Plan: | Batavia Stad fase 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.BP00024-VG01 |
Deze paragraaf besteedt aandacht aspecten waaraan de ontwikkeling getoetst moet worden. Het gaat om de aspecten water, ecologie, archeologie, externe veiligheid, luchtkwaliteit, kabels en leidingen.
Voor het plangebied is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De voorgenomen ontwikkeling is namelijk een activiteit die opgenomen is in onderdeel D van het Besluit m.e.r. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is de ontwikkeling getoetst op de aspecten: verkeer en parkeren, bodem, water, natuur en landschap.
De belangrijkste conclusie van de beoordeling is dat er geen noodzaak bestaat tot het opstellen van een Milieu Effect Rapport (MER). Op basis van de, voor de beoordeling, beschikbare gegevens blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijke negatieve effecten voor het milieu.
De belangrijkste overwegingen daarbij zijn dat:
De resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn ook verwerkt in de hierna volgende paragrafen.
De waterparagraaf is opgesteld in verband met de ontwikkeling van fase 3 van Batavia Stad. Dit bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van fase 3 mogelijk. Het bestemmingsplangebied Batavia Stad fase 3 ligt aan de kust.
Waterplan en beleid
Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen. Het waterplan is opgesteld waarbij rekening gehouden is met het geldend beleid in de Vierde Nota Waterhuishouding (ministerie van V&W), de startovereenkomst “Waterbeleid 21e eeuw” (WB21), de “Handreiking watertoets” (ministerie van VROM), het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland) en het Waterbeheerplan (Waterschap Zuiderzeeland).
Ook de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) zijn belangrijke beleidskaders. De KRW heeft als doel de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van het verharde oppervlak. Bij het opstellen van het NBW is rekening gehouden met de richtlijnen volgens de KRW. Het NBW bevat taakstellende afspraken over veiligheid en wateroverlast en procesafspraken over watertekorten, verdroging, verzilting, water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie.
Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:
Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het geldende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in dit bestemmingsplan. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en hoe de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.
Overleg met Waterschap
In dit bestemmingsplan wordt de bestaande verharding vervangen door nieuwe verharding en bebouwing. In de praktijk wijzigt de situatie dus niet. Hierom is tussen de gemeente en het waterschap de afspraak gemaakt dat de gemeente de waterparagraaf opstelt aan de hand van de randvoorwaarden. Deze zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland.
Beschrijving van het watersysteem
In het bestemmingsplangebied is geen water aanwezig.
Waterkwantiteit
Dit plan heeft geen toename van verhard oppervlak tot gevolg en er verdwijnt geen ruimte voor waterberging.
Voor het bestemmingsplan geldt het principe van 'waterneutraal bouwen'. Dit wil zeggen dat als het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door het aanleggen van een waterberging of een infiltratievoorziening.
Waterkwaliteit
Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.
Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de methode van Duurzaam OnkruidBeheer (DOB-methode) om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.
Afvoersystemen voor vuilwater, hemelwater en grondwater
Water afkomstig van de drukke wegen en het afvalwater worden afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI). De drainage stort over op het oppervlaktewater. De schone oppervlakken (voornamelijk daken) wordt opgevangen en geïnfiltreerd in het zandpakket. Geleidelijk komt dit geïnfiltreerde hemelwater terecht in het oppervlaktewater.
Waterkeringen
Het plangebied ligt niet binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszones van een waterkering.
Waterveiligheid
In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt. Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bui was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd wordt. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). Geconcludeerd wordt dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.
Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, moet in het kader van een bestemmingsplan een toetsing aan de Natuurbeschermingswet (gebiedstoets) en de Flora- en faunawet (soortentoets) plaats vinden. Daarnaast moet gekeken worden naar effecten op de wezenlijke waarde van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Indien van toepassing wordt ook gekeken naar verplichtingen uit de Boswet.
Gebiedstoets
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet in werking getreden. Sindsdien zijn de bepalingen van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
In de Natuurbeschermingswet is de bescherming van gebieden geregeld. Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, moet ook nagegaan worden of in of nabij het plangebied sprake is van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of van gebieden die zijn aangewezen conform de Natuurbeschermingswet (o.a. Natura 2000).
Het plangebied ligt op ruime afstand van de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en Markermeer & IJmeer. Deze gebieden zijn ook aangewezen als Wetlands en Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Conclusie
De uitbreiding vindt plaats buiten het Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer'. Verlies van oppervlakte kan daarom worden uitgesloten. De verstoring als gevolg van de bouw van de uitbreiding en de toename van het aantal bezoekers valt weg tegen de huidige hoge verstoringswaarden van Batavia Stad en Bataviahaven. Omdat Batavia Stad grotendeels ommuurd wordt en er in de huidige situatie al lichtvervuiling aanwezig is, kan een permanent toename van lichtvervuiling worden uitgesloten. Wel is er een toename van het aantal bezoekers te verwachten. Dit brengt een hogere verkeersintensiteit en extra uitstoot van NOx (stikstofdepositie) in de omgeving met zich mee. Het Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer' is met name van belang voor de watervogels en is niet aangewezen voor habitattypen welke gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Negatieve gevolgen als gevolg van een toename van stikstofdepositie kunnen worden uitgesloten.
Ook habitattypen en habitatsoorten ondervinden geen hinder van de voorgenomen uitbreiding. De uitbreiding vindt plaats buiten het feitelijke Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer'. Het karakter van het gebied verandert niet, er worden geen bestaande vliegroutes doorbroken en er vinden geen werkzaamheden aan de oevers plaats.
Het plan, de uitbreiding van Batavia Stad, heeft zeker geen negatief effect op kwalificerende soorten, habitats van soorten of habitattypen. Het plan is daarmee niet vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet. Er zijn in het kader van de Natuurbeschermingswet derhalve geen vervolgstappen nodig.
Soortentoets
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming.
Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen beschermd.
De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
In de wet is een differentiatie aangebracht in het niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB artikel 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:
Categorie 1 is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (artikel 75 lid 5 onder c).
Voor categorie 2 geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:
Voor categorie 3 geldt een algemene vrijstelling voor:
Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats vinden.
Zoals ook uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt, heeft de ontwikkeling geen significante negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden en soorten.
Conclusie
Het te bebouwen terrein bestaat uit verharding, (kort) gazon, lage hagen en jonge bomen. In Lelystad is het voorkomen van zwaar beschermde soorten in deze terreintypen uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wel dienen hagen en bomen gecontroleerd te worden op broedvogels, indien deze in de broedtijd verwijderd worden.
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologisch erfgoed veilig te stellen.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving, is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die deel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden.
De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (tweede generatie) en het gemeentelijke archeologische beleid geven een goede indicatie van mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit het gemeentelijke beleid blijkt dat het plangebied een lage verwachtingswaarde heeft. Ook ligt het niet in het Provinciale Archeologisch Kerngebied (PArK). In principe is voor het plangebied geen archeologisch onderzoek nodig. Ook hoeft voor het aspect archeologie geen specifieke regeling in dit bestemmingsplan te worden opgenomen.
Voor het gehele gebied rond Batavia Stad is echter al een archeologisch uitgevoerd. Uit dat onderzoek is gebleken dat er geen archeologische vondsten van betekenis te verwachten zijn. Dit onderstreept dat een onderzoek voor en specifieke regeling in dit bestemmingsplan niet beslist nodig zijn.
Echter, wanneer tijdens de bouw of daaraan voorafgaande activiteiten archeologische vondsten worden gedaan, dan moet de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed daarvan in kennis worden gesteld.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. Het plangebied is voor het aspect 'externe veiligheid' onderzocht op:
a. de aanwezigheid van inrichtingen vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
b. de aanwezigheid van een route gevaarlijke stoffen;
c. de aanwezigheid van hoofdgastransportleidingen.
Bevi-inrichtingen
In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen. Wel komt aan de noordzijde van Batavia Stad een verkooppunt voor brandstoffen, hierbij wordt de verkoop van LPG echter uitgesloten.
Route gevaarlijke stoffen
Over het Markermeer loopt de Vaarweg Amsterdam-Lemmer (VAL); deze wordt regelmatig gebruikt voor het vervoer van brandbare en toxische vloeistoffen en gassen per schip. Omdat in Batavia Stad grote aantallen bezoekers komen, is het een beperkt kwetsbare bestemming. Deze mogen niet binnen de risicocontour liggen. De afstand van de ontwikkeling in het plangebied tot de vaarweg is voldoende groot. De vaarweg levert geen risico's op voor Batavia Stad.
Het plangebied bevat geen wegen en wordt niet begrensd door wegen die deel uitmaken van de vastgestelde Route gevaarlijke stoffen. Deze route loopt over de Houtribweg, waarvoor ontheffing is verleend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het betreft de toelevering van LPG voor tankstations. Dit komt voort uit het rapport “Inzicht in transport gevaarlijke stoffen, Provincie Flevoland, d.d. 26 oktober 2007, 9S4799.01”.
Hoofdgastransportleidingen
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdgastransportleidingen aanwezig.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Met de invoering van het criterium 'niet in betekenende mate' (= artikel 5.16 lid 4 WM) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen, niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden.
Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Nibm) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meters bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijft, of het aannemelijk maken dat de concentratietoename door het betreffende besluit niet de 3%-grens overschrijdt.
In dit bestemmingsplan wordt een relatief geringe uitbreiding van het bestaande Batavia Stad mogelijk gemaakt. Er mag bij deze uitbreiding worden uitgegaan van een minimale toename van het verkeer. De luchtkwaliteit is in de gemeente Lelystad goed en de ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan een verandering van de luchtkwaliteit. Dit blijkt ook uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van industrielawaai, spoorweglawaai en luchtvaartlawaai. Om die reden wordt alleen ingegaan op het wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) 2007 zijn langs wegen geluidzones vastgesteld. Deze zones zijn aandachtsgebieden waarbinnen (wanneer noodzakelijk) getoetst wordt aan de Wet geluidhinder. Toetsing vindt daarbij plaats bij geluidgevoelige objecten, bijvoorbeeld woningen die binnen de genoemde zones liggen.
De uitbreiding zelf is geen geluidgevoelig object. Wel zorgt het voor een geringe toename van verkeer. De toename van het verkeer is merkbaar op de ontsluitingswegen van Batavia Stad, omdat hierover meer verkeersbewegingen plaatsvinden. Hierdoor bestaat de kans dat de geluidsproductie vanaf die wegen op omliggende woningen toeneemt. De mogelijke toename van de geluidsproductie op de omliggende woningen is in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling onderzocht. Hieruit blijkt dat slechts een zeer geringe toename van geluid plaatsvindt. De toename is dusdanig gering dat geen extra maatregelen nodig zijn.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is, wanneer er sprake is van een nieuwe ontwikkeling, een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt deel uit van deze afweging.
Wettelijk is bepaald dat een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning nodig is niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Voor het plangebied is door ingenieursbureau Oranjewoud een verkennend uitgevoerd. Uit de resultaten daarvan (opgenomen in een rapport van 25 januari 2011) blijkt dat de bodemkwaliteit voldoende is. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.