen (vandaar de Korte Blekerstraat) en vele molens – met name rond de Kwakerspoel of Kwakerseiland (waar nu het Kwakersplein ligt). Deze molens waren verhuisd uit het gebied waar de grachtengordel werd uitgelegd. Omdat de Overtoom de belangrijkste uitvalsweg naar het westen was, bevonden zich langs de Overtoom vele wagenmakers en aan transport gelieerde bedrijven. Tot 1879 stond aan deze uitvalsweg ook de pottenbakkerij Saxenburg, waarnaar de straat genoemd is. Verspreid tussen de industrie waren langs de Overtoom buitenplaatsen van kooplieden gelegen. De minder gegoede kooplieden stichten pleziertuinen in de polders.

Het patroon van sloten en slagen waarop ook de Jordaan is uitgelegd, zet zich westwaarts voort. De bebouwing bestaat voornamelijk uit gesloten bouwblokken van meestal vier lagen hoog op de voormalige percelen en kwam na 1850 tot stand. Een stelsel van grachten, dat in profilering ontleend is aan de grachtengordel, zorgt voor de ontwatering.

Belangrijke uitzonderingen op deze stedenbouwkundige structuur zijn in chronologische volgorde de Vondelparkstrook, de Bellamybuurt, de Vondelstraat, het WG-terrein en Kinkerbuurt Zuid. De Vondelparkstrook en de Bellamybuurt dateren van voor de verstedelijking die in de negentiende eeuw buiten de Singelgracht van start ging.

De Bellamybuurt (tussen Kinkerstraat, De Clercqstraat, de Kostverlorenvaart en de Ten Kate straat) is tot op vandaag een duidelijk te onderscheiden buurtje gebleven. Een belangrijke reden hiervoor is dat het eigendom van de percelen grotendeels particulier is en het gebied tot 1896 buiten de gemeente Amsterdam lag. Het gebied waar de buurt ligt, vormde een eigen polder op zich met afwateringssloten op de plaats van de Bellamystraat en de Wenslauerstraat. Bij de annexatie was de buurt al helemaal volgebouwd, waardoor een groot deel nog steeds op polderniveau ligt. Binnen de buurt bestaan meerdere maaiveldhoogtes, omdat ook het westelijk deel van Wenslauerstraat op een voormalig dijktracé ligt. Het herinnert aan de dijk die om het Jan Hansepad en omgeving heen liep en lager dan het stadspeil lag.

Vanaf de 18de eeuw maakte het agrarisch karakter plaats voor een combinatie van kleine industrie, herbergen, bakkerijen, etc. en pleziertuinen waarvan de grenzen in de huidige perceelgrenzen nog te herkennen zijn. In de negentiende eeuw ging het gebied volop mee in de industrialisatie van de stad. De sterke menging van wonen en werken bleef tot op vandaag gehandhaafd.

In de loop van de negentiende eeuw verdween het water uit de Bellamybuurt, de structuur bleef nagenoeg ongewijzigd. Na 1896 werd de buurt deel van de gemeente Amsterdam, maar toen had de bebouwing van de straten al plaats gevonden. De buurt oogt als parallelle lintbebouwing met een grote variëteit aan woningen van verschillende hoogtes. De woningen aan de Bellamystraat hadden voortuinen, evenals aanvankelijk ook de Wenslauerstraat. De eigenaren van de percelen gingen in de negentiende eeuw zelf tot opdeling en bebouwing over. Soms legden zij daartoe particuliere binnenstraten aan zoals de Theodoorstraat.

Sommige stegen herinneren daar nog aan, de binnenstraten zelf zijn verdwenen. Op de vroegere paden die vanwege recht van overpad waren aangelegd, ontstaan dwarsstraten waarvoor soms bebouwing langs de oost-west gelegen straten moesten wijken. De Bellamydwarsstraat en de Douwes Dekkerstraat zijn hier voorbeelden van.

Te midden van de woningen verrezen allerlei soorten industrie. Zo staan daar aan het water rond 1880 twee (stoom)diamantslijperijen, de leerlooierij 'De Hoop', de ijzergieterij 'Zimmer', een stoomwatermolen en de houtzaag en -schaverij 'Zeldenrust'. Sommige bedrijven stonden op het binnenterrein en waren via stegen te bereiken. Naast deze traditionele takken van industrie en nijverheid was de Bellamybuurt vanaf circa 1870 ook in trek bij textiel, brood- beschuit-, en cacaofabrikanten. Daarnaast neemt ook de kleine bedrijvigheid, timmerlieden en schilders, vaak eenmanszaken, toe en daarmee de permanente bewoning van het gebied. Met de al langer bestaande bedrijvigheid van Amsterdam buiten de Singel is in feite ter plaatse een doorlopend (klein)industrieel gebied ontstaan. Ook tegenwoordig zijn nog vele kleinschalige bedrijven gevestigd in de Bellamybuurt.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede plattegrond Amsterdam, 1770

Na de afbraak van de vesting in 1848 begonnen particuliere bouwmaatschappijen buiten de Singelgracht woningen te bouwen. De grens tussen de gemeente Amsterdam en Nieuw Amstel had een grillig verloop en liep in Oud West ongeveer ter hoogte van de Ten Katestraat. Dat had invloed op de vorm en kwaliteit van de uitbreidingen, omdat Amsterdam een strengere bouwverordening kende dan Nieuwer Amstel. Hoewel de gevaarlijke en meeste vervuilende industrie geweerd werd, kwamen te midden van de woonbebouwing nog wel drukkerijen en brouwerijen tot stand. Denk aan de lettergieterij Tetterode tussen de Bilderdijkstraat en de Da Costakade en de Zuid Hollandsche Bierbrouwerij aan de Da Costakade. Ook langs de Stadhouderskade verrezen grootschalige gebouwen voor instellingen waarvoor in het centrum geen plaats was, zoals het hoofdgebouw van het GEB (nu: Byzantium), de Koepelkerk aan het Leidse Bosje (nu: Mariotthotel) en in de jaren dertig tot vijftig de AMJV (F. Kuipers, 1928) en Gebouw Atlanta (Warmers, 1927)

Lappendeken

Oud West is een lappendeken van plannen die door verschillende particuliere bouwmaatschappijen zijn opgezet. Een enkel plan ging over de gemeentegrens heen. De NV Nassau legde bijvoorbeeld een wijkje aan weerszijde van de Bosboom Toussaintraat aan. J.N Redeker Bisdom maakte in opdracht van 'de Naamlooze Vennootschap Overtoom, exploitatiemaatschappij van bouwterreinen te Amsterdam een plan voor de buurten aan weerszijden van de Jacob van Lennepkade. De Jacob van Lennepgracht was een initiatief van de bouwmaatschappijen zelf. Sommige straten kwam ook tot stand op basis van initiatieven van kleinere bouwers.

Een stadsplattegrond uit 1881 laat zien hoe in het agrarische- en industriële landschap al stukjes buurt zijn aangelegd die wachten op aansluiting op gebieden die nog moesten worden ontwikkeld.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede uit Stadsplattegrond van 1881

De eerste buurten kwamen tot stand tussen 1880 en 1900 en kwam tot aan de Jan Pieter Heijestraat. Het gedeelte ten westen van de Jan Pieter Heijestraat kwam in twee etappes tot stand: tot aan de Rijnvis Feithstraat volgens een plan uit 1902; het laatste stuk tot aan de Kostverlorenvaart volgens een plan uit 1910. Kenmerkend voor de wijk zijn de lange rechte oost-west gerichte straten, met spaarzame plein- of plantsoenruimten, die uiteindelijk op een andere plek dan het oorspronkelijke plan gerealiseerd werden. De meeste pleinen kwamen er door de particuliere bouwers en dan op kruispunten van straten. Het Staringplein is hiervan een goed voorbeeld. De geplande grote bouwblokken werden verder veel kleiner door de aanleg van enkele dwarsstraten: de Staringstraat en de Rhijnvis Feithstraat. De meeste blokken in de Cremerbuurt zijn rond 1910-1915 door particulieren of eigenbouwers gerealiseerd. De Helmersbuurt is van eerdere datum. Deze buurt was bedoeld voor de gegoede burgerij, en woonplaats voor veel aan het Wilhelmina Gasthuis verbonden artsen.

Uitzonderingen op de planmatig tot stand gekomen bebouwing van Oud West zijn de bebouwingsstrook ten zuiden van de Overtoom en de Bellamybuurt. In de strook tussen de Overtoom en het Vondelpark aangelegd tussen 1867 en 1900, volgt de bebouwing de aanwezige slotenverkaveling van Buitenvelderste Binnenpolder in zuidelijke richting. De haaks op de Overtoomsevaart uitkomende sloten werden op verschillende plaatsen tot stegen gedempt, zodat zij toegang konden geven tot de bebouwing achter op de percelen.

Veel van die steegjes zijn er nog, soms toegankelijk via een poort in de straatwand, dikwijls verbreed tot straten. Soms is zelfs de bebouwing van de achterterreinen nog aanwezig. Denk aan het Johannapark, de Palamedesstraat en de steeg die vanuit Tweede Constantijn Huygensstraat toegankelijk is. Tot op de dag van vandaag is de structuur rond de Overtoom vrijwel ongewijzigd. De functie van uitvalsroute en verbinding met de nieuwe stadsdelen bleef belangrijk, waarbij de paardentram werd vervangen door de elektrische tram en de traditionele bedrijvigheid door autoverhuurbedrijven en meubelzaken.

De Vondelstraat en het WG terrein zijn planmatig tot stand gekomen. De Kinkerbuurt Zuid onderging met de stadsvernieuwing van de jaren tachtig een rigoureuze transformatie die het oorspronkelijk stadsweefsel aanzienlijk aantast zonder daarvoor een opzet van gelijke kwaliteit terug te bouwen.

Eén van de eerste door particulieren ontworpen stedenbouwkundige plannen kwam van de architecten P.J.H. Cuypers, J.J.W. van den Biesen en J.N. Redeker Bisdom. De Vondelstraat en omgeving vormt een buurtje op zich met de centraal gepositioneerde Vondelkerk. De Vondelstraat werd over het tracé van het Leyerdorperspad gelegd en was vooral bestemd voor de gegoede burgers die de drukke binnenstad wilden ontvluchten. De aanleg van de straat gebeurde in verschillende fasen tussen 1867 en 1900.

De gemeente stelde aan de bebouwing en profilering van de straten eisen die het karakter van de buurt sterk hebben bepaald. Voor de zuidzijde van de Vondelstraat stelde zij een vrijstaande bebouwing als villa's en twee-onder-een-kap panden als voorwaarde. Daardoor ontstond een tegenstelling tussen de geslotenheid van de noordwand en het villaparkachtig karakter aan de overzijde en vindt de overgang tussen stad en park op vanzelfsprekende wijze plaats. Ook de voortuinen in de Tesselschadestraat kwamen er door toedoen van de gemeente.

De Vondelstraat werd opgenomen in het algemeen uitbreidingsplan van 1877. De stadsingenieur J.G. van Niftrik gebruikte dit plan als onderlegger in de onderhandelingen met de particulier bouwmaatschappijen. De stad wilde er zo voor zorgen dat een samenhangend stratenpatroon ontstond waarin de Ceintuurbaan als ringweg de nieuwe negentiende eeuwse wijken met elkaar kon verbinden. De Ceintuurbaan heet ter hoogte van Oud West Eerste Constantijn Huygens en Bilderdijkstraat. De verbinding met de Van Baerlestraat kwam pas tot stand toen in 1948 toen de Vondelbrug gebouwd werd. Voor de aanleg van de Eerste Constantijn Huygensstraat was sloop van enkele huizen in de zuidelijke straatwand van de Vondelstraat nodig. Die doorbraak is nog zichtbaar in de gesloten zijgevels van de bebouwing aan de Eerste Constantijn Huygensstraat.

Het W.G. terrein dankt haar naam aan het vroegere Wilhelmina Gasthuis waarvan de opzet nog afleesbaar is in de positionering van de overgebleven gebouwen. Het werd aangelegd op de locatie van het Pesthuys. Het ziekenhuis had de eind negentiende eeuw gangbare opzet van een paviljoensysteem, omdat dat vanuit hygiënisch oogpunt de voorkeur had. Het poortgebouw en twee paviljoens dateren van 1889 en zijn georganiseerd aan weerszijden van een met veel groen beplante laan.

Tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw volgden diverse uitbreidingen. In de jaren 50 was het de bedoeling een nieuw medisch universitair centrum te realiseren, waarvoor alle oude gebouwen moesten wijken. Uiteindelijk is alleen het Jan Swammerdaminstituut in 1964 gebouwd. Het nieuwe ziekenhuis verrees uiteindelijk aan de rand van Amsterdam, in Zuid Oost, waarheen tussen 1979 en 1983 alle afdelingen verhuisden. Het WG werd gekraakt en in gebruik genomen voor woningen, bedrijven en ateliers. Het Swammerdaminstituut werd in 2004 gesloopt om plaats te maken voor de Mentrum kliniek.

Stadsvernieuwing in de 20ste en 21ste eeuw

De structuur van Oud West is sinds het begin van de 20ste eeuw nauwelijks gewijzigd. Vele industriegebouwen verdwenen, een beeldbepalende kerk aan de Jacob van Lennepgracht werd gesloopt, maar het 19de -eeuwse stadsweefsel bleef intact. Op sommige plaatsen was sprake van enorme schaalvergroting en moest kleinschalige woonbebouwing wijken voor een appartementencomplex zoals bij het voormalige Autopon (J.B. Ingwersen, 1955-1961) op de hoek van de Overtoom en de Amstelveenseweg. Verspreid in het plangebied vonden kleine stadsvernieuwingsoperaties plaats volgens de opvattingen en in de vormgeving van de betreffende periode. De hofvormige bebouwing van de Rijtuigenhof (Snijder, 1984) bijvoorbeeld zoekt de schaal en verhoudingen op van de omliggende bebouwing, maar de stijl is modern in het gebruik van lichte baksteen en toepassing van grote ramen.

verplicht

Afbeelding: Autopon op de hoek van de Overtoom en de Amstelveenseweg  

De vernieuwing van de Kinkerbuurt Zuid in de jaren tachtig betekende wel een inbreuk op de 19de eeuwse stadsstructuur. Vanwege het grote woningentekort en de slechte bouwkundige staat van de woningen, wilde de dienst Publieke Werken een groot deel van de Kinkerbuurt slopen, mede om ruimte te maken voor de uitbreiding van het Wilhelmina Gasthuis.

Het verzet van verenigingen, bewoners, politieke partijen en actiegroepen onder de paraplu van de Open Werkgroep Kinkerbuurt kon de sloop misschien niet tegenhouden, maar de nieuwbouw gebeurde wel in overleg met hen en in fases. De oudste stadsvernieuwing van de jaren 70 kwam nog tot stand in overeenstemming met de ideeën van de dienst Stadsontwikkeling: drie lagen hoge bouwblokken, om voldoende bezonning te garanderen. Een voorbeeld daarvan is de Van Lennepstraat bij het Ten Kateplein 3 lagen hoog geworden.

De straat is in aansluiting daarop als woonerf (met plantenbakken en daardoor veel bochtjes voor het verkeer) aangelegd. In 1979 worden de regels losser en mocht er hoger worden gebouwd in bestaande straten. Om het verlies van zonlicht te compenseren worden twee pleinen aangelegd: het Ten Kateplein en N. Beetsplantsoen. Twee gedraaide blokken aan weerskanten van de nieuw aangelegde Schoolmeesterstraat doorbreken eveneens het 19e -eeuwse stratenpatroon. De in rode baksteen opgetrokken blokken staan haaks op de Van Lennepstraat en hebben een semi-openbare doorgang voor voetgangers door de binnenterreinen. Blokken van vier of vijf lagen staan eveneens aan het N. Beetsplantsoen. Verreweg de meeste woningen zijn door middel van balkons gericht op de kade of plein. Hoeken krijgen een accent door afschuining. Geïnspireerd door voorbeelden uit Noord Italiaanse stadjes – Bologna, Padua - worden de blokken langs de Kinkerstraat uit de jaren tachtig voorzien van arcaden.

De urban villa's in het westelijk deel van het W.G. Terrein en het woongebouw ten noorden daarvan, respectievelijk ontworpen door ZZOP en C. Weeber, volgen daarentegen de open, paviljoen opzet van het WG-terrein. Het woningbouwproject van Architectenbureau Kwa uit 2001 sluit door de compositie van drie bouwmassa's van verschillende omvang en grootte bij de bestaande bebouwing van het WG terrein aan. Aan de andere kant markeert de 14 verdiepingen hoge toren de plek duidelijk in de wijk.

Begin 21ste eeuw gebeurt de vernieuwing van de wijk vanuit een grote affiniteit met de stedenbouwkundige historische context. Enkele woonhuizen aan de Wenslauerstraat en een woningbouwblok van Vera Yanovtsjinski aan de Da Costakade zijn daar goede voorbeelden van. Meer prominent zijn de Solids, in opdracht van woningbouwvereniging Stadgenoot ontworpen door Tony Fretton: twee bestemmingsvrije gebouwen die door de vrije indeelbaarheid van de plattegrond voor meerdere functies geschikt zijn. Samen met de psychiatrische kliniek Mentrum vormen de beide gebouwen een nieuwe wand aan de Eerste Constantijn Huygensstraat.

3.4 Architectonische kenmerken bebouwing en stedenbouwkundige structuur     

3.4.1 Architectonische kenmerken bebouwing     

In Oud West domineert het gesloten bouwblok, meestal van vier lagen hoog en een kap. De bebouwing vond ogenschijnlijk pandsgewijs plaats. Bij beter kijken blijkt een bouwblok dikwijls uit een aaneenschakeling van ensembles van twee of meer panden te gaan. Kreeg elk pand bij de start van de negentiende eeuwse uitbreidingen nog een dwars op de straat geplaatste kap, vanaf 1880 wordt een parallel aan de straat geplaatste kap over het gehele bouwblok geplaatst. Het gaat meestal om afgetopte daken met een helling van ongeveer 60 graden.

Alleen langs de Stadshouderskade staan op zichzelf staande gebouwen voor instellingen waarvoor in het stadscentrum geen plaats was. Langs de parkrand van de Vondelstraat zijn villa's en twee onder één-kappers geplaatst. Bij veel blokken zijn de korte zijden als een geheel vormgegeven met accenten in het midden en op de hoeken. Uit hygiënisch oogpunt is op de ontmoeting tussen de lange zijde van een woonblok en de kopbebouwing ruimte opengelaten voor de inval van licht.

verplicht Afbeelding: opening voor lichtinval achter de kopbebouwing, ontworpen door J. van Epen voor de ACOB

Vanaf de vaststelling van de woningwet in 1901 zoeken verschillende woningbouwverenigingen zoals Rochdale en de ACOB locaties in Oud West voor de bouw van woningen. Vooraanstaande architecten als J.H. van der Pek en J. van Epen en leverden de ontwerpen. De gevel van de bouwblokken werd als een samenhangend geheel ontworpen. De vorm van de woningbouwblokken werd ook gebruikt voor het scheppen van stedenbouwkundige ruimtes zoals de woningbouw aan de Hasenbroekstraat uit 1909, ontworpen door W. Noorlander. De mede door de woningwet ingegeven verandering in de Amsterdamse bouwverordening van 1905 zorgde ervoor dat regels voor de opzet van een plattegrond effect hadden op de gevels van de woningen. Trappenhuizen moesten direct licht van buiten krijgen, zodat in de afwisseling van raamgroottes in de woonbebouwing voorbij de Jan Pieter Heijestraat de plaats van de trappenhuizen zichtbaar is.

De architectuur van de bouwblokken is aanvankelijk geïnspireerd op historische vormentaal, meestal ontleend aan die van de Hollandse Renaissance. Op den duur, ongeveer vanaf 1880, maken ontwerpers gebruik van aan bouwcatalogi ontleende ornamenten. Rond 1900 vindt een versobering in de toepassing van ornament plaats. Architecten zoeken de architectonische verfijning in het toepassen van natuursteen op constructief belangrijke plaatsen of benadrukken de materiaaleigen kenmerken van de toegepaste materialen. Baksteen muren worden versierd met lijsten van geëmailleerde bakstenen. In de vormgeving verschuift de nadruk op elk afzonderlijk pand naar de nadruk op de vormgeving van het woningbouwblok als geheel.

Bijzondere gebouwen staan zelden geïsoleerd als dominant van een plein of als afsluiting van een zichtlijn. Twee goed geslaagde uitzonderingen hierop zijn de Lutherhof (D. van Oort, 1909) aan het Staringplein en het voormalige hoofdkantoor van de GVB (P.L. Marnette, 1921-1923) op de kop van de Overtoom. Kerken, bioscopen en scholen zijn vrijwel altijd in de wand geplaatst.

verplicht

Afbeelding: De Lutherhof aan het Staringplein,1909

Veel scholen zijn ook op binnenterreinen te vinden en volgen de vormgeving van de woonbebouwing eromheen. Alleen de Vondelkerk neemt een centrale, alzijdig zichtbare positie in het door Cuypers zelf ontworpen buurt. Ook de bedrijfsgebouwen - denk aan de lettergieterij Tetterode en de Zuid Hollandsche Bierbrouwerij aan de Da Costakade, maken deel uit van een doorlopende straatwand. Min of meer op zichzelf staande gebouwen zijn de fabrieken op de koppen aan de Tweede Kostverlorenkade of de voormalige tramremise die een gehele wand van het Bellamyplein vormt.

Na de oorlog moeten grootschalige complexen worden ingepast in het nog aan de grachtengordel herinnerende stadsweefsel van Oud West. J.B. Ingwersen maakte in de gebogen gevel van het enorme appartementencomplex Autopon goed gebruik van de ligging op de hoek. In de vormgeving is de invloed van de Zwitserse architect Le Corbusier goed merkbaar. Architectbureau Kwa plaatste als markering van de aanvullingen op het WG complex een toren van 40 meter hoog, uitgevoerd in oranje geel baksteen. OMA/Rem Koolhaas ontwierp op de plek van het vroegere GEB gebouw Byzantium als een manifest van metropolitaan wonen. Subtieler wat invoeging in de 19de -eeuwse stadsstructuur betreft zijn de woningbouwprojecten van Peter Geusenbroek aan de Pieter Langendijkstraat en die van Ton Venhoeven aan de Eerste Helmersstraat – de een in een moderne interpretatie van 19de -eeuwse architectuur, de ander in een modern vormgeving – die in schaal en geleding aansluiting zoeken bij de omliggende bebouwing.

3.4.2 Openbare ruimte, water en groen     

Belangrijke ruimtelijke assen binnen het stadsdeel zijn de Overtoom, de Bilderdijkkade, de Da Costakade, de Jacob van Lennepkade, de Bilderdijkstraat/Eerste Constantijn Huygensstraat, de De Clercqstraat, en de Kinkerstraat. De meeste open ruimten bevinden zich in de noordelijke helft van Oud-West. Het plangebied kent weinig als park ontworpen ruimtes zoals Stadsdeel Zuid het Sarphatipark in de Pijp heeft en Stadsdeel Oost het Oosterpark. Zo werd het Bilderdijkpark aangelegd op de plek van de voormalige begraafplaats De Liefde en ontstond het Zimmerterrein na het vertrek van de Zimmerfabriek). Een enkel plein was van begin af aan opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Het Bellamyplein dateert van 1904 en kreeg in 1954 een herinrichting met een door Aldo van Eyck ontworpen zwembadje en de nieuwe inrichting van het Kwakersplein is inmiddels in 2017 aangepast.

Door de transformatie van het WG complex tot een woon- , werk- en uitgaansgebied werden er vele open, groene ruimten aan de openbare ruimte toegevoegd. Het Staringplein, het Cremerplein en het ronde Da Costapleintje zijn de enige typisch 19de eeuw pleinruimtes, waarmee ook in de vormgeving van de omliggende bebouwing rekening is gehouden.

De druk op de openbare ruimte ligt hoog vanwege de hoge bebouwingsdichtheid en de aantrekkingskracht die het gebied heeft op bezoekers en als vestigingsklimaat voor ondernemers. Dit komt onder andere tot uitdrukking door parkeerproblemen voor fietsen en auto's.

De bereikbaarheid van het gebied met openbaar vervoer is goed (oost-west en noord-zuid is belegd). Door de grote verbindingsstraten van Oud-West (De Clercqstraat, Kinkerstraat, Overtoom, Bilderdijkstraat/Eerste Constantijn Huygensstraat) rijden verschillende tramverbindingen en ook een aantal buslijnen.

Groen en water

De stedenbouwkundige opzet van Oud West met overwegend gesloten bouwblokken brengt met zich mee dat veel groen zich aan het oog onttrekt. Het bevindt zich in de binnenhoven van de blokken die niet publiek toegankelijk zijn. 42% van Oud-West is openbaar gebied of openbare ruimte. Deze wordt voor het merendeel in beslag genomen door verkeer en parkeerplaatsen. Omdat het aantal parken en pleinen in Oud West beperkt is en de inrichting van straten vooral uitgaat van verkeer en niet van verblijf, zijn mogelijkheden voor verblijf beperkt. Dit betekent dat de niet bebouwde ruimte binnen een bouwblok extra belangrijk is voor de kwaliteit van het wonen.

verplicht

Afbeelding: collectieve binnentuin van bouwblok aan de Hasebroekstraat

Naar het voorbeeld van de grachtengordel maakt een klein stelsel van grachten deel uit van de uitleg van Oud West. Het profiel en de vormgeving van de bruggen komst ook overeen met de negentiende-eeuwse voorbeelden uit het centrum. Het water was vermoedelijk nodig om het overtollige water te bergen en af te voeren. De aanleg van de Jacob van Lennepgracht was een initiatief van de NV Overtoom voor de af- en afvoer van materialen en voor het transport van de groente en fruit naar de dagmarkt aan de Marnixstraat. De grachten zijn verbonden met de Kostverlorenvaart, de Hugo de Grootgracht en de Singelgracht waardoor Oud West omsloten is. Daarnaast heeft de Kostverlorenvaart een belangrijke functie als verbindingsroute voor de binnenvaart.

verplicht

Afbeelding: Da Costagracht rond 1910

Het aantal grote groene ruimtes in Oud West is beperkt. Het Bilderdijkpark op de plek van de voormalige begraafplaats De Liefde is het enige parkje. Het Baarhuisje aan de rand van de Hugo de Grootgracht wijst nog op de vroegere functie. Het stadsdeel moet het wat het groen betreft vooral hebben van de boombeplanting langs de hoofdassen van de wijk – de Bilderdijkstraat, de Overtoom, De Clercqstraat – en enkele belangrijke secundaire straten. De brede waterlopen rond de wijk vormen met de boombeplanting aan weerszijden van de daarlangs lopende wegen samen met het Vondelpark voor groene buffers naar de aangrenzende wijken toe. De aanwezigheid van beplanting in de openbare ruimte was afhankelijk van de sociale status van een buurt. Zo zijn alle straten in de Vondelbuurt van boombeplanting voorzien en hebben de huizen langs de Vondelparkrand ook voortuinen. In de Bellamystraat onderstrepen de voortuinen juist het dorpse karakter van de buurt.

verplicht

Afbeelding: Overtoom rond 1939

Na de oorlog kwam met de komst van parkeerplaatsen ook boombeplanting in de straten waar voor heen de lagere sociale klassen woonden. In de Overtoom daarentegen staan veel minder bomen dan na de demping van de Overtoomsevaart in 1903. Ze vormden een scheiding tussen de tramlijn en de weg voor snelverkeer in het midden en de ventweg en het voetgangersverkeer.

Omdat het complex van het Wilhelmina Gasthuis van begin af aan al met veel groen beplant was, vormt het WG terrein een groene enclave in de wijk. Van de pleinen is met name het J.J. Cremerplein een plein met een duidelijk groen karakter. Het Vondelpark zorgt voor de nabijheid van groen aan de zuidkant van Oud-West. Voor de bewoners van Oud West is dit de grootste locatie voor recreatieve mogelijkheden. De overige recreatieve voorzieningen en speelvoorzieningen zijn verspreid over de wijk gelegen en zijn kleinschalig van karakter. Een belangrijke plek vormt de kinderboerderij en kleine speeltuin op het Zimmerterrein aan de Kostverlorenvaart en de Tolbrugstraat in het noorden van het stadsdeel.

3.5 Ruimtelijk-functionele opbouw     

Oud-West is een divers en kleurrijk gebied met een hoogstedelijke en cultuurhistorische uitstraling. Het is een aantrekkelijke locatie om te wonen, te werken en te recreëren en ligt direct tegen de binnenstad aan. De hoge concentratie van uiteenlopende functies in Oud-West bevestigen dit beeld en op de kaart hierboven is dit ook goed te zien. Naast de economische linten is ook in de woonbuurten relatief veel sprake van invulling door een niet-woonfunctie in de plint. Dit betekent dat Oud-West een vruchtbare vestigingslocatie is voor ondernemers en voorzieningen. De hoge mate van functiemenging is van oudsher de kracht en een belangrijke kenmerk voor Oud-West. Functiemenging betekent simpelweg dat een bepaald gebied zich kenmerkt door de aanwezigheid van verschillende functies. Binnen een gebouw, een straat, buurt of wijk en op de hogere schaalniveaus, en steeds weer in een andere verhouding. Het gaat om de menging tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding, en om de menging binnen deze functies.

verplicht

Afbeelding: uitsnede functiekaart van Amsterdam (bron: https://maps.amsterdam.nl/functiekaart/?LANG=nl)

In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om deze mate van functiemenging systematisch te beschermen, waarbij in beginsel alle locaties waar in meer of mindere mate sprake is van niet-wonen deze ook vast te houden, positief te bestemmen, al dan niet gecombineerd met de woonfunctie. Dit betekent tegelijk ook dat waar er al wordt gewoond, deze functie ook beschermd wordt.

In deze paragraaf wordt een analyse gemaakt van de verschillende functies die in Oud-West voorkomen, hoe deze zijn verspreid in het plangebied en wat de afgelopen tijd de ontwikkelingen zijn geweest.

Winkels en de winkelstraten

De belangrijkste onderscheidende winkelstructuren in Oud-West liggen primair langs de hoofdassen/economische assen van het plangebied. Dit zijn de Bilderdijkstraat/Eerste Constantijn Huygensstraat, de Kinkerstraat, de Overtoom en De Clercqstraat. Dit zijn straten waarlangs van oudsher de winkels zijn gevestigd, maar ook de Jan Pieter Heijestraat en de Ten Katestraat zijn winkelstraten. Langs het noordelijk deel van de Ten Katestraat is een warenmarkt gevestigd. Vooral de Kinkerstraat en de Jan Pieter Heijestraat functioneren als winkelstraat erg goed en de komst van De Hallen heeft deze functie nog verder versterkt.

Langs deze straten zijn behalve winkels ook andere functies gevestigd, namelijk verschillende vormen van horeca, consumentverzorgende dienstverlening en meestal ook publieksgerichte zakelijke dienstverlening. Dit zijn in het algemeen typische functies die naast winkels veelvoorkomend zijn in winkelstraten en hiermee zijn het tegelijk wenselijke functies vanwege de ondersteunende en structuurversterkende rol die deze functies hebben voor de winkelstraten. In principe functioneren deze winkelstraten goed, alleen is de constatering dat de afgelopen jaren het aantal horecavestigingen langs de winkelstraten is toegenomen. Uitgangspunt in dit bestemmingsplan is de bescherming en versterking van de winkelfunctie van deze straten. De ondersteunende functies zijn niet leidend maar worden wel mogelijk gemaakt en voor horeca is er voor gekozen om niet meer zelfstandige horecavestigingen toe te staan dan reeds vergund is.

Van alle hierboven genoemde winkelstraten is de Overtoom een bijzondere lappendeken van functies. De Overtoom is een lange straat en heeft van oudsher een belangrijke verbindingsfunctie (zie vorige paragraaf). Dit heeft er toe geleid dat hierdoor relatief veel bedrijvigheid, zoals autoverhuurbedrijven en andere typen ondernemingen, zoals een advocatenkantoor of een huisartsenpraktijk een plek verspreid langs deze straat hebben gevonden. Voor een economisch lint wordt er langs deze straat hoewel ondergeschikt nog relatief veel gewoond in de plint. Deze verbijzondering is doorvertaald in het bestemmingsplan, hoewel de focus blijft om de publieke functie van de straat verder te versterken.

Naast de primaire winkelstraten komen er her en der verspreid in het gebied nog kleinschalige detailhandelsvestigingen voor. In het algemeen zijn deze winkels gevestigd langs zijstraten die een aantakking hebben met een winkelstraat. Uitzondering vormt bijvoorbeeld de supermarkt de Lidl langs de Alberdingk Thijmstraat. Buiten deze type straten en locaties komen met andere woorden vrijwel geen winkels voor in het plangebied. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de gemengde woonbuurten is uitgangspunt voor dit bestemmingsplan detailhandel daarom uitsluitend op de eerder genoemde locaties toe te staan. Om de diversiteit van de winkels en winkelaanbod te stimuleren is in het bestemmingsplan een maximum vestigingsgrootte opgenomen voor de verschillende functies.

Horeca

Het vestigingsklimaat van dit plangebied is de afgelopen jaren voor horecaondernemers erg aantrekkelijk geworden. Dit is in een stroomversnelling geraakt mede vanwege het succes van De Hallen, maar deels ook doordat met de komst van nieuwe bewoners er een extra voedingsbodem is ontstaan voor nieuwe horeca. Daarnaast is de druk op de binnenstad de afgelopen jaren hoger geworden door de toename van toerisme waardoor dit zijn weerslag krijgt op de direct aansluitende gebieden zoals Oud-West. Hoewel de meeste horeca langs de economische assen gevestigd zijn, zijn er ook verspreid over het hele plangebied, met andere woorden ook in de woonbuurten relatief veel horeca gevestigd. De relatief hoge concentratie horeca gecombineerd met de relatief hoge kwaliteit van het aanbod hebben ertoe geleid dat het horeca aanbod van Oud-West een zelfstandige aantrekkingskracht uitoefent op bezoekers dat los is gaan staan van de aantrekkingskracht die het winkelaanbod heeft op bezoekers. Het gevolg hiervan is echter dat de kwaliteit van het woon- en leefklimaat steeds meer onder druk staat hierdoor. In dit bestemmingsplan is er daarom bewust voor gekozen om niet meer zelfstandige horecavestigingen toe te staan dan reeds vergund is.

De hotelbranche is in Oud-West goed vertegenwoordigd. De meeste hotels zijn afgelopen jaren vooral in de omgeving van de staart en de kop van Overtoom bijgekomen. Vooral in het oostelijk deel van de Vondelbuurt/kop Overtoom is een concentratie van hotels te zien. Dit is goed verklaarbaar vanwege de locatie in de directe nabijheid van het Leidseplein en het Museumplein. Tegenwoordig is het echter wenselijk om dergelijke functies beter in de stad te spreiden. Mede om deze reden geldt ook voor hotelvestigingen dat alleen bestaande vergunde hotellocaties meegenomen worden in dit bestemmingsplan. De hotelbranche heeft overigens in Oud-West concurrentie van bewoners die hun huizen via AirBnB verhuren. Het blijkt namelijk dat de concentratie van AirBnB-adressen per honderd woningen in Oud-West net zo hoog is als in het hart van de binnenstad.

Diversiteit voorzieningenaanbod Oud-West

Het voorzieningenaanbod van Oud-West is van oudsher divers, fijnmazig en aantrekkelijk. Er is op dit moment geen indicatie dat op dagjesmensen/toeristen gerichte bedrijvigheid deze diversiteit aantasten. Er zijn echter wel indicaties, die het plangebied tot risicogebied maken voor mogelijke toename van dit soort functies. Zoals hierboven al is gesteld is het reeds een aantrekkelijke locatie om te bezoeken vanwege het sterke horeca-aanbod, inclusief het overnachtingsaanbod. De concentratie van recreatieve/hoogstedelijke functies zoals winkels, horeca - inclusief hotels en hoge concentratie aanbod AirBnB-adressen-, De Hallen en andere vormen van voorzieningen is relatief hoog in Oud-West (Bron: Trendrapport Stad 2016). Verder geldt op direct aangrenzende delen van de binnenstad met economische assen in Oud-West en andere delen van de binnenstad inmiddels het verbod op detailhandel en voorzieningen specifiek gericht op dagjesmensen/toeristen. Dit wordt momenteel bestendigd middels een paraplubestemmingsplan.

Het is deze combinatie van een reeds aantrekkelijke en hoge concentratie van voorzieningenaanbod in Oud-West en tegelijk het verbod op 'toeristenzaken' langs aangrenzende straten in de binnenstad die ertoe leiden dat (winkelstraten) van Oud-West aankomende jaren een steeds aantrekkelijker vestigingsklimaat kunnen bieden voor ondernemers die zich uitsluitend willen richten op dagjesmensen/toeristen. Een andere risico-indicatie is dat uit gegevens van DTZ Zadelhoff blijkt dat tussen 2005 en 2016 de huurprijsontwikkeling van de Bilderdijkstraat, de Kinkerstraat en een deel van de Ten Katestraat tussen de 25 en 200% is gestegen. Voor de Clercqstraat en de Overtoom is het overigens onveranderd gebleven en opvallend genoeg is het voor de Jan Pieter Heijestraat zelfs afgenomen met tussen de 10 en 35%.

Om te voorkomen dat net als in de binnenstad een onevenredige toename van zaken specifiek gericht op dagjesmensen/toeristen zal ontstaan, die tot onwenselijke verschraling van het voorzieningenaanbod voor de bewoners zal leiden, is er voor gekozen om in dit bestemmingsplan een regeling op te nemen, zodat per geval beoordeeld kan worden of een toevoeging van een zaak gericht op dagjesmensen/toeristen nog iets toevoegt of niet.

Consumentverzorgende dienstverlening

Bij dit soort type dienstverlening moet men denken aan kappers, zonnestudio's, schoonheidssalons, wasserettes, etc. Dit soort type dienstverlening heeft een belangrijke verzorgende functie voor de bewoners. Deze ondernemingen zijn verspreid over het hele gebied te vinden, waarbij vaak ook langs winkelstraten. De vestigingen zijn veelal kleinschalig van aard en meestal in de plint van een gebouw gevestigd. In het bestemmingsplan wordt deze functie mogelijk gemaakt binnen een aantal specifiek aangewezen Gemengde Doeleinden-bestemmingen .

Zakelijke dienstverlening

Er is een onderscheid te maken tussen publieksgerichte zakelijke dienstverlening (denk aan: reisbureaus, hypotheekkantoren en uitzendbureaus, meestal zaken met een baliefunctie) en niet-publieksgerichte zakelijke dienstverlening, oftewel kantoor (denk aan: advocatenkantoor, adviesbureaus, administratiekantoren). De publieksgerichte zakelijke dienstverlening zijn primair gevestigd langs winkelstraten of zijstraten van winkelstraten. De afgelopen jaren lijkt dit type echter niet meer heel sterk vertegenwoordigd in Oud-West. Voor de niet-publieksgerichte zakelijke dienstverlening ligt dit echter anders. Verspreid in het plangebied zijn relatief veel kantoorvestigingen. De kleinschalige kantoorvestigingen zijn vaak in plinten gevestigd, waarvan ook velen langs de Overtoom. Daarnaast zijn er relatief veel kantoorgebouwen in het plangebied te vinden die soms een andere plintinvulling hebben, denk aan detailhandel.

Er zijn kantoorpanden in Oud-West die langs een straatwand met andere gebouwen zitten, maar er zijn er ook een aantal die solitair langs een straat zijn gevestigd, zoals het voormalige gebouw van Tommy Hilfiger langs de Singelgracht aan het begin van de Overtoom, en de typische, vaak monumentale kantoorvilla's in de Vondelparkbuurt. Deze kantoorgebouwen worden overigens niet altijd meer traditioneel gevuld door één kantoorgebruiker. De ontwikkelingen van afgelopen jaren laten zien dat steeds meer van dergelijke gebouwen worden verhuurd aan meerdere gebruikers dan wel van nieuwe kantoorconcepten uitgaan waar bijvoorbeeld een mix van startende (creatieve) ondernemers een flexplek kunnen huren. Dat is in Oud-West niet anders.

In het bestemmingsplan wordt deze functie mogelijk gemaakt binnen een aantal specifiek aangewezen Gemengde Doeleinden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen publieksgerichte zakelijke dienstverlening en zakelijke dienstverlening (niet zijnde publieksgericht).

Bedrijven

Het plangebied Oud-West herbergt relatief veelsoortige vormen van bedrijvigheid. Zoals reeds in 3.3 Ontstaansgeschiedenis Oud-West is toegelicht komt dit ook voort uit de ontstaansgeschiedenis van Oud-West waar in eerste instantie vooral de industrie en bedrijvigheid een plek heeft gekregen, waarna er steeds meer woningen veelal perceelsgewijs bij zijn gekomen. Dit tekent ook het huidige karakter van Oud-West. Waar de zware vormen van bedrijvigheid al grotendeels uit het gebied zijn vertrokken, is toch aanmerkelijk veel bedrijvigheid van lichtere aard nog in Oud-West gevestigd. Het gaat hier vaak om invulling in de plint, zoals garagebedrijven, autoverhuurbedrijven, opslagplekken voor bijvoorbeeld de ondernemers van de Ten Katemarkt, maar denk ook aan fietsreparatiezaken, ambachtelijke bedrijvigheid en bedrijfsverzamelgebouwen die verspreid in Oud West alsook in de woongebieden gevestigd zijn.

De vestigingen zijn gemiddeld genomen groter dan de verschillende typen dienstverlening die er in Oud-West zijn. Dit is te zien doordat op veel van deze locaties de binnenterreinen reeds volgebouwd zijn.

Bijzondere situaties betreffen onder meer de gebouwen op het WG-terrein en het voormalige Tetterodegebouw langs de Bilderdijkstraat/Da Costakade. In deze gebouwen komen verschillende vormen van zowel bedrijfsmatige activiteiten, culturele activiteiten, als wonen door elkaar voor, in plaats van de traditionele scheiding van plint voor niet-wonen en daarboven woningen in een pand. In principe kan gesteld worden dat de bedrijfsmatige activiteiten meestal een creatieve basis vormen (denk aan ateliers, ambacht, kunst en cultuur).

In het bestemmingsplan wordt deze functie mogelijk gemaakt binnen een aantal specifiek aangewezen Gemengde Doeleinden-bestemmingen.

Uit onderstaand plaatje afkomstig uit het Trendrapport Stad 2016 blijkt dat in de periode 2013-2016 aanzienlijk veel kleinschalige kantoor- en bedrijfsruimtes (<250 m2) zijn onttrokken uit de bestaande voorraad in Oud-West. Als een van de oorzaken wordt genoemd de hoge druk op de woningmarkt in het centrumstedelijke gebied van Amsterdam. Dit geeft voor dit bestemmingsplan tevens aanleiding om naast het mogelijk maken van de bedrijvigheid en kantoorruimten op de verschillende locaties, tevens de bestaande voorraad aan kleinschalige kantoor- en bedrijfsruimten positief te bestemmen.

verplicht

Afbeelding: ontwikkeling oppervlakte kleinschalige kantoor- en bedrijfsruimte (bron: Trendrapport Stad 2016)

Maatschappelijke voorzieningen

In Oud-West komen heel veel verschillende vormen van maatschappelijke voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening voor. De kleinschalige vestigingen van maatschappelijke dienstverlening zijn overal in het plangebied verspreid te vinden, denk dan aan verschillende vormen van gezondheidszorg zoals een huisarts, een kinderdagverblijf of een apotheek. De grote maatschappelijke voorzieningen zijn meestal gevestigd in een eigen gebouw.

In Oud-West zijn veel onderwijsgebouwen te vinden, variërend van lagere scholen (De Waterkant, De Leonardo Da Vinci, De Vlinderboom, Het Winterkoninkje, de Annie M.G. Schmidt en De Kinkerbuurt), voortgezet onderwijs (Huygens College, buiten plangebied), ROC, tot en met volwassenonderwijs. Deze specifieke voorzieningen zijn meestal in de gemengde woongebieden gevestigd, langs een straat of middenin een bouwblok.

In Oud-West zijn een beperkt aantal religieuze voorzieningen gevestigd, denk aan de moskee in de Bellamybuurt en de kerk langs de Jacob van Lennepkade.

Verder zijn er een aantal locaties in Oud-West aan te wijzen waar er sprake is van een speciale vorm van wonen/opvang voor speciale doelgroepen die zorgbehoevend zijn, zoals ouderen. Reade is ook een speciale en grootschalige voorziening binnen Oud-West waar men onder andere kan revalideren.

In het bestemmingsplan hebben de grootschalige maatschappelijke vestigingen een eigen hoofdbestemming gekregen. De kleinschalige vestigingen worden mogelijk gemaakt binnen een aantal specifiek aangewezen Gemengde Doeleinden-bestemmingen .

Sport

De afgelopen jaren schieten commerciële fitnesscentra met toestellen in Amsterdam als paddestoelen uit de grond. Dit is ook in Oud-West het geval. Deze voorzieningen kunnen negatieve gevolgen hebben op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, vanwege de publieksaantrekkende- en verkeersaantrekkende werking. Er is daarom besloten om voor dit bestemmingsplan alleen vergunde fitnesscentra, oftewel sportscholen met toestellen te faciliteren.

Verder ligt ten zuiden van het plangebied in het Vondelpark een tennisvereniging en langs de Overtoom is de Hollandsche Manege gevestigd. Beide sportvoorzieningen worden positief bestemd in het bestemmingsplan.

Cultuur en ontspanning

In het plangebied zijn een aantal multifunctionele gebouwen te vinden die een mix vormen van bedrijvigheid, kantoor, horeca en culturele activiteiten, zoals een bioscoop dan wel een theater. Eerder werd al Lab111 genoemd, maar ook Vondel CS, het voormalige Filmmuseum is hiervan een goed voorbeeld, waar naast horeca onder andere ook TV-studio's zijn gevestigd. Er zijn in het plangebied echter nog een aantal van dit soort vergelijkbare gebouwen te vinden. Dit is doorvertaald in het bestemmingsplan.

Naast deze bovengenoemde multifunctionele gebouwen zijn er een aantal bijzondere voorzieningen aanwezig in Oud-West die niet goed in de bovengenoemde categorieën uit deze paragraaf onder te brengen zijn. Deze voorzieningen zijn zo specifiek en hebben dan ook een eigen aantrekkingskracht en uitstraling. Het gaat hier om de Indoorskischool (Wg-plein), de kinderboerderij Zimmerhoeve, De Nieuwe Liefde (Da Costakade) en het Orgelpark (Gerard Brandtstraat). Deze hebben een specifieke hoofdbestemming gekregen al dan niet met een aanduiding.

Wonen

In Oud-West wordt ondanks de hoge mate van functiemenging toch vooral gewoond. De woningvoorraad van Oud-West is ook redelijk divers. De woongebieden, dat wil zeggen de woongebieden die buiten de economische assen liggen, hebben echter bijna zonder uitzondering altijd te maken met een zekere mate van functiemenging. Vaak zijn de niet-woonfuncties in de plint gevestigd waarboven gewoond wordt.

De afgelopen jaren zijn regelmatig niet-woonplinten getransformeerd naar wonen, veelal binnen de gemengde woongebieden. Om de mate van functiemenging als een waardevol en te beschermen kenmerk van Oud-West te koesteren enerzijds, maar tegelijk ook de woon- en leefklimaat te beschermen anderszijds is er een systematiek in de gemengde doeleinden toegepast in dit bestemmingsplan om dit als dusdanig te borgen. Tegelijk worden panden die volledig worden bewoond ook als dusdanig geborgd en zijn andere functies dan wonen uitgesloten.

Een andere ontwikkelling is de trend om woningen te delen, waarbij zelfstandige woningen worden omgezet in onzelfstandige kamers of woongroepen. Dit is onder andere een manier om het hoge tekort aan jongeren- en studentenhuisvesting in Amsterdam terug te dringen. Voor kamerverhuur (ook wel woningdelen) is op grond van de huisvestingsverordening altijd een omzettingsvergunning nodig. Met deze vergunning mag men een zelfstandige woonruimte omzetten naar meerdere onzelfstandige woonruimten. In dit bestemmingsplan zijn zowel zelfstandige als onzelfstandige woningen toegestaan.

Meer over overwegingen die ten grondslag liggen op bovengenoemde keuzes is te lezen in Hoofdstuk 4 Beleidskader en voor de precieze uitwerking van de regelingen die hierboven zijn benoemd, wordt verwezen naar de planregels uit dit bestemmingsplan. 6.3.2 Hoofdbestemmingen

Hoofdstuk 4 Beleidskader     

4.1 Rijksbeleid     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.

Op 1 oktober 2012 is het Barro gewijzigd en treden delen van het Barro in werking die al waren vastgesteld, maar die voor hun inwerkingtreding wachtten op deze wetswijziging. Met deze aanpassingen in de regelgeving is de wettelijke borging van het beleid in de SVIR nagenoeg voltooid. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, electriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Oud-West is een binnenstedelijke locatie waarbij de in het Barro aangegeven Rijksbelangen niet in het geding zijn.

Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. De kaderrichtlijn is op nationaal niveau vertaald in wetgeving, met name de Waterwet, maar er is ook doorwerking in de ruimtelijke ordening. Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening ondermeer worden beoordeeld of de gewenste watertoestand in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

Het Tweede Nationale Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Het nu voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van de bestaande situatie, waaronder het behoud van het bestaande groen en waterlopen. In hoofdstuk 5.7 Watertoets wordt nader ingegaan op het wateraspect van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal beleid     

Omgevingsvisie NH2050 en Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De Structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de geldende provinciale verordening regels gesteld ten aanzien van grootschalige en perifere detailhandel op bedrijventerreinen en locaties voor kantoren- en bedrijventerreinen binnen het “Bestaand Bebouwd Gebied” (BGG).

Het bestemmingsplangebied Oud-West ligt in het “Bestaand Bebouwd Gebied” zoals benoemd in de verordening. Het bestemmingsplan staat geen realisatie van kantoren- en bedrijventerreinen of grootschalige en perifere detailhandel toe, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

In samenspraak met gemeenten, waterschappen en belangenorganisatie heeft de provincie een nieuwe omgevingsvisie opgesteld. De ontwerp Omgevingsvisie NH2050 heeft van 18 juni tot en met 31 juli 2018 ter inzage gelegen en is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Provinciale Structuurvisie, de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie en de Omgevingsvisie NH2050.

4.3 Regionaal beleid     

4.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking.

Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Plabeka

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Er vindt regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt:

Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen,zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven

Uitvoeringsstrategie Plabeka 3.0 (2017-2030); Ruimte voor werken in de MRA van morgen

Dit is de derde Uitvoeringsstrategie Plabeka (US 3.0) en deze is in 2017 vastgesteld. In de eerste twee uitvoeringstrategieën lag het accent op het formuleren van een gezamen-lijk kwantitatief kader (plafond), het terugdringen van de bijzonder hoge leegstand en schrappen van plannen voor kantoren en bedrijventerreinen. De regionale samenwerking is hierin succesvol geweest. Maar de markten voor kantoren en bedrijventerreinen zijn – naar het zich laat aanzien – zo-wel kwalitatief als kwantitatief structureel van karakter veranderd en de MRA wordt in positieve zin geconfronteerd met een grote ruimtedruk in de kern en grotere onderlinge verschillen in banengroei.

De MRA behoort binnen Nederland tot de economisch goed presterende regio's. Zowel in bevolking als in banen wordt op langere termijn een groei verwacht die op of boven die voor Nederland als geheel ligt. Maar binnen de MRA nemen de verschillen toe. De werkgelegenheid groeit hard in Amsterdam en in iets mindere mate in Amstel-Meerlanden (met name Haarlemmermeer), maar daar staat een krimp tegenover in de regio's Haarlem en Gooi en Vechtstreek. De behoefte aan bedrijventerreinen is lager in vergelijking tot de periode voor de crisis en op de kantorenmarkt is er een flinke leegstand, al neemt die in sommige deelregio's snel af en met name in Amsterdam. Kwalitatief zien we – mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming - een toenemende populariteit van meer gemengde multifunctionele gebieden: centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties, knooppuntlocaties en third places als koffiegelegenheden en dergelijke – in vergelijking tot traditionele, meer monofunctionele en op functiescheiding gerichte formele werklocaties (bedrijventerreinen en formele kantorenlocaties). De toenemende vraag naar multifunctionele gebieden vertaalt zich onder meer in een flinke transformatie-opgave voor zowel kantoren als bedrijventerreinen, als substantieel en min of meer nieuw element.

In de uitvoeringsvisie is gesignaleerd dat de groei van de MRA en van Amsterdam in het bijzonder, onder andere in relatie tot de Brexit, wel eens tot extra kantorenvraag zou kunnen leiden. De marktvraag ziet er voor de korte termijn namelijk bijzonder gunstig uit en kan zich buiten de bandbreedte van de behoefteraming begeven. Afgesproken is de marktvraag leidend te laten zijn en deze goed te monitoren, zodat tijdig gesignaleerd wordt of er eventuele te-korten in specifieke segmenten dreigen.

Afgesproken is om door te gaan met het bewaken van de planvoorraden van zowel bedrijventerreinen en kantoren om overaanbod te beperken en voorkomen. Er is meer ruimte voor kwalitatief deelregionaal maatwerk om in te kunnen spelen op doelgroepen, clusters en sectoren die juist voor de eigen deelregio belangrijk zijn.

Ook de gemeente heeft inmiddels de kantorenstrategie geactualiseerd en vastgesteld, zie 4.4.9 Geactualiseerde kantorenstrategie 2017

4.3.2 Regionale hotelstrategie     

Regionale hotelstrategie 2016 - 2022

Sinds 2014 is er nieuw hotelbeleid voor de regio Amsterdam. De sterke toename van hotels, mede veroorzaakt door de transformatie van leegstaande kantoren in Amsterdam en Haarlemmermeer, de zorg die hierover is geuit door bestaande hoteliers en het willen voorkomen van een eventueel overaanbod van hotels, gaf aanleiding het hotelbeleid te evalueren en waar nodig te herijken. In de notitie Regionale hotelstrategie 2016-2022 wordt geconstateerd dat binnen de vigerende bestemmingsplannen van Amsterdam en Haarlemmermeer voldoende planologische ruimte is opgenomen om de plannen vanuit de hotelmonitor (2012) te realiseren en de berekende marktruimte tot 2020 te kunnen faciliteren: ingeval alle planologische ruimte wordt gerealiseerd, is er nagenoeg sprake van een verdubbeling van het aantal bestaande hotelkamers in Amsterdam en Haarlemmermeer. Daarop is besloten dat het beleid van algehele stimulering wordt losgelaten en in plaats daarvan regionaal wordt ingezet op hotelontwikkelingen die zorgen voor een optimale en duurzame waardetoevoeging. Het juiste hotel op de juiste plek – kwaliteit boven kwantiteit.

Het afwegingskader voor nieuwe hotelinitiatieven bestaat uit drie delen:

  1. Regionale beleidsuitgangspunten. Het juiste hotel op de juiste plek. Dit betreft onder meer het voorkomen van een discrepantie tussen vraag en aanbod, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. In de afzonderlijke gemeentelijke beleidsplannen binnen de Metropoolregio Amsterdam (MRA)s kunnen de (kwalitatieve) wensen die de MRA heeft ten aanzien van de nog te realiseren hotels worden vastgelegd. Hierbij gaat het om gewenste spreiding, de gewenste uniciteit van de nog te realiseren hotels en de voorkeur voor transformatie boven nieuwbouw in het kader van duurzame verstedelijking.
  2. Hotelladder Metropoolregio Amsterdam. Instrument voor gemeenten en marktpartijen om (snel en praktisch) nieuwe initiatieven aan te toetsen. De ladder is een vertaling van de beleidsuitgangspunten en de kansenkaart naar een voor iedereen bruikbaar instrument.
  3. Kansenkaart. De hotelladder verwijst naar een kansenkaart. Op deze kaart is aangegeven waar volgens de MRA de beste kansen voor extra hotels liggen. Daarmee wordt ook zichtbaar waar de MRA het minder wenselijk vindt om nieuwe hotel initiatieven te realiseren.

Gemeente Amsterdam heeft het Hotelbeleid voor het onderdeel grondgbied Amsterdam inmiddels geactualiseerd onder Overnachtingsbeleid. Zie paragraaf 4.4.4 voor de korte toelichting.

4.3.3 Regionaal detailhandelsbeleid     

De regioraad van de Stadsregio Amsterdam heeft op 15 maart 2016 het Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 – 2020 vastgesteld. De vernieuwing is een actualisatie van het eerdere beleid uit 2011 en is op 1 april 2016 in werking getreden. Er wordt opgeroepen tot meer regionale afstemming van de winkelstructuur, zodat de fijnmazigheid van die structuur behouden blijft en iedereen op aanvaardbare afstand zijn boodschappen kan blijven doen.

Centrale doelstelling in het regionale detailhandelsbeleid is het vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen (levensmiddelen en persoonlijke verzorging). Daarnaast staat behoud en versterking van kansrijke winkelgebieden centraal.

Conform de kaart in het regionale detailhandelsbeleid behoren de volgende straten in Oud-West tot de bestaande winkelstructuur:

  • 1e Constantijn Huygensstraat
  • Bilderdijkstraat
  • De Clercqstraat
  • Jan Pieter Heijestraat
  • Kinkerstraat
  • Overtoom
  • Ten Katestraat

Het behouden van winkels en winkelondersteunende stedelijke functies in deze straten past binnen de kaders van het regionale beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid     

4.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040     

Het is van levensbelang dat Amsterdam een vooraanstaande positie neemt in de wereldeconomie. De Structuurvisie Amsterdam 2040 (2011) omschrijft deze ambitie en de wijze waarop Amsterdam vanuit een ruimtelijk oogpunt economisch sterk en duurzaam wil blijven op korte en lange termijn. Hiertoe worden vier grote bewegingen van de stad benoemd waar aankomende decennia de focus op gelegd gaat worden en die in goede banen geleid moeten worden om Amsterdam toekomstbestendig te houden. Het gaat hier om de uitrol centrumgebied, verweving metropolitane landschap en stad, herontdekking van de waterfront: het IJ centraal en internationalisering van de Zuidflank.

Voor het plangebied Oud-West is met name de uitrol van het centrumgebied van toepassing. Het hoogstedelijk gebied met de binnenstad als hart is aan het uitdijen. In Oud-West gaat dit mede door het succes van de Hallen veel harder dan verwacht. Dit maakt het noodzakelijk om als stad hier onder andere ruimtelijk op te reageren. De visie is om deze uitrol vanuit het centrumgebied naar de minder hoogstedelijke gebieden aan te pakken door juist deze minder stedelijke gebieden aantrekkelijker te maken om enerzijds de overgang minder hard te maken en anderzijds de druk op de bestaande centrumgebieden zoals Oud-West op geleidelijke wijze te ontlasten.

Een belangrijke functie in de uitrol hebben de zogenaamde stadsstraten en stadspleinen als belangrijke verbinders van verschillende gebieden in de stad. Het zijn de verkeersaders die van oudsher veelal ook een belangrijke functie hebben als economisch (winkel)lint.

In Oud-West gaat het om de volgende stadsstraten: Overtoom met uitrol richting de Amstelveenseweg en het Surinameplein. Bilderdijkstraat-Eerste Constantijn Huygensstraat met uitrol richting de Van Baerlestraat, Jan Pieter Heijestraat. Kinkerstraat met uitrol richting Postjesweg. De Clercqstraat met uitrol richting de Admiraal de Ruijterweg-Jan Evertsenstraat, Nassaukade-Stadhouderskade en het Leidsche Bosje.

verplicht

Afbeelding: uitsnede overall visie voor Amsterdam, Structuurvisie Amsterdam 2040

De kwaliteit van deze stadsstraten en -pleinen is niet altijd overal even sterk en de visie is gericht om deze stadsstraten een kwaliteitsimpuls te geven om de uitrol zo optimaal mogelijk te maken. Concreet wordt aankomende jaren bijvoorbeeld het Leidseplein om deze reden aangepakt. Uitgangspunt is om de drukte via deze structuren te kanaliseren aan de hand van een fijnmazige functiemix, zodat de leefbaarheid binnen de (hoog)stedelijke woongebieden gewaarborgd blijft.

Oud-West is een centrumgebied dat zich historisch gezien laat kenmerken door een hoge mate van functiemenging ook binnen de woonomgeving. Uitgangspunt is deze hoge mate van functiemenging te behouden maar hier qua toegestane niet-woonfuncties een juiste balans in te vinden. Dit is in het bestemmingsplan doorvertaald binnen de verschillende Gemengde doeleinden-bestemmingen, waarbij de GD1-bestemming primair gericht is op de concentratie van de publieksaantrekkende functies langs de stadsstraten. Binnen de gemengde woonomgeving wordt er gefocust op lichtere functies ter bescherming van de woon- en leefklimaat.

Over het plangebied Oud-West is ook in de Structuurvisie opgenomen dat de Overtoom een zoekgebied is voor de hogesnelheidslijn (metro/tram/bus). Dit betreft een lange termijn-onderzoek dat nog niet concreet is waardoor een concrete doorvertaling anders dan de Verkeers-bestemming in de planregels nog niet aan de orde is.

De westelijke kades van het plangebied Oud-West (Tweede en Derde Kostverlorenkade) zijn aangewezen als gewenste te ontwikkelen regionale noord-zuid fietsroute. Dit bestemmingsplan belemmert deze ontwikkeling niet binnen de verkeersbestemming.

Verder valt het plangebied Oud-West binnen de 2km-zone van het Unesco gebied binnenstad, waardoor hier geen hoogbouw is toegestaan. Het bestemmingsplan is conserverend ook voor wat betreft de toegestane bouwhoogten waardoor de 2km-zone bouwhoogtebeperking geen belemmering vormt.

Tot slot worden de kwaliteit impuls benoemd voor de stadsparken. Dit zijn het Vondelpark dat voor een klein deel binnen dit plangebied valt en het Bilderdijkpark. Het bestemmingsplan geeft hier de ruimte toe binnen de bestemming Groen en Verkeer en vormt hiermee geen belemmering voor dit uitgangspunt.

Conclusie

Het bestemmingsplan facilteert de uitgangpunten uit de Structuurvisie voor zover van toepassing voor het plangebied Oud-West.

4.4.2 Koers 2025     

Wereldwijd groeien steden door de niet aflatende toename in populariteit om in de stad te wonen en werken. Amsterdam vormt hier geen uitzondering op en de gemeente wil met Koers 2025 de druk op de woningmarkt ontlasten door binnen de stadsgrenzen een schaalsprong te faciliteren met de bouw 50.000 woningen tot in 2025. Het beleidsdocument betreft een ontwikkelstrategie van 2016-2025 hiertoe, waarbinnen concrete en potentiële locaties in Amsterdam zijn aangewezen om te verdichten dan wel te transformeren. Het ontwikkelen van nieuwe woongebieden vindt plaats binnen een bestaande stedelijke context, waardoor tevens goed naar de inpassing en aansluiting binnen het bestaande stedelijk weefsel, bestaand (woning)aanbod en bijbehorende voorzieningen gekeken moet worden.

Het plangebied Oud-West is niet aangewezen als locatie om te verdichten, maar vormt wel onderdeel van het bestaande stedelijk weefsel van de snelgroeiende stad. De borging van de bestaande woningen en functiemix is mede nodig om de snelle groei van het aantal inwoners, bedrijvigheid, bezoekers en toerisme niet te frustreren en om een goede aansluiting te kunnen maken met de gebieden waar wel verder verdicht en verstedelijkt gaat worden. Dit bestemmingsplan faciliteert deze borging.

Conclusie

Oud-West is niet aangewezen als locatie om te verdichten. Het bestemmingsplan vormt echter geen belemmering in de woningbouwopgave zoals vastgelegd binnen Koers 2025.

4.4.3 Stad in balans     

Nadrukkelijker, maar tevens in lijn met de eerder genoemde Structuurvisie en Koers 2025 wordt in Stad in Balans gesignaleerd dat de stad snel aan het groeien is en dat dit om een daadkrachtige reactie vraagt van de gemeente om de stad Amsterdam in balans en aantrekkelijk te houden voor haar bewoners, bezoekers en werkers.

De aantrekkingskracht op (nieuwe) bewoners, bezoekers en toerisme van Oud-West is de afgelopen jaren rap toegenomen. Het is er in Oud-West hierdoor veel drukker erop geworden.

Met name de groei van horeca-vestigingen verspreid in het plangebied maar vooral langs bestaande winkellinten de afgelopen jaren is opvallend. De huidige kwaliteit van het woon- en leefklimaat alsook de winkelfunctie van de winkelstraten komen mede hierdoor steeds meer onder druk te staan. Deze autonome aantrekkingskracht die Oud-West heeft gekregen op bezoekers door De Hallen en het kwalitatief goed horeca-aanbod vormt nu een belangrijk onderdeel van de nieuwe sterke identiteit die Oud-West heeft gekregen in de stad en is in die zin ook positief te noemen.

Het is echter belangrijk binnen deze ontwikkelingen en onomkeerbare veranderingen in Oud-West een nieuwe balans te vinden en daarom is in dit bestemmingsplan hiernaar gezocht door geen ruimte meer te bieden voor nieuwe horeca-locaties, dat wil zeggen inclusief hotels, anders dan de locaties waar reeds een horecavergunning voor is afgegeven. Nieuwe kinderdagverblijven en sportscholen met toestellen worden ook niet bij recht in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Omdat de kwaliteit van het woon- en leefklimaat van bewoners al erg onder druk staat en hiermee ook de diversiteit van het voorzieningenaanbod, is ervoor gekozen om in dit bestemmingsplan niet zonder meer functies gericht op dagjesmensen/toeristen te faciliteren. Onder voorwaarden kunnen nieuwe verzoeken middels een binnenplanse afwijkingsregeling overwogen worden.

Verder wordt in dit bestemmingsplan de focus gelegd op de versterking van bestaande winkellinten en wordt binnen het gehele plangebied onder voorwaarden ruimte gemaakt voor verschillende vormen van dienstverlening om het voorzieningenniveau voor de bewoners op peil te houden.

Een ander aspect dat veel aandacht krijgt in Stad in Balans is de druk op het schoon en heel houden van de openbare ruimte. Het bestemmingsplan is in het algemeen echter niet het instrument waarbinnen het schoon en heel houden van de openbare ruimte geregeld wordt. Het bestemmingsplan vormt in ieder geval geen belemmering hiertoe.

Conclusie

Voor zover mogelijk binnen de reikwijdte van het bestemmingsplan worden regels opgenomen om de balans tussen hoogstedelijke leven en de bescherming van de woon- en leefklimaat in Oud-West te waarborgen.

4.4.4 Amsterdams Ondernemersplan     

Het Amsterdams Ondernemers Programma (AOP) 'Ruimte voor ondernemers!' 2015-2018 is op 17 december 2015 vastgesteld door de gemeenteraad. Met het nieuwe programma geeft Amsterdam ondernemers de ruimte. Met de doelen en acties uit het Amsterdams Ondernemers Programma verbetert de dienstverlening, verminderen regels en biedt het college ruimte voor initiatieven en experimenten. Met dit programma zorgt de gemeente ervoor dat de randvoorwaarden om te ondernemen zo goed mogelijk zijn. Het programma kent een eigen dynamiek en wordt constant aangevuld met initiatiefvoorstellen, amendementen en moties van de gemeenteraad.

In het programma is aangegeven dat onder andere het detailhandelsbeleid 'Amsterdam Winkelstad' voor de hele stad geldt en is gericht op de periode 2011-2015. Om te kunnen terugvallen op een algemeen kader voor de hele stad, blijft het detailhandelsbeleid 'Amsterdam Winkelstad' van kracht tot de vaststelling van detailhandelsbeleid voor een nieuw tijdvak.

Buiten de winkelgebieden is vraag en aanbod van winkel- en bedrijfsruimten niet altijd in evenwicht. Bij langdurige leegstand kan omzetting naar een andere functie een optie zijn. Tegelijkertijd is het op peil houden van de voorraad (kleinschalige) bedrijfsruimten ook een aandachtspunt voor de (wijk)economie en de leefbaarheid. Dit vraagt dus om een zorgvuldige afweging. De afweging gebeurt nu op verschillende manieren in de stad. Het streven is om een helder en transparant afwegingskader te hanteren in de hele stad voor een selectief behoud van bedrijfsruimten. Dat wil zeggen behoud van bedrijfsruimten op (strategische), zichtbare locaties, zoals hoekpanden, pleinen en aaneengesloten bedrijfslinten. In West bestaat er al een afwegingskader, zie 4.5.3 Beleidsnotitie Ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid in West, maar momenteel wordt er gewerkt aan een stedelijke kader ter behoud van kleinschalige bedrijvigheid.

Conclusie

In dit bestemmingsplan worden alle vormen van bedrijvigheid c.q. niet-woonfuncties positief bestemd, ten einde de mate van functiemenging en hiermee het hoogstedelijke en diverse vestigingsklimaat te borgen dat zo kenmerkend is aan Oud-West.

4.4.5 Overnachtingsbeleid     

Amsterdam gaat van een hotelbeleid naar een integraal overnachtingsbeleid. Dat wil zeggen dat niet meer uitsluitend wordt uitgegaan van hotels, maar dat ook andere overnachtingstypen zoals shortstay, vakantieverhuur en dergelijke integraal in het beleid worden meegenomen. Het overnachtingsbeleid betreft een uitwerking/actualisering van de Regionale Hotelstrategie specifiek voor Amsterdam 4.3.2 Regionale hotelstrategie.

Het stedelijk uitgangspunt voor toekomstige hotelontwikkeling is vanaf 1 januari 2017 'Nee, tenzij..." waarbij grote delen van de stad worden uitgesloten van nieuwe hotelontwikkeling. Het 'tenzij' heeft betrekking tot het voldoen aan de voorwaarden uit de bijbehorende uitwerkingsnotitie overnachtingsbeleid Deel 1 en het ruimtelijk afwegingskader in Deel II. Met deze concrete instrumenten in de uitwerkingsnotitie overnachtingsbeleid wordt bijgedragen aan het behoud van de balans tussen wonen, werken en recreëren in de stad. Op onderstaande kaart is te zien welke locaties nog onder de 'Nee, tenzij..'-categorie horen. Oud-West valt in zijn geheel onder locatie waar geen hotelontwikkeling is toegestaan, anders dan de reeds vergunde hotels. In dit kader worden ook geen nieuwe hotels mogelijk gemaakt.

verplicht

Afbeelding: hotelontwikkeling in het overnachtingsbeleid (bron: Notitie Uitwerking Overnachtingsbeleid 2017 e.v., Deel I)

Conclusie

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe hotels toegestaan. Uitsluitend de bestaande hotels zijn positief bestemd onder de hoofdbestemming Horeca dan wel middels een aanduiding h5.

4.4.6 Intergraal onderwijshuisvestingsplan 2016-2020 Pirimair onderwijs     

In juli 2015 is het Integraal Huisvestingsplan 2016-2020 Primair onderwijs vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. De komende jaren groeit het inwonertal van Amsterdam, voornamelijk als gevolg van het toenemend aantal geboorten. Daarmee stijgt ook het aantal leerlingen in het primair onderwijs (po). De komende tien jaar verwacht de gemeente een toename van bijna 9 procent. Dat betekent dat er in de periode van dit Integraal Huisvestingsplan (2016-2020) bijna 4.000 leerlingen bij komen.

De gemeente Amsterdam investeert de komende jaren fors in goede, flexibele, innovatieve en duurzame schoolgebouwen om de groei van het aantal leerlingen op te vangen. Met de invulling van het Integraal Huisvestingsplan (IHP) wil het college ervoor zorgen dat ieder kind naar de school van zijn voorkeur kan. Het schoolaanbod moet goed aansluiten op de vraag van ouders en kinderen. De onderwijshuisvesting mag daarbij geen belemmering zijn. Daarom stimuleert het college scholen om uit te breiden en schept ze extra onderwijsplekken. Met het creëren van extra onderwijsplekken wil dit college in samenwerking met de Amsterdamse schoolbesturen en nieuwe initiatiefnemers ook invulling geven aan ambities als de alles-in-1-school, integrale peutervoorzieningen, meer aanbod van internationaal onderwijs in de stad, meer en uitdagendere ruimte voor beweging zowel in de gymzaal als op het schoolplein. En dit in schoolgebouwen die gezond zijn en bijdragen aan een goed leermilieu.

Met de maatregelen die in het IHP PO 2016-2020 worden getroffen kunnen in totaal 3.631 extra leerlingen worden opgevangen. Dat is voldoende om het totale knelpunt in onderwijscapaciteit het hoofd te bieden. Het IHP PO resulteert in 12 uitbreidingen middels medegebruik bij andere scholen of in een dependance/strategische voorraad, 18 uitbreidingen op de eigen locatie of middels inpandige uitbreiding en 7 extra nieuwbouwscholen in woningbouwontwikkelgebieden tot de periode 2020.

Voor de volgende scholen in Oud-West wordt geanticipeerd op groei aankomende periode: Het Waterkoninkje (via de Waterkant), de Da Vincischool en het Annie M.G. Schmidtschool. Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor deze groei.

4.4.7 Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022     

In navolging van het regionaal detailhandelsbeleid en onder andere de 'Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam' en het 'Amsterdams Ondernemers Programma 2015-2018' is nieuw gemeentelijk detailhandelsbeleid opgesteld. Het 'Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022: sterke winkelgebieden in een groeiende stad', dat op 20 december 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld, geldt voor de periode 2018-2022, of zoveel langer totdat er nieuw beleid is opgesteld. Dit dient mede ter vervanging van eerder vastgesteld detailhandelsbeleid op stadsdeelniveau dat per 19 maart 2016 is komen te vervallen.

Algemene doelstellingen en uitgangspunten

Het detailhandelsbeleid kent twee algemene doelstellingen:

1. Boodschappen dichtbij voor bewoners: met dit beleid wil Amsterdam in de eerste plaats dat bewoners op redelijke afstand van de woning (750 meter loopafstand) dagelijkse boodschappen kunnen doen.

2. Meerdere aantrekkelijke winkelgebieden, ook buiten de binnenstad: Amsterdam heeft als ambitie om meerdere aantrekkelijke winkelgebieden te hebben. Het betreft hier het echte 'winkelen' voor producten die niet elke dag worden gekocht.

Gebiedsgerichte koers detailhandel

Amsterdam is in het detailhandel beleid onderverdeeld in drie zones: een kernzone, een centrumzone en een stadszone. De zones verschillen in het al aanwezige winkelaanbod, de stedenbouwkundige structuur en het verzorgingsgebieden. Naast de stadsbrede beleidslijnen is voor elk van de drie zones een specifieke koers ingezet. De bij de zones behorende opgaven zijn:

- Kernzone: geleiding en spreiding van drukte, aanpak diversiteit, meer belevenis, beperkt nieuwe grootschalige winkels en aandacht voor borging dagelijks aanbod;

- Centrumzone: borging boodschappen in stadsstraten en ruimte voor nieuwe formules en concepten;

- Stadszone: uitrol centrummilieu/transformatie van functies, toekomstbestendig maken van de stadsdeelcentra en aanpak leegstand.

verplicht

Oud-West wordt in het detailhandel beleid aangegeven als Centrumzone. Om uitvoering te geven aan de algemene doelstellingen voor de Centrumzone, die bestaat uit de 19e- en vroeg 20e-eeuwse gordel, zijn de volgende gebiedsgerichte uitgangspunten geformuleerd:

  • de dagelijkse boodschappen zijn op redelijke afstand van de woning verkrijgbaar:
  1. de boodschappenfunctie borgen in clusterpunten van detailhandel in gemengde stadsstraten;
  2. in kansrijke winkelgebieden is uitbreiding van supermarkten mogelijk;
  3. een beperkt aantal nieuwe versmarkten krijgt de ruimte.
  • Amsterdam heeft verschillende aantrekkelijke winkelgebieden:
  1. het stimuleren van meer 'winkelbeleving' in winkelgebieden en -straten;
  2. in winkelgebieden experimenten met mengformules.

Oud-West beschikt over vijf verschillende stadsstraten met een gevarieerd winkelmilieu namelijk, de Bilderdijkstraat, Kinkerstraat, Overtoom, J.P. Heijestraat en Eerste Constantijn Huygensstraat. Daarnaast zijn er vijf winkelgebieden in Oud-West die onderdeel uitmaken van de stadsdekkende structuur van aanbod in de dagelijkse artikelen: De Clercqstraat, Bilderdijkstraat, Kinkerstraat, Ten Katestraat en de J.P. Heijestraat.

Deze stadsstraten worden in het bestemmingsplan dan ook primair bestemd met een Gemengd-1 bestemming om op deze manier de winkelstructuren te waarborgen en te versterken. Ook zijn er maximum vestigingsgroottes opgenomen, zodat een bepaalde mate van diversiteit van het winkel- en voorzieningenaanbod wordt gegarandeerd. Voor supermarkten groter dan 500 m2 bvo geldt dat bestaande supermarkten in het bestemmingsplan worden aangeduid.

Conclusie

De bestaande winkelconcentraties, winkelstraten worden in dit bestemmingsplan versterkt en beschermd.

4.4.8 Aanvullende besluiten diversiteit winkelaanbod     

Diversiteit van het winkelaanbod heeft de aandacht van zowel het stadsbestuur, als de bestuurscommissies van stadsdelen die grenzen aan de binnenstad. Op 28 februari 2017 heeft het college daarom het rapport 'Sturen op een divers winkelgebied' vastgesteld. In dit rapport is een inventarisatie gedaan naar huidige en toekomstige sturingsmiddelen om afname van diversiteit van het winkel- en voorzieningenaanbod te beperken en te voorkomen, waar een aantal acties en aanbevelingen uit volgen.

Vooral in de binnenstad is de situatie in sommige delen nijpend. Daar is de afgelopen jaren namelijk sprake geweest van onvoorziene en onevenredige toename van zaken gericht op dagjesmensen/toeristen wat nu geleid heeft tot verschraling van het voorzieningenniveau van de bewoners en de werkenden. Door stapeling van factoren als drukte, verloedering en overlast in delen van de binnenstad, leidt de ontwikkeling met name bij bewoners en de meer traditionele ondernemers tot een gevoel dat de stad 'niet meer van de Amsterdammers is' en dat deze aan het veranderen is in een toeristengebied. Het doorslaan van de balans naar dominantie van de toerist kan bewoners afstoten door vervreemding en op de langere termijn kan het de aantrekkelijkheid van de binnenstad als vestigingsplaats voor bedrijven bedreigen. Het voorbereidingsbesluit dat op 27 september 2017 is genomen door de gemeenteraad om voor een aantal aangewezen locaties in de binnenstad functies gericht op dagjesmensen/toeristen te bevriezen is één van de belangrijkste acties die tot nu toe zijn genomen om uitvoering te geven aan de adviezen uit het rapport 'Sturen op een divers winkelgebied'.

Daarnaast is op 11 mei 2017 motie 389.17 aangenomen waarin het college B&W is verzocht om:

ten tijde van het uitwerken van de ruimtelijke instrumenten naast een assertieve aanpak van probleemgebieden ook een preventieve aanpak voor risicogebieden voor te leggen, waarbij ook (het aankondigen van) gerichte inperking van bestemmingen, en het (aankondigen van) het gebiedsgericht stellen van aanvullende voorwaarden die monocultuur op voorhand de pas af kunnen snijden aan bod komen.

Er is reeds geconstateerd dat verschraling van het winkelaanbod momenteel met name wordt veroorzaakt door de toename van horeca de afgelopen jaren die de winkelfunctie verdringt. Het horeca-aanbod in Oud-West heeft inmiddels zelfs een autonome aantrekkingskracht gekregen op bezoekers buiten Oud-West, de zogenaamde dagjesmensen/toeristen. In Oud-West zijn echter op dit moment nog geen zaken die specifiek gericht zijn op dagjesmensen/toeristen. Met het verbod op functies gericht op dagjesmensen/toeristen die in de binnenstad zijn genomen gecombineerd met de reeds aanwezige aanzuigende werking die het bestaande voorzieningenaanbod in Oud-West direct grenzend aan de binnenstad al heeft op bezoekers buiten Oud-West, is het niet onaannemelijk dat Oud-West aankomende jaren ook te maken zal krijgen met groei van functies gericht op dagjesmensen/toeristen. Voor Oud-West betekent dit dat de kans aanwezig is dat de diversiteit van het winkelaanbod verder achteruit gaat en is het hiermee aan te merken als risicogebied.

Om te voorkomen dat Oud-West als risicogebied te maken krijgt met een zelfde onvoorziene en onevenredige toename van functies gericht op dagjesmensen/toeristen, is er voor gekozen om deze functies uitsluitend middels een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid te faciliteren en wel uitsluitend onder de bestemming GD1 (economische assen/winkelstraten) en GD2 (zijstraten van winkelstraten). Dit zijn namelijk de straten waar concentraties van publiek zijn te verwachten, omdat uitsluitend binnen deze bestemmingen publiekaantrekkende functies zoals winkels zijn toegestaan. Onder de andere bestemmingen worden functies gericht op dagjesmensen/toeristen verboden.

4.4.9 Geactualiseerde kantorenstrategie 2017     

De kantorenstrategie van de gemeente Amsterdam is een uitwerking van de Structuurvisie. De inzet van de voorgaande kantorenstrategie, de Kantorenstrategie 2011, was het terugdringen van de kantorenleegstand door beperking van de nieuwbouw, meer transformatie en het herontwikkelen van leegstaande kantoren. Doel was om de totale kantorenvoorraad in Amsterdam in omvang af te laten nemen en weer zicht te krijgen op een 'normaal' leegstandspercentage. De afgelopen periode is de dynamiek op de kantorenmarkt echter sterk toegenomen. De vraag naar grote kantoorruimtes is groot, er vestigen zich veel innovatieve kantoorconcepten in de stad en er is veel behoefte aan kantoorruimte voor kleine ICT, communicatie en zakelijke dienstverlening op meer informele plekken.

Dit is de aanleiding geweest om de kantorenstrategie te actualiseren in de 'Kantorenstrategie 2017: Het juiste kantoor op de juiste plek', die op 31 oktober 2017 door het college van B&W is vastgesteld. In de geactualiseerde kantorenstrategie wordt geconstateerd dat in 2019 de frictieleegstand (het percentage leegstand om te kunnen voorzien in de verhuis- en uitbreidingsbehoefte) zal zijn gedaald tot een voor een gezonde kantorenmarkt gewenst niveau van 8%.

Op grond van de huidige ontwikkelingen worden in de Kantorenstrategie 2017 de volgende voorstellen gedaan:

1. De huidige planvoorraad flexibel inzetten waar op korte termijn (tot 2020) nieuwe kantoren gewenst zijn (Zuidas, Arenapoort, Amstelstation, Marineterrein en Houthaven);

2. doorgaan met het stimuleren van de transformatie van de monofunctionele kantoorlocaties naar gemengde woonwerkgebieden (Amstel III, Riekerpolder en Sloterdijk)

3. nieuwe, gemengde gebiedsontwikkeling mogelijk maken voor de periode na 2020, als naar verwachting de leegstand is gedaald naar de frictieleegstand van 8%.

Conclusie

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe kantoorruimtes mogelijk gemaakt, maar bestaande locaties worden beschermd en binnen de verschillende gemengde bestemmingen is de kantoorfunctie toegestaan naast andere niet-woonfuncties. Oud-West is geen uitbreidingslocatie voor het ontwikkelen van kantoren.

4.4.10 Woonagenda 2025     

Op 19 juli 2017 is de nieuwe Amsterdamse woonagenda vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. De woonagenda heeft drie speerpunten die gaan over het bieden van voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025. Variatie en differentiatie in de woningvoorraad, afgestemd op de locatie is een belangrijk uitgangspunt in deze woonagenda. Om de woningvoorraad beter te laten aansluit bij de woningbehoefte, is belangrijk dat deze woningen ook bewoond worden door huishoudens die hierop zijn aangewezen.

De meest uit het oog springende actie uit de woonagenda 2025 is het nieuwe stedelijke uitgangspunt voor de woningbouwprogrammering bij nieuwbouw of transformatie: 40% gereguleerde huur, 40% middelduur (huur en koop) en 20% dure huur en koop. Hiertoe heeft het college van B&W spelregels vastgesteld om de programmering 40-40-20 op een goede wijze toe te passen in projecten.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en hiermee wordt de bestaande woningvoorraad in Oud-West beschermd.

4.4.11 Beleidsregel 12 wijzigen van de woonruimtevoorraad     

Alle woonruimte in Amsterdam is schaars en sturing in de hele voorraad is daarom noodzakelijk. Daarom geldt het vergunningstelsel voor woningonttrekking voor de hele woningvoorraad. Naast de schaarste is de bescherming van de leefbaarheid een belangrijk aspect om bij veranderingen in de woningvoorraad te kunnen beschouwen. Onder leefbaar wordt in dit geval kort samengevat verstaan:

Een (woon)wijk waarin voldoende menging is van woon- werk- en recreatieve functies en een wijk die de bewoners een veilig en vertrouwd aanvoelende woonomgeving biedt in een geordend woon- en leefmilieu.

In deze beleidsregel is de afwegingskader opgenomen in hoeverre een vergunning op basis van de Huisvestingswet en de gemeentelijke Huisvestingsverordening 2016 verleend kan worden voor het onttrekken van woningruimte. Hiertoe zijn een aantal situaties benoemd waarover een overweging tot vergunnen gemaakt kan worden:

  1. onttrekken ten behoeve van sloop
  2. onttrekken ten behoeve van een niet-woonfunctie
  3. samenvoegen van woonruimte
  4. omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte

Bij structurele overlast is daarbij ook opgenomen dat de vergunning ingetrokken kan worden.

In dit bestemmingsplan zijn zowel zelfstandige als onzelfstandige woningen toegestaan.

4.4.12 Agenda Groen, Uitvoeringsagenda mobiliteit en Agenda Duurzaamheid     

Deze beleidsnota's die alledrie in 2015 zijn vastgesteld verwoorden gezamenlijk het antwoord hoe vanuit de kwaliteit van de openbare ruimte en duurzaamheid de gemeente toekomstbestendig wil reageren op de groei van Amsterdam. De gemeente wil de stad aantrekkelijker maken door vergroening en tegelijk moet de stad bereikbaar blijven met een aantrekkelijke openbare ruimte op te verblijven, waarbij duurzaamheid hoog op de agenda staat.

De drukte van de stad en verdichten van binnenstedelijk Amsterdam kan alleen wanneer er sprake is van voldoende en kwalitatief hoogwaardig groen. De kwaliteit van de openbare ruimte, inclusief openbaar groen heeft een positief effect op de woon- , vestigings- en leefklimaat. De focus is de verbindingen tussen de verschillende groengebieden te verbeteren en bestaande verharde locaties te vergroenen waar mogelijk. Dit is ook met het oog op duurzaamheid en rainproof belangrijke maatregelen om een toekomstbestendig stad te houden.

Daarnaast wordt de focus gelegd op meer ruimte voor fiets, voetganger en openbaar vervoer en het beperken van de ruimte voor de auto waar mogelijk. Dit betekent dat het belang van het creëren van goede verblijfsgebieden in de openbare ruimte, zoals langs stadsstraten en langs pleinen belangrijke maatregelen zijn die de gemeente aankomende jaren wilt toepassen om de kwaliteit van de verblijfsgebieden te optimaliseren. Ook wordt gezocht naar meer ruimte voor ondergrondse parkeergarages en fietsparkeren.

Op dit moment wordt de visie Openbare Ruimte voorbereid die qua uitgangspunten volledig aansluit op het bovenstaand. Verder reageert deze visie op de geplande groei van Amsterdam tot en met 2025 en hoe de gemeente hierop moet inspelen qua gebruik van de openbare ruimte.

De visie Openbare Ruimte is door de gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld op 8 juni 2017. In de nota zijn uitgangspunten geformuleerd voor het inrichten en verbeteren van de openbare ruimte in de stad. Voor de openbare ruimte zijn 5 ambities geformuleerd:

  1. De openbare ruimte is ingericht op huidig en toekomstig gebruik;
  2. De openbare ruimte ondersteunt de dynamiek van de stad;
  3. De openbare ruimte wordt duurzaam ingericht en beheerd;
  4. De openbare ruimte wordt overal op verzorgd niveau onderhouden en beheerd;
  5. Het inrichten en beheren van de openbare ruimte is een gezamenlijke opgave.

De wijze waarop de openbare ruimte wordt ingericht, zoals de plek van fiets- en voetpaden, plantvakken, bomen en de keuze voor het soort groen, de toe te passen materialen en de keuze voor bepaald straatmeubilair wordt niet in een bestemmingsplan geregeld maar in inrichtingsplannen voor de openbare ruimte.

Een onderwerp dat het bestemmingsplan wel raakt is de mate waarin functies worden toegestaan in de openbare ruimte die het woon- en leefklimaat kunnen beïnvloeden. Zo stelt de gemeente stadsbrede kaders op voor het toestaan van ondermeer terrassen, buitenreclame, kiosken, en andere gebruikers van de openbare ruimte. Terrassen worden in dit bestemmingsplan alleen toegestaan conform verleende verguninngen. Voor nieuwe terrassen in de openbare ruimte is een aparte omgevingsvergunning nodig. Conform het vastgestelde paraplubestemmingsplan (zie Paraplubestemmingsplan Kiosken (2017)) worden alleen de bestaande kiosken toegestaan en is voor nieuwe kiosken een aparte omgevingsvergunning nodig.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt het vergroenen en het versterken van verbindingen in de openbare ruimte niet belemmerd. Daar waar reeds veel openbaar groen aanwezig is dan wel de kans op vergroening in de openbare ruimte het grootst is, hebben deze gronden de hoofdbestemming Groen gekregen.

4.4.13 Watervisie Amsterdam 2040     

De Watervisie is een structuurvisie-uitwerking en geeft een ruimtelijk-economisch toekomstbeeld op het gebruik van het water met een tijdshorizon van 2040 met een uitvoeringsagenda 2018. De verdere groei van het aantal bewoners en bezoekers zorgen voor meer druk op de openbare ruimte en dus ook op het water. Bovendien groeit de passagiers-, beroeps- en cruisevaart. Dit vraagt om maatregelen voor een optimaal en duurzaam gebruik van het water en een goede ordening van het groeiend gebruik van water en overver. In de Watervisie 2040 wordt ingezet op het meer toegankelijk en beleefbaar maken van het Amsterdamse water en de oevers en op een betere spreiding van het gebruik van het water over stad en regio.

Grofweg is de stad voor wat betreft het gebruik van water en oevers te verdelen in vier verschillende gebieden of zones met een eigen karakter, opgave en daarbij aansluitende ambities. Voor Oud-West geldt dat dit gebied valt onder "de stad grenzend aan de binnenstad". De Kostverlorenvaart en De Amstel worden rondom de binnenstad als de twee belangrijkste waterlopen genoemd. De eeuwenoude Kostverlorenvaart is een lange diagonaal gelegen vaart in Amsterdam-West, die de Ringvaart Haarlemmermeer en Nieuwe Meer met het IJ verbindt. Ook wordt de Kostverlorenvaart nog altijd gebruikt door de binnenvaart hoewel dagelijks slechts nog door enkele binnenvaartschepen en is het tevens in gebruik als staande mastroute voor de pleziervaart. Deze twee gaan echter niet goed samen vanwege de relatief smalle breedte van deze kanaal. Om deze reden wordt vanuit de Watervisie uitgesproken om nieuwe/alternatieve locaties voor de binnenvaart te verkennen. Een andere ambitie voor de Kostverlorenvaart is om langs de oostelijke kade een doorgaande fietsroute van Amsterdam-West naar het Amsterdamse Bos te maken, de zogenaamde groene loper.

Verder wordt binnen de grachten van West, waar dit plangebied ook onder valt,gezocht naar meer recreatieve zitplekken en nieuwe ligplaatsen voor bemande en onbemande bootverhuur.

Voor woonboten geldt dat qua aantal Amsterdam aan zijn maximum zit. Meer uitbreiding is niet gewenst.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt nog geen directe brugverbindingen mogelijk gemaakt om de oostelijke kaderoute langs de Kostverlorenvaart te maken voor langzaam verkeer, omdat de plannen hiertoe nog niet voldoende concreet zijn. Verder wordt in dit bestemmingsplan het aantal woonboten gemaximaliseerd en worden uitsluitend bestaande ligplaatsen in dit bestemmingsplan overgenomen.

4.4.14 Parkeren     

4.4.14.1 Nota parkeernormen auto     

In geval van nieuwe ontwikkelingen zoals het toevoegen van woningen of bebouwing ten behoeve van economische functies geldt dat er moet worden voorzien in 'voldoende parkeergelegenheid', hetzij in, op of onder gebouwen van het plangebied.

De invulling van 'voldoende mate' is gebaseerd op de nieuwe Nota Parkeernormen Auto. Deze nota is op 7 juni 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. In deze parkeernota is Amsterdam opgedeeld in A, B en C gebieden. Hierbij zijn de A gebieden goed bereikbaar per openbaar vervoer en de C gebied juist goed bereikbaar met de auto. Oud-West valt op grond van dit beleid in de B locatie. Aan deze B locatie zijn parkeernormen verbonden. Voor nieuwe vrije sector woningen geldt een parkeernorm van 0,1 tot 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein, afhankelijk van de grootte van de woning. Voor sociale huurwoningen geldt geen minimale parkeernorm, wel een maximale norm van 1 parkeerplaats per woning. Voor nieuwe kantoren geldt een maximale parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo.



verplicht

Afbeelding: ABC locaties uit Nota Parkeernormen Auto

Conclusie

In het bestemmingsplan is een koppeling gemaakt naar bovengenoemde Nota parkeernorm Auto in de planregels.

4.4.14.2 Nota parkeernormen Fiets en Scooter     

Op 14 maart 2018 is de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter vastgesteld, het beleidskader op basis waarvan we bij ruimtelijke (her-)ontwikkelingen eisen stellen aan de parkeervoorzieningen bij niet-woonfuncties. Deze eisen zijn vertaald in bindende beleidsregels voor fietsen. Voor scooters zijn de normen voor parkeervoorzieningen niet bindende richtlijnen.

We willen voorkomen dat Amsterdammers hun fiets of scooter bij nieuwe woningen of voorzieningen in de openbare ruimte moeten stallen en zo een groot beslag leggen op die ruimte. Daarom stellen we eisen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. We maken hierbijonderscheid tussen fiets en scooter. In deze nota stellen we bindende fietsparkeernormen voor niet-woonfuncties vast en niet bindende parkeernormen voor scooters. Daarmee willen we:

  • zorgen dat er voldoende ruimte is en blijft voor groen, voetgangers, fietsers, spelende kinderen, terrassen, winkelend publiek, etc.;
  • zorgen voor een rustiger straatbeeld;
  • het parkeren van fietsen en scooters faciliteren;
  • het risico op diefstal, vandalisme en beschadigen van fietsen en scooters verkleinen.

Uitgangspunt voor zowel fiets- als scooterparkeren is dat dit op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. De beleidsregels gelden alleen voor fietsparkeren bij niet-woonfuncties, zoals kantoren, horeca en bedrijven. De richtlijnen gelden voor parkeren van fietsen en scooters bij woon-functies en voor parkeren van scooters bij niet-woonfuncties. Ook gelden er richtlijnen voor (inpandige) parkeervoorzieningen voor fietsen en scooters. De richtlijnen zijn niet bindend.

Op basis van de kencijfers van het landelijke kennisinstituut CROW zijn fietsparkeernormen ontwikkeld voor niet-woonfuncties. Het vaststellen van het minimaal vereiste aantal parkeerplekken noemen we de fietsparkeereis. Soms vraagt dit om maatwerk.

Beleidsregels

Er zijn vijf bindende beleidsregels waaraan de gemeente bouwplannen toetst. De beleidsregels gelden alleen voor fietsparkeren bij niet-woonfuncties.

  • Beleidsregel 1: Parkeervoorzieningen voor fietsen bij niet-woonfuncties komen altijd op eigen terrein, al dan niet inpandig, tenzij wordt voldaan aan tenminste één van de afwijkingscriteria.
  • Beleidsregel 2: Voor het bepalen van de parkeereis voor fietsen bij niet-woonfuncties hanteert de gemeente de toepassingsregels voor parkeernormen. Bij dubbelgebruik kunnen we de parkeereis naar beneden bijstellen, mits de initiatiefnemer dit
  • onderbouwt met een parkeerbalans. Afwijken van de parkeernormen en het ‘eigen terrein’-principe kan, mits voldaan wordt aan de afwijkingscriteria.
  • Beleidsregel 3: Bij niet-woonfuncties kan de gemeente aan een initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling een financiële bijdrage vragen, als door het afwijken van de parkeernormen voor de fiets de gemeente extra parkeervoorzieningen moet maken.
  • Beleidsregel 4: Voor het toepassen van de fietsparkeernormen bij niet-woonfuncties verdelen we Amsterdam in drie zones met een hoge, gemiddelde of lage fietsparkeerdruk. Deze zijn in zone 1 het hoogst.
  • Beleidsregel 5: Bij niet-woonfuncties bepaalt de gemeente de minimum fietsparkeereis aan de hand van de normen voor fietsparkeren.

Richtlijnen

  • Richtlijn 1: Parkeervoorzieningen voor scooters bij niet-woonfuncties komen altijd op eigen terrein, al dan niet inpandig, tenzij voldaan wordt aan tenminste één van de afwijkingscriteria.
  • Richtlijn 2: Voor het bepalen van de parkeereis voor scooters bij niet-woonfuncties hanteert de gemeente de toepassingsregels voor parkeernormen.
  • Richtlijn 3: Bij niet-woonfuncties kan de gemeente aan de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling een financiële bijdrage vragen, als door het afwijken van de parkeernormen voor de scooter de gemeente extra parkeervoorzieningen moet maken.
  • Richtlijn 4: Bij woningen heeft een gezamenlijke fietsenstalling conform de gemeentelijke Bouwbrief 2015-130 de voorkeur boven individuele bergingen zoals voorgeschreven in het Bouwbesluit 2012.
  • Richtlijn 5: Bij woningen die ontstaan door transformatie van bestaande bouwwerken, realiseert de initiatiefnemer voldoende fietsparkeervoorzieningen voor bewoners en bezoekers. De gemeente heeft een voorkeur voor een gezamenlijke stalling voor bewoners.
  • Richtlijn 6: De initiatiefnemer realiseert voor bezoekers van woningen minimaal 0,5 fietsparkeerplaats per woning.
  • Richtlijn 7: Bij nieuwe woningen is de minimum parkeernorm voor scooters 0,13 parkeerplek per woning. Bij het bepalen van de parkeereis wordt de uitkomst (norm x aantal woningen) naar boven afgerond op een heel getal. De parkeerplekken worden op eigen terrein gerealiseerd.
  • Richtlijn 8: De gemeente bepaalt de minimum parkeereis voor scooters bij niet-woonfuncties op basis van de normen scooterparkeren.
  • Richtlijn 9: Bij het realiseren van stallingen voldoen deze - naast de wettelijke minimumeisen

Het plangebied Oud-West valt geheel binnen Zone 1: hoog fietsgebruik. I

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt in de planregels een koppeling gemaakt met bovengenoemde Nota Parkeernormen Fiets en Scooter.

4.5 Stadsdeelbeleid     

Het meeste stadsdeelbeleid is per 1 oktober 2016 komen te vervallen, tenzij anderszins is besloten. Voor West zijn een aantal stadsdeelnota's nog wel van toepassing. Deze worden hieronder achtereenvolgend nader toegelicht.

4.5.1 Woonbotenbeleid Oud-West     

Het Woonbotenbeleid Oud-West is op 19 september 1995 vastgesteld door de toenmalige stadsdeelraad Oud-West, om duidelijkheid te verschaffen aan zowel woonbootbewoners als aan andere burgers over woonboten en alles wat daarmee samenhangt. De belangrijkste onderdelen van dit beleid gaan over het maximum van het huidige aantal woonboten, vervangrichtlijnen en de grootte van een woonvaartuig.

Conclusie

In de bouwregels is geregeld dat de lengte van de woonarken en woonvaartuigen maximaal 15 meter mag bedragen, de breedte maximaal 5 meter en de hoogte maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf het waterpeil. De onderlinge afstand moet minimaal 2 meter zijn. Deze afmetingen zijn conform het woonbotenbeleid stadsdeel Oud West 1995. Daarnaast in het bestemmingsplan het aantal woonboten gemaximaliseerd en worden uitsluitend bestaande ligplaatsen in dit bestemmingsplan overgenomen.

Ten behoeve van de tijdelijke verplaatsing van woonboten vanwege werkzaamheden aan de bruggen op het traject Raadhuistraat/Rozengracht/De Clercqstraat en de Jan Evertsenstraat is er een wissellocatie aangewezen op de hoek van de Hugo de Grootkade en de Da Costakade. Zie verder 5.7.2 in het hoofdstuk over de Watertoets.

4.5.2 Horecanota stadsdeel West 2011     

Op 19 juli 2011 is de Horecanota Stadsdeel West 2011 vastgesteld door de stadsdeelraad. Het stadsdeel heeft destijds beoogd voor bewoners en bezoekers van West een divers, aantrekkelijk en eigentijds horeca-aanbod realiseren, waarmee de leefbaarheid en attractiviteit van het wonen, werken en verblijven in West wordt versterkt. Stadsdeel West heeft zich met deze nota tot doel gesteld het meest creatieve en ondernemende stadsdeel van Amsterdam te worden. Een bloeiende horecasector met levendige terrassen is een belangrijke pijler hiervan. Twee basisuitgangspunten liggen aan het horecabeleid ten grondslag

  1. Horeca biedt kansen, waarop het stadsdeel wil inspelen;
  2. Er is hierbij nadrukkelijk oog voor het woon- en leefklimaat.

Horecacategorieën in bestemmingsplannen

Om een gerichter horecabeleid te voeren worden in bestemmingsplannen 'horecacategorieën' gehanteerd. Doel van deze categorie-indeling is om gericht horecabeleid mogelijk te maken, waarbij enerzijds het woon- en leefklimaat kan worden beschermd en anderzijds wenselijke uitbreiding van horeca mogelijk wordt gemaakt door uitsluiting van ongewenste horecacategorieën. De horeca-categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid. Een horecabedrijf met meer dan één activiteit valt onder de meest zware categorie (zie onderstaande tabel).

Categorie Inrichting
Horeca I Fastfood (cafetaria, snackbar, automatiek loketverkoop, shoarmazaak en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven)
Horeca II Nachtzaak (dancing/discotheek, zaalaccomodatie, nachtcafé, sociëteit, (dans)club en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven
Horeca III Café (café, bar, cocktailclub en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven)
Horeca IV Restaurant (restaurant, lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven)
Horeca V Hotel (hotel, motel, jeugdherberg en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven, alsmede het bieden van vergaderaccomodatie)

In Oud-West is echter inmiddels geconstateerd dat de hoeveelheid horeca de afgelopen jaren steeds meer druk legt op het woon- en leefklimaat in de omgeving, waardoor er nu aanleiding ontstaat om de mogelijkheden voor uitbreiding van horecalocaties in het plangebied niet meer toe te staan.

Conclusie

Bestaande vergunde horecavestigingen blijven op basis van de vergunde horecacategorie toegestaan en worden met een aanduiding weergegeven op de verbeelding. Er wordt in het bestemmingsplan geen ruimte geboden voor nieuwe horecalocaties.

Horecavestigingen zijn positief bestemd als zij een horecaexploitatievergunning hebben en

  1. passend zijn in het voorheen geldende bestemmingsplan, of
  2. een afwijkingsvergunning hebben voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

Een aantal horecavestigingen voldeed aan één van deze twee criteria vóór inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit Oud West op 20 december 2018, maar waren op dat moment nog niet feitelijk in gebruik. Uit rechtspraak blijkt dat het gebruikswijzigingsverbod uit het voorbereidingsbesluit in sommige specifieke situaties in redelijkheid buiten toepassing moet blijven. Dat kan het geval zijn als (bijvoorbeeld):

  • Al langlopende huurovereenkomsten zijn gesloten;
  • De onderneming feitelijk al eerder had kunnen beginnen omdat hij bijvoorbeeld, al de beschikking had over het pand, geen verbouwing meer nodig was die noodzakelijk was om het pand als horeca te gebruiken, al goederen waren ingekocht en de ondernemer al als horeca was ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;
  • De onderneming al aan een verbouwing was begonnen dan wel had afgerond;
  • De voorbereidingen voor de horecavestiging hebben plaatsgevonden met uitdrukkelijk medeweten van de gemeente (bijvoorbeeld omdat een horecaonderneming al een vergunning had aangevraagd).

Per geval is voor de desbetreffende situaties een afweging gemaakt of het gebruikswijzigingsverbod uit het voorbereidingsbesluit in redelijkheid buiten toepassing moet blijven.

4.5.3 Beleidsnotitie Ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid in West     

Op 20 maart 2012 heeft de stadsdeelraad de Beleidsnotitie 'Ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid in West' vastgesteld. Op dit moment wordt stedelijk beleid opgesteld omtrent dit onderwerp. Stadsdeel West wil de meest creatieve en ondernemende hotspot worden. Voor ondernemers en kunstenaars is dit gebied aantrekkelijk vanwege alle voorzieningen, de aanwezigheid van (creatieve) netwerken en de ligging dicht tegen het centrum aan. Nergens is het aantal starters zo groot als in West. Tegelijkertijd is sprake van leegstand in kleinschalige bedrijfsruimten. Vraag en aanbod sluiten onvoldoende op elkaar aan.

De beleidsnotitie 'Ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid in West' stelt een betere afstemming tussen vraag en aanbod centraal. Beschreven wordt welke activiteiten worden ontwikkeld om een betere afstemming te realiseren tussen vraag naar en aanbod van bedrijfsruimten. Kwaliteit (en in mindere mate ook behoud) staat centraal. Het stadsdeel wil ruimte bieden aan ondernemers om nieuwe concepten en ideeën tot uitvoering te brengen. Hierbij wordt gekeken naar de wijze waarop eigenaren ondersteund kunnen worden. Als stadsdeel nemen we nadrukkelijker de rol van facilitator. Dit sluit aan bij het principe van de "Ruimte van West".

Het instrument globaal en flexibel bestemmen wordt ingezet om snel in te kunnen spelen op de vragen vanuit de markt, waarmee leegstand kan worden voorkomen. Bovendien werkt het stadsdeel mee aan functiewijziging bij zogenaamde "kruimelgevallen". Het toestaan van mengformules kan helpen om realisatie of exploitatie van bedrijfsverzamelgebouwen mogelijk te maken.

Een betere afstemming van vraag en aanbod van bedrijfsruimten moet leiden tot vermindering van leegstand, werkconcepten die aansluiten bij de behoefte van de (door)startende ondernemer, nieuwe bedrijfsverzamelgebouwen en broedplaatsen en de realisatie van 10 tijdelijke werk- en expositieruimtes voor jonge kunstenaars in leegstaande kantoor- en bedrijfspanden.

Selectief behoud van kleinschalige bedrijfsruimten is het uitgangspunt. Bedrijfspanden op zichtlocaties: hoekpanden, winkelstraten, pleinen en stadsstraten dienen dan ook zo veel mogelijk behouden te blijven. Ook aaneengesloten bedrijfslinten mogen niet doorbroken worden. Daar staat tegenover dat behoud van de overige, vaak solitaire, kleinschalige bedrijfsruimten (in woonbuurten) niet langer de prioriteit van het stadsdeel heeft. Te denken valt aan een bedrijfsruimte die niet op een hoek zit, in een woonomgeving, waar geen loop in zit, en ook geen andere bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving plaatsvinden. Hier is omzetting naar wonen mogelijk.

Het afwegingskader dat in het voormalig stadsdeel West is ontwikkeld is herbevestigd in het Amsterdam Ondernemersprogramma en blijft van toepassing totdat het is verankerd in stedelijk beleid. Zie in dat kader 4.4.4 Amsterdams Ondernemersplan. De ontwikkeling van nieuwe multifunctionele (betaalbare) bedrijfsconcepten wordt door stadsdeel West overgelaten aan de markt. Het stadsdeel ondersteunt deze initiatieven, denkt mee met de eigenaar over gewenste en geschikte bedrijfsconcepten, locaties en mogelijke betekenis voor de buurt.

4.5.4 Gebiedsagenda Oud-West & De Baarsjes 2016-2019     

De gebiedsagenda bevat de belangrijkste gebiedsgerichte opgaven op basis van gebiedsanalyses, specifieke gebiedskennis en bestuurlijke ambities. Oud-West is inmiddels veranderd in een gegentrificeerde wijk: 49% van de bewoners is nieuwe stedeling.

Er zijn een aantal onderwerpen uit de gebiedsagenda die in dit kader relevant zijn om te benoemen:

  • Voor een prettige leefomgeving zijn groen, ruimte en rust essentieel. Vergroening wordt gestimuleerd door
    1. vergroenen van winkelstraten door bomen en plantenbakken. In 2017 is er een pilot gestart voor het oostelijke deel van de Overtoom en een stuk van de Eerste Constantijn Huygensstraat. Tijdens die pilot is gekeken welke wensen uitvoerbaar zijn. De pilot loopt door in 2018. Na afloop wordt gekeken of een vervolg in de overige winkelstraten mogelijk is;
    2. vergroenen van bruggen door groenbakken en hangmanden;
    3. vergroening en klimaatbestendig maken van binnentuinen en daken. Bij de expertmeeting binnentuinen in 2017 is gesproken over mogelijkheden om binnentuinen en daken klimaatbestendiger en groener te maken. In 2017 is door Rooftop Revolution bekeken welke huizen in de Bellamy- en de Borgerbuurt geschikt zijn voor een groen dak. De pandeigenaren zijn benaderd en uitgenodigd om daknatuur aan te brengen met ondersteuning van de stedelijke subsidieregeling;
    4. zelfbeheer openbaar groen door bewoners.
  • Balans zoeken tussen de toegenomen horeca en uitrol centrummilieu in relatie tot een prettig woon- en leefklimaat.
  • Het benutten van kansen voor wonen met zorg, zodat bewoners zo veel mogelijk in hun eigen buurt kunnen blijven wonen, zowel in nieuwbouw als in bestaande bouw.
  • Verbetering economisch functioneren winkelgebieden
  • Meer wisselwerking tussen trekkers/parels
  • Aantrekkelijke ondernemersklimaat voor ambachtelijke bedrijvigheid en stimuleren wijkondernemingen

Conclusie:

Het bestemmingsplan ondersteunt, stimuleert en faciliteert de bovengenoemde opgaven voor zover deze in het bestemmingsplan geregeld kan worden. Meer over hoe dit tot uitwerking komt, is te lezen onder 6.2 Algemene beschrijving planvisie Oud-West en 6.3 Toelichting op de planregels.

4.5.5 Gebiedsplan Oud-West & De Baarsjes 2018     

In het gebiedsplan wordt weergegeven wat de belangrijkste onderwerpen zijn in gebied Oud-West/De Baarsjes en wat het stadsdeel samen met bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties in 2018 gaat doen.

Het gebied Oud-West/De Baarsjes trekt steeds meer nieuwe bewoners, bezoekers en toeristen. Vooral De Hallen en het Mercatorplein, waar veel evenementen plaatsvinden, zijn publiekstrekkers. Voor het bestemmingsplan Oud-West is het het dan ook belangrijk aan te halen dat er in deze gebiedsagenda prioriteit ligt bij de balans in Oud-west. Hierin wordt duidelijk dat het zaak is de balans tussen wonen, werken en recreëren te bewaren. Een bloeiende economie is belangrijk, maar mag niet ten koste gaan van de leefomgeving. Naast deze priotiteit wordt er ook gefocust op jeugd, armoede, sociale uitsluiting, dragende samenleving, ouderen en de openbare ruimte.

Conclusie

Dit bestemmingsplan zal boven genoemde prioriteiten niet belemmeren. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan gestuurd op bescherming van het woon- en leefklimaat. Dit wordt onder andere gedaan door middel van de gemengd bestemmingen en de woon-bestemming.

4.5.6 Uitvoeringsvisie ligplaatsen bedrijfsvaartuigen West     

Het water wordt steeds intensiever gebruikt in Amsterdam, ook in West is dat het geval. In stadsdeel West zijn in 2016 veel aanvragen binnengekomen voor ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen. Dit heeft geleid tot veel onrust bij bewoners. Er wordt onder andere gevreesd voor overlast en verdringing van pleziervaartuigen van bewoners door de bedrijfsvaartuigen. Daarnaast is er ook onduidelijkheid bij de exploitanten van passagiersvoertuigen over de ruimte die in West nog beschikbaar is voor ligplaatsen.

Het is dus van belang om duidelijkheid te scheppen, een goede balans in de buurten te creëren en ligplaatsen te reguleren waar nodig. Ook gezien de Watervisie die in september 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad, waarin in West ruimte wordt vermeld voor nieuwe ligplaatsen. Ruimte die er in bepaalde gevallen wel is, maar ook op een aantal locaties nadrukkelijk niet.

Er is een inventarisatie gemaakt van verleende ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen binnen West om in beeld te brengen waar nog ruimte is voor bedrijfsvaartuigen. Om de balans te bewaken en te voorkomen dat bedrijfsvaartuigen andere watergebruikers verdringen is deze visie opgesteld. In de visie is aangegeven hoe het stadsdeel invulling geeft aan de Watervisie om ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen te faciliteren en welke mogelijkheden er verder zijn. Het is van belang dat hierbij rekening wordt gehouden met een goede verdeling c.q. ordening van de waterfuncties en gebruikers.

Voor Oud-West is het volgende opgenomen:uit inventarisatie kan worden opgemaakt dat Oud-West inmiddels veel ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen heeft gefaciliteerd. De belangen van ondernemers zijn daarmee goed gediend. Een verdere uitbreiding van het aantal ligplaatsen is in beginsel ongewenst. In de Singelgracht is het mogelijk voor reders die in het bezit zijn van hun eigen steiger om, waar mogelijk aan die steiger, een enkele ligplaats toe te voegen. Alle initiatieven zullen in overleg met de buurt worden vorm gegeven. Het belang van de bewoners om zelf ook gebruik te kunnen maken van het water speelt een belangrijke rol in de afweging om een ligplaats voor een bedrijfsvaartuig toe te kennen. Oud-West heeft een sterke woonfunctie en deze moet ook gerespecteerd worden op het water.

De kade van de Bilderdijkgracht ter hoogte van 'De Hallen' wordt na voltooiing van de nieuwbouw opnieuw ingericht. Het water en de kade in dit rak zijn niet in gebruik door woonboten, ligplaatsen voor passagiersvaart of particuliere booteigenaren. Dit bestemmingsplan neemt geen voorschot op toekomstige ontwikkelingen omdat ideeën voor de invulling van dit rak onvoldoende concreet zijn om de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan zorgvuldig te kunnen beoordelen. Concrete initiatieven worden afgewacht en ter zijner tijd op hun kwaliteit beoordeeld. Het is van belang dat deze plannen in goed overleg met de buurt worden vormgegeven.

Voor zover vergund zijn de ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen gefaciliteerd in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Geluid     

5.1.1 Verkeerslawaai     

Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die worden gerealiseerd binnen de geluidzone van wegen die op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder zijn gezoneerd. Dit betreft wegen waar een maximum snelheid van meer dan 30 kilometer per uur geldt. Straten waar een maximum snelheid van 30 kilometer per uur of minder geldt zijn niet gezoneerd. De geluidbelasting ten gevolge van een zoneplichtige weg mag ter plaatse van de gevel van een woonfunctie of andere geluidgevoelige bestemmingen conform artikel 82 van de Wgh ten hoogste 48 dB bedragen (voorkeursgrenswaarde). Indien de geluidbelasting ten gevolge van één van de wegen afzonderlijk hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, kan er een hogere grenswaarde aangevraagd worden per weg.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Uitgangspunt is behoud van de bestaande woningen en geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen. Uitsluitend in panden met de bestemming Gemengd - 4 zijn op de begane grond niet-woonfuncties gevestigd die kunnen worden omgezet naar wonen. Hiermee wordt een nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk gemaakt. De panden met de bestemming Gemengd - 4 liggen in alle gevallen in rustige woonstraten (30 km/u zones), ingeklemd tussen bouwblokken met voldoende hoogte om het geluid van nabij gelegen gezoneerde wegen af te schermen. Voor deze panden is op grond van het voorgaande geen akoestisch onderzoek of een hogere waarde procedure nodig nu in alle gevallen de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder en dus een goed woon- en leefklimaaat gegarandeerd is.

5.1.2 Industrielawaai     

Het gehele plangebied ligt volledig buiten de geluidszone van de industrieterrein Westpoort. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet nodig.

5.1.3 Spoorweglawaai     

De dichtstbijzijnde spoorweg is het traject Amsterdam - Sloterdijk via Lelylaan naar Schiphol. Het plangebied ligt volledig buiten de geluidcontour van spoorwegen. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet nodig.

5.1.4 Kinderdagopvangvoorzieningen     

Bij het bepalen van de geluidsbelasting hoeft geen rekening meer worden gehouden met het geluid van spelende kinderen op en bij scholen of kinderdagverblijven. De geluidsnormen voor basisscholen en kinderdagverblijven zijn vanaf 1 januari 2010 aangepast. Bij basisonderwijs wordt een uitzondering gemaakt voor de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs. Bij kinderdagverblijven geldt de uitzondering tijdens openingstijden. Dit is ingegeven door het maatschappelijk belang dat basisscholen en kinderdagverblijven vervullen.

De geluidnormen hebben betrekking op de milieuwetgeving. In het kader van de goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt of kinderopvangvoorzieningen ruimtelijk inpasbaar is. Het stadsdeel heeft hiervoor regels vastgesteld in het 'Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West, Amsterdam, deel 1'. Daarin is bepaald dat er per bouwblok maximaal één kinderopvangvoorziening gerealiseerd mag worden, om de (geluid)overlast van spelende kinderen in het binnenterrein binnen de perken te houden. Dit paraplubestemmingsplan is op 5 juni 2012 vastgesteld en op 26 juli 2012 in werking getreden.

De met het paraplubestemmingsplan geïntroduceerde regeling is nog steeds wenselijk en daarom overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Bodem     

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen of bebouwingsmogelijkheden. Uitgangspunt is het behouden van bestaande bebouwings- en gebruiksmogelijkheden. Er is daarom geen aanleiding om in het kader van dit bestemmingsplan een bodemonderzoek uit te voeren.

5.3 Cultuurhistorie en archeologie     

5.3.1 Algemeen     

Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen "van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

5.3.2 Cultuurhistorie     

In 2016 is Erfgoed in de Stad door de gemeenteraad vastgesteld. Erfgoed bepaalt in hoge mate de identiteit en kwaliteit van de stad. De cultuurhistorisch rijke en bijzondere woonomgeving is een bepalende factor in het vestigingsklimaat voor nieuwe (internationale) bedrijven en jonge startups. Erfgoed staat gewoon op straat, iedereen kan het overal en altijd zien. Maar het verhaal van de stad moet steeds opnieuw worden verteld. Van de archeologische vondsten, die de ontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van alle delen van de stad in haar volle culturele rijkdom in detail vertellen, tot de sociale idealen die dragend waren voor de bouw van de Westelijke Tuinsteden en de Bijlmermeer. Want nieuwe generaties Amsterdammers verhouden zich steeds opnieuw tot die geschiedenis. Erfgoed vertelt het verhaal van de stad en haar bewoners: wie zijn wij, wie waren wij en hoe zijn we gekomen waar we nu staan? Het draagt daarmee bij aan sociale waarden, een prettig leefklimaat en het vergroot het respect voor de omgeving. In al zijn diversiteit kan erfgoed een basis vormen voor openheid en verdraagzaamheid jegens iedereen die nieuw is in de stad. Via permanent onderzoek ontdekken en duiden architectuurhistorici, bouwhistorici en archeologen de elementen van de stad die het verhaal vertellen van haar ontwikkelingsgeschiedenis. Zij geven aan wat de waarden ervan zijn en waarom. Het voor iedereen vindbaar en begrijpelijk maken van deze kennis wordt steeds belangrijker. Niet alleen de nieuwe wetgeving vraagt daarom, maar ook de ambitie van Amsterdam om informatie open, breed en digitaal te delen. Erfgoed in de Stad biedt een agenda aan met thema's waaraan actiepunten zijn gekoppeld om antwoord te geven op bovengenoemde uitdagingen voor het erfgoed in een groeiend Amsterdam.

Gerelateerd hieraan is voor Oud-West een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd door Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam met de titel 'Cultuurhistorische verkenning Oud-West'. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 1 Cultuurhistorische verkenning. Een samenvatting van het geschiedkundige deel van deze verkenning is weergegeven in Hoofdstuk 3 Kenmerken Oud-West De cultuurhistorische waarden van het plangebied zijn als volgt vertaald in het bestemmingsplan: de stedenbouwkundige structuur, door vastlegging van straten- en pleinpatroon; het bebouwingskarakter, zoals rooilijnen, karakteristieke bouw- en goothoogtes is in de regels vastgelegd; de openbare groenelementen, zoals plantsoenen, alsook de tuinen zijn als groenbestemming dan wel als tuinbestemming vastgelegd; waterwegen zijn als water bestemd en er zijn regels omtrent ligplaatsen en bouwwerken opgenomen.

Tot 2016 werden cultuurhistorische elementen zoals Rijks- en gemeentelijke monumenten beschermd in de Monumentenwet. Deze wet is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de Monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn desbetreffende artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing zijn zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft:

  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunnigen en ontheffingen op het gebied van archeologie

Op de onderstaande afbeelding is aangegeven welke panden monument zijn (stand van zaken per augustus 2016). Omdat monumenten al op andere wijze worden beschermd, zijn ze niet op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangeduid. Binnen het plangebied zijn geen beschermde stadsgezichten aangewezen.

Er zijn in het plangebied veel orde 1, 2 en 3 panden aanwezig, zoals op onderstaande afbeelding is aangegeven. Deze variatie kenmerkt ook het gebied en is daarom ook behoudenswaardig.

verplicht

Afbeelding: ordewaarderingen gebouwen, bruggen en stedenbouwkundige zones

Net als in het te vervangen bestemmingsplan Oud-West 2005 wordt in dit bestemmingsplan voor een sloopvergunningenstelsel gekozen voor de orde 1 en 2 gewaardeerde panden. Voor de orde 3 panden wordt ook een sloopvergunningenstelsel opgenomen, mits deze langs een stedenbouwkundige zone A of B liggen. Op deze manier kan per geval overwogen worden of het wenselijk is het pand te slopen. In de planregels wordt een dynamische verwijzing opgenomen van bovenstaande kaart, zodat er een koppeling is met de actuele waarderingskaart voor architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten.

5.3.3 Archeologie     

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Provinciale Cultuurnota Noord-Holland 2001-2004 de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland ontwikkeld. Naast bescherming van objecten richt de provincie zich op de bescherming en ontwikkeling van structuren en ensembles op grotere schaal, zoals bijzondere landschapstypen, waterstaatswerken, defensielinies, etc. De Cultuurhistorische waardenkaart geeft een overzicht van de (inter)nationale, regionale en lokale cultuurhistorische waarden. De kaart dient als basis bij de toetsing van gemeentelijke plannen op het gebied van cultuurhistorie.

Door Bureau Monumenten en Archeologie is een archeologisch bureau onderzoek uitgevoerd (BO 14-072 Amsterdam 2014). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek.In het onderzoek is een archeologische beleidskaart opgenomen, waarop gebieden zijn aangeduid met een hoge en een lage archeologische verwachting. Voor de verschillende zones is bepaald bij welke ingrepen in de bodem, gelet op de archeologische verwachting, een inventariserend veldonderzoek (met proefsleuven) nodig is.

Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied Oud-West materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis vanaf de 12de eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag voor het plangebied. Het plangebied kent achttien zones met een hoge of lage verwachting. Een hoge verwachting duidt op een dichte verspreiding van archeologische resten met een sterke onderlinge samenhang. In zones met een lage verwachting hebben de sporen een lagere trefkans en/of betreffen deze vooral losse vondsten.

verplicht

Afbeelding: archeologische verwachtingskaart

De archeologische beleidskaart van plangebied Oud-West is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop vijf zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregel.

Beleidsvariant 3: (bij hoge verwachting in niet opgehoogd gebied)

Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan 0,50 m.

Beleidsvariant 5: (bij hoge verwachting in opgehoogd gebied)

Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan 1,00 m.

Beleidsvariant 9a: (verwachtingszones F en G)

Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de (oorspronkelijke) waterbodem op NAP - 2,80 m of kleiner dan 2.500 m2. Wegens de lange, intensieve gebruiksgeschiedenis van de Overtoom is dit beleid ook op deze zone van toepassing.

Beleidsvariant 9b: (verwachtingszone E)

Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2.

Beleidsvariant 11: (bij lage verwachting op het land of negatieve verwachting)

Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij alle bodemingrepen.

verplicht

Afbeelding: archeologische beleidskaart

Voor het gehele plangebied geldt conform de Monumentenwet een vondstmeldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

De mogelijk archeologische waarden zijn binnen het plangebied, conform het archeologisch bureauonderzoek opgenomen als dubbelbestemming Waarde-archeologie.

5.4 Luchtkwaliteit     

Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

Voor luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de Wet luchtkwaliteit, kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit moet worden voldaan aan grenswaarden voor onder andere stikstofdioxide en fijn stof. In het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen" is bepaald dat indien een project kan worden beschouwd als "niet in betekenende mate" er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Deze grens is in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een bestemmingsplan toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden. In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van "niet in betekenende mate". Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden. Voor de laatste categorie projecten is in de regeling een verdeelsleutel woningen-kantoren opgenomen.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe woningen, grootschalige kantoorvoorzieningen of andere nieuwe voorzieningen mogelijk die kunnen leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. De grenswaarden uit de Wet milieubeheer zullen als gevolg van het vaststellen van dit bestemmingsplan niet worden overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Sinds 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Op grond van het Besluit is het niet toegestaan om kwetsbare functies (zoals ziekenhuizen en verzorgingshuizen) te realiseren op minder dan 100 meter van een Rijksweg en op minder dan 50 meter van een provinciale weg, als ter plaatse de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof worden overschreden.

Het nu voorliggende bestemmingsplan gaat niet uit van de bouw van nieuwe in het besluit genoemde gevoelige functies, zodat wordt voldaan aan de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen. Bovendien ligt het plangebied op meer dan 100 meter van een Rijksweg en op meer dan 50 meter van een provinciale weg.

Beleid gemeente Amsterdam

Ten aanzien van gevoelige functies heeft de gemeenteraad van Amsterdam op 17 december 2009 een richtlijn gevoelige bestemmingen vastgesteld. Daarbij is het uitgangspunt dat binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd. Dit is een aanvulling op het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit en geldt los van de vraag of sprake is van een (dreigende) overschrijding. Een tweede uitgangspunt is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk langs stedelijke wegen, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het beleid.

5.5 Externe veiligheid     

5.5.1 Inrichtingen     

Het ”Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen” (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden.Het besluit legt veiligheidsnormen op aan inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd of opgeslagen (waaronder LPG-tankstations), die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. In het BEVI is bepaald dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, met zoneringen externe veiligheid rekening gehouden moet worden. Het BEVI is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten indien het plangebied binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting ligt (art. 2, lid 2a). Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit houdt in dat onderzocht moet worden of er inrichtingen aanwezig zijn waarvan het invloedsgebied van een ongeval met gevaarlijke stoffen reikt tot in het plangebied. Indien hiervan sprake is zal vastgesteld moeten worden of voor het plan wordt voldaan aan de risiconormen uit het BEVI.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt niet binnen het invloedsgebied van een inrichting zoals bedoeld in het BEVI. Nader onderzoek is niet nodig.

5.5.2 Transport     

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Per 1 april 2015 is deze wet gewijzigd door de zogenaamde Wet basisnet. Doel van het basisnet is om een duurzaam evenwicht te bieden tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de infrastructuur, de ruimtelijke ontwikkelingen langs die infrastructuur en de veiligheid voor omwonenden. Het basisnet is een netwerk van infrastructuur (wegen, hoofdspoorwegen en vaarwegen) die voor het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen van belang is.

Het bestemmingsplangebied Oud-West ligt volledig buiten de invloedssfeer van transportroutes waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd, inclusief buisleidingen voor gas. Nader onderzoek is op dit punt niet nodig.

5.6 Luchthavenindelingsbesluit     

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu-en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen ten aanzien van luchtverkeerswegen, vlieghoogtes rondom de luchthaven, regels ten aanzien uitstoot van stoffen, maximale risicogewicht van vliegtuigen, maximale geluidbelasting gedurende de nacht en etmaal.

Het luchthavenindelingbesluit (LIB) bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchthavenindelingbesluit van belang. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies (zoals woningen).

Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden (zie Staatsblad met nr. 389). Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb.

verplicht Afbeelding: Maatgevende kaart toetshoogtes, webapplicatie LIB Schiphol

Het bestemmingsplangebied ligt binnen het beperkingengebied van het LIB. Op grond van de kaart ‘Maatgevende kaart toetshoogtes’ geldt voor het onderhavige bestemmingsplangebied een maximum bouwhoogte van 59 -126 meter t.o.v. NAP.

verplicht

Afbeelding: Toetshoogtes radar, webapplicatie LIB Schiphol

Blijkens de kaart ‘Toetshoogte in verband met radar’ geldt voor het onderhavige bestemmingsplangebied een maximum bouwhoogte van 48 - 59 meter t.o.v. NAP.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwwerken mogelijk die de maximale bouwhoogtes uit het LIB overschrijden.

Een klein deel van het plangebied, in de zuidwestelijke punt bij de Zocherstraat, ligt binnen de zone waar beperkingen worden gesteld aan vogelaantrekkende functies. Dit zijn onder andere viskwekerijen en grote open wateren. Het bestemmingsplan maakt geen vogelaantrekkende functies zoals bedoeld in het LIB mogelijk. Uit bovenstaande blijkt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het LIB.

5.7 Watertoets     

Algemeen

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de "Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw" ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om dergelijke ruimtelijke plannen te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater, de drinkwatervoorziening en het nautisch toezicht in de Amsterdamse stadsboezem.

5.7.1 Beleid     

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Rijksbeleid

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  1. Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  2. Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  3. Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  4. Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  5. Nederlanders leven waterbewust.

Gelijktijdig met de vaststelling van het definitieve Nationaal Waterplan 2016-2021 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 'Werken aan water in en met de omgeving'. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden op de middellange termijn, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021

Op 17 december 2015 is het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 (2016, nr. 343/1397) vastgesteld door de gemeenteraad van Amsterdam. Het gemeentelijk rioleringsplan vervangt het beleid "Breed Water, plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010 - 2015".

De gemeente Amsterdam heeft de wettelijke verantwoordelijkheid (zorgplicht) voor een aantal watertaken. Drie van deze watertaken betreffen:

  1. Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
  2. Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater;
  3. Nemen van grondwatermaatregelen in openbaar gebied.

In het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021' staat hoe deze drie zorgplichten de komende periode door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. De gemeente Amsterdam en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) hebben de uitvoering van de watertaken gemandateerd aan Waternet. Alle wateraspecten worden door Waternet in samenhang behandeld en uitgevoerd. Door deze samenhang kan Waternet beter bijdragen aan een duurzame omgevingskwaliteit, volksgezondheid en veiligheid.

Integrale Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  1. Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  2. Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  3. Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Sinds 1 november 2017 is de Integrale keur AGV 2017 vigerend.

5.7.2 Uitwerking     

Waterkeringen

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is de waterbeheerder in dit plangebied. De regels zijn vastgelegd in de Keur AGV 2017.

verplicht

Afbeelding: uitsnede Keurkaart waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017

Het water in het plangebied is aangewezen als 'Boezemwater AGV'.Alle oppervlaktewater in het gebied maakt deel uit van de Stadsboezem Amsterdam met een streefpeil van NAP -0,40 m. Het oppervlaktewater bestaat uit een aantal grachten die alle de status hoofdwatergang hebben: de Kostverlorenvaart, Jacob van Lennepkanaal, Bilderdijkgracht, Da Costagracht, Hugo de Grootgracht en de Singelgracht. Direct ten zuiden van het gebied ligt het Vondelpark met een aantal waterpartijen, die op een streefpeil van NAP -2,45 m worden gehandhaafd .

Er zijn geen primaire of secundair directe waterkeringen in of nabij het gebied; maar waterschap Amstel, Gooi en Vecht onderhoudt een secundair indirecte waterkering (boezemcompartimentering) langs de oevers van de Singelgracht ten zuiden van het Leidsebosje. De compartimenteringskering kan de Stadsboezem compartimenteren, als de sluis/noodkunstwerk in de Singelgracht bij de Leidsebrug wordt dichtgezet.

verplicht

Afbeelding: uitsnede rond Leidsebosje met compartimenteringskering in rood, status laag gelegen gebied in oranje (bron Waternet).

Daarnaast zijn er drie grondstroken die de status "laag gelegen gebied" hebben: langs de Singelgracht (westoever) tussen de Jan Luijkenstraat en de kruising met de Leidsegracht en langs de Kostverlorenvaart (oostoever) tussen de Jan Hanzestraat en Schimmelstraat en ter hoogte van de noordwesthoek van het Vondelpark. Dit zijn stroken beschermde grond die er voor moet zorgen dat de naastgelegen lage maaivelden beschermd worden; er mogen geen werkzaamheden plaatsvinden die het boezemwater in contact kunnen brengen met de lager gelegen stukken. Alle genoemde objecten dienen in stand te blijven. In het bestemmingsplan blijven deze objectenintact.

Waterberging

Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur 2017 te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.

In het kader van onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van demping of toename van de verharding ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. Compensatie is daarom niet noodzakelijk.

Waterkwaliteit: riolering, hemelwaterafvoer en gebruik materialen

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.

Door het aanbrengen van bebouwing of tuinverharding, komt neerslag versneld tot afvoer. Dat leidt tot wateroverlast op naburige percelen of in de openbare ruimte. De versnelde afvoer kan worden tegengegaan door het realiseren van een waterberging die vertraagd wordt geleegd. In overleg met Waternet is ervoor gekozen om alleen bij het bouwen van bouwwerken (in de praktijk van West: sloop en nieuwbouw van panden) een verplichting op te leggen via het bestemmingsplan. Dan kan er bij de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen worden getoetst of de juiste maatregelen worden genomen.

Voor tuinen is het wenselijk om de hoeveelheid tuinverharding zoveel mogelijk te beperken. Bewoners worden door de gemeente voorgelicht over dit onderwerp en verleid om de hoeveelheid tuinverharding te beperken. Dit wordt onder andere in het kader van het project Amsterdam Rainproof al gedaan, waarbij bewoners concrete handvaten krijgen aangereikt om de tuin “regenbestendig” in te richten.

Volgens “Amsterdam Rainproof” is voor een waterbestendige stad een bergingscapaciteit van 60 liter per vierkante meter verhard oppervlak vereist. Dit is vertaald in het gemeentelijke hemelwaterbeleid van het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 – 2021. De gemeente wil extreme neerslag van 60 mm per uur kunnen verwerken zonder dat er schade ontstaat aan huizen of vitale infrastructuur. Daarvoor is het nodig dat de toename van verharding in de stad – waardoor neerslag snel tot afvoer komt – wordt gecompenseerd met extra berging en vertraagde afvoer. Deze waterberging moet vertraagd worden geleegd, maar moet bij een volgende bui wel weer beschikbaar zijn. Daarom is bepaald dat de waterberging moet worden geleegd met een snelheid van 60 mm/24 uur. Dit is te realiseren via een maximum debiet op een pomp of via een geknepen afvoer onder vrij verval. Een waterberging met vertraagde afvoer is relatief eenvoudig aan te leggen en leidt niet tot buitenproportionele kosten.

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet vaak met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. In overleg met Waternet kan worden bepaald of en zo ja wat voor geohydrologisch onderzoek nodig is voor concrete ondergrondse ontwikkelingen.

De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het "Plan gemeentelijke watertaken" en luidt: "Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan". Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.

Nautiek: woonboten

Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de Amsterdamse grachten en vaarten. Bij plannen langs het IJ en Noordzeekanaal dient rekening te worden gehouden met de taak van Waternet (voormalig BBA) voor het bevorderen van een veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Ook voor woonboten geldt dat deze geen belemmering voor het scheepvaartverkeer mogen vormen. Waternet houdt daarom in de grachten van Amsterdam niet alleen in het kader van de regelgeving AGV toezicht op woonboten. Ook in het kader van Nautiek is Waternet bevoegd op te treden tegen woonboten die niet voldoen aan de eisen. Burgemeester en wethouders hebben in 2008 en met een aanvulling in 2009 de Regeling doorvaartprofielen vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimte per rak minimaal beschikbaar moet zijn voor de doorgaande scheepvaart. Tevens is aangegeven wat de maximale grootte van de doorgaande vaartuigen per rak mag zijn.

 verplicht

Afbeelding: doorvaartprofielen op grond van de regeling doorvaartprofielen

In onderhavig plangebied zijn de bestaande ligplaatsen voor woonboten aangeduid op de verbeelding. Wooonboten zijn vaartuigen, daaronder begrepen objecten te water, die hoofdzakelijk worden gebruikt als of zijn bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis. Woonboten zijn onder te verdelen in woonarken, woonvaartuigen en woonschepen.

Woonarken zijn woonboten, niet (van origine) bedoeld om te varen, niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, die hoofdzakelijk worden gebruikt als of zijn bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis.

Woonvaartuigen zijn woonboten bestaande uit een casco van een (van origine varend) schip waarop een opbouw is bevestigd en die hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis.

Woonschepen zijn woonboten die herkenbaar zijn als een (van origine varend) schip en die al naar gelang het type schip, in elk geval zijn voorzien van originele kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden en die hoofdzakelijk worden gebruikt als of zijn bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis.

Nautiek: tijdelijke wissellocatie woonboten

Halverwege 2020 start de gemeente Amsterdam met het programma Oranje Loper. Op het traject Raadhuistraat/Rozengracht/De Clercqstraat en de Jan Evertsenstraat worden negen bruggen vervangen. Hiervoor is het noodzakelijk om diverse woonboten uit te plaatsen. Daarnaast worden er de komende jaren vanwege herstel en groot onderhoud van kades, walmuren en bruggen tijdelijk woonboten verplaatst.

Voor deze werkzaamheden is het voor de gemeente Amsterdam van groot belang dat er meerdere wissellocaties in de stad beschikbaar komen. Omdat de grachten waaraan woonboten liggen worden begrensd door de hoogte van de bruggen en omdat sommige woonboten te hoog zijn om onder de bruggen door te varen is het noodzakelijk dat ook in dit deel van de stad een wissellocatie beschikbaar is.

De hoek van de Hugo de Grootkade en de Da Costakade is één van de aangewezen wissellocaties. Daarvoor zijn verschillende redenen.

  1. Vanwege het programma Oranje Loper moeten er woonboten in de nabije omgeving, op het rak Da Costakade, worden uitgeplaatst.
  2. Alle voorzieningen voor een wissellocatie zijn al aanwezig in verband met de uitplaatsing van een woonboot vanwege werkzaamheden aan brug 108 in 2018. Deze boot is inmiddels weer teruggeplaatst maar de voorzieningen (elektriciteit, aanmeervoorzieningen) liggen er nog. De verwachting is dat in 2020 de woonboot weer teruggeplaatst wordt naar deze wissellocatie in verband met het afronden van de werkzaamheden aan brug 108.
  3. De wissellocatie ligt op de driesprong van het water van Hugo de Grootgracht en de Da Costagracht waardoor de afstanden ten opzichte van de naast- en tegenovergelegen woonboten en woningen op de kade optimaal zijn. Er is geen sprake van belemmering van uitzicht of onevenredige aantasting van de woonkwaliteit van omliggende woonboten of woningen. De afstanden tussen de woonboten uit het stadsdeelbeleid worden in acht genomen, zie 4.5.1 Woonbotenbeleid Oud-West.
  4. De locatie is passend binnen de Regeling doorvaartprofielen voor de doorgaande scheepvaart.

Het verslepen en uitplaatsen van een woonboot wordt door gecertificeerde en daarvoor gespecialiseerde aannemers uitgevoerd. Deze aannemers hebben ervaring met dit soort werk waardoor de kans op schade beperkt is. Het uitplaatsen van woonboten wordt door de aannemer met grote zorg uitgevoerd, zorg voor de desbetreffende woonboot maar ook voor omliggende woonboten of obstakels. Nota bene, deze werkzaamheden zijn voor eventuele schade verzekerd.

De tijdelijke wissellocatie voor woonboten is op de verbeelding weergegeven met de aanduiding 'specifieke vorm van water – 3' en in de planregels vastgelegd in artikel 18.1 onder j.

Nautiek: bedrijfsvaartuigen

In dit bestemmingsplan zijn uitsluitend ligplaatsen voor woonarken en woonvaartuigen toegestaan. Ligplaatsen voor woonschepen zijn niet toegestaan, met uitzondering van ligplaatsen voor woonschepen die reeds zijn vergund.

In de bouwregels is geregeld dat de lengte van de woonarken en woonvaartuigen maximaal 15 meter mag bedragen en de hoogte maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf het waterpeil. Deze afmetingen zijn conform het woonbotenbeleid stadsdeel Oud West 1995. De breedte is begrensd door de ligplaats zoals aangeduid op de verbeelding. Grotere afmetingen voor woonarken en woonvaartuigen zijn uitsluitend toegestaan bij ligplaatsen die reeds vergund zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Ook bij vervanging mogen deze boten de grotere afmetingen behouden.

Conform de Uitvoeringsvisie ligplaatsen bedrijfsvaartuigen West (vastgesteld op 13 december 2016) zijn uitsluitend de bestaande ligplaatsen voor passagiersvaartuigen en jachthavens voor pleziervaartuigen recht toegestaan. Deze zijn aangeduid op de verbeelding.

In het plangebied bevindt zich tevens één openbare op- en afstaplocatie in het Jacob van Lennepkanaal ter hoogte van de Lootsstraat. Deze locatie heeft een specifieke aanduiding op de verbeelding. En ook worden bestaande op- en afstapplaatsen gefaciliteerd bij ligplaatsen voor passagiersvaart.

Voor eventuele nieuwe ligplaatsen of op- en afstaplocaties zal een aparte planologische procedure moeten worden doorlopen waarbij de ruimtelijke inpasbaarheid kan worden beoordeeld.

In het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is Waternet betrokken bij het vooroverleg van dit bestemmingsplan.

5.7.3 Ondergronds bouwen     

Onderkelderingen maken deel uit van de toenemende bouwdynamiek in de stad. Het aanleggen van een kelder zorgt voor meer woonoppervlakte waardoor gezinnen in de stad kunnen blijven wonen. Hierdoor wordt de beschikbare ruimte beter benut. Dit sluit aan op het Amsterdamse beleid van verdichting. Het extra woonoppervlak zorgt ook voor een waardestijging. Gelijktijdig met het aanleggen van een kelder wordt vaak de fundering vervangen, waardoor de woningvoorraad van Amsterdam weer stevig verankerd staat in de slappe ondergrond. De opbrengst van extra vierkante meters woonruimte verhoogt in veel gevallen de (financiële) uitvoerbaarheid van funderingsherstel. Aanleg van kelders leidt zo tot waardevermeerdering, toevoeging van woonoppervlak in de stad en soms tot kwaliteitsverbetering.

Ondergronds bouwen levert geen verslechtering op van daglichttoetreding, bezonning, of privacy. In die zin is er geen sprake van een onevenredige aantasting van een goed woon-en leefklimaat. Het onderkelderen van de hoofdbebouwing betekent bovendien dat er woonoppervlakte wordt toegevoegd zonder dat dit leidt tot extra bebouwing in en verstening van de binnentuinen.

Maar het aanleggen van kelders zorgt ook voor overlast. Eigenaren van direct aangrenzende huizen ervaren soms schade aan hun woning door de bouwactiviteiten en ingrepen aan de gezamenlijke fundering. In de eindsituatie kan het grondwatersysteem hinder ondervinden door (gedeeltelijke) afsluiting van de ondergrond. Regenwater dat normaal in de tuin valt en afgevoerd wordt via het grondwater kan hierdoor moeilijker of niet meer weg, met overlast tot gevolg. Een te hoge grondwaterstand kan negatieve gevolgen hebben voor woningen en groen.Andersom kan het grondwatersysteem in de omgeving de binnentuinen in droge perioden moeilijker voeden, waardoor grondwaterstanden uitzakken en schade kan optreden aan beplanting/bomen en funderingen. Dit wordt grondwateronderlast genoemd, een te lage grondwaterstand.

In het voorheen geldende bestemmingsplan Oud-West, vastgesteld in 2005, zijn kelders onder hoofgebouwen onvoorwaardelijk en bij recht toegestaan. Gelet op bovenstaande is het enerzijds wenselijk dat dit recht blijft bestaan maar dat er anderzijds voorwaarden worden verbonden aan ondergronds bouwen.

Door de bouwdynamiek, de klimaatverandering en de opgave om de stad daar bestendig tegen te maken, zijn de gevolgen van onderkeldering op grondwaterstand en -stroom actueler geworden. Op 18 mei 2018 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen (motienummer 447) waarin onder andere wordt verzocht nader onderzoek te laten doen naar de gevolgen van onderkelderingen in de gehele stad Amsterdam en een afwegingskader op te stellen voor de behandeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen voor onderkeldering van tuinen. Voor het doen van nader onderzoek naar de gevolgen van onderkeldering op het grondwateraspect hebben gemeente Amsterdam Ingenieursbureau (IB) en Waternet (WN) een aantal grondwaterberekeningen uitgevoerd.

De resultaten zijn weergegeven in het rapport Grondwatereffecten van onderkeldering in Amsterdam, modelstudie vier deelgebieden, zie Bijlage 5 bij de toelichting. Door middel van een grondwatermodellering is antwoord gezocht op de vraag: "Wat zijn, voor enkele typerende situaties in Amsterdam, de permanente gevolgen van onderkeldering voor de grondwaterstand?". Het rapport geeft een beeld van de structurele stijging en daling van de grondwaterstand door het aanleggen van kelders onder bestaande woningen. Hierbij wordt uitgegaan van een conservatief scenario waarbij de kelders de gehele bodemlaag afsluiten waar grondwater doorheen stroomt. De berekeningen zijn uitgevoerd voor vier wijken in Amsterdam. Deze wijken zijn gekozen op basis van een aantal representatieve kenmerken die in Amsterdam voorkomen. Op deze manier kan er voor andere wijken met ongeveer dezelfde karakteristieken een beeld worden verkregen over de omvang van de effecten op de waterhuishouding. Bij de berekening zijn verschillende scenario’s doorgerekend; de huidige situatie, een situatie met 50% kelders en een situatie met 100% kelders. Om een relatie te leggen met de toename van uitbouwen wordt in de berekening ook aandacht gegeven aan het aanleggen van een kelder onder een potentiële uitbouw in de tuin. Ook is de eerder in het ontwerpbestemmingsplan geformuleerde oplossingsrichting, het vrijhouden van 30 cm grond aan weerszijden van de nieuwe kelder, doorgerekend. Hiermee wordt de effectiviteit van deze ingreep inzichtelijk en is te beoordelen of deze maatregel mogelijk afdoende is. Daarnaast wil Amsterdam toekomstbestendig bouwen. Eén aspect is dat de stad, conform het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie, beter bestand moet zijn tegen klimaatverandering. Indien de effecten bij een 100%-situatie gering zijn, wordt deze ook uitgezet tegen het klimaatscenario om te bepalen of de effecten in de toekomst beperkt blijven.

De resultaten van het onderzoek geven aan dat de cumulatieve effecten van kelderbouw in de stad op middellange tot lange termijn tot ernstige (grond)wateroverlastsituaties kunnen leiden. Door de barrièrewerking van kelders kan de grondwaterstand bij bouwblokken stijgen en/of dalen. Overlast door te hoge of onderlast door te lage grondwaterstanden is dan een gevolg. Daarnaast kan hemelwater dat in gesloten woonblokken met kelders valt onvoldoende afstromen naar de omgeving. Door de grondwaterstijging die optreedt kan hier de bodem minder hemelwater bufferen, waardoor de klimaatbestendigheid afneemt. In de stad zijn de bovenstaande effecten per wijk nader te specificeren waarbij de meest negatieve effecten optreden in gesloten bouwblokken in de bestaande wijken binnen de ring A10.

De oplossing ligt in het grondwaterneutraal aanleggen van de kelders. Dit is het zodanig bouwen van een kelder waarbij het grondwater na de aanleg duurzaam en ongehinderd kan blijven stromen. Een eerste concrete maatregel in deze richting is het vrijhouden van 30 cm grond aan weerszijden van de kelders, zie het onderzoek 'Voorkomen nadelige hydrologische effecten onderkeldering panden in Amsterdam West', in Bijlage 4. Deze maatregel helpt op korte termijn om de grondwateruitwisseling in stand te houden. Op de langere termijn is het alleen treffen van deze maatregel onvoldoende om het totale effect goed te kunnen bestrijden. Daarom is ervoor gekozen om deze maatregel, die was opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, te laten vervallen in het vast te stellen bestemmingsplan.

Oud-West maakte geen deel uit van de vier gebieden die in het rapport gemodelleerd zijn. Hoewel het plangebied zowel kenmerken heeft van de gemodelleerde Frederik Hendrikbuurt als Museumkwartier-West, is er vanwege de complexe grondwatersituatie in Oud-West voor gekozen om de resultaten van het rapport niet door te vertalen, maar een apart grondwatermodel voor Oud-West te maken, zie bijlage Bijlage 6 Grondwateradvies bestemmingsplan Oud-West, grondwatereffect van onderkelderingen. De natuurlijke situatie in de ondiepe (freatische) grondwaterstroming wordt in Oud-West verstoord door diverse factoren:

  • globaal ten zuiden van de Eerste Helmersstraat stroomt het grondwater richting het Vondelpark, waar in de waterpartijen een lager waterpeil (NAP -2,45 m) wordt gehandhaafd;
  • Er is een aantal polderriolen aanwezig in binnentuinen. Deze binnentuinen liggen meestal lager dan de straat. Polderriolen zijn ooit aangelegd ter vervanging van oude poldersloten en ontvangen zowel hemelwater, vuilwater als grondwater van dat bouwblok. De polderriolen hebben een drainerend, grondwaterverlagend effect. Ze zijn veelal particulier bezit;
  • Er is een aantal drainages aanwezig in de openbare ruimte. Een belangrijke drainage is die in de Bellamybuurt, die lager ligt dan zijn omgeving;
  • De aanwezigheid van ondergrondse constructies en damwanden beïnvloedt de grondwaterstroming. Het grondwater moet om de constructie heen stromen. Verticale kades werken waterremmend: er vindt enige grondwaterstroming plaats, maar minder dan in de naastgelegen grond.

In het grondwatermodel voor Oud-West wordt daarom onderscheid gemaakt tussen grondwateraandachtsgebieden en overige gebieden, zie afbeelding hieronder. In de grondwateraandachtsgebieden is de grondwatersituatie complex vanwege polderriolen, laag gelegen delen zoals Vondelpark en Bellamybuurt en de overgangsgebieden daarheen. Hier wordt het bestaande doorlaatvermogen onder het gebouw per locatie teruggebracht onder/langs de kelder: standstillprincipe. De initiatiefnemer moet lokale boringen verrichten en het aanwezige doorlaatvermogen van de grond terugbrengen onder of langs de kelder. Er is onderzocht in welke zones dit zou kunnen gelden. Hetstandstillprincipe dient te worden toegepast in de grondwateraandachtsgebieden plus een overgangsgebied eromheen, dat één volledig bouwblok beslaat. Het overgangsgebied voorkomt dat er rondom een grondwateraandachtsgebied grondwaterstromingen veranderen en beperkt dus het risico op overlast en onderlast. Het standstillprincipe is nodig in de grondwateraandachtsgebieden en overgangsgebied, omdat er geen wijziging in de grondwatersituatie mag ontstaan. Een geringe grondwaterstijging of -daling kan in deze gebieden al snel leiden tot het vaker voorkomen van overlast en onderlast. Ten eerste is het standstillprincipe nodig vanwege de polderriolen, drainages en onderbemaling in de Bellamybuurt. Zou men een kelder aanleggen met een grondwatermaatregel met een groot doorlaatvermogen (groter dan het huidige), dan zou meer grondwater vanuit de omgeving naar de polderriolen/drainages/onderbemaling toe stromen, waardoor hun capaciteit overschreden kan worden en de vereiste drainerende werking niet meer wordt behaald. Ten tweede is het standstillprincipe nodig vanwege de grondwaterstroming richting Vondelpark. In de gebieden die sterk onder invloed staan van het Vondelpark, is er relatief veel grondwaterstroming, zodat elke verandering tot relatief grote grondwatereffecten kan leiden waardoor de grondwatersituatie minder goed beheersbaar zou zijn.

Het standstillprincipe is doorgerekend in het model, door het huidige doorlaatvermogen te hanteren in de gemiddelde situatie.

verplicht

Afbeelding: grondwateraandachtsgebieden en overgangsgebieden

In het andere deel van de wijk (het groene gebied in bovenstaande afbeelding) is het advies een “vast doorlaatvermogen” onder het gebouw te realiseren. Er wordt een doorlaatvermogen (KD) van minimaal 10 m2/dag en maximaal 20 m2/dag geadviseerd. Dit volgt uit de modelberekeningen. Het minimale doorlaatvermogen is wenselijk voor de robuustheid en effectiviteit van de maatregel en is in Amsterdam eerder toegepast bij grote kelders (bijvoorbeeld Steigereiland). Het maximale doorlaatvermogen is gekozen omdat een te groot doorlaatvermogen ook grote veranderingen in de grondwaterstroming tot gevolg kan hebben waardoor elders in de wijk overlast of onderlast kan ontstaan. Er is gekozen voor een waardebereik omdat in praktijk meerdere technische oplossingen mogelijk zijn. In het grondwatermodel zijn beide waarden doorgerekend door de parameter doorlaatvermogen op 10 m2/dag respectievelijk 20 m2/dag aan te houden, in combinatie met het standstillbeginsel (huidig doorlaatvermogen) in het overig deel van de wijk.

Het doorlaatvermogen is op sommige plekken groter dan dat van de huidige grond. Daarmee kan mogelijk een verbetering van de grondwatersituatie worden bereikt, om het gebied klimaatbestendiger te maken. Aan de andere kant mogen hierdoor geen negatieve effecten ontstaan in de rest van de wijk en de grondwateraandachtsgebieden. Met de maatregelen conform zijn er verbeteringen mogelijk terwijl geen negatieve effecten worden verwacht.

De resultaten zijn als volgt te beschrijven. Bij zowel het doorlaatvermogen van 10 als 20 m2/dag blijven de grondwaterstanden vrijwel gelijk aan de huidige grondwaterstanden. Er zijn zeer geringe dalingen of stijgingen: op de meeste locaties is het verschil kleiner dan 5 cm met lokaal maximaal 10 cm verschil. Daarbij zijn geen negatieve effecten te verwachten. De maatregel heeft als effect dat het grondwater beter door de wijk kan stromen en dat er vooral in een natte en droge situatie minder verschil is dan nu tussen de grondwaterstand in de onverharde binnentuinen en de grotendeels verharde openbare ruimte. De maatregel zorgt voor een goede grondwaterstroming en -uitwisseling tussen binnentuinen en straten: in natte perioden kan het grondwater goed of iets beter weg uit de binnentuinen en in droge situatie kunnen de tuinen goed of iets beter worden aangevuld. Er ontstaat een stabieler grondwatersysteem.

Bovenstaande adviezen zijn in de bouwregels van het bestemmingsplan verwerkt. Bovendien geldt dat kelders groter dan 300 m2 of dieper dan 4 m onder het maaiveld aan de straatzijde, grondwaterneutraal dienen te worden aangelegd. Dit is echter maatwerk. Voor deze kelders dient een apart geohydrologisch onderzoek verricht te worden en moeten de juiste maatregelen getroffen worden. Kelders van 300 m2 zijn apart vermeld omdat deze een relatief groot effect kunnen hebben op de grondwaterstand.

Omdat de inzichten door ontwikkelende kennis of reeds uitgevoerde onderzoeken voor wat betreft de grondwateraandachtsgebieden kunnen wijzigen, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de begrenzing van de gebiedsaanduiding kan worden aangepast. In dat kader dient wel advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder (Waternet).

Opgemerkt moet worden dat in dit bestemmingsplan uitsluitend regels zijn opgenomen voor de bouw van kelders onder hoofdgebouwen. Kelders onder (vergunningvrije) bijgebouwen zijn niet toegestaan.

Meer over de bouwregels voor kelders is te lezen in de Algemene stedenbouwkundige uitgangspunten onder subparagraaf 6.3.1.3 Kelders en souterrains.

Drainage

Het aanbrengen van drainage is niet toegestaan vanwege de kans op verstoppingen en het permanent lozen op het oppervlaktewater. Waternet adviseert om het bouwplan op te hogen of grondverbeteringsmaatregelen toe te passen.

5.8 Flora en fauna     

Voor de bescherming van diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 98, Flora en faunawet en Boswet geïntegreerd tot één wet.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten en diersoorten. Indien uit gegevens danwel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vergunning.

Het bestemmingsplan gaat niet uit van nieuwe ontwikkelingen op basis waarvan een ecologisch onderzoek nodig is.

5.9 Bedrijven en milieuzonering     

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Sinds de VNG-regeling "Bedrijven en Milieuzonering" is geactualiseerd heeft de gemeente Amsterdam, die tot voor kort uitging van een eigen systematiek, hier aansluiting bij gezocht. Deze regeling vormt het uitgangspunt voor de lijst die in het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijke milieuhinderlijke functies zijn toegestaan (de Staat van Bedrijfsactiviteiten). In de VNG-regeling wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De aanbevolen afstand tussen een bedrijventerrein en een gemengd gebied neemt toe naarmate op het betreffende terrein bedrijven uit een zwaardere categorie zijn toegestaan.

In VNG-regeling is een tweetal bedrijvenlijsten opgenomen. Een lijst is geschikt voor enkel bedrijventerreinen, de andere lijst is geschikt voor gemengde gebieden, zoals stadscentra, dorpskernen, horecagebieden en gemengde woon- en werkgebieden. Het onderhavige plangebied is een gemengd woon-werkgebied waar naast woningen ook dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, horeca en detailhandel zijn gevestigd. Voor dit bestemmingsplan is daarom de 'Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging' toegepast.

In de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn bedrijven opgenomen die uit oogpunt van hinder en gevaar inpasbaar zijn in een gebied met functiemenging. In de lijst is onderscheid gemaakt in de categorieën A, B en C:

  • Categorie A bedrijven zijn relatief weinig milieubelastend voor de omgeving en kunnen daarom worden gevestigd in panden waar ook wordt gewoond. De eisen die het Bouwbesluit stelt aan de scheiding tussen wonen en bedrijven zijn toereikend.
  • Categorie B bedrijven kunnen zich in een gemengd gebied vestigen. De milieubelasting van deze bedrijven is echter zodanig dat deze bouwkundig moeten worden afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies. Dit betekent dat deze bedrijven niet kunnen worden ondergebracht in hetzelfde pand als waar wordt gewoond.
  • Categorie C bedrijven hebben een dermate grote verkeersaantrekkende werking dat deze alleen inpasbaar zijn langs de hoofdontsluiting van een wijk of stad.

Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat milieuruimte van de aanwezige bedrijven in en rondom het plangebied moet worden gerespecteerd. Het toevoegen van nieuwe gevoelige functies zal zich daarom moeten schikken naar de vergunde rechten van bedrijven, zodat deze bedrijven geen onnodige belemmeringen opgelegd krijgen. De milieuruimte van de bedrijven is echter niet onbegrensd. In dit bestemmingsplan worden uitsluitend bedrijven uit categorie A toegestaan. Het toestaan van een hogere milieucategorie is vanwege de afstand tot de dichtsbijzinde woningbouw niet wenselijk. In Oud-West komen echter een aantal bedrijven voor die de maximaal toegestane milieuhindercategorieën overschrijden, denk bijvoorbeeld aan autoverhuurbedrijven voor personenauto's en transportmiddelen. Uitsluitend deze reeds aanwezige bedrijven worden positief bestemd als uitzondering en zijn op de verbeelding te zien daar waar de aanduiding 'sgd-1' is opgenomen. Op deze locaties zijn bedrijven tot en met categorie C toegestaan.

5.10 Milieueffectrapportage     

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  1. de aard van de voorgenomen activiteit;
  2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe stedelijke ontwikkelingsprojecten toe als bedoeld in de D-lijst uit het Besluit MER. Het bestemmingsplan is gericht op behoud van de bestaande bebouwing en functies. Het bestemmingsplan staat in zeer beperkte mate een functiewijziging van (delen van) panden toe. Dit leidt niet tot significante nieuwe emissies of nieuwe verkeersaantrekkende werking. Het bestemmingsplan is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu worden niet verwacht. Het bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.

5.11 Ladder duurzame verstedelijking     

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn criteria benoemd waaraan een bestemmingsplantoelichting dient te voldoen. Het gaat hier onder andere over betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, milieukundige onderzoeken, cultuurhistorische waarden/monumenten en inzichten over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In de voorgaande paragrafen is hier nader op ingegaan.

Als een bestemmingsplan uitgaat van stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Dit wordt de ladder duurzame verstedelijking genoemd.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwbouwlocaties voor woningen of andere stedelijke ontwikkeling mogelijk zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de werking van het bestemmingsplan     

6.1 Inleiding     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding (plankaart), waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Planregels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels van dit bestemmingsplan conform de SVBP in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is een vaste volgorde aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbelregel zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

Verbeelding

Op grond van artikel 1.2.3 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moeten alle bestemmingsplannen in elektronische vorm worden vastgesteld. Daarnaast moet er een versie van het vastgestelde plan in analoge vorm worden gemaakt. Mocht tussen de inhoud van het analoge plan en van de elektronische weergave of van het plan in de digitale vorm en de papieren weergave een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als er tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan.

Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de analoge verbeelding weergegeven.

6.2 Algemene beschrijving planvisie Oud-West     

Zoals aan het begin van deze plantoelichting is gemeld is dit bestemmingsplan vooral gericht op beheer van de huidige situatie. Voor een aantal aspecten is een vrij gedetailleerde regeling opgesteld, om ondermeer recht te doen aan vastgesteld beleid en aan de bestaande, te handhaven stedenbouwkundige structuur, verschijningsvorm en functies. De bouwhoogten en de verkaveling met rooilijnen zijn daarom in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd, net als bijvoorbeeld horecafuncties.

Het bestemmingsplan is gelet op het voorgaande conserverend van aard en maakt geen nieuwe, ontwikkelingen mogelijk. Pas wanneer tijdens de periode van deze bestemmingsplanprocedure een ontwikkeling dan wel een afwijking vergund is, zal deze een doorvertaling krijgen in dit bestemmingsplan. Het inspraaktraject volgt met andere woorden de afwijkingsprocedure en niet via de bestemmingsplanprocedure.

Uit de hoofdstukken van de plantoelichting is echter wel een globale visie voor het plangebied te formuleren die een doorvertaling heeft gekregen in de planregels en verbeelding.

Oud-West is een kleurrijke wijk met een hoge diversiteit aan voorzieningen en bedrijvigheid. Het is een populaire bestemming om te wonen, te werken en te recreëren, tevens rijk aan cultuurhistorische bebouwing. De hoge bebouwingsdichtheid, klimaatverandering, de hoge mate van functiemenging geeft echter ook druk op dit gebied.

In dit bestemmingsplan wordt de hoge mate van functiemenging en de veelzijdigheid aan voorzieningen en bedrijvigheid geborgd als belangrijk kenmerk van de wijk om te koesteren. Tegelijk is er oog voor het borgen van de woon- en leefklimaat van de bewoners die de afgelopen jaren erg onder druk is gezet. Om deze reden worden alleen locaties waar reeds niet-woonfuncties aanwezig zijn gefaciliteerd. Voor zover de type functie vanuit de locatie qua ruimtelijke uitstraling en ruimtelijke inpassing geschikt wordt geacht is onder voorwaarden uitwisseling van verschillende functies bij recht mogelijk gemaakt (zie ook 6.3.2 Hoofdbestemmingen. De publieksgerichte functies, zoals winkels, zijn uitsluitend langs de stadsstraten en zijstraten die een aantakking hebben langs deze stadsstraten, alleen voor zover deze al een niet-woonfunctie hebben in de plint.

Voor de detailhandel en dienstverlening specifiek gericht op dagjesmensen/toeristen geldt dat binnenplans een afweging gemaakt kan worden om deze te faciliteren voor zover deze langs de stadsstraten en/of langs de zijstraten die een aantakking hebben langs deze stadsstraten gevestigd zijn én voor zover deze niet leiden tot een verschraling van het voorzieningenaanbod. Voor andere locaties dan deze geldt een algemeen verbod op functies specifiek gericht op dagjesmensen/toeristen.

Voor wat betreft horecazaken, hotels, supermarkten groter dan 500 m2 bvo, sportscholen met fitnesstoestellen en bedrijven met een hoger milieucategorie dan 2 zijn deze uitsluitend toegestaan op adressen daar waar deze zijn vergund. Er wordt in dit bestemmingsplan zo optimaal mogelijk ruimte gemaakt voor stadsverzorgende en wijkverzorgende voorzieningen om zich in Oud-West te kunnen vestigen. Voor belangrijke grote maatschappelijke voorzieningen, zoals schoolvoorzieningen en unieke voorzieningen, zoals de kinderboerderij is er voor gekozen om deze locaties zo specifiek mogelijk te bestemmen.

De cultuurhistorische, architectonische uitstraling, alsmede de ruimtelijke structuur van Oud-West wordt zoveel mogelijk geborgd door de rooilijnen, bouw- en goothoogten vast te leggen zoals deze rechtmatig zijn verkregen.

Uitsluitend hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd op basis van de landelijke wetgeving uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) is toegestaan.

Hieronder wordt per hoofdbestemming kort uitgelegd hoe die doorvertaling is gemaakt en hoe deze geïnterpreteerd moet worden.

6.3 Toelichting op de planregels     

6.3.1 Algemene stedenbouwkundige uitgangspunten     

6.3.1.1 Bouw- en goothoogten bestaande bebouwing     



In het bestemmingsplan wordt voor de bestaande bebouwing uitgegaan van de bestaande, rechtmatig verkregen bouw- en goothoogte als zijnde de maximum toegestane bouw- en goothoogte. Hiermee wordt recht gedaan aan de cultuurhistorische waardevol beoordeelde variatie in de bestaande bebouwing, inclusief de variatie in kapvormen. De bouwhoogte van de te onderscheiden bouwdelen zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan is de maximum toegestane bouwhoogte. Voor uitbreiding of verhogen van bouwwerken is met andere woorden een aparte afwijkingsprocedure nodig (inclusief mogelijkheid bezwaar), ook als het gaat om een deel van het desbetreffende bouwwerk.

Waar geen bebouwing aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, omdat het oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd of gesloopt is, geldt de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte. Op die manier wordt voorkomen dat de maximale toegestane bouwhoogte 0 meter zou zijn.

6.3.1.2 Binnenterreinen     

Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat de binnentuinen zo open mogelijk blijven en niet verder dichtgebouwd worden. Uitsluitend de bestaande, legale bebouwing in de binnentuinen is positief bestemd. Bestaande, nog onbenutte bouwrechten worden weggenomen. De volgende aspecten spelen daarbij een rol:

  • De zorg van een goed woon- en leefklimaat van de bewoners; Oud-West kenmerkt zich door een hoge bebouwingsdichtheid. De ontstaansgeschiedenis heeft ertoe geleid dat er veel woningen op een klein oppervlak zijn gerealiseerd. Oud-West behoort tot de dichtstbebouwde woonomgevingen van Amsterdam. Om toch iedere bewoner van de wijk te kunnen voorzien van voldoende buitenruimte vormen de binnentuinen een belangrijk rustoord binnen de bouwblokken;
  • Het behoud van een cultuurhistorische waarde van de binnentuinen als onderdeel van een voor de 19e eeuw kenmerkende bouwstijl;
  • Het behoud van een stedenbouwkundig waardevolle verhouding tussen groen en grijs; verhoudingen tussen publieke en private ruimte;
  • Het anticiperen op klimaatveranderingen door het waterbergend vermogen van de binnentuinen op peil te houden. In het kader van Amsterdam Rainproof is een met een integraal hydrodynamisch model bekeken waar de stad kwetsbaar is voor extreme neerslag. Gezien de hoge mate van verharding van Oud-West en de hydrologische kenmerken (gemend rioolstelsel en afstand tot oppervlaktewater) is de gevoeligheid van Oud-West voor extreme neerslag goed verklaarbaar.

De waarde van de binnenterreinen ten aanzien van waterberging en cultuurhistorie worden hieronder toegelicht aan de hand van adviezen van het programmateam Rainproof en Monumenten en Archeologie (M&A). De GGD heeft een advies gegeven ten aanzien van de volksgezondheid.

6.3.1.2.1 Advies binnenterreinen GGD     

Naar aanleiding van de zienswijzen is de GGD gevraagd advies te geven op de relatie tussen bebouwing op binnenterreinen en de volksgezondheid, zie Bijlage 8 Advies binnenterreinen GGD. De GGD stelt dat de binnentuinen in Oud West van groot belang zijn voor een prettig leefklimaat en de gezondheid en het welzijn van de bewoners. Dit geldt voor de bewoners met een tuin, maar ook voor de bewoners die op de eerste verdieping of hoger wonen. De binnentuinen bieden rust en ruimte. In Oud West, waar aan de voorzijde van de (woon)bebouwing de drukte van de stad duidelijk aanwezig is en de mogelijkheden tot recreëren in een rustige omgeving zich op enige afstand van de woning bevinden, dient de rust aan achterzijde van de woning als compensatie. Op het moment dat de tuinen bebouwd worden, gaat dit ten koste van de ruimtelijke beleving van de binnentuin. Dit geldt voornamelijk voor de bewoners op hogere verdiepingen. Zij hebben immers niet de baten die de ondernemers en bewoners op de begane grond wel hebben van de tuinbebouwing.

Een groene en stille omgeving is essentieel voor het goed kunnen rusten en ontspannen, zie

Lawaai is schadelijk voor de gezondheid, terwijl stille plekken in de stad juist kunnen compenseren voor de drukte van de stad, bijdragen aan herstel en 'op adem komen' (Stille gebieden in de stad, De stad is stiller dan je denkt, Ministerie van VROM, 2009). Het belang van een stille ruimte in combinatie met een aangenaam, rustig aangezicht, wordt ook in de literatuur in de gezondheidswetenschappen bevestigd (zie "The acoustic and visual factors influencing the construction of tranquil space in urban and rural environments tranquil spaces-quiet places?; Pheasant e.a., 2007). Geluidsbelaste locaties veroorzaken meer hinder als ze ook een druk aanzicht hebben. Analoog hieraan neemt de hinder af als het aanzicht aangenaam is. De geluiden in de binnentuinen zijn hoofdzakelijk geluiden die door mensen, dieren en weersomstandigheden worden voortgebracht, mede dankzij het jarenlange verbod op een bedrijfsmatig gebruik van de tuin. Deze "natuurlijke" geluiden worden over het algemeen als prettig en niet storend ervaren. Om de stille beleving van de binnentuinen kracht bij te zetten en daarmee het verblijfsklimaat aangenaam te houden, is een verregaande (visuele) verdichting van de binnentuinen niet wenselijk.

Een ander thema dat zich steeds meer manifesteert in de stad is hitteproblematiek en hittestress. Klimaatverandering leidt tot hetere zomers, meer warme en tropische nachten en meer hittegolven (http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/kaartverhaal-hitte). Dit heeft invloed op de gezondheid en welzijn van mensen, de leefbaarheid van buurten en comfort in woningen en gebouwen. In versteende gebieden zoals Oud West zijn de effecten hiervan groter dan in meer groene gebieden binnen en buiten de stad (zie kaart hitte-stress). Oud West is binnen Amsterdam een versteend gebied met relatief weinig groen (zie kaart verharding en groen in Amsterdam en Oud West).

Hoge temperaturen kunnen leiden tot hittestress. Hittestress vormt een bedreiging voor de gezondheid. Hittestress kan leiden tot verminderd thermisch comfort, slaapverstoring, gedragsverandering (grotere agressie) en verminderde arbeidsproductiviteit. Hittestress kan ook tot zwaardere aan hitte gerelateerde ziekten leiden zoals: huiduitslag, huiduitslag, krampen, oververmoeidheid, beroertes, nierfalen en ademhalingsproblemen, met mogelijk levensbedreigende gevolgen. Hittestress zorgt voor een groeiend aantal zieken, ziekenhuisopnamen en sterfgevallen; arbeidsprestaties nemen af en het arbeidsverzuim neemt toe. In Nederland stijgt tijdens hittegolven de sterfte met 12% (ongeveer 40 doden per dag extra) (zie: https://www.tno.nl/media/3959/factsheet-hittestress.pdf, https://www.quickscangezondeleefomgeving.nl/wp-content/uploads/2018/02/GGW-Factshe et-Hitte-v2.0.pdf ). Hittestress komt met name voor bij ouderen, baby's, mensen met chronische aandoeningen, personen die bepaalde medicijnen gebruiken en mensen met een lage sociaal economische status omdat zij vaak al een hoge ziektelast (of zwakkere gezondheid) hebben. Vergrijzing en het gegeven dat ouderen steeds langer thuis blijven wonen zal in de komende decennia leiden tot een grotere groep kwetsbaren. (Zie: De Meer G et al, GGD-richtlijn medische milieukunde. Gezondheidsrisico's van zomerse omstandigheden, RIVM 2012, https://www.rivm.nl/hitte ).

De temperatuur in de stad of wijken kan onder meer verlaagd worden door meer groen en minder bestrating of bebouwing. Groen kan voor schaduw zorgen en door verdamping vindt verkoeling plaats. Op een hete zomerse dag kan het wel 10 tot 15 graden koeler zijn onder een boom dan in de zon. In Oud West vormen de binnentuinen een belangrijke bijdrage aan de hoeveelheid groen.

verplicht

Afbeelding: kaart hittestress (Bron: Atlas Natuurlijk Kapitaal)

Deze kaart geeft het stedelijk hitte-eiland effect (UHI) weer in °C. Dit is het gemiddelde luchttemperatuursverschil tussen de stedelijke en omliggende landelijke gebieden. Het stedelijk hitte-eiland effect is het sterkst 's nachts. Het zorgt ervoor dat de luchttemperatuur 's nachts niet daalt waardoor gevoelige bevolkingsgroepen (baby's, kinderen, ouderen) gezondheidseffecten ondervinden.

De waarden op de kaart zijn jaargemiddelden. Het temperatuurverschil tussen stad en omringend gebied blijft daardoor onder de 3 graden. Op hete zomerdagen kan het verschil echter beduidend verder oplopen dan de waarden in de kaart, zeker tijdens de avonden als het platteland sneller afkoelt dan de stad

Afbeelding: kaart verharding Amsterdam en Oud West (Bron: (http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/kaartverhaal-hitte)

Afbeelding: kaart groenpercentage Amsterdam en Oud West (Bron: (http://www.klimaateffectatlas.nl/nl/kaartverhaal-hitte)

Conclusie advies GGD

De binnentuinen in Oud West spelen een belangrijke rol in de bijdrage aan een prettig leefklimaat en de gezondheid en het welzijn van de bewoners. Binnentuinen bieden de bewoners een rustige en stille omgeving. In combinatie met een aangenaam uitzicht biedt dit de bewoners aan de achterzijde van de woning een plek voor rust en ontspanning. Daarnaast leveren de binnentuinen een bijdrage aan het mitigeren van de toenemende hitteproblematiek door de verkoelende werking van groen. Een afname van het groen door bebouwing in binnentuinen kan in het al erg versteende Oud West bijdragen aan meer hittestress. Verdichting van de binnentuinen is vanuit gezondheidsoogpunt niet wenselijk.

6.3.1.2.2 Advies binnenterreinen Programma Rainproof     

Het advies van het Programma Rainproof gaat in op de gevolgen van het vergunningsvrij uitbouwen van percelen op de regenbestendigheid in Oud West, zie Bijlage 7 Advies binnenterreinen Rainproof. De conclusie is dat vergunningsvrij bouwen een negatieve invloed heeft op de regenbestendigheid van Oud-West. Dit is zeer onwenselijk omdat de regenbestendigheid van dit gebied al kwetsbaar is.

Hydrologische kenmerken Oud West

Oud West is ingesloten door de Singelgracht – Kostverlorenvaart – het Vondelpark en de Hugo de Grootgracht. In en rondom het gebied is oppervlaktewater aanwezig. Het overgrote deel van het gebied valt binnen het hydrologische boezemgebied Stadsboezem Amsterdam. Aan de zuidkant van Oud West is het lagere waterhuishoudingsgebied van het Vondelpark gelegen. De gemiddelde afstand tot het oppervlaktewater in Oud-West is normaal.

Op een paar straten na heeft Oud West een gemengd rioolstelsel. Dit betekent dat het regenwater vermengd met het afvalwater wordt afgevoerd naar de zuivering. Als het harder regent dan het rioolgemaal aankan, vult het rioolstelsel zich. Uiteindelijk stroomt het regenwater vermengd met afvalwater via overstorten en bergbezinkbassins naar het oppervlaktewater en veroorzaakt daarmee een tijdelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

Binnen Oud West zijn een aantal dieper gelegen polders aanwezig (het noordelijke deel van het Vondelpark tot de Overtoom, deel van de Tweede Constantijn Huygensstraat en Eerste Helmersstraat en een deel van de Bellamybuurt). Het regenwater moet met pompen uit deze gebieden worden afgevoerd.

Oppervlakte analyse kenmerkend gebied Oud West

In het algemeen kan worden gesteld dat Oud West zeer verhard is en dat groen in mindere mate aanwezig is. Openbaar groen is alleen te vinden in het zuidelijk gelegen Vondelpark en een aantal plantsoenen en pleintjes zoals bij het Nicolaas Beetsplantsoen, Staringplein, Ten Kateplein en het Bellamyplein. Daarnaast is groen alleen te vinden in de binnentuinen.

Voor een analyse is een deel geselecteerd dat qua oppervlak kenmerkend is voor een groot deel van Oud West. Het betreft het gebied tussen Bosboom Toussaintstraat / 2e Helmersstraat / 1e Constantijn Huygensstraat / De Genestetstraat.

Afbeelding: gebied gebruikt voor oppervlakte analyse

Totaal oppervlak geselecteerd gebied = 25.000 m2

Oppervlakte openbare ruimte

Asfalt = 1.000m2

Klinkers / tegels = 9.000 m2

Onverhard / groen = -.- m2

Totaal = 10.000 m2

Oppervlakte privaat / percelen

  • Binnentuinen = 3.000 m2
  • Daken = 12.000 m2

Totaal = 15.000 m2

Verhouding openbaar – privaat: 40% - 60%

Verhouding verhard - onverhard: 88% - 12%

Hierbij is ingeschat dat circa 60% van het niet bebouwde oppervlak in de binnentuinen onverhard / groen is.

Gevoeligheid Oud West voor extreme neerslag.

In het kader van Amsterdam Rainproof is een met een integraal hydrodynamisch model bekeken waar de stad kwetsbaar is voor extreme neerslag. Hiervoor is een fictieve bui van 60mm/uur gesimuleerd die twee uur aanhoudt. Om de verschillende hydrologische processen de simuleren is de stad gemodelleerd aan de hand van een hoogtekaart (AHN2), een weerstandskaart en een infiltratiekaart met daaraan gekoppeld het rioleringsmodel. Het simuleert hoe regenwater wordt afgevoerd en waar dit op het maaiveld achterblijft. Het geeft daarmee een beeld van water op straat. Uit de berekening wordt duidelijk dat een extreme bui zowel op particulier als op openbaar terrein voor overlast kan zorgen en mogelijk tot schade kan leiden.

Uit deze analyse blijkt dat er in Oud West veel plaatsen zijn waar er kans is op schade of overlast door accumulerend water in de openbare ruimte.

De Bellamybuurt en een deel van de Overtoom en Eerste Helmerstraat zijn gedefinieerd als een extreem urgent knelpunt en respectievelijk zeer urgente knelpunten (kans op schade aan vastgoed en ernstige verkeershinder). Ook verzamelt zich veel water in de binnentuinen. Gezien de hoge mate van verharding, de hydrologische kenmerken (gemend rioolstelsel en polderrioolstelsel) alsmede lagergelegen polders is de gevoeligheid van deze delen van Oud West voor extreme neerslag goed verklaarbaar.

Afbeelding: gevoelige gebieden extreme neerslag

Reduceren gevoeligheid voor extreme neerslag

Een van de maatregelen om deze gevoeligheid te reduceren is het toevoegen van groen aan de buurt. Het groen vergroot de sponswerking en vertraagt de afvoer van regenwater, waardoor het risico op schade afneemt. Met Rainproof streeft Amsterdam ernaar om bij alle fysieke veranderingen in de stad, gelijk dit soort regenbestendige maatregelen op te nemen.

Gevolgen uitbouwen in Oud-West

In het algemeen zijn binnentuinen met een goede verhouding tussen groen en verharding niet aangesloten op het rioolstelsel. Naarmate de verharding toeneemt is er minder ruimte voor het regenwater en neemt de kans op overlast toe.

Door uitbouwen neemt het groen oppervlak in de binnentuinen af. Dit omdat de maat van het terras meestal wordt gehandhaafd. Waarmee de uitbouw het groen uit de tuin duwt. De diepte van tuinen in Oud West variëren ca. tussen de 20 en 6 meter. Bij een vergunningsvrije uitbouw van 4 meter, reduceren deze tuinen naar een diepte van 16 m resp. 2 m.

Het uitbouwen van woningen gaat dus rechtstreeks ten koste van het waterbergend vermogen van zowel de onder- als bovengrond van de binnentuinen. Het niet bebouwde oppervlak en het groen neemt af, terwijl de afvoer van regenwater vanaf het extra dakoppervlak juist toeneemt. Voor de afvoer van het regenwater van de uitbouw zijn twee mogelijkheden:

  1. Aansluiten op het rioolstelsel, waarmee de al voor extreme neerslag gevoelige openbare ruimte van Oud West en in het bijzonder de lagergelegen polderrioleringsgebieden in kwetsbaarheid en daarmee de kans op schade nog verder toeneemt;
  2. Afwateren op de binnentuinen, waar de opvangmogelijkheid door de uitbouw juist is verkleind.

Conclusie advies Rainproof

Gezien de al slechte situatie in delen van Oud West ten aanzien van de gevoeligheid voor extreme neerslag, de verslechtering van deze situatie door de bijkomende verharding ten gevolgen van uitbouwen en omdat de perceeleigenaar de zorgplicht heeft om hemelwater op eigen terrein te verwerken, wordt geadviseerd niet uit te bouwen. Als er wel wordt uitgebouwd, dan wordt geadviseerd zorg te dragen voor compenserende maatregelen voor het verwerken van hemelwater op eigen terrein. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een groen dak.

6.3.1.2.3 Advies binnenterreinen Monumenten en Archeologie     

De bebouwing in de 19de-eeuwse Ring, waarvan Oud West onderdeel uitmaakt, betreft voornamelijk gesloten bouwblokken. Sinds 1858 wordt, zoals hierboven weergeven, de hoogte van de blokken (maximaal vier woonlagen) medebepaald door de breedte van de straat, die nogal varieerde. Impliciet is de relatie (1:1) tussen de hoogte van het blok en de diepte van het achterterrein. Vanaf 1887 wordt een bepaling in de verordening opgenomen dat de percelen voor maximaal ¾ mogen worden bebouwd. De binnenterreinen zijn doorgaans ondiep en langgerekt. Sommige binnenterreinen zijn vrijwel volledig dichtgebouwd. Andere zijn grotendeels onbebouwd en van groen voorzien. De bezonning is afhankelijk van de oriëntatie en niet persé gunstig. De resterende onbebouwde terreinen vormen, net als in de binnenstad, evengoed een rustige en deels groene tegenhanger van de drukke, stenige straatruimte. Ze zijn dus zeer belangrijk voor de kwaliteit van het wonen.

De stad wordt, al vanaf het eind van de 19de eeuw, steeds meer als een groot en samenhangend bouwwerk opgevat. In het begin van de 20ste eeuw wordt groen aan voldoende licht en frisse lucht gekoppeld, waarop volgens de Woningwet (1901) en de Gezondheidswet (1901) iedereen recht had. De idealen worden in de praktijk gebracht door middel van een stedenbouw waaraan zorgvuldige studies vooraf gaan, zoals verkavelingsvormen, verhoudingen tussen bouwhoogtes, blokdieptes, straatbreedtes en bezonningsmodellen.

De stedenbouwkundige opzet van Oud West (met overwegend gesloten bouwblokken) brengt met zich mee dat veel groen zich aan het oog onttrekt. Het bevindt zich in de binnenhoven van de blokken die niet publiek toegankelijk zijn. 42% van Oud-West is openbaar gebied of openbare ruimte. Deze wordt voor het merendeel in beslag genomen door verkeer en parkeerplaatsen. Omdat het aantal parken en pleinen in Oud West beperkt is en de inrichting van straten vooral uitgaat van verkeer en niet van verblijf, zijn mogelijkheden voor verblijf beperkt. Dit betekent dat de niet bebouwde ruimte binnen een bouwblok extra belangrijk is voor de kwaliteit van het wonen. Momenteel zijn de bouwblokken in het stadsdeel al behoorlijk verdicht door de vele aan- en uitbouwen op het achtererf. Een verdere verdichting van de binnenterreinen doet ernstig afbreuk aan de hoeveelheid groen in de stad en is daarom onwenselijk.

6.3.1.2.4 Conclusie binnenterreinen     

De binnenterreinen zijn waardevol voor de volksgezondheid, waterberging en cultuurhistorie. Daarom zijn in de binnenterreinen geen bouwmogelijkheden opgenomen, zodat slechts de vergunningvrije uitbouwen toegestaan zijn.

Het wegnemen van de mogelijkheid om vergunningvrij uit te bouwen lijkt op zichzelf mogelijk in een bestemmingsplan. De juridische haalbaarheid vereist meer onderzoek omdat uit jurisprudentie al duidelijk is dat het wegnemen van de vergunningvrije bouwmogelijkheid gebiedsspecifiek beargumenteerd moet worden. Om te voorkomen dat nader onderzoek de vaststelling van dit bestemmingsplan teveel zou ophouden, wordt hiertoe na de vaststelling een apart (bestemmingsplan)traject opgestart.

6.3.1.3 Kelders en souterrains     

Voor het bouwen of uitbreiden van kelders of souterrains is in overleg met Waternet en het Ingenieursbureau Amsterdam gezocht naar maatregelen die voldoende bescherming bieden en borgen dat kelders grondwaterneutraal worden gebouwd, ook als hele bouwblokken worden volgebouwd met ondergrondse bouwlagen, zie 5.7.3 Ondergronds bouwen. Deze maatregelen zijn in de vorm van een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.

Voor de gebieden die niet horen tot de grondwateraandachtsgebieden is bepaald dat kelders en souterrains als recht zijn toegestaan onder hoofdgebouwen onder voorwaarde dat:

  1. onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
  2. de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
  3. de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
  4. de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

Het doorlaatvermogen, uitgedrukt in een kD-waarde, is een maat voor het vermogen van een watervoerend pakket om water door te laten, zie 1.33.

Een deel van het plangebied is op de verbeelding aangeduid als 'Grondwateraandachtsgebied'. Dit zijn gebieden waarvoor geen generieke voorwaarden gelden maar waar maatwerk vereist is. In de grondwateraandachtsgebieden geldt het standstillprincipe. Bij de vergunningaanvraag moet met een geohydrologisch onderzoek op basis van lokale grondboringen en peilbuizen worden aangetoond dat er geen sprake is van verstoring van de bestaande grondwaterstromingen en -standen en in de nieuwe situatie de bestaande grondwaterstromingen en -standen behouden blijven. Het geohydrologisch onderzoek moet worden voorgelegd aan de grondwaterbeheerder. Alleen bij een positief advies van de grondwaterbeheerder kan de kelder of het souterrain worden vergund. Zie artikel 27.1 Grondwateraandachtsgebied.

6.3.1.4 Dakterrassen en daktoegangsopbouwen     

Conform het Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West, Amsterdam deel 1 (2012) zijn dakterrassen en daktoegangsopbouwen toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  • voor dakterrassen minimaal 2,0 meter afstand wordt aangehouden van de dakrand van het platte dak dat grenst aan lager gelegen openbare ruimte en minimaal 1,0 afstand van de dakrand van het platte dak dat grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen, daar zijn dakterrassen tot de dakrand toegestaan;
  • de totale hoogte vanaf het dakvlak tot bovenkant terrasvloer maximaal 50 centimeter bedraagt;
  • de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  • de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;
  • dakterrassen en toegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke (ontwerp)ordekaarten;
  • toegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke (ontwerp)ordekaarten.

De afstand tot de dakrand wordt niet alleen in acht genomen bij de voor- en achtergevel, maar ook bij zijgevels als die direct grenzen aan lager gelegen openbare ruimte, tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen. Als naastgelegen panden even hoog zijn, is er geen sprake van een dakrand.

6.3.1.5 Sloopvergunningstelsel     

De orde 1 en 2 aangewezen panden mogen niet zonder meer gesloopt worden. Voor deze orde gewaardeerde panden is een sloopvergunningenstelsel opgenomen. Voor de orde 3 panden is ook een sloopvergunningenstelsel opgenomen, maar dit geldt uitsluitend wanneer deze panden langs een stedenbouwkundige zone A of B zijn gevestigd. De strekking van deze regeling is de mogelijkheid om een afweging te kunnen maken of er vanuit cultuurhistorisch dan wel architectonisch perspectief aanleiding is om sloop tegen te gaan. In de planregels wordt per hoofdbestemming een dynamische verwijzing gemaakt naar de actuele waarderingskaart voor architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit.

6.3.2 Hoofdbestemmingen     

Hieronder wordt een korte toelichting gegeven wat onder een specifieke hoofdbestemming is geregeld in dit bestemmingsplan met focus op toegestane gebruik. Voor de specifieke en volledige regeling wordt verwezen naar het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan, namelijk de planregels en de verbeelding.

Algemeen uitgangspunt met betrekking tot gebruik van niet-woonfuncties is dat ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca is toegestaan.

Ondergeschikte detailhandel is niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie, tot een maximum van 20% van het vloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot maximaal 100 m².

Ondergeschikte horeca is niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, met dien verstande dat in geval van ondergeschikte horeca in detailhandel, maximaal 20% van de verkoop vloeroppervlakte van de winkel tot maximaal 20 m² voor ondergeschikte horeca gebruikt mag worden.

Artikel 3 Cultuur en Ontspanning (CO)

Deze hoofdbestemming is specifiek gegeven aan een aantal bijzondere voorzieningen die in Oud-West zijn gevestigd, te weten:

  • Kinderboerderij Zimmerhoeve met een aanduiding (kb) voor kinderboerderij
  • Orgelpark
  • De Nieuwe Liefde

Artikel 4 tot en met 9 Gemengde Doeleinden (GD1 t/m GD6)

De bestemming Gemengde doeleinden (GD) komt voort uit het SVBP2012 en is speciaal bedoeld voor panden en/of gebouwen waarbinnen meerdere te onderscheiden activiteiten/functies plaatsvinden. In dit bestemmingsplan zijn zes verschillende typen gemengde doeleinden opgenomen (GD1 t/m 6) die ieder een specifieke locatieprofiel vormen. Hieronder volgt een toelichting van de zes verschillende typen GD's. Onderaan is middels een schematisch weergave te zien welke functies zijn toegestaan per type GD-bestemming.

Artikel 4 Gemengde Doeleinden 1 (GD1/winkelstraat/economische as/centrumgebieden)

De locaties die de GD1 bestemming hebben gekregen betreffen (primair) de hoofdwinkelstraten oftewel de economische assen in het gebied. Vaak zijn het de in de Structuurvisie aangewezen stadsstraten. Het gaat om De Clerqstraat, de Kinkerstraat, de Bilderdijkstraat/Eerste Constantijn Huygensstraat, de Overtoom, de Jan Pieter Heijestraat en de Ten Katestraat.

Uitgangspunt voor deze bestemming is primair de winkelfunctie in de onderste bouwlagen (plint) te beschermen en de winkelfunctie leidend te maken. Het gaat hier om de centrumgebieden van het plangebied Oud-West. De visie is dat deze straten een publieksgerichte uitstraling en aantrekkingskracht moeten hebben, mede om de leefbaarheid van de gemengde woongebieden te beschermen. Detailhandel met een maximum vestigingsgrootte van 250 m2 bvo is bij recht toegestaan. Winkelvestigingen die nu al groter zijn worden positief bestemd, maar verdere uitbreiding is niet toegestaan. Aanvullend is er een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om winkelvestigingen met een maximum van 500 m2 bvo te faciliteren. Deze mogelijkheid wordt dus niet geboden voor de andere niet-woonfuncties. Deze schaalgrootte is niet bij recht mogelijk gemaakt zodat de diversiteit van een winkelstraat voorop staat.

Andere functies die binnen deze bestemming zijn toegestaan zijn ondersteunend aan de winkelfunctie, namelijk: consumentverzorgende dienstverlening en publieksgerichte zakelijke dienstverlening. Deze vestigingen mogen ook maximaal een vestigingsgrootte hebben van 250 m2 bvo.

Binnen deze hoofdbestemming komen een aantal uitzonderingen voor die worden aangeduid. Met deze aanduidingen wordt bedoeld dat bij uitzondering de functie ook is toegestaan omdat deze rechtmatig aanwezig zijn. Dit overigens in aanvulling op de functies die onder deze bestemming al bij recht zijn toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat wanneer de functieaanduiding op de verbeelding niet is aangegeven op een betreffend adres dat de aanvullende functie niet is toegestaan. Dit zijn met name bestaande horecavestigingen (h=1, h=3, h= 4 of h=5), bedrijven die binnen een hogere milieucategorie vallen dan categorie A (sgd-1), maatschappelijke dienstverlening (m), een automatenhal (sgd-2), sportscholen met toestellen (sps), supermarkten groter dan 500 m2 bvo (su).

Op de bovenliggende verdiepingen mag uitsluitend gewoond worden en hiermee worden de bestaande woningen ook beschermd.

Verder is er onder GD1 een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden detailhandel en dienstverlening toe te staan specifiek gericht op dagjesmensen/toeristen, voor zover deze de diversiteit van het winkelaanbod niet aantasten ofwel niet leiden tot verschraling van het voorzieningenaanbod.

Artikel 5 Gemengde doeleinden 2 (GD2/primair zijstraten van winkelstraten)

Locaties die de bestemming GD2 hebben gekregen zijn primair locaties die een directe aantakking hebben met een hoofdwinkelstraat. Het gaat hier om het faciliteren van type niet-functies die goed passen in de directe nabijheid van een economische as. Omdat het hier veelal om zijstraten gaat van winkelstraten is hier ruimte om meer functies toe te staan dan onder GD1 is geregeld. De winkelfunctie is onder GD2 namelijk secundair oftewel niet leidend. Dit biedt voor andere type functies de mogelijkheid om zich dan te vestigen langs deze locaties en toch indirect te profiteren van de publieksaantrekkende werking die van de winkelstraten uitgaat. In de plint zijn aanvullend op de onder GD1 toegestane functies ook reguliere zakelijke dienstverlening/kantoor, maatschappelijke dienstverlening en bedrijven toegestaan.

Binnen deze hoofdbestemming komen een aantal uitzonderingen voor die worden aangeduid, het gaat hier primair om positief bestemde horecavestigingen. Met deze aanduidingen wordt bedoeld dat bij uitzondering de functie ook is toegestaan op het adres, omdat deze rechtmatig aanwezig zijn. Dit overigens in aanvulling op de functies die onder deze bestemming al bij recht zijn toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat wanneer de functieaanduiding op de verbeelding niet is aangegeven op een betreffende adres dat de aanvullende functie niet is toegestaan.

Verder is onder GD2 op de bovenliggende verdiepingen uitsluitend de woonfunctie toegestaan en hiermee worden de bestaande woningen ook beschermd.

Onder GD2 zijn nog een tweetal binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Met één binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden overwogen worden om detailhandel en dienstverlening toe te staan specifiek gericht op dagjesmensen/toeristen, voor zover deze de diversiteit van het winkelaanbod niet aantasten, ofwel niet leiden tot verschraling van het voorzieningenaanbod. Met de andere binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden overwogen worden om maximaal één kinderdagopvangvoorzieng per bouwblok te faciliteren.

Artikel 6 Gemengde doeleinden 3 (GD3/(Licht) Gemengde woonstraten: beschermen niet-woonfunctie in plint)

Locaties met een GD3-bestemming zijn bedoeld voor panden die langs de woonstraten zijn gevestigd, waarbij doel is de niet-woonfunctie in de plint te beschermen, zodat een bepaalde mate van functiemenging in de woonomgeving geborgd blijft. Uitgangspunt is om een bepaalde mate van functiemenging te beschermen door bestaande niet-woonfuncties in de plint toe te staan en te borgen voor zover het gaat om:

  1. middelgrote bedrijfspanden (denk aan garagebedrijven/opslagloodsen)
  2. hoekpanden
  3. cluster van economische / niet-woon functies langs straat/-wand
  4. langs een plein

Daarnaast zijn locaties in een gemengde woonstraten waar in de bestaande situatie al sprake is van gebruik door niet-wonen op de begane grond/onderste bouwlagen deze positief bestemd onder de GD3 bestemming voor zover deze niet solitair in de woonomgeving voorkomen.

Grote publieksaantrekkende functies en zware bedrijvigheid zijn niet toegestaan ter bescherming van de woon- en leefklimaat binnen deze gemengde woonbuurten. De ruimtelijke uitstraling van een functie in de plint kan variëren van open tot en met gesloten. Ook hier geldt voor de toegestane niet-woonfuncties een maximum vestigingsgrootte van 250 m2 bvo, tenzij de vestigingsgrootte in de bestaande situatie al groter is, wordt deze positief bestemd; verdere uitbreiding is niet toegestaan. Dezelfde niet-woonfuncties zoals onder GD2 zijn toegestaan, worden mogelijk gemaakt onder GD3, met uitzondering van detailhandel. Uitgangspunt is namelijk publieksgerichte functies primair onder GD1/winkelstraten en secundair langs GD2/zijstraten van winkelstraten te bestemmen om het woon- en leefklimaat in de gemengde woongebied te beschermen.

Binnen deze hoofdbestemming komen een aantal uitzonderingen voor die worden aangeduid, het gaat hier primair om positief bestemde horecavestigingen. Met deze aanduidingen wordt bedoeld dat bij uitzondering de functie ook is toegestaan op het adres, omdat deze rechtmatig aanwezig zijn. Dit overigens in aanvulling op de functies die onder deze bestemming al bij recht zijn toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat wanneer de functieaanduiding op de verbeelding niet is aangegeven op een betreffende adres dat de aanvullende functie niet is toegestaan.

Verder is onder GD3 op de bovenliggende verdiepingen uitsluitend de woonfunctie toegestaan. Hierdoor worden de bestaande woningen beschermd.

Ook is onder GD3 is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden maximaal één kinderdagopvangvoorziening per bouwblok te faciliteren.

Artikel 7 Gemengde doeleinden 4 (GD4/Licht gemengde woonstraten: beschermen niet-woonfuncties in plint niet noodzakelijk)

De GD4 bestemde locaties liggen ook langs woonstraten zoals de GD3 bestemde locaties met het verschil dat het hier gaat om niet-woonlocaties in de plint waarlangs voor de rest van de straatwand in de plint uitsluitend wordt gewoond. Er is hier geen sprake van een situatie dat omzetting van wonen in de plint leidt tot verschraling van het vestigingsklimaat van economische-/niet-woonfuncties in het plangebied, aangezien deze reeds binnen andere hoofdbestemmingen zijn voorzien (waar onder de andere GD-bestemmingen). De uitwisseling met wonen en niet-wonen is op de begane grond daarom onder GD4 wel toegestaan. Dit biedt met andere woorden ook de mogelijkheid om de plint door bijvoorbeeld 50% wonen en 50% niet-wonen in te laten vullen.Op de bovenliggende verdiepingen is uitsluitend de woonfunctie toegestaan. Dezelfde niet-woonfuncties als onder GD3 is opgenomen, zijn onder GD4 toegestaan met uitzondering van de publieksgerichte zakelijke dienstverlening. De maximum vestigingsgrootte voor niet-woonfuncties is hier ook 250 m2 bvo. Onder GD4 zijn geen uitzonderingen opgenomen waarvoor een aanduiding is opgenomen.

Artikel 8 Gemengde doeleinden 5 (GD5/niet-woongebouwen)

GD5 is toebedeeld aan niet-woongebouwen waar de woonfunctie wordt uitgesloten. Het gaat veelal om bestaande kantoor(verzamel)- en/of bedrijfsverzamelgebouwen.Uitgangspunt is dat deze gebouwen voor niet-wonen over alle bouwlagen behouden blijft. Uitgangspunt voor deze bestemming is dat multifunctioneel gebruik wordt gestimuleerd en dit is doorvertaald door de mix van toegestane functies verder te optimaliseren. Onder GD5 zijn toegestaan: zakelijke dienstverlening / kantoor, maatschappelijke dienstverlening, bedrijf en in beperkte mate met een maximum toegestane oppervlak van 500 m2 ook cultuur en ontspanning. Dit met het idee dat de met GD5-bestemde gebouwen ook aantrekkelijk gemaakt wordt voor culturele functies om zich hier te vestigen.

In een aantal van deze gebouwen zit in de bestaande situatie een winkelvestiging dan wel een horecavestiging op de begane grond. Deze uitzonderingen zijn aangeduid. De indoorskihal op het WG-plein heeft onder deze bestemming ook een eigen aanduiding gekregen.

Artikel 9 Gemengde doeleinden 6 (GD6/woonwerkgebouwen)

De GD6 bestemming is specifiek bestemd voor het voormalige Tetterodecomplex langs de Bilderdijkstraat/Da Costakade, het gebouw aan de Tweede Kostverlorenkade 50-62, de Jan Hanzensraat 37/Wenslauerstraat 16, het gebouw Wenslauerstraat 18-20 en een aantal paviljoens op het WG-terrein. In deze gebouwen is sprake van een bijzondere mix van functies waarbinnen in beperkte mate ook reeds wordt gewoond. Deze situatie is beschermenswaardig en wordt geborgd door een uitwisseling van wonen en niet-wonen over alle bouwlagen toe te staan. Om te voorkomen dat deze gebouwen volledig omgezet worden naar wonen is er een beperking opgenomen op het aantal woningen. De bestaande woningen worden beschermd. Uitsluitend bestaande horeca-vestigingen zijn toegestaan en aangeduid.

De systematiek van de gemengde doeleinden is in onderstaand schema weergegeven. Per gemengde bestemming zijn de toegestane functies groen gekleurd. De rood gekleurde functies zijn niet toegestaan.

verplicht

Binnen de gemengde bestemmingen hebben een aantal bijzondere, specifieke functies een aanduiding 'specifieke vorm van gemengd' gekregen. Deze zijn genummerd van 1 tot en met 7. In de tabel hieronder is weergegeven met welk gebruik de aanduiding correspondeert. De specifieke functies zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding toegestaan.

Aanduiding Specifiek bedoeld voor:
Sgd-1 Bedrijven met een hogere milieucategorie dan categorie A
Sgd-2 Automatenhal
Sgd-3 Sportschool over de eerste twee bouwlagen en lager
Sgd-4 Wonen toegestaan op de achterzijde van de eerste bouwlaag
Sgd-5 Indoorskihal
Sgd-6 Toegestane niet-woonfuncties op eerste bouwlaag en lager ook toegestaan op tweede bouwlaag
Sgd-7 Detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening en publieksgerichte zakelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag en lager

Artikel 10 Groen (G)

Het gaat hier om locaties in de openbare ruimte waar de bescherming van bestaand groen leidend is. Dat wil niet zeggen dat het per definitie altijd om locaties gaat die al groen zijn, maar ook locaties waar de kans op vergroening het grootst is, hebben deze bestemming gekregen (denk aan: rainproof en waterberging). Het Leidschebosje, de Bilderdijkpark hebben sowieso de Groenbestemming gekregen, maar ook pleinen, speelvoorzieningen en plantsoenen hebben meestal deze hoofdbestemming gekregen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en voorzieningen voor langzaam verkeer toegestaan. Horecaterrassen zijn uistluitend toegestaan waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd.

Onder het Staringplein is een parkeergarage gerealiseerd. Deze parkeergarage inclusief bijbehorende toegangsvoorzieningen is op basis van het voorheen vigerende bestemmingsplan reeds toegestaan. De parkeergarage is aangeduid op de verbeelding.

De nog te realiseren maar vergunde paviljoens op het Leidsche Bosje hebben ook een specifieke aanduiding gekregen (sg-1).

Artikel 11 Hotel (H)

Dit zijn bestaande hotels die zijn gevestigd in gebouwen dat in zijn geheel gebruikt wordt ten behoeve van hotel. Aanverwante activiteiten die direct te relateren zijn aan de hotelfunctie, zoals restaurant, conferentiezalen, etc zijn ook toegestaan.

De bestemming horeca is gegeven aan de horeca van categorie 5. Dit betreft de bestaande hotels, waaronder begrepen motels, jeugdherbergen en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven, inclusief bijbehorende bar, restaurant en het bieden van vergaderaccommodatie.

Artikel 12 Maatschappelijk 1 (M1)

De maatschappelijke voorzieningen die niet geluidgevoelig zijn hebben de M1-bestemming gekregen. Denk dan aan broedplaatsen, volwassenonderwijs en religieuze instellingen. De stadsdeelwerf ten noorden van het Vondelpark valt ook binnen deze hoofdbestemming, maar heeft een specifieke aanduiding 'b' gekregen vanwege de aard van de activiteiten.

Artikel 13 Maatschappelijk 2 (M2)

Gebouwen met een maatschappelijke functie die vallen onder de noemer "geluidgevoelige bestemmingen" zijn bestemd als Maatschappelijk - 1. In Besluit geluidhinder (Bgh) is een opsomming van geluidsgevoelig gebouwen opgenomen. Naast woningen en woonschepenligplaatsen gaat het om de volgende maatschappelijke functies:

  1. onderwijsgebouwen
  2. ziekenhuizen en verpleeghuizen
  3. verzorgingstehuizen
  4. psychiatrische inrichtingen
  5. kinderdagverblijven

Voor deze functies geldt dat nieuwe geluidgevoelige functies niet zondermeer gerealiseerd kunnen worden langs drukke wegen of spoorwegen vanwege de geluidhinder die van deze bronnen kan komen. Voor nieuwe geluidgevoelige functies moet conform de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek worden verricht waarbij de geluidbelasting (in dB's) op de gevel wordt onderzocht. Als dit de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt moet een hogere waarde worden vastgesteld door het bevoegde gezag. De verplichting tot het uitvoeren van akoestisch onderzoek en het vaststellen van een hogere waarde geldt niet voor bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

Artikel 14 Sport 1 (S-1)

Deze bestemming is specifiek voor de Tennisvereniging in het Vondelpark.

Artikel 15 Sport 2 (S-2)

Deze hoofdbestemming is specifiek gegeven aan de Hollandsche Manege

Artikel 16 Tuin (T)

De tuinen mogen worden gebruikt als tuin of erf behorende bij het gebruik dat in de direct aangrenzende hoofdgebouwen is toegestaan. In geval van een bedrijfsfunctie op de begane grond mag de tuin ook voor die doeleinden worden gebruikt, echter daar gelden wel aanvullende beperkingen voor: zo is het op grond van de algemene gebruiksregels (zie 26.2 Verbodsregels) niet toegestaan om de tuin te gebruiken als stortplaats voor puin of vuil of voor onklare voertuigen. Ook is het op grond van het Activiteitenbesluit niet zonder beperkingen toegestaan om de bedrijfsactiviteiten van de toegestane bedrijven in de hoofdbebouwing uit te voeren. Hiervoor gelden op grond van het Activiteitenbesluit beperkingen ter voorkoming van bijvoorbeeld geluidhinder of stankhinder.

Daar waar de tuinen op grond van de aanduiding 'Bebouwing op tuinen en erven' uit het voorgaande bestemmingsplan zijn bebouwd, is deze bebouwing bij de bestemming van de aangrenzende hoofdbebouwing getrokken en bestemd als (bijvoorbeeld) "Gemengd-1" of "Gemengd-2" of "Wonen". De bestaande (legale) hoogte van de gebouwen is daarbij uitgangspunt. Daarmee worden de bestaande planologische rechten gerespecteerd.

In de planregels zijn geen bepalingen opgenomen voor bebouwing in tuinen. Het is wenselijk om alleen de gebouwen toe te staan die zonder omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd op basis van het Besluit omgevingsrecht. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde is een maximum bouwhoogte van 1 meter opgenomen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde die niet onder de categorie vergunningsvrije bouwwerken vallen.

Op sommige locaties met de tuinbestemming komt de aanduiding "p" voor. Dit zijn locaties waar op eigen terrein reeds geparkeerd mag worden. Dit betreft ongebouwde parkeervoorzieningen.

Bestaande gebouwde parkeervoorzieningen in de bestemming Tuin zijn positief bestemd en met de aanduiding 'pg' weergegeven op de planverbeelding.

Artikel 17 Verkeer (V)

De rijwegen in het plangebied zijn bestemd als Verkeer. Naast rijwegen, voet- en fietspaden zijn ook voorzieningen voor het tramverkeer toegestaan. Conform het paraplubestemmingsplan zijn in de bestemming "Verkeer" scootsafes toegestaan. Dit zijn bouwwerken ten behoeve van de stalling van scootmobiels. Als voorwaarde is bepaald dat plaatsing van de scootsafe niet mogelijk is in de tuin of inpandig. Daarnaast mag er onder andere geen onevenredige aantasting van het groen, het straatbeeld en verkeersveiligheid plaatsvinden. Een scootsafe mag een maximale omvang hebben van 3 m3.

Horecaterrassen zijn toegestaan waar deze rechtmatig zijn gerealiseerd op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Bij winkelondersteunende horeca is geen terras toegestaan. De omvang en de exacte begrenzing van de terrassen is zeer locatiespecifiek, dat wordt in de exploitatievergunning van de betreffende horecazaak vastgelegd. Voor nieuwe gevallen zal een aparte planologische procedure moeten worden gevolgd, zodat per geval kan worden bepaald of het terras ruimtelijk inpasbaar is.

Verder is de Ten Katemarkt aangeduid langs de Ten Katestraat onder de bestemming Verkeer.

Artikel 18 Water (WA)

Uitgangspunt in het bestemmingsplan is behoud van het bestaande water. De huidige watergangen zijn daarom bestemd als Water. In het water zijn diverse waterhuishoudkundige bouwwerken en waterbouwkundige kunstwerken toegestaan.

Binnen de bestemming Water zijn de volgende aanduidingen opgenomen:

  • ligplaatsen voor woonboten: bestemd voor woonarken en woonvaartuigen. Andere soorten woonboten, zoals woonschepen zijn uitgesloten, met uitzondering van reeds vergunde ligplaatsen voor woonschepen. De lengte van de woonarken en woonvaartuigen mag maximaal 15 meter bedragen, de breedte maximaal 5 meter en de hoogte maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf het waterpeil. De breedte is begrensd door de ligplaats zoals aangeduid op de verbeelding. Er wordt een uitzondering gemaakt voor grotere woonboten die een vergunning hebben op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Voor die boten gelden de maten uit de vergunning. Ook bij vervanging mogen deze boten de grotere afmetingen behouden.
  • Ligplaatsen voor passagiersvaartuigen
  • Ligplaatsen voor passagiersvaartuigen inclusief op- en afstaplocatie
  • Jachthavens voor pleziervaartuigen
  • Openbare op- en afstaplocatie in het Jacob van Lennepkanaal ter hoogte van de Lootsstraat.
  • een tijdelijke wissellocatie voor woonboten op de driesprong van de Hugo de Grootgracht en de Da Costagracht ter hoogte van Da Costakade 2.

Artikel 19 Wonen (W)

De panden waar uitsluitend wordt gewoond zijn bestemd als Wonen. Zowel woningen als ruimten voor de uitoefening van huisgebonden beroepen zijn toegestaan. Op de gebouwen zijn onder voorwaarden dakterrassen en daktoegangsgebouwen toegestaan. Woningen kunnen zowel zelfstandige als onzelfstandige woningen zijn. Voor specifieke woonvormen zoals short stay, woongroepen en kamergewijze verhuur is in Amsterdam apart beleid ontwikkeld. Voor short stay geldt dat op basis van het overnachtingsbeleid (zie paragraaf 4.4.5 Overnachtingsbeleid) er geen nieuwe vergunningen worden afgegeven.

Artikel 20 t/m 23 dubbelbestemmingen archeologie

Voor vier delen van het plangebied geldt dat op grond van het historische gebruik van het gebied er een kans is op archeologisch waardevolle elementen als er grondroerende werkzaamheden plaatsvinden.

Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 geldt dat bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 100 m² of 0,50 meter onder maaiveld, nader archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 geldt deze verplichting voor ingrepen van meer dan 500 m2 of dieper dan 1,00 meter.

Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij ingrepen in de (oorspronkelijke) waterbodem op NAP - 2,80 m of kleiner dan 2.500 m2. Wegens de lange, intensieve gebruiksgeschiedenis van de Overtoom is dit beleid ook op deze zone van toepassing.

Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2.

De dubbelbestemming regelt dat, ter bescherming van eventuele archeologisch waardevolle elementen, er nader archeologisch onderzoek gedaan moet worden. Dit betreft een inventariserend veldonderzoek, waarbij onder meer proefsleuven worden gegraven. In de dubbelbestemmingen zijn niet alleen bepalingen opgenomen voor bouwwerkzaamheden, maar ook voor werkzaamheden niet zijnde bouwen. Hiervoor moet in een aantal gevallen een omgevingsvergunning voor het aanleggen (voorheen aanlegvergunning) worden aangevraagd.

Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch veldonderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan vijftig jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij Bureau Monumenten en Archeologie gemeld worden, zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten

Artikel 24 Anti-dubbeltelregeling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Deze regel is met name van belang bij bestemmingen met bouwvlakken waar een lager bebouwingspercentage dan 100% is opgenomen. Door deze bepaling wordt ervoor gezorgd dat eerder verleende vergunningen worden meegenomen bij de berekening van het nog te bebouwen oppervlak.

Artikel 25 Algemene bouwregels

In dit artikel staat een aantal algemene bouwregels die voor alle functionele bestemmingen gelden.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is vastgelegd welk gebruik in ieder geval verboden is in het gehele plangebied. Zo worden in ieder geval bedrijven zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het besluit omgevingsrecht uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.

Tevens is vastgelegd welk soort bedrijven toegestaan is, indien volgens de regels binnen een bepaalde bestemming het vestigen van bedrijven is toegelaten. Vanuit milieuoverwegingen (lawaai, stank, et cetera) en ruimtelijke overwegingen is het wenselijk niet alle bedrijven toe te laten. Daarom is als bijlage een zogenaamde Staat van inrichtingen opgenomen. Deze lijst vormt het planologische toetsingskader bij het al dan niet toelaten van een nieuw bedrijf.

Het artikel bevat tot slot een dynamische verwijzing naar het geldende parkeerbeleid voor auto's en fietsen. Hierdoor kan de gemeente een bouwplan bij de vergunningverlening toetsen aan het parkeerbeleid. De parkeernormen zelf zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het voordeel van een dynamische verwijzing is dat bestemmingsplan niet hoeft te worden aangepast indien het parkeerbeleid gedurende de looptijd van dit bestemmingsplan wijzigt.

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van kelders of souterrains voor zover ze gelegen zijn in de gebieden die met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwateraandachtsgebied' zijn aangeduid. De gebiedsaanduiding beslaat de grondwateraandachtsgebieden inclusief een overgangsgebied, zie 5.7.3 Ondergronds bouwen. Hier geldt het standstillprincipe. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" mag een kelder of souterrain alleen worden gebouwd of uitgebreid onder hoofdgebouwen indien:

  1. met een geohydrologisch onderzoek op basis van lokale grondboringen en peilbuizen wordt aangetoond dat er geen sprake is van verstoring van de bestaande grondwaterstromingen en – standen en in de nieuwe situatie de bestaande grondwaterstromingen en – standen behouden blijven.
  2. een positief advies is afgegeven door de grondwaterbeheerder.

Omdat de inzichten door ontwikkelende kennis of reeds uitgevoerde onderzoeken voor wat betreft de grondwateraandachtsgebieden kunnen wijzigen, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de begrenzing van de gebiedsaanduiding kan worden aangepast. In dat kader dient wel advies te worden ingewonnen bij de waterbeheerder (Waternet).

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel maakt het mogelijk dat het bevoegd gezag een binnenplanse afwijking verleent voor ondergeschikte overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen. Deze regeling is opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels. Bij iedere afwijking dient op grond van de Wabo en de Awb een algehele belangenafweging te worden gemaakt.

Artikel 29 Overgangsrecht

Hier wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden gehandhaafd of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven.

Artikel 30 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Alhoewel er reeds lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. Een nieuw instrument, de Grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen.

De Grex is als aparte wet tot stand gekomen, maar uiteindelijk ingepast in de Wro en is daarmee sinds 1 juli 2008 van kracht. In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de aanvraag omgevingsvergunning ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld exploitatieplan, tenminste: als het noodzakelijk was een exploitatieplan op te stellen.

In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. Echter: er gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".

Het plan

Het bestemmingsplan maakt geen grote ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Omdat in geval van eventuele ontwikkelingen de te verhalen kosten via het erfpachtstelsel worden verhaald, wordt toepassing gegeven aan artikel 6.2.1. van de Wro en wordt geen exploitatieplan vastgesteld.

Het bestemmingsplan is bovenal gericht op behoud van de bestaande situatie waarbij hooguit op pandniveau functiewijzigingen of op- en aanbouwen worden toegestaan. De kosten die de gemeente moet maken voor dergelijke vergunningsaanvragen worden gedekt door de bouwleges die worden geheven.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Hoewel het formeel juridisch niet verplicht is, is een vanzelfsprekend onderdeel bij het opstellen van bestemmingsplannen participatie door bewoners, vanuit de sturingsfilosofie van 'gebiedsgericht werken'. Het doel van participatie rond bestemmingsplannen is om te komen tot kwalitatief betere plannen door de inbreng van bewoners en ondernemers er zo vroeg en goed mogelijk in te verwerken.

De bewoners en ondernemers kunnen met hun kennis input leveren voor de opgaven en behoeften in de buurt. Bovendien zal participatie het draagvlak voor het bestemmingsplan kunnen vergroten, met als beoogd effect dat bewoners minder zienswijzen zullen indienen en beroep zullen instellen.

Bestuurlijk wordt de werkwijze gevolgd zoals op 22 september 2015 vastgesteld door het AB in de memo 'Participatie en de rol van het AB bij de voorbereiding van bestemmingsplannen'.

Voorbereiding

Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan is de behoefte aan wijzigingen ten opzichte van het vigerende plan geïnventariseerd en zijn suggesties opgehaald bij bewoners en andere belanghebbenden. In samenwerking met bureau Zeewaardig is, als pilot, gekozen voor de volgende aanpak:

  1. Onderzoek in de buurt: door middel van interviews in de buurt zijn in november 2015 inzichten verzameld over de context van de verschillende stakeholders en hun behoeften en wensen. Bewoners en ondernemers is gevraagd naar hun favoriete plekken, hun gevoel over de buurt en wensen voor de toekomst;
  2. Wijksessie: een groep van ongeveer 30 enthousiaste stakeholders is op 23 november 2015 in een lange en intensieve sessie aan de slag gegaan met verschillende thema's in de vorm van een design-jam. De resultaten zijn gevisualiseerd door een procestekenaar;
  3. Expositie: de resultaten van de wijksessie zijn van 24 tot en met 27 november 2015 teruggekoppeld aan alle geïnteresseerde en relevante stakeholders in een expositie in Beeldend Gesproken in de Hannie Dankbaarpassage in De Hallen. Bezoekers van de expositie konden hun reactie op de ontwerpen en ideeen uit de designjam achterlaten.
  4. Concept van het voorontwerpbestemmingsplan: de opbrengsten uit het voortraject zijn verwerkt in een concept van het voorontwerpbestemmingsplan. Dit concept is op 3 april 2017 teruggekoppeld aan de eerder betrokken bewoners en ondernemers die kunnen toetsen of hun inbreng goed is vertaald in het bestemmingsplan;

Voorontwerpbestemmingsplan en participatie

De reacties van de bewoners en ondernemers zijn verwerkt in het voorontwerp van het bestemmingsplan Op 4 juli 2017 heeft het Algemeen bestuur van stadsdeel West ingestemd met het voorontwerpbestemmingsplan Oud-West en het vrijgeven voor participatie. Van 5 juli tot en met 15 oktober 2017 had een ieder de gelegenheid om op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren via post, mail en op de projectenwebsite. Daarnaast is tijdens drie inloopavonden de werking van het bestemmingsplan toegelicht en konden aanwezigen vragen stellen over binnen het plangebied relevante ruimtelijke thema's of over de bestemming van specifieke adressen.

Op woensdag 13 september, woensdag 20 september en maandag 25 september vonden de inloopavonden plaats in respectievelijk Cremerzz (Cremerplein 27A), Buurtsalon Jeltje (Eerste Helmersstraat 106A) en Belcampo (Hannie Dankbaarpassage 10).

Belangstellenden zijn als volgt geïnformeerd over de bewonersavonden en de mogelijkheid om te reageren:

  • Een huis-aan-huis bewonersbrief in een oplage van 24.000, bezorgd op 23 augustus
  • Nieuwsbrief Amsterdam Editie West, 7 september 2017
  • Aankondiging op Facebook van stadsdeel en buurtmakelaren
  • Aankondiging op projectenwebsite https://www.amsterdam.nl/projecten/oud-west/
  • Rond 500 views van de animatie op https://vimeo.com/172721216 die op de projectenwebsite https://www.amsterdam.nl/projecten/oud-west/ staat
  • Aankondiging in mailinglijst (ongeveer 120 mailadressen)

Het voorontwerpbestemmingsplan was na het AB-besluit van 4 juli 2017, ruim twee maanden voor de eerste bewonersavond, te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl en als PDF te downloaden op de projectenwebsite https://www.amsterdam.nl/projecten/oud-west/

Bij de bewonersavonden zijn in totaal circa 200 personen aanwezig geweest, waarvan circa 70 op woensdag 13 en 20 september en circa 60 op maandag 25 september.

Doel van deze bijeenkomsten was om bewoners en andere belangstellenden te informeren over het voorontwerpbestemmingsplan, vragen te beantwoorden en input van bewoners op te halen voor het ontwerpbestemmingsplan. De avonden waren opgezet als inloopavond, met twee grote plots van de plankaart, een samenvatting van de hoofdlijnen van het bestemmingsplan en een overzicht van de procedure. Verder lagen er inkijk- en uitdeelexemplaren van de regels en de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan.

Bij iedere avond waren vier juristen en planologen en twee gebiedsteammedewerkers van de gemeente aanwezig om bewoners te woord te staan, vragen te beantwoorden, uitleg te geven over de werking en procedure van het bestemmingsplan in het algemeen en over de planregels voor specifieke adressen in het bijzonder.

De meeste technische vragen over de inhoud van het bestemmingsplan zijn op de avonden zelf mondeling of op een later moment per email beantwoord. Onder andere de volgende onderwerpen zijn op drie inloopavonden aan de orde geweest:

  • verschil tussen vigerende en nieuwe bestemmingsplan
  • reikwijdte van een bestemmingsplan: wat kan wel en wat kan niet in een bestemmingsplan geregeld worden?
  • regeling voor (nieuwe) horeca en horecaterrassen
  • maximum bouwhoogten en toevoegen of vergroten verdieping
  • gemengde bestemmingen: welke mix van functies zijn toegestaan?
  • regeling voor kelders
  • regeling voor vergunningvrij bouwen in binnenterreinen
  • regeling voor dakterrassen en daktoegangsopbouwen
  • bestemming Groen: welke bebouwing en welke functies (infrastructuur) zijn toegestaan?
  • beroep aan huis en atelierwoningen
  • water, woonboten en ligplaatsen voor passagiers- en pleziervaartuigen
  • cultuurhistorie en archeologische verwachting

Bewoners die tijdens de inloopavonden een reactie wilden geven op het voorontwerpbestemmingsplan zijn gewezen op de mogelijkheden om dat te doen per post, via mail of op de projectwebsite. Een aantal bewoners heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter plekke via de IPad van aanwezige gebiedsteammedewerkers online een reactie te geven.

Gedurende de reactietermijn zijn er 83 reacties ingediend per post, via mail aan bestemmingsplanoudwest@amsterdam.nl of via de projectwebsite https://www.amsterdam.nl/projecten/oud-west/

De reacties zijn zoveel mogelijk integraal overgenomen in de Nota van beantwoording participatiereacties. Van uitgebreide reacties is een samenvatting gemaakt. Dit betekent overigens niet dat onderdelen van de reacties, die niet expliciet genoemd worden, niet bij de beoordeling worden betrokken. De reacties worden in hun geheel en in onderlinge samenhang beoordeeld. De reactie van de gemeente is dus gebaseerd op de volledige reactie van de adressant. Gelijkluidende of inhoudelijk vergelijkbare reacties zijn waar mogelijk gebundeld en als één reactie weergegeven. In dat geval is aangegeven door welke adressanten de reactie is gegeven. Daar waar adressanten terecht feitelijke onjuistheden hebben geconstateerd zijn deze gecorrigeerd.

De volledige nota is opgenomen in Bijlage 3 Nota van beantwoording participatiereacties voorontwerpbestemmingsplan

8.2 Wettelijk en ambtelijk vooroverleg     

8.2.1 Wettelijk vooroverleg artikel 3.1.1. Bro     

Conform het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening vindt overleg plaats met "de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn". In dat kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies worden voorgelegd aan:

a. Waternet;

b. Brandweer Amsterdam Amstelland;

c. Liander.

De Brandweer heeft niet gereageerd.

Naar aanleiding van de reactie van Waternet is de tekst in paragraaf 5.7 Watertoets geactualiseerd. In de tekst wordt nu verwezen naar actueel beleid uit het Waterbeheerplan 2016-2021 en de Keur AGV 2017. Onder het kopje Nautiek is toegevoegd dat burgemeester en wethouders in 2008 met een aanvulling in 2009 de Regeling  doorvaartprofielen hebben vastgesteld waarin is aangegeven welke ruimte per rak minimaal beschikbaar moet zijn voor de doorgaande scheepvaart en tevens wordt aangegeven wat de maximale grootte van de doorgaande vaartuigen per rak mag zijn.

Liander heeft gereageerd.Liander is onder andere eigenaar van een gasdrukmeet- en regelstation aan het Bellamyplein en een 50 kV verbinding die is gelegen onder de Potgieterstraat, Kwakersplein en Bilderdijkkade. Liander is als regionaal netbeheerder belast met het beheer, het onderhoud en de instandhouding van het hoogspanningsnet met een spanningsniveau tot en met 50 kV.Om deze taak ui te voeren, is het vn belang dat de ligging van de kabelverbindingen planologische worden veiliggesteld. Daarnaast dient het tracé van de kabelverbindingen gevrijwaard te blijven van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de functionaliteit van de kabelverbinding. De 50 kV-verbinding ligt in gromden met diverse bestemmingen. Het tracé is niet voorzien van een dubbelbestemming waarmee gebruiksbeperkingen worden gesteld aan de grond. Verzocht wordt het voorontwerp zodanig aan te passen dat aan de grond, waarin de 50 kV-kabelverbinding ligt, en niet in eigendom is van Liander Infra N.V., een dubbelbestemming wordt toegekend, voorzien van passende bouwregels en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, ter bescherming van de verbindingen.

Tevens adviseert Liander voor het gasdrukmeet- en regelstation op het Bellamyplein de functie nutsvoorziening toe te staan met een daarbij behorende veiligheidscontour.

De suggesties zijn niet overgenomen in de planregels. Zowel de leiding als het gasdrukmeet- en regelstation vallen niet onder de externe veiligheid regelgeving, op grond waarvan toetsing aan grenswaarden in het bestemmingsplan plaats zou moeten vinden. De 50 Kv leiding wordt beschermd door de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION), op grond waarvan bij graafwerkzaamheden eerst een klic-melding moet worden gedaan. Bovendien ligt het gasdrukmeet- en regelstation in de bestemming Groen waar nutsvoorzieningen zijn toegestaan. De veiligheidsafstanden worden al in acht genomen omdat er binnen een straal van 25 meter geen bebouwing is toegestaan. Er is geen veiligheidscontour toegevoegd op de planverbeelding.

8.2.2 Ambtelijk vooroverleg     

Gelijktijdig met de burgerparticipatie en het 3.1.1. overleg is het voorontwerp voorgelegd aan andere overheden en gemeentelijke diensten. Ambtelijk vooroverleg is gevoerd met Monumenten en Archeologie, Team Structuurvisietoets,Technische adviescommissie Hoofdgroenstructuur, stadsdeel Zuid en stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam.  

8.3 Ontwerpbestemmingsplan     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie voorzien in Bijlage 9 Nota van beantwoording zienswijzen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Oud West 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0363.E1503BPSTD-VG02 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanduidingsvlak     

een aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 Archeologisch rapport     

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.7 Archeologische waarde     

Waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.8 Automatenhal     

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de kansspelen zijn opgesteld.

1.9 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage     

een met een maatvoeringsaanduiding of in de regels aangegeven percentage dat het gedeelte van een bestemming(svlak) of bouwvlak aangeeft dat mag of ten minste moet worden bebouwd.

1.11 Bedrijf     

een onderneming, daaronder mede begrepen broedplaatsen, waar goederen worden vervaardigd, bewerkt, geïnstalleerd of verhandeld, waarbij ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en kantoor als bedrijfsondersteunend onderdeel is toegestaan, met dien verstande dat alleen bedrijven conform artikel 26.3 Toegelaten bedrijven zijn toegestaan.

1.12 Bedrijfsvaartuig     

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep, dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.

1.13 Bedrijfswoning     

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een huishouden, dat daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is.

1.14 Belwinkel     

een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.

1.15 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bouwblok     

een aaneengesloten, dan wel als geheel te beschouwen, reeks van gebouwen.

1.18 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwhoogte     

de hoogte van de bebouwing vanaf peil.

1.21 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.

1.22 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Bruto vloeroppervlak     

De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen en vergelijkbare ruimten.

1.25 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.26 Bijzondere bouwlaag     

kelder, souterrain, kap, dakopbouw.

1.27 Consumentverzorgende dienstverlening     

persoonlijke verzorging van consumenten, waaronder kapperszaken, nagelstudio's, schoonheidsinstituten, sauna's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven.

1.28 Culturele voorzieningen     

musea, (muziek)theaters, dansscholen, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca.

1.29 Dakopbouw     

een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak of een toevoeging op een plat dak.

1.30 Dakterras     

een buitenruimte op een plat dak met bijbehorende afrastering en vloerconstructie ten dienste van de bewoners van de erop aansluitende woning(en).

1.31 Daktoegang     

een bouwwerk dat op een gebouw wordt geplaatst dat uitsluitend als doel heeft om toegang tot het dak te verschaffen.

1.32 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van ondergeschikte horeca.

1.33 Doorlaatvermogen (kD-waarde)     

maat voor het vermogen van een watervoerend pakket om water door te laten

1.34 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 Geldwisselkantoor     

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren.

1.36 Geluidsgevoelige bestemmingen     

geluidsgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.37 Geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen     

medische- en onderwijsvoorzieningen en kinderdagverblijven, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder.

1.38 Goothoogte     

de hoogte vanaf het peil tot de snijlijn tussen het verticale gevelvlak en het al dan niet hellend dakvlak.

1.39 Groenvoorzieningen     

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.40 Hoofdgebouw     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.41 Horeca van categorie 1     

fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop vanuit de gevelwand, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.42 Horeca van categorie 2     

nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.43 Horeca van categorie 3     

café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.44 Horeca van categorie 4     

restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).

1.45 Horeca van categorie 5     

hotel (waaronder begrepen motel, jeugdherberg en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven), inclusief bijbehorende bar, restaurant en het bieden van vergaderaccommodatie.

1.46 Horecaterras     

een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.47 Kantoor     

gebouw of deel van een gebouw waarin kantoorwerkzaamheden zoals administratie, bestuur, vergaderingen of andere bureauwerkzaamheden plaatsvinden.

1.48 Kap     

een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee hellende vlakken bestaat, die elkaar al dan niet snijden.

1.49 Kelder     

een bijzondere bouwlaag, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil is gelegen.

1.50 Kinderopvangvoorziening     

een voorziening voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar in bedrijfsmatig georganiseerd verband, waaronder in elk geval begrepen kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.51 Ligplaats voor een woonboot     

een met een woonboot in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.52 Ligplaats voor passagiersvaartuigen     

een met één of meerdere passagiersvaartuigen ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.

1.53 Maatschappelijke voorzieningen     

overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, sport- (niet zijnde sportschool/fitness), religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening, waaronder mede begrepen kinderopvangvoorzieningen, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca.

1.54 Maatvoeringsvlak     

een geometrisch bepaald vlak waarbinnen maatvoeringsaanduidingen gelden.

1.55 Nutsvoorzieningen     

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen, zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.56 Omgevingsvergunning     

vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.57 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.58 Ondergeschikte detailhandel     

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie, tot een maximum van 20% van het vloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot maximaal 100 m².

1.59 Ondergeschikte horeca     

niet-zelfstandige horeca, uitsluitend zijnde horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, met dien verstande dat in geval van ondergeschikte horeca in detailhandel, maximaal 20% van de verkoop vloeroppervlakte van de winkel tot maximaal 20 m² voor ondergeschikte horeca gebruikt mag worden.

1.60 Openbare ruimte     

rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.61 Overbouwing/onderdoorgang     

een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemming een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.

1.62 Passagiersvaartuig     

een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor bedrijfsmatige varende recreatie, zijnde een:

  1. bemand passagiersvaartuig: een passagiersvaartuig dat met bemanning wordt geëxploiteerd, of een;
  2. onbemand passagiersvaartuig: een passagiersvaartuig dat zonder bemanning worden verhuurd.

1.63 Peil     

  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, tenzij anders is bepaald;
  2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw, tenzij anders is bepaald;
  3. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.64 Pleziervaartuig     

een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.

1.65 Praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis     

consumentverzorgende of zakelijke dienstverlening, webwinkel of bedrijf uitsluitend zijnde categorie A uit de Staat van inrichtingen, waarbij:

  1. in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft;
  2. deze een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie.

1.66 Prostitutie     

het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.67 Prostitutiebedrijf     

een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.68 Publieksgerichte zakelijke dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek in overwegende mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals banken, makelaarskantoren, reisbureaus, wasserettes, stomerijen en uitzendbureaus.

1.69 Scootsafe     

constructie voor de stalling van een scootmobiel of een daarmee te vergelijken hulpmiddel voor invaliden en mindervaliden.

1.70 Seksinrichting     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen of voorstellingen plaatsvinden van erotische of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en –winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen.

1.71 Souterrain     

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven peil is gelegen.

1.72 Sportschool/fitness     

een voorziening die vooral is ingericht met toestellen om de lichamelijke conditie op peil te houden of te verbeteren.

1.73 Staat van inrichtingen     

de als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.

1.74 Stationerend vaartuig     

een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig ander vaartuig.

1.75 Supermarkt     

een vorm van grootschalige detailhandel waar in overwegende mate levensmiddelen worden verkocht waarbij de winkel een bruto vloeroppervlakte heeft van minimaal 500 m2.

1.76 Toeristische voorziening     

vormen van detailhandel en dienstverlening die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, assortiment en/of bedrijfsvoering hoofdzakelijk richten op dagjesmensen en/of toeristen.

1.77 Verbeelding     

de plankaart van het bestemmingsplan.

1.78 Verkeersareaal     

gronden die als verkeersruimte worden gebruikt, bestaande uit rijwegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden en bermen.

1.79 Waterbouwkundige kunstwerken     

kunstwerken, verband houdend met het gebruiksmogelijkheden van het water, zoals steigers, remmingswerken, afmeervoorzieningen, kades en bruggen.

1.80 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterhuishouding, zoals dammen, dijken, sluizen en beschoeiingen.

1.81 Webwinkel     

het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.82 Woonark     

een woonboot, niet (van origine) bedoeld om te varen, niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis.

1.83 Woonboot     

vaartuigen, daaronder begrepen objecten te water, die hoofdzakelijk worden gebruikt als of zijn bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis. Onder een woonboot wordt mede begrepen een woonark, een woonschip en een woonvaartuig.

1.84 Woonschip     

een woonboot die herkenbaar is als een (van origine varend) schip en die al naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden en die hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis.

1.85 Woonvaartuig     

een woonboot bestaande uit een casco van een (van origine varend) schip waarop een opbouw is bevestigd en die hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis.

1.86 Woonzorgcentrum     

een gebouw of gedeelte van een gebouw waar een specifieke doelgroep, zoals ouderen, woont die algemene en medische verzorging geniet en waar naast ruimten voor verzorging tevens bij het zorgcentrum behorende ruimten zoals ondergeschikte detailhandel, eetzaal en overige nevenruimten zijn inbegrepen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 Goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, of de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 Bruto vloeroppervlakte     

de bruto vloeroppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 Begrenzing bestemmingen     

de begrenzing van de onderscheiden bestemmingen wordt vastgesteld door middel van meting met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.5 Bebouwingspercentage     

het bebouwingspercentage wordt bepaald door projectie van de bebouwing in het bestemmingsvlak, tenzij anders is bepaald, de kelders en souterrains niet mee te rekenen.

2.6 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Cultuur en ontspanning     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. culturele voorzieningen;
  2. recreatieve activiteiten inclusief ondergeschikte horeca;

alsmede voor

  1. kinderboerderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.1.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

3.1.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bouwvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur;
  5. buiten het bouwvlak zijn ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' bijbehorende bouwwerken toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. maximum bebouwspercentage: 20% van de gronden buiten het bouwvlak;
  2. maximum vloeroppervlakte: 20 m2 per gebouw;
  3. maximum bouwhoogte: 3 meter.
3.1.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     
  1. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.
3.1.4 Onbebouwde gronden     
  1. De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt als tuin en ten behoeve van de op grond van lid 3.1 toegestane functies.

3.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

3.2.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

3.2.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 3.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
3.2.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 4 Gemengd - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. detailhandel, niet zijnde een supermarkt, inclusief bijbehorende ondergeschikte horeca in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  2. consumentverzorgende dienstverlening in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  3. publieksgerichte zakelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  4. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis op de tweede en hoger gelegen (bijzondere) bouwlagen;
  5. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis in de eerste bouwlaag, waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;
  6. toeristische voorzieningen, waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;

alsmede voor

  1. supermarkten uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'supermarkt' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  2. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  3. maatschappelijke voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'maatschappelijk' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain, met uitzondering van geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen;
  4. horeca van categorie 1 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 1' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  5. horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  6. horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  7. horeca van categorie 5 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 5' op de tweede en hoger gelegen (bijzondere) bouwlagen;
  8. sportschool/fitness uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'sportschool' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  9. sportschool/fitness uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd 3' in de eerste en tweede bouwlaag, kelder en souterrain;
  10. prostitutie uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'prostitutie' in alle bouwlagen;
  11. bedrijven categorie A, B en C uit de bij deze regels gevoegde Staat van inrichtingen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd 1';
  12. automatenhal uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd 2' in de eerste bouwlaag;
  13. woningen gelegen achter een functie zoals genoemd in artikel 4.1 onder a. t/m c. in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de functie aanduiding 'specifieke vorm van gemengd 4';
  14. onder a. t/m c. genoemde functies in de eerste en tweede bouwlaag, kelder en souterrain uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd 6';
  15. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met in begrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

4.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  5. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

4.2.4 Dakterrassen     

Het dak van de gebouwen mag worden ingericht en gebruikt als dakterras, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. dakterrassen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidelijke welstandskaarten;
  2. dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;
  3. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen minimaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  4. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen openbare ruimte minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  5. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot de bovenkant van de terrasvloer maximaal 0,5 meter bedraagt;
  6. hekwerken zijn toegestaan van maximaal 1,2 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;

met uitzondering van dakterrassen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

4.2.5 Daktoegangsopbouwen     

Op gebouwen zijn daktoegangen toegestaan, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. deze alleen zijn toegestaan indien een dakterras is toegestaan;
  2. daktoegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 en orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten;
  3. de toegangsopbouw een oppervlak heeft van maximaal 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  4. de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  5. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;

met uitzondering van daktoegangsopbouwen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

4.2.6 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Daktoegangsopbouwen op orde-2 panden     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.5 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw op een pand dat is aangewezen als orde-2, op voorwaarde dat:

  1. wordt voldaan aan de maximum afmetingen zoals opgenomen in lid 4.2.5;
  2. de dakopbouw niet zichtbaar is vanaf de straat.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Onbebouwde gronden     

De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt als tuin en ten behoeve van de op grond van lid 4.1 toegestane functies.

4.4.2 Vestigingsgrootte     
  1. Voor de in lid 4.1 genoemde functies geldt een maximale bruto vloeroppervlakte per vestiging van 250 m2;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is een groter bruto vloeroppervlakte per vestiging toegestaan indien dit is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, in afwijking van het bepaalde in lid 4.4.2 onder a. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen ten behoeve van in lid 4.1 onder a. genoemde functies (detailhandel) tot een maximale bruto vloeroppervlakte (bvo) per vestiging van 500 m2.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het bepaalde in lid 4.1 een omgevingsvergunning te verlenen, ten behoeve van het gebruik van gebouwen ten behoeve van toeristische voorzieningen, mits de diversiteit van het voorzieningenaanbod en het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig worden aangetast.

4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

4.6.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

4.6.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
4.6.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 5 Gemengd - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, niet zijnde een supermarkt, inclusief bijbehorende ondergeschikte horeca in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  2. consumentverzorgende dienstverlening in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  3. publieksgerichte zakelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  4. kantoor in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  5. maatschappelijke voorzieningen in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain, met uitzondering van geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen;
  6. geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen uitsluitend waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;
  7. bedrijf in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  8. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis op de tweede en hoger gelegen (bijzondere) bouwlagen;
  9. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis in de eerste bouwlaag, waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;
  10. toeristische voorzieningen, waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;

alsmede voor

  1. supermarkt uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'supermarkt' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  2. bedrijven van categorie A,B en C uit de bij de regels gevoegde Staat van inrichtingen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1';
  3. woningen gelegen achter een functie zoals genoemd in artikel 5.1 onder a. t/m g. in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de functie aanduiding 'specifieke vorm van gemengd 4';
  4. onder a. t/m f. genoemde functies in de eerste en tweede bouwlaag, kelder en souterrain uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd 6';
  5. horeca van categorie 1 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 1' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  6. horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  7. horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  8. sportschool/fitness uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'sportschool' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  9. fietsenstalling uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'fietsenstalling' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  10. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  11. woning ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

5.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  5. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

5.2.4 Dakterrassen     

Het dak van de gebouwen mag worden ingericht en gebruikt als dakterras, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. dakterrassen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidelijke welstandskaarten;
  2. dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;
  3. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen minimaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  4. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen openbare ruimte minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  5. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot de bovenkant van de terrasvloer maximaal 0,5 meter bedraagt;
  6. hekwerken zijn toegestaan van maximaal 1,2 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;

met uitzondering van dakterrassen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

5.2.5 Daktoegangsopbouwen     

Op gebouwen zijn daktoegangen toegestaan, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. deze alleen zijn toegestaan indien een dakterras is toegestaan;
  2. daktoegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 en orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten;
  3. de toegangsopbouw een oppervlak heeft van maximaal 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  4. de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  5. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;

met uitzondering van daktoegangsopbouwen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

5.2.6 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

5.3.1 Daktoegangsopbouwen op orde-2 panden     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 5.2.5 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw op een pand dat is aangewezen als orde-2, op voorwaarde dat:

  1. wordt voldaan aan de maximum afmetingen zoals opgenomen in lid 5.2.5;
  2. de dakopbouw niet zichtbaar is vanaf de straat.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Onbebouwde gronden     
  1. De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt als tuin en ten behoeve van de op grond van lid 5.1 toegestane functies.
5.4.2 Vestigingsgrootte     
  1. Voor de in lid 5.1 onder a. t/m f. en onder j. t/m n. genoemde functies geldt een bruto vloeroppervlakte per vestiging van maximaal 250 m2.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is een groter bruto vloeroppervlakte per vestiging toegestaan indien dit is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels     

5.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van toeristische voorzieningen     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het bepaalde in lid 5.1 een omgevingsvergunning te verlenen, ten behoeve van het gebruik van gebouwen ten behoeve van toeristische voorzieningen, mits de diversiteit van het voorzieningenaanbod en het woon- en leefklimaat ter plaatse niet onevenredig worden aangetast.

5.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kinderopvangvoorzieningen     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, in afwijking van het bepaalde in lid 5.1 onder e. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen ten behoeve van het realiseren van een kinderopvangvoorziening, op voorwaarde van:

  1. maximaal één kinderopvangvoorziening per bouwblok;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. zijn twee of meer kinderopvangvoorzieningen per bouwblok toegestaan indien deze ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. is een kinderopvangvoorziening niet toegestaan als zich in hetzelfde bouwblok reeds een school bevindt waarvan de speelplaats grenst aan de binnentuin.

5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

5.6.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

5.6.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 5.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
5.6.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 6 Gemengd - 3     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. consumentverzorgende dienstverlening in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  2. publieksgerichte zakelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  3. kantoor in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  4. maatschappelijke voorzieningen in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain, met uitzondering van geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen;
  5. geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen uitsluitend waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;
  6. bedrijf in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  7. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis op de tweede en hoger gelegen (bijzondere) bouwlagen;
  8. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis in de eerste bouwlaag, waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;

alsmede voor

  1. detailhandel, niet zijnde een supermarkt, inclusief bijbehorende ondergeschikte horeca in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel';
  2. horeca van categorie 1 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 1' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  3. horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  4. horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  5. sportschool/fitness uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "sportschool" in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  6. woningen gelegen achter een functie zoals genoemd in artikel 4.1 onder a. t/m e. in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd 4';
  7. sportschool/fitness uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd 3' in de eerste en tweede bouwlaag, kelder en souterrain;
  8. onder a. t/m f. genoemde functies in de eerste en tweede bouwlaag, kelder en souterrain uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van gemengd 6';
  9. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

6.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  5. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
6.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

6.2.4 Dakterrassen     

Het dak van de gebouwen mag worden ingericht en gebruikt als dakterras, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. dakterrassen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidelijke welstandskaarten;
  2. dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;
  3. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen minimaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  4. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen openbare ruimte minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  5. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot de bovenkant van de terrasvloer maximaal 0,5 meter bedraagt;
  6. hekwerken zijn toegestaan van maximaal 1,2 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;

met uitzondering van dakterrassen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

6.2.5 Daktoegangsopbouwen     

Op gebouwen zijn daktoegangen toegestaan, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. deze alleen zijn toegestaan indien een dakterras is toegestaan;
  2. daktoegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 en orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten;
  3. de toegangsopbouw een oppervlak heeft van maximaal 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  4. de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  5. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;

met uitzondering van daktoegangsopbouwen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

6.2.6 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien:
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

6.3.1 Daktoegangsopbouwen op orde-2 panden     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.5 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw op een pand dat is aangewezen als orde-2, op voorwaarde dat:

  1. wordt voldaan aan de maximum afmetingen zoals opgenomen in lid 6.2.5;
  2. de dakopbouw niet zichtbaar is vanaf de straat.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

6.4.1 Onbebouwde gronden     
  1. De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt als tuin en ten behoeve van de op grond van lid 6.1 toegestane functies.
6.4.2 Vestigingsgrootte     
  1. Voor de in lid 6.1onder a. t/m d en onder h. t/m k. genoemde functies geldt een bruto vloeroppervlakte per vestiging van maximaal 250 m2;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is een groter bruto vloeroppervlakte per vestiging toegestaan indien dit is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, in afwijking van het bepaalde in lid 6.1 onder e. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen ten behoeve van het realiseren van een kinderopvangvoorziening , op voorwaarde van:

  1. maximaal één kinderopvangvoorziening per bouwblok;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. zijn twee of meer kinderopvangvoorzieningen per bouwblok toegestaan indien deze ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. is een kinderopvangvoorziening niet toegestaan als zich in hetzelfde bouwblok reeds een school bevindt waarvan de speelplaats grenst aan de binnentuin.

6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

6.6.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

6.6.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 6.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
6.6.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 7 Gemengd - 4     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis in alle bouwlagen, kelder en souterrain ;
  2. kantoor in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  3. bedrijf in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  4. maatschappelijke voorzieningen in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain, met uitzondering van geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen;
  5. geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen uitsluitend waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;

alsmede voor

  1. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

7.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  5. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

7.2.4 Dakterrassen     

Het dak van de gebouwen mag worden ingericht en gebruikt als dakterras, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. dakterrassen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidelijke welstandskaarten;
  2. dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;
  3. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen minimaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  4. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen openbare ruimte minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  5. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot de bovenkant van de terrasvloer maximaal 0,5 meter bedraagt;
  6. hekwerken zijn toegestaan van maximaal 1,2 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;

met uitzondering van dakterrassen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

7.2.5 Daktoegangsopbouwen     

Op gebouwen zijn daktoegangen toegestaan, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. deze alleen zijn toegestaan indien een dakterras is toegestaan;
  2. daktoegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 en orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten;
  3. de toegangsopbouw een oppervlak heeft van maximaal 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  4. de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  5. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;

met uitzondering van daktoegangsopbouwen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

7.2.6 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien:
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

7.3.1 Daktoegangsopbouwen op orde-2 panden     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.5 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw op een pand dat is aangewezen als orde-2, op voorwaarde dat:

  1. wordt voldaan aan de maximum afmetingen zoals opgenomen in lid 7.2.5;
  2. de dakopbouw niet zichtbaar is vanaf de straat.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Onbebouwde gronden     
  1. De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt als tuin en ten behoeve van de op grond van lid 7.1 toegestane functies.
7.4.2 Vestigingsgrootte     
  1. Voor de in lid 7.1 genoemde functies geldt een bruto vloeroppervlakte per vestiging van maximaal 250 m2
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is een groter bruto vloeroppervlakte per vestiging toegestaan indien dit is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

7.5.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

7.5.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 7.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
7.5.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 8 Gemengd - 5     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoor in alle bouwlagen, kelder en souterrain;
  2. maatschappelijke voorzieningen in alle bouwlagen, kelder en souterrain, met uitzondering van geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen;
  3. geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen uitsluitend waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;
  4. bedrijf in alle bouwlagen, kelder en souterrain ;
  5. cultuur en ontspanning in alle bouwlagen, kelder en souterrain.

alsmede voor:

  1. detailhandel uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  2. supermarkt uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'supermarkt' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  3. horeca van categorie 1 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 1' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  4. horeca van categorie 2, horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 2' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  5. horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  6. horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  7. sportschool/fitness uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "sportschool" in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  8. bedrijven van categorie C uit de bij de regels gevoegde Staat van inrichtingen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd 1';
  9. een indoorskihal op alle bouwlagen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd 5';
  10. detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening en publieksgerichte zakelijke dienstverlening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd 7' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  11. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'.

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

8.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  5. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
8.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

8.2.4 Dakterrassen     

Het dak van de gebouwen mag worden ingericht en gebruikt als dakterras, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. dakterrassen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidelijke welstandskaarten;
  2. dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;
  3. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen minimaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  4. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen openbare ruimte minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  5. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot de bovenkant van de terrasvloer maximaal 0,5 meter bedraagt;
  6. hekwerken zijn toegestaan van maximaal 1,2 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;

met uitzondering van dakterrassen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

8.2.5 Daktoegangsopbouwen     

Op gebouwen zijn daktoegangen toegestaan, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. deze alleen zijn toegestaan indien een dakterras is toegestaan;
  2. daktoegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 en orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten;
  3. de toegangsopbouw een oppervlak heeft van maximaal 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  4. de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  5. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;

met uitzondering van daktoegangsopbouwen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

8.2.6 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien:
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

8.3.1 Daktoegangsopbouwen op orde-2 panden     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.5 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw op een pand dat is aangewezen als orde-2, op voorwaarde dat:

  1. wordt voldaan aan de maximum afmetingen zoals opgenomen in lid 8.2.5;
  2. de dakopbouw niet zichtbaar is vanaf de straat.

8.4 Specifieke gebruiksregels     

8.4.1 Onbebouwde gronden     
  1. De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt als tuin en ten behoeve van de op grond van lid 8.1 toegestane functies.
8.4.2 Vestigingsgrootte     
  1. Voor de in lid 8.1 onder d. genoemde functies geldt een bruto vloeroppervlakte per vestiging van maximaal 500 m2.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is een grotere bruto vloeroppervlakte per vestiging toegestaan indien dit is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; .
8.4.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kinderopvangvoorzieningen     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, in afwijking van het bepaalde in lid 8.1 onder b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen ten behoeve van het realiseren van een kinderopvangvoorziening, op voorwaarde van:

  1. maximaal één kinderopvangvoorziening per bouwblok;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. zijn twee of meer kinderopvangvoorzieningen per bouwblok toegestaan indien deze ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. is een kinderopvangvoorziening niet toegestaan als zich in hetzelfde bouwblok reeds een school bevindt waarvan de speelplaats grenst aan de binnentuin.

8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

8.5.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

8.5.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 8.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
8.5.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 9 Gemengd - 6     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen in alle bouwlagen, kelder en souterrain;
  2. kantoor in alle bouwlagen, kelder en souterrain;
  3. maatschappelijke voorzieningen in alle bouwlagen, kelder en souterrain, met uitzondering van geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen
  4. geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen uitsluitend waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;
  5. bedrijf in alle bouwlagen, kelder en souterrain;

alsmede voor:

  1. detailhandel uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  2. horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 3' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  3. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

9.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  5. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
9.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

9.2.4 Dakterrassen     

Het dak van de gebouwen mag worden ingericht en gebruikt als dakterras, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. dakterrassen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidelijke welstandskaarten;
  2. dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;
  3. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen minimaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  4. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen openbare ruimte minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  5. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot de bovenkant van de terrasvloer maximaal 0,5 meter bedraagt;
  6. hekwerken zijn toegestaan van maximaal 1,2 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;

met uitzondering van dakterrassen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

9.2.5 Daktoegangsopbouwen     

Op gebouwen zijn daktoegangen toegestaan, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. deze alleen zijn toegestaan indien een dakterras is toegestaan;
  2. daktoegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 en orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten;
  3. de toegangsopbouw een oppervlak heeft van maximaal 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  4. de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  5. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;

met uitzondering van daktoegangsopbouwen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

9.2.6 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien:
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

9.3.1 Daktoegangsopbouwen op orde-2 panden     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 9.2.5 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw op een pand dat is aangewezen als orde-2, op voorwaarde dat:

  1. wordt voldaan aan de maximum afmetingen zoals opgenomen in lid 9.2.5;
  2. de dakopbouw niet zichtbaar is vanaf de straat.

9.4 Specifieke gebruiksregels     

9.4.1 Woningen     

Voor de in lid 9.1 toegestane woningen geldt dat maximaal het aantal woningen is toegestaan zoals rechtmatig is of kan worden gerealiseerd op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

9.4.2 Vestigingsgrootte     
  1. Voor de in lid 9.1 onder e. genoemde functies geldt een bruto vloeroppervlakte per vestiging van maximaal 250 m2;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is een groter bruto vloeroppervlakte per vestiging toegestaan indien dit is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
9.4.3 Onbebouwde gronden     
  1. De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt als tuin en ten behoeve van de op grond van lid 9.1 toegestane functies.
9.4.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kinderopvangvoorzieningen     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, in afwijking van het bepaalde in lid 9.1 onder c. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen ten behoeve van het realiseren van een kinderopvangvoorziening, op voorwaarde van:

  1. maximaal één kinderopvangvoorziening per bouwblok;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. zijn twee of meer kinderopvangvoorzieningen per bouwblok toegestaan indien deze ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a. is een kinderopvangvoorziening niet toegestaan als zich in hetzelfde bouwblok reeds een school bevindt waarvan de speelplaats grenst aan de binnentuin.

9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

9.5.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

9.5.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 9.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
9.5.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 10 Groen     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen'aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. fiets- en voetpaden;
  2. groenvoorzieningen;
  3. uitwegen van parkeerplaatsen of aangrenzende gebouwde parkeervoorzieningen;
  4. kunstobjecten;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. afvalinzamelingssystemen;
  8. water;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. horecaterrassen uitsluitend waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;

alsmede voor

  1. ondergrondse parkeervoorzieningen met bijbehorende technische ruimten, bergingen en (al dan niet bovengrondse) in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'.
  2. kiosken ten behoeve van detailhandel en ten behoeve van het gebruik als horeca van categorie 4 (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1'.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 10.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

10.2.2 Kiosken     

Voor het bouwen van kiosken geldt de volgende regel:

maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

10.2.3 Overige gebouwen     

Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bruto vloeroppervlak per gebouw: 25 m2;
  2. maximum bouwhoogte: 6 meter.
  3. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een ondergrondse parkeervoorziening: 8 meter.
10.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte kunstobjecten: 6 meter;
  2. maximum bouwhoogte bouwwerken ten behoeve van gebouwde parkeervoorzieningen: 6 meter
  3. maximum bouwhoogte speelvoorzieningen: 8 meter;
  4. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 3 meter.

Artikel 11 Horeca     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca van categorie 5;

alsmede voor

  1. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 11.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

11.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  5. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
11.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

11.2.4 Dakterrassen     

Het dak van de gebouwen mag worden ingericht en gebruikt als dakterras, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. dakterrassen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidelijke welstandskaarten;
  2. dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;
  3. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen minimaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  4. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen openbare ruimte minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  5. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot de bovenkant van de terrasvloer maximaal 0,5 meter bedraagt;
  6. hekwerken zijn toegestaan van maximaal 1,2 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;

met uitzondering van dakterrassen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

11.2.5 Daktoegangsopbouwen     

Op gebouwen zijn daktoegangen toegestaan, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. deze alleen zijn toegestaan indien een dakterras is toegestaan;
  2. daktoegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 en orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten;
  3. de toegangsopbouw een oppervlak heeft van maximaal 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  4. de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  5. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;

met uitzondering van daktoegangsopbouwen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

11.2.6 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien:
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

11.3 Afwijken van de bouwregels     

11.3.1 Daktoegangsopbouwen op orde-2 panden     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.5 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw op een pand dat is aangewezen als orde-2, op voorwaarde dat:

  1. wordt voldaan aan de maximum afmetingen zoals opgenomen in lid 11.2.5;
  2. de dakopbouw niet zichtbaar is vanaf de straat.

11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

11.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

11.4.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
11.4.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 12 Maatschappelijk - 1     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen, met uitzondering van geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen 
  2. geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen uitsluitend waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd;
  3. bij de maatschappelijke voorzieningen behorende buitenruimte;

alsmede voor

  1. horeca van categorie 4 uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'horeca van categorie 4' in de eerste bouwlaag, kelder en souterrain;
  2. een bedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf'.
  3. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. afvalinzamelingssystemen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

12.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bouwvlak: 100%;
  2. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak zonder bouwvlak: 100% van het bestemmingsvlak;
  3. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  4. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  5. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  6. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
12.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

12.2.4 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien:
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

12.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

12.3.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

12.3.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 12.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
12.3.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 13 Maatschappelijk - 2     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen, waaronder geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen;
  2. woonzorgcentrum;
  3. bij de maatschappelijke voorzieningen of woonzorgcentrum behorende buitenruimte;

alsmede voor

  1. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. afvalinzamelingssystemen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

13.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bouwvlak: 100%;
  2. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak zonder bouwvlak: 100% van het bestemmingsvlak;
  3. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  4. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  5. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  6. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
13.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 1 meter.

13.2.4 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien:
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

13.3 Specifieke gebruiksregels     

13.3.1 Kinderopvangvoorzieningen     
  1. Ten aanzien van de op grond van lid 13.1 toegestane maatschappelijke voorzieningen geldt een maximum aantal van één kinderopvangvoorziening per bouwblok;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn twee of meer kinderopvangvoorzieningen per bouwblok toegestaan indien deze ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a is een kinderopvangvoorziening niet toegestaan als zich in hetzelfde bouwblok reeds een school bevindt waarvan de speelplaats grenst aan de binnentuin.

13.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

13.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

13.4.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
13.4.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 14 Sport - 1     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. culturele en recreatieve activiteiten;
  2. speelvoorzieningen;
  3. sportvoorzieningen;
  4. ligweiden en terrassen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. fiets- en voetpaden;
  8. kunstobjecten;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. afvalinzamelingssystemen;
  11. water;
  12. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  13. ondergeschikte horeca.

14.2 Bouwregels     

14.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 14.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

14.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bouwvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. buiten de bouwvlakken zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. maximum bruto vloeroppervlakte: 20 m2 per gebouw;
    2. maximum bouwhoogte: 3 meter.
14.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter.

Artikel 15 Sport - 2     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een manege;
  2. culturele voorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. kunstobjecten;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. afvalinzamelingssystemen;
  8. water;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. ondergeschikte horeca.

15.2 Bouwregels     

15.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 15.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

15.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bouwvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur;
  5. buiten de bouwvlakken zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. maximum bruto vloeroppervlakte: 20 m2 per gebouw;
    2. maximum bouwhoogte: 3 meter.
15.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter.

15.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

15.3.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

15.3.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 15.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
15.3.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 16 Tuin     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;

alsmede voor

  1. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  2. ongebouwde parkeervoorzieningen, in - en uitritten en toegangsvoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  3. kelders en souterrains waar deze rechtmatig zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. bijbehorend bouwwerken uitsluitend waar deze ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd.

16.2 Bouwregels     

16.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 16.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

16.2.2 Gebouwde parkeervoorzieningen     

Voor het bouwen van gebouwde parkeervoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. maximum bebouwingspercentage: 100% van het aanduidingsvlak.
16.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte erfafscheidingen: 2 meter;
  2. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1 meter.

16.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. De onbebouwde gronden mogen slechts worden ingericht en gebruikt als tuin en ten behoeve de doeleinden die in de eerste bouwlaag van de direct aangrenzende hoofdbebouwing zijn toegestaan, zulks met uitzondering van terrassen behorend bij horeca;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. is een terras behorend bij horeca toegestaan indien dit is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen de gebouwde parkeervoorzieningen ter plaate van de aanduiding 'parkeergarage' en de ongebouwde parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' gebruikt worden ten behoeve van de doeleinden die in alle bouwlagen van de direct aangrenzende hoofdbebouwing zijn toegestaan.

Artikel 17 Verkeer     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeersareaal;
  2. trambanen met bijbehorende voorzieningen;
  3. uitwegen van parkeerplaatsen of aangrenzende gebouwde parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. kunstobjecten;
  8. afvalinzamelingssystemen;
  9. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie;
  10. stallingsvoorzieningen voor scootmobiels;
  11. voorzieningen ten behoeve van electrisch vervoer;
  12. standplaatsen;
  13. water;
  14. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  15. waterbouwkundige kunstwerken;
  16. kiosken ten behoeve van detailhandel en ten behoeve van het gebruik als horeca van categorie 4 (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven), uitsluitend waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan zijn gerealiseerd.
  17. horecaterrassen uitsluitend waar deze rechtmatig zijn gerealiseerd op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

alsmede voor

  1. een dagelijkse markt uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'markt';
  2. bruggen ter plaatse van de functieaanduiding 'brug'.

17.2 Bouwregels     

17.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 17.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

17.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen     

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte: 6 meter;
  2. maximum bruto vloeroppervlak per gebouw: 25 m2.
17.2.3 Scootsafes     

Voor het bouwen van scootsafes gelden de volgende regels:

  1. maximum inhoud: 3 m3;
  2. scootsafes mogen uitsluitend worden gebouwd op voorwaarde dat:
    1. plaatsing van de scootsafe inpandig niet mogelijk is;
    2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen.
17.2.4 Kiosken     

Voor het bouwen van kiosken gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte: 3 meter;
  2. maximum bruto vloeroppervlakte per kiosk: 15 m².
17.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte speelvoorzieningen: 8 meter;
  2. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 6 meter.

Artikel 18 Water     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. waterbouwkundige kunstwerken;

alsmede voor

  1. ligplaatsen ten behoeve van woonarken en woonvaartuigen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  2. ligplaatsen ten behoeve van een woonschip uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' en uitsluitend indien vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  3. ligplaatsen ten behoeve van passagiersvaartuigen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaatsen';
  4. openbare op- en afstaplocaties ten behoeve van passagiersvaartuigen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1';
  5. ligplaatsen inclusief op- en afstaplocaties ten behoeve van passagiersvaartuigen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 2';
  6. jachthavens en bijbehorende aanlegsteigers ten behoeve van pleziervaartuigen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven'.
  7. een tijdelijke wissellocatie voor woonboten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 3'

18.2 Bouwregels     

18.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 18.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

18.2.2 Woonarken en woonvaartuigen     
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats' geldt voor woonarken en woonvaartuigen
  1. maximum lengte: 15 meter;
  2. maximum breedte: 5 meter;
  3. maximum hoogte: 2.50 vanaf peil;
  4. onderlinge afstand: minimaal 2 meter;
  5. maximum aantal: zoals op de verbeelding is aangegeven met de aanduiding 'aantal';

  1. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn grotere afmetingen en kleinere onderlinge afstanden toegestaan, ook bij vervanging, zoals vergund op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
18.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte bruggen: 6 meter;
  2. maximum bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 6 meter.

18.3 Specifieke gebruiksregels     

18.3.1 Verboden gebruik     

Als verboden gebruik als bedoeld in Artikel 26 van deze regels wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van de in lid 18.1 genoemde gronden als ligplaats voor een woonboot, ligplaats of op- en afstaplocatie voor passagiersvaartuigen, bedrijfsvaartuigen en stationerende vaartuigen, zulks met uitzondering van de op grond van lid 18.1 toegestane ligplaatsen, op-en afstaplocaties en jachthavens.

Artikel 19 Wonen     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis;
  2. bergingen en ateliers behorende bij woningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';

alsmede voor

  1. gebouwde parkeervoorzieningen in de kelder, het souterrain en de eerste bouwlaag met inbegrip van bijbehorende technische ruimten, bergingen, in- en uitritten, toegangsvoorzieningen en uitwegen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  2. onzelfstandige bewoning in alle bouwlagen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1';
  3. horeca van categorie 5 in de vijfde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen -2';
  4. maatschappelijke voorzieningen in alle bouwlagen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';

met bijbehorende

  1. bergingen en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. groenvoorzieningen;
  4. verkeersareaal;
  5. speelvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. afvalinzamelingssystemen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

19.2 Bouwregels     

19.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 19.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

19.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximum bebouwingspercentage bestemmingsvlak: 100%;
  2. maximum bouwhoogte: de bouwhoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dan wel in geval een oorspronkelijk bouwwerk geamoveerd is, de in het voorgaande bestemmingsplan rechtens toegestane bouwhoogte;
  3. maximum goothoogte: de goothoogte zoals die is gerealiseerd of kan worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. ter plaatse van de bouwaanduiding “onderdoorgang” geldt dat tot de vloer van minimaal de tweede bouwlaag geen bebouwing mag worden opgericht, behoudens voor hoger gelegen bouwlagen benodigde ondersteuningsconstructies;
  5. het bouwen van hoofdgebouwen of bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan als er wordt voorzien in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter (dak)oppervlak (60 mm), die vertraagd wordt geleegd met een snelheid van 2,5 mm/uur.
19.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt eenmaximum bouwhoogte van 1 meter.

19.2.4 Dakterrassen     

Het dak van de gebouwen mag worden ingericht en gebruikt als dakterras, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. dakterrassen niet zijn toegestaan op orde-1 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidelijke welstandskaarten;
  2. dakterrassen en toegangsopbouwen alleen zijn toegestaan op daken die plat zijn afgedekt;
  3. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen tuinen of gemeenschappelijke binnentuinen minimaal 1 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  4. de afstand tussen dakterrassen en de dakrand die grenst aan lager gelegen openbare ruimte minimaal 2 meter bedraagt, met dien verstande dat dit niet geldt voor aanbouwen;
  5. de totale hoogte vanaf het dakvlak tot de bovenkant van de terrasvloer maximaal 0,5 meter bedraagt;
  6. hekwerken zijn toegestaan van maximaal 1,2 meter, gemeten vanaf de te realiseren terrasvloer;

met uitzondering van dakterrassen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

19.2.5 Daktoegangsopbouwen     

Op gebouwen zijn daktoegangen toegestaan, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte mag worden overschreden, met dien verstande dat:

  1. deze alleen zijn toegestaan indien een dakterras is toegestaan;
  2. daktoegangsopbouwen niet zijn toegestaan op orde-1 en orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten;
  3. de toegangsopbouw een oppervlak heeft van maximaal 6 m2 (inclusief overstekken en dergelijke);
  4. de hoogte van de toegangsopbouw niet meer is dan 2,8 meter gemeten vanaf de bestaande dakhoogte;
  5. de afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand minimaal de hoogte van de toegangsopbouw bedraagt;

met uitzondering van daktoegangsopbouwen die zijn gerealiseerd of kunnen worden gerealiseerd op grond van een omgevingsvergunning ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

19.2.6 Ondergronds bouwen onder hoofdgebouwen     

Voor de bouw of uitbreiding van een kelder of souterrain gelden de volgende regels:

  1. voor gronden die zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" gelden de bepalingen zoals opgenomen in artikel 27 Algemene aanduidingsregels van deze regels;
  2. voor gronden die niet zijn voorzien van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" geldt dat een kelder of souterrain alleen mag worden gebouwd of uitgebreid indien:
    • onder of langs de kelder of het souterrain een grondwatermaatregel wordt genomen met een doorlaatvermogen (kD-waarde) van minimaal 10 m²/dag en maximaal 20 m²/dag;
    • de grondwatermaatregel ervoor zorgt dat de bovenste (freatische) bodemlaag aan de voor- en achterzijde met elkaar in contact staat;
    • de footprint van de kelder of het souterrain maximaal 300 m2 bedraagt;
    • de diepte van kelder of het souterrain ten opzichte van het maaiveld aan de straatzijde maximaal 4 meter bedraagt.

19.3 Afwijken van de bouwregels     

19.3.1 Daktoegangsopbouwen op orde-2 panden     

Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, in afwijking van het bepaalde in lid 19.2.5 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakopbouw op een pand dat is aangewezen als orde-2, op voorwaarde dat:

  1. wordt voldaan aan de maximum afmetingen zoals opgenomen in lid 19.2.5;
  2. de dakopbouw niet zichtbaar is vanaf de straat.

19.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

19.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om orde-1 of orde-2 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

Het is verboden om orde-3 panden, zoals bedoeld in de betreffende onderscheidenlijke welstandskaarten,en voor zover gelegen aan een straat of plein met een zone A- of B-waardering, geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning.

19.4.2 Uitzondering vergunningvereiste     

Het in lid 19.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
  3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van het bevoegde gezag;
  4. bij regulier onderhoud aan de gevel, zoals het vervangen van rotte kozijnen of deuren, het vervangen van voegwerk en (houten) onderdelen;
  5. bij wijzigingen aan de voorgevel of bouwdelen die aan de voorgevel bevestigd zijn (zoals balkons) die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen;
  6. bij inpandige sloopwerkzaamheden die het aanblik van de gevel aan de straatzijde niet wezenlijk veranderen.
19.4.3 Criteria voor vergunningverlening     

De omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk kan worden verleend indien:

  1. met de sloopactiviteiten de beeldbepalende of kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord;
  2. over het verzoek om vergunning de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Amsterdam een advies heeft uitgebracht.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 1     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  2. De bestemming Waarde - Archeologie 1 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

20.2 Bouwregels     

20.2.1 Algemeen     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een archeologisch Programma van Eisen te overleggen indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden:

  1. van 100 m² of meer en
  2. dieper dan 0,5 meter onder peil.
20.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in lid 20.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

20.2.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nader eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden, zijnde:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

20.3.1 Verbodsregel     

Op en onder de in 20.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 100 m² in combinatie met werken op een diepte van 0,5 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,5 meter of meer;
  3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,5 meter of meer.
20.3.2 Uitzondering verbodsregel     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 20.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  1. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  4. indien uit archeologisch bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
20.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

20.3.4 Onderzoeksplicht     

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een archeologisch onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

20.3.5 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in lid 20.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

20.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 2     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  2. De bestemming Waarde - Archeologie 2 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

21.2 Bouwregels     

21.2.1 Algemeen     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een archeologisch Programma van Eisen te overleggen indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden:

  1. van 500 m² of meer en
  2. dieper dan 1 meter onder peil.
21.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in lid 21.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

21.2.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nader eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden, zijnde:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

21.3.1 Verbodsregel     

Op en onder de in 21.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 500 m² in combinatie met werken op een diepte van 1 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 1 meter of meer;
  3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 1 meter of meer.
21.3.2 Uitzondering verbodsregel     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 21.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  1. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  4. indien uit archeologisch bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
21.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

21.3.4 Onderzoeksplicht     

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een archeologisch onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

21.3.5 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in lid 21.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

21.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 3     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  2. De bestemming Waarde - Archeologie 3 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

22.2 Bouwregels     

22.2.1 Algemeen     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een archeologisch Programma van Eisen te overleggen indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden:

  1. van 2.500 m² of meer en
  2. dieper dan 2,8 m in de (oorspronkelijke) waterbodem.
22.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in lid 22.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

22.2.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nader eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden, zijnde:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

22.3.1 Verbodsregel     

Op en onder de in 22.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 2.500 m² in combinatie met werken op een diepte van 2,8 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 2,8 meter of meer;
  3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 2,8 meter of meer.
22.3.2 Uitzondering verbodsregel     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  1. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  4. indien uit archeologisch bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
22.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

22.3.4 Onderzoeksplicht     

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een archeologisch onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

22.3.5 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in lid 22.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

22.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 4     

23.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
  2. De bestemming Waarde - Archeologie 4 is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

23.2 Bouwregels     

23.2.1 Algemeen     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een archeologisch Programma van Eisen te overleggen indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden:

  1. van 10.000 m² of meer in de waterbodem.
23.2.2 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in lid 23.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

23.2.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nader eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden, zijnde:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

23.3.1 Verbodsregel     

Op en onder de in 23.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen over een oppervlakte van meer dan 10.000 m², waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
23.3.2 Uitzondering verbodsregel     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 23.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  1. het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen;
  2. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen uitgevoerd door een ter zake deskundige;
  4. indien uit archeologisch bureau-onderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
23.3.3 Weigeringsgrond omgevingsvergunning     

De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

23.3.4 Onderzoeksplicht     

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een archeologisch onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

23.3.5 Uitzondering onderzoeksplicht     

Het bepaalde in lid 23.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.

23.3.6 Voorschriften omgevingsvergunning     

Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene bouwregels     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, koekoeken, funderingen, plinten, hekwerken van Franse balkons, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter;
  3. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter;
  4. (wanden van) ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter en deze achter de voorgevel worden gerealiseerd;
  5. dakluiken, daklichtconstructies en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 meter.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels     

26.1 Algemeen gebruiksverbod     

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

26.2 Verbodsregels     

Onder verboden gebruik als bedoeld in lid 26.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. een inrichting en bedrijf die wordt begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor);
  2. een automatenhal;
  3. een toeristische voorziening;
  4. een seksinrichting;
  5. een prostitutiebedrijf;
  6. een belwinkel;
  7. een geldwisselkantoor;
  8. massagesalons;
  9. opslag en/of verkoop van consumentenvuurwerk, professioneel vuurwerk of andere vergelijkbare ontplofbare goederen met uitzondering van het adres Kinkerstraat 185.
  10. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan,

tenzij deze op grond van Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn toegestaan.

26.3 Toegelaten bedrijven     

Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:

  1. Uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen onder categorie A van de bij deze regels gevoegde Bijlage 1 Staat van inrichtingen, tenzij anders in deze regels is bepaald.
  2. Uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen onder categorie B en C van de bij deze regels gevoegde Bijlage 1 Staat van inrichtingen voor zover aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  3. Het bevoegd gezag kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijken van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning te verlenen, met dien verstande dat het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf is toegestaan dat:
    1. niet in de Staat van inrichtingen voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    2. in de Staat van inrichtingen voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
    3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van inrichtingen valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën, meer milieuhinder veroorzaakt.

26.4 Parkeernormen auto, fiets en scooter     

  1. Tot een strijdig gebruik met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken, uitgezonderd bestaand gebruik, waarbij niet wordt voldaan aan de parkeernormen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke parkeernota 'Nota Parkeernormen Auto' (in werking per 1 juli 2017) en de gemeentelijke Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (zoals vastgesteld op 14 maart 2018). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode bij besluit (gelet op artikel 1:3, vierde lid, van de Awb) worden gewijzigd, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernormen an de parkeernormen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de gemeentelijke parkeernota 'Nota Parkeernormen Auto' (in werking per 1 juli 2017) en de gemeentelijke Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (zoals vastgesteld op 14 maart 2018).



Bevoegd gezag kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en b en toestaan dat wordt afgeweken van de toe te passen parkeernormen, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan één van de in het parkeerbeleid opgenomen uitzonderingen.

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels     

27.1 Grondwateraandachtsgebied     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" mag een kelder of souterrain alleen worden gebouwd of uitgebreid onder hoofdgebouwen indien:

  1. met een geohydrologisch onderzoek op basis van lokale grondboringen en peilbuizen wordt aangetoond dat er geen sprake is van verstoring van de bestaande grondwaterstromingen en - standen en in de nieuwe situatie de bestaande grondwaterstromingen en - standen behouden blijven, en
  2. een positief advies is afgegeven door de grondwaterbeheerder.

27.2 Wijzigingsbevoegdheid grondwateraandachtsgebied     

Het bevoegde gezag is bevoegd om de begrenzing van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwateraandachtsgebied" zoals bedoeld in lid 27.1 te wijzigen indien dit nodig is gelet op de ter plaatse al dan niet gewijzigde waterhuishoudkundige situatie, waarbij het bevoegde gezag voor vaststelling van het wijzigingsplan advies inwint bij de waterbeheerder.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels     

Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, kan het bevoegd gezag, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:

  1. het toestaan van de volgende bebouwing in het plangebied:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    2. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, kunstwerken, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen;
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten met niet meer dan 2 meter wordt vergroot;
  4. de in de regels toegestane maximum bouwhoogten, anders dan in bedoeld in c, met ten hoogste 5 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, zonneboilers, glasbewassingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen en vergelijkbare inrichtingen zoals rookgasafvoerpijpen, vlaggenmasten en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen en ten hoogste 12 meter ten behoeve van windmolens en windturbines;
  5. een overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwingsgrenzen en/of bestemmingsgrenzen tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, uitkragingen, bordessen, galerijen, luifels, erkers, buitentrappen en lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte delen van gebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 29 Overgangsrecht     

29.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

29.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 30 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Oud West 2018. Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Amsterdam.

Bijlage bij regels