Plan: | Brielle - Veerweg en Rochus Meeuwiszoomweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1992.BPVeerRMeeuwiszoon-0120 |
Initiatiefnemer is voornemens om negen ruime recreatiewoningen (footprint 150 m2, één bouwlaag) langs de Veerweg en twee recreatiewoningen (footprint 75 m2, twee bouwlagen) op de hoek Veerweg-Rochus Meeuwiszoonweg te realiseren. Daarnaast worden er langs de Veerweg in totaal 19 garageboxen gerealiseerd. De gewenste recreatiewoningen mogen niet permanent worden bewoond. De nu aanwezige, verouderde bebouwing op de planlocatie wordt verwijderd.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de realisatie van recreatiewoningen en garageboxen binnen de vigerende bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' niet zijn toegestaan. Om de plannen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Veerweg en de Rochus Meeuwiszoonweg in Brielle. De locatie ligt in de bebouwde kom aan de rand van Brielle en wordt omgeven door (recreatie)woningen en de jachthaven (M.H. Tromp). Aan de noordzijde van het plangebied liggen een aantal weilanden. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als Brielle, sectie A, perceel 1986 (gedeeltelijk) en perceel kadastraal bekend als Brielle, sectie A, perceel 1693. Het totale perceel heeft een oppervlakte van 5.937 m2 . In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)
Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het vigerende bestemmingsplan 'Meeuwenoord'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Brielle op 8 juli 2014.
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Figuur: Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsdoeleinden'
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbijbehorende:
Binnen de bestemming mogen gebouwen, waaronder recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoningen', binnen het bouwvlak worden gebouwd. Caravans en het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij stacaravans, mogen wel buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd worden.
Gebiedsaanduidingen
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen geluidgevoelige bebouwing worden opgericht, tenzij:
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mogen bouwwerken en beplantingen worden opgericht, mits aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Meeuwenoord', omdat de realisatie van recreatiewoningen en garageboxen binnen de geldende bestemming niet mogelijk is. Er is geen functieaanduiding opgenomen en daarnaast zijn er geen bouwvlakken waarbinnen de recreatiewoningen en garageboxen gerealiseerd kunnen worden.
Het bestemmingsplan 'Brielle - Veerweg en Rochus Meeuwiszoomweg' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van de historische vestingstad Brielle. In de huidige situatie zijn in het plangebied diverse opstallen aanwezig. Het plangebied is in gebruik ten behoeve van de jachthaven M.H. Tromp Brielle B.V. De bestaande opstallen zijn erg verouderd, met name de oude loods. Daarnaast is er een toiletgebouw aanwezig voor gebruikers van de jachthaven.
Aan de overzijde van de Veerweg (westzijde plangebied) liggen woningen. Aan de overzijde van het water (oostzijde plangebied) staan stacaravans. In het noordoosten en aan de overkant van de Rochus Meeuwiszoonweg staan recreatiewoningen. Vanuit de jachthaven is het Brielse Meer bereikbaar.
Hieronder volgen een drietal afbeeldingen van de bestaande situatie.
Figuren: Foto's bestaande situatie (bron: Ecoresult)
In de gewenste situatie wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden. Echter is er geen bedrijf meer verbonden aan deze bedrijfswoning. Daarom wordt dit een reguliere woning. Tenslotte worden er in totaal 11 recreatiewoningen en 19 garageboxen gerealiseerd.
Het betreft negen ruime recreatiewoningen (footprint 150 m2, één bouwlaag) langs de Veerweg en twee recreatiewoningen (footprint 75 m2, twee bouwlagen). Deze twee worden op de hoek Veerweg - Rochus Meeuwiszoonweg gerealiseerd. Door de twee recreatiewoningen aan de westzijde te voorzien van twee bouwlagen kan de woonkamer op de eerste verdieping worden gesitueerd, waarmee ook deze twee recreatiewoningen profiteren van het uitzicht over het water.
Daarnaast worden er langs de Veerweg in totaal 19 garageboxen gerealiseerd. De recreatiewoningen mogen niet permanent worden bewoond. Dit is vastgelegd in de regels bij dit bestemmingsplan in artikel 3.3. De garageboxen zullen in het ontwerp aansluiten bij de recreatiewoningen, maar kunnen ook separaat worden gekocht door omwonenden aan de Veerweg.
Ten behoeve van het plan worden geen openbare parkeerplaatsen ontwikkeld. De 11 recreatiewoningen krijgen allen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein, aan de voorzijde van de recreatiewoning. Daarnaast worden er nog 8 parkeerplaatsen gerealiseerd welke verkocht kunnen worden aan de bewoners van de Veerweg. Daarmee worden in totaal 30 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Iedere recreatiewoning krijgt een eigen aanlegplek voor een boot. Ten behoeve hiervan zal er een extra watergang worden afgegraven om de twee recreatiewoningen op de hoek met de Veerweg te ontsluiten op het water. Hiermee staat de planlocatie via het Brielse Meer in verbinding met omliggende wateren.
Toelichting bij gebruik recreatiewoning
Een recreatiewoning mag gedurende het gehele jaar recreatief gebruikt worden. Het is niet toegestaan een recreatiewoning te gebruiken voor permanente bewoning. Men dient elders te beschikken over een hoofdverblijf. Het hoofdverblijf is de plek waar iemand feitelijk woont. Het gaat erom dat de plaats van het hoofdverblijf fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten die men uitvoert. Dit bestaat uit eten, slapen, post ontvangen, bezoek ontvangen en het beschikken over een keuken, woon- was- en slaapgelegenheid. Het hebben van een zogenaamd postadres kan niet doorgaan voor het hoofdverblijf. Het moet gaan om de "feitelijke thuishaven".
Figuren: Impressie toekomstige situatie (bron: initiatiefnemer)
Door Rho - adviseurs voor leefruimte is viermaal een advies verstrekt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen. Naar aanleiding van deze adviezen is het plan meerdere keren aangepast. Het doel was onder andere om het plan op een goede manier in te passen in de directe omgeving. De vier adviezen van Rho zijn opgenomen als bijlage bij de regels (Bijlage 1). De belangrijkste conclusies uit de vierde en laatste beoordeling zijn als volgt:
Geconcludeerd kan worden dat de te realiseren recreatiewoningen passen in het bebouwingsbeeld aan de Rocus Meeuwiszoonweg en de Veerweg. De bebouwing wordt lager dan de bestaande bebouwing aan de Veerweg, waardoor de bewoners vanaf de verdieping nog vrij zicht hebben. De recreatiewoningen worden in dezelfde stijl uitgevoerd als de omliggende woningen. Zo wordt onder meer gebruik gemaakt van dezelfde kleuren, maar ook de strakke lijnen worden doorgevoerd in de recreatiewoningen.
Bovendien betekent de ontwikkeling dat de verpauperde, bestaande opstallen worden gesloopt, waarmee het geheel een beter aanzicht krijgt.
Vanuit de provincie Zuid-Holland dient er rekening gehouden te worden met vier thema's rondom klimaatadaptatie: wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte. In het voorgenomen plan wordt op diverse manieren rekening gehouden met bovenstaande risico's. Ten behoeve van de risico's omtrent wateroverlast is reeds een digitale watertoets uitgevoerd. Uit het testresultaat van de watertoets blijkt dat een watersysteem dient te voldoen aan het principe van waterneutraal bouwen. Dit wordt meegenomen in verdere uitwerking van het plan. Om te voldoen aan de drie waterhema's wordt in een later stadium contact opgenomen met het waterschap. Daarnaast zal met waterschap overlegd worden over hoe omgegaan kan worden met overstromingsrisico's. Dit overleg moet nog plaatsvinden daar er ook een watervergunning aangevraagd moet worden voor de extra watergeul welke gegraven zal worden. Hitterisico's worden beperkt door het plangebied een groene inrichting te geven en het gebruik van duurzame materialen. Met behulp van deze groene inrichting kan hittestress binnen het plangebied zoveel als mogelijk voorkomen worden. Om de groene inrichting van het plan te waarborgen is een inrichtingsplan opgesteld dat als bijlage bij de regels is gevoegd (Bijlage 2). Middels een voorwaardelijk verplichting is juridisch geborgd dat het gebruik van de gronden ten behoeve van de recreatieve bestemming uitsluitend toegestaan nadat de inrichtingsplan zoals is toegevoegd in bijlage is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden en beheerd. De nabijheid van een grote hoeveelheid water biedt uitkomsten wanneer er binnen het plangebied sprake is van droogte.
Daarnaast worden de te realiseren woningen gasloos uitgevoerd. Voor de warmte voorziening wordt gezocht naar duurzame alternatieven. De dakconstructie zal stevig genoeg worden gemaakt om de recreatiewoningen optioneel te voorzien van zonnepanelen. Daarnaast worden er duurzame materialen toegepast in het ontwerp, waarmee de recreatiewoningen toekomst bestendig zijn.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 11 recreatiewoningen en 19 garageboxen, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
Op 20 februari 2019 is de structuurvisie/omgevingsvisie voor de Provincie Zuid-Holland vastgesteld door de Provinciale Staten. Deze is op 1 augustus 2020 geconsolideerd vastgesteld.
Op het gebied van een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving wordt gesteld dat de provincie Zuid-Holland de kwaliteit van de leefomgeving wil versterken door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien. Er wordt benoemd dat water in hoge mate de landschappelijke identiteit van de provincie bepaalt. Het beleefbaar en toegankelijk maken van dit water vergroot de recreatieve gebruikswaarde.
Om uiteindelijk te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
De provincie vindt het van belang dat de behoefte aan grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied wordt onderbouwd en regionaal afgestemd. Daarnaast beschouwt de provincie permanente bewoning van recreatiewoningen als een onwenselijke ontwikkeling. Nieuwe recreatiewoningen zijn alleen toegestaan in bestaande of in nieuwe verblijfsrecreatieparken, teneinde permanente bewoning tegen te gaan. Regelmatig worden nieuwe initiatieven ontwikkeld voor grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied, waarbij niet altijd sprake is van afstemming met initiatieven in andere gemeenten. Nieuwe ontwikkelingen kunnen ook gevolgen hebben voor het functioneren van bestaande recreatiecomplexen. Dit kan leegstand of ongewenst gebruik van bestaande complexen in de hand werken. Permanente bewoning van recreatiewoningen is een veelvoorkomend probleem. Het gaat om een complexe problematiek. Zo voldoen de woningen veelal niet aan de normen voor gewone woningen, voor wat betreft bouw, bereikbaarheid en locatie. Ook gaat permanent gebruik voor bewoning, ten koste van de ruimte voor verblijfsrecreatie. Om nieuwe gevallen te voorkomen is het wenselijk hierop beleid te voeren.
Grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied, zoals een verblijfsrecreatiepark, een golfbaan of een jachthaven, beschouwt de provincie in het algemeen als vormen van buitenstedelijke recreatie. De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is hierop niet van toepassing. Het is wel van belang om, op een vergelijkbare manier als bij de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’, de behoefte aan de recreatieve ontwikkeling te onderbouwen en regionaal af te stemmen. De voorkeur gaat uit naar herontwikkeling of intensivering van bestaande locaties. De provincie verwacht van gemeenten en initiatiefnemers dat eerst de mogelijkheden voor herontwikkeling en intensivering van een bestaand terrein met een recreatieve functie worden onderzocht, alvorens te komen tot een nieuwe ontwikkeling in het buitengebied.
Conclusie
Het voorgenomen plan betreft de herontwikkeling van een terrein dat reeds een recreatieve functie heeft. In de huidige situatie wordt de jachthaven gebruikt voor boten om af te meren. De opstallen op het perceel zijn erg verouderd en geven een verpauperde indruk. Deze opstallen worden gesloopt ten behoeve van de realisatie van recreatiewoningen. Door de recreatiewoningen direct aan het water te realiseren en te voorzien van een eigen steiger voor het aanleggen van een bootje, kan het water ook op een andere manier beleefd worden en is het gemakkelijk toegankelijk. Voorts geldt dat bij nieuwe ontwikkeling van recreatiegebieden aandacht wordt gevraagd voor het behoud of de versterking van de belevingswaarde van de betreffende plek. Met het realiseren van het voorgenomen plan worden de verouderde opstallen van de voormalige jachthaven M.H. Tromp Brielle B.V. gesloopt. De sloop van de verouderde opstallen en de bouw van nieuwe recreatiewoningen, heeft een positieve invloed op de leefomgeving van het plangebied. Door het gebied op deze manier opnieuw in te richten ten behoeve van recreatieve doeleinden, wordt de bestaande recreatieve clustering in Brielle versterkt. Daarmee heeft het plan een postieve invloed op haar omgeving.
De provincie staat nieuwe recreatiewoningen alleen toe in bestaande of nieuwe verblijfsrecreatieparken. Het voorgenomen plan is geen onderdeel van een verblijfsrecreatiepark. Hoewel het plangebied geen onderdeel is van een verblijfsrecreatiepark, ligt het plan wel in een recreatiegebied. Recreatieve nachtverblijven, zoals chalets en kampeermiddelen, zonder centrale voorzieningen, zijn reeds toegestaan. Tevens bevinden zich rondom de planlocatie reeds meerdere recreatiewoningen, waaronder ten oosten van het plangebied aan de Rochus Meeuwiszoonweg. Ondanks dat de realisatie van de nieuwe recreatiewoningen niet plaatsvindt op een verblijfsrecreatiepark, leidt het voorgenomen plan tot een nieuwe clustering van recreatiewoningen. In de regels is opgenomen dat de recreatiewoningen niet permanent bewoond mogen worden.
Op 1 augustus 2020 is de omgevingsverordening voor de provincie Zuid-Holland geconsolideerd en vastgesteld. In de omgevingsverordening is de Omgevingsvisie vertaald naar regels. Deze provinciale regels worden doorgevoerd in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Er zijn verschillende onderdelen weergegeven op kaarten, behorende bij een bepaald thema. Uit de kaarten is op te maken dat voor het plangebied twee thema's relevant zijn. Dit zijn 'Gebieden met een waterkwantiteitsnorm en waterschappen' en 'Cultureel erfgoed'.
Gebieden met waterkwantiteitsnorm en waterschappen
Voor gebieden binnen de begrenzing van dit thema geldt een motiveringsplicht voor het waterschap bij het opstellen van het beheerplan. Voor wat betreft de normen voor de waterkwantiteit wordt eraan gehecht dat in de toelichting bij het beheerplan aandacht wordt besteed aan de wijze waarop het waterschap de normen voor haar beheersgebied heeft bepaald. Op deze wijze wordt het mogelijk om te bepalen in welke situatie welke norm geldt en dus ook op welke norm een beroep kan worden gedaan. In paragraaf 4.11 wordt dit thema nader toegelicht.
Figuur: Uitsnede kaart 'Gebieden met een waterkwantiteitsnorm en waterschappen' met aanduiding plangebied
Klimaatadapatie
De gehele provincie Zuid-Holland ligt binnen de begrenzing van het thema klimaatadaptatie. Voor dit thema zijn de regels uit artikel 6.50 (Risico's van klimaatverandering):
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
In paragraaf 2.2.2 is beschreven hoe in het voorgenomen plan rekening wordt gehouden met bovenstaande risico's van klimaatverandering. In overleg met het waterschap en aan de hand van de drie waterthema's afkomstig uit de watertoets, wordt er zorg gedragen voor de risico's omtrent wateroverlast en overstroming. De groene inrichting en het gebruik van duurzame materialen moet hitterisico's voorkomen. Tenslotte wordt er zorg gedragen voor het voorkomen van droogterisico's.
Figuur: Uitsnede kaart 'Klimaatadaptatie (Provincie Zuid-Holland) met aanduiding plangebied
Cultureel erfgoed
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van een molenbiotoop. Hiervoor gelden de volgende regels, als genoemd in artikel 6.25 (Bescherming molenbiotoop):
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
In afwijking van onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
De nieuw te realiseren recreatiewoningen zullen niet hoger worden dan de aan de overzijde van de Veerweg gelegen woningen. De windvang van de molen wordt hierdoor niet extra beperkt. Dit geldt ook voor het zicht op de molen. Er is dus geen strijdigheid met de provinciale belangen met betrekking tot de molenbiotoop.
Figuur: Uitsnede kaart 'Cultureel Erfgoed' met aanduiding plangebied.
Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:
Brielle geeft hier invulling aan door in te zetten op een leefbare en duurzame woon- en leefomgeving. Duurzame ontwikkeling van Brielle moet bijdragen aan een prettige omgeving waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Het in stand houden en versterken van het voorzieningenniveau, zowel kwalitatief als kwantitatief, is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Voor een duurzame woon- en leefomgeving is naast het aanbod aan voorzieningen een goed ingerichte en beheerde omgeving van belang.
Figuur: Uitsnede structuurvisie met aanduiding plangebied
Structuur en karakteristiek Meeuwenoord
Ten noorden van de vesting ligt de woonwijk Meeuwenoord, sportvelden, jachthavens en enkele terreinen met stacaravans en bedrijven. De ruimtelijke opzet van de wijk bestaat uit korte rijen en twee-onder-een-kapwoningen langs groene straten. Het merendeel van de woningen is op de weg georiënteerd. De bebouwing bestaat uit twee lagen met een kap. De combinatie van het wonen, de sportvelden, de jachthavens, bedrijven en stacaravans oogt rommelig. De sportvelden liggen ingeklemd tussen de woonwijk en het Brielse Meer. Het terrein wordt daarbij door bomen en bosschage afgeschermd van de omgeving, waardoor het terrein een eigen en besloten karakter heeft.
Recreatie en toerisme
Brielle wil de huidige recreatieve voorzieningen behouden en waar mogelijk te versterken. Mede door de verwachte en verhoogde druk vanuit de Randstad. Brielle krijgt een steeds belangrijkere rol binnen de recreatie mogelijkheden van stadsregio Rotterdam. Het Brielse Meer krijgt een modernere uitstraling en blijft aan als groene buffer richting de havens. Met name de oevers van het meer spelen hierin een belangrijke rol.
Conclusie
Door de gewenste ontwikkeling worden de recreatie mogelijkheden binnen Brielle versterkt. Hiermee past het goed binnen de gemeentelijke structuurvisie.
Met de herziening van 2018 wil de gemeente het welstandsbeleid actualiseren, bundelen en waar mogelijk vereenvoudigen. Diverse losse regelingen zijn samengevoegd in één welstandsnota. Doel van de toets aan de welstandsnota op de ruimtelijke kwaliteit is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van de leefomgeving als algemene waarde. De welstandsnota start met een stroomschema, waarbij de volgende vragen moeten worden afgewogen:
Hieruit volgt dat de criteria voor nieuwbouw of verbouw gelden, welke zijn genoemd in hoofdstuk 3 van de welstandnota. De regels zijn verder onderverdeeld onder gebieden. Het plangebied is ingedeeld onder 'recreatieterrein Brielse Meer (G3)'. Hiervoor gelden onder andere de volgende welstandscriteria die relevant zijn voor de gewenste ontwikkeling:
Conclusie
Om het initiatief mogelijk te maken zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld door Rho en is het plan daaraan beoordeeld en hierop geadviseerd. De conclusies van deze adviezen zijn reeds besproken in paragraaf 2.2.1 en bijgevoegd als bijlage bij de regels gevoegd (Bijlage 1). Er is nog niet aan de welstandsnota getoetst. Dit volgt op een later tijdstip wanneer het plan verder is uitgewerkt.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna, bodem en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van NNN. Het dichstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 5,2 kilometer. Er is door Ecoresult een quickscan flora en fauna uitgevoerd op 11 februri 2020. Op 18 november 2020 is een extra onderzoek uitgevoerd om te controleren of er nesten van huismussen tussen de verschillende lagen dakbedekking aanwezig zijn of zijn geweest. De rapportage is opgenomen als bijlage 1. Uit de quickscan volgen de volgende conclusies:
Daarnaast wordt geadviseerd een stikstofdepositieberekening uit te voeren. Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.2.
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden te allen tijde de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief. Er dient rekening gehouden te worden met de algemene zorgplicht in het kader van de Wet natuurbescherming, in het bijzonder als er werkzaamheden plaatsvinden in het broedseizoen.
Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), welke in juli 2015 van kracht werd, berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit tot een significante toename leidde van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden. Deze waarden bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunning plichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Dit betekent dat ook relatief kleinschalige projecten zorgvuldig dienen te worden getoetst op hun stikstofdepositie, om zo aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Raad van State in geval van een beroep).
Sinds de vernieuwing van de AERIUS Calculator op 16 september 2019, en na de laatste update van 6 november 2023, kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de gebruikersfase als de realisatiefase doorgerekend te worden. Zodra er geen rekenresultaten boven de 0,00 mol/ha/jaar zijn, is er geen belemmering voor een plan op het gebied van stikstofdepositie.
Er is door Kubiek Ruimtelijke Plannen op 10 november2023 een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Op basis van de berekening voor de nieuwe gebruikersfase blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen stikstofdepositie plaatsvindt op Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. In bijlage 2 is de begeleidende rapportage te vinden, in bijlage 3 de berekening voor de nieuwe gebruikersfase. In bijlage 4 is de inzet van mobiele werktuigen bijgevoegd welke gebruikt is voor het berekenen van de realisatiefase (Bijlage 5).
Op basis van vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet belemmerd wordt door een te hoge stikstofdepositie. Er vindt geen stikstofdepositie plaats hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van recreatiewoningen. Ten aanzien van het initiatief zullen er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De planologisch geldende functie van de locatie betreft in de toekomstige situatie een milieugevoelige functie, aangezien ook hierbij meerdere personen voor langere tijd in de woningen aanwezig zullen zijn.
Er is derhalve een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 en NEN 5707 door Buro Boot. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als bijlage 6. De conclusies van dit verkennend onderzoek zijn de volgende:
Ten aanzien van het uitgevoerd bodemonderzoek ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie kan het volgende worden geconcludeerd:
Ten aanzien van het uitgevoerd bodemonderzoek ter plaatse van de verdachte deellocaties/ eindsituatieonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Op basis van de vorenstaande wordt het volgende aanbevolen:
Daarom is door Buro Boot een aanvullend en nader bodemonderzoek uitgevoerd conform NTA 5755. Het veldwerk van dit onderzoek is uitgevoerd op 15 en 27 oktober 2021 en 1 maart en 26 april 2022. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 7. De resultaten en conclusies van dit nader onderzoek zijn als volgt:
Daarmee is voldaan aan de doelstelling van dit nader bodemonderzoek, namelijk het in beeld brengen van de omvang van de matige tot sterke bodemverontreinigingen. De lichte tot sterke verontreinigingen op het zuidelijk terreindeel zijn echter te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten. Hierdoor worden ook de licht verhoogde gehalten koper, PCB, PAK-totaal en minerale olie tot de additionele verontreiniging gerekend ten opzichte van het nulsituatie bodemonderzoek (2006). In de sterk verontreinigde bodemlaag van boring 301a (10 – 40 cm-mv) zijn licht verhoogd gehalte PFAS (PFOA en PFOS) aangetroffen maar de achtergrondwaarden worden niet overschreden. Grondroerende werkzaamheden ter plaatse van de aangetoonde bodemverontreiniging is niet zondermeer toegestaan.
Geadviseerd wordt om bij herontwikkeling van de locatie de sterke verontreiniging met PAK-totaal op het noordelijk terreindeel te saneren, bijvoorbeeld middels een BUS melding. Dit advies wordt opgevolgd door initiatiefnemer. Er wordt niet gesloopt en gebouwd voordat de verontreiniging gesaneerd is. De bodemkwaliteit wordt geschikt gemaakt worden voor de gewenste ontwikkeling.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem mogelijk belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Het aanvullend en nader onderzoek is conform de aanbevelingen uitgevoerd. Er dienen maatregelen getroffen te worden om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te laten volstaan. Uit dit onderzoek blijkt dat op de planlocatie een sterke verontreiniging met PAK-totaal aanwezig is welke gesaneerd dient te worden. Deze aanbeveling welke volgt uit het aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd. De bodemkwaliteit zal geschikt gemaakt worden voor de gewenste ontwikkeling.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied heeft geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. De gemeente heeft een Archeologische beleidskaart opgesteld. Hieruit blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachting heeft waarvoor nader onderzoek in het kader van archeologie niet noodzakelijk is.
Figuur: Uitsnede archeologische beleidskaart Brielle met aanduiding plangebied
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) (www.cimlk.nl) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Hieruit blijkt dat zowel in monitoringsjaren 2021 en als in 2030 (monitoringsronde 2022) de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) direct langs langs de Rochus Meeuwiszoonweg (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied, zie onderstaand figuur) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentratie luchtverontreinigende stoffen bedragen in monitoringsjaren 2021 als 2030 als volgt:
Stof | Monitoringsjaar 2021 | Monitoringsjaar 2030 | Grenswaarde | Advieswaarde | |||||
NO2 | 16,3983 µg/m3 | 12,247 µg/m3 | 40 µg/m3 | 10 µg/m3 | |||||
PM10 | 15,6516 µg/m3 | 14,2623 µg/m3 | 40 µg/m3 | 15 µg/m3 | |||||
PM2,5 | 7,9127 µg/m3 | 6,6568 µg/m3 | 20 µg/m3 | 5 µg/m3 |
Tabel: Waarden plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit (bron: CIMLK)
Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt in zowel monitoringsjaar 2021 als 2030 6 dagen.
Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5, maar nog wel net boven deze advieswaarden. Deze advieswaarden liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden. De huidige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat op de planlocatie.
Figuur: Uitsnede kaart CIMLK met aanduiding rekenpunt (groene pijl) en plangebied (rode cirkel).
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is wel beoordeeld. Hieruit is gebleken dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
De gemeente Brielle heeft een Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) opgesteld. Het doel van dit plan is het terugdringen van de nadelige effecten van verkeer en vervoer op de dagelijkse leefomgeving, zodanig dat er een gezond evenwicht ontstaat tussen bereikbaarheid, verkeersveiligheid en verblijfskwaliteit. Op 18 februari 2020 is door de gemeenteraad het GVVP 2020-2022 vastgesteld. Hierin wordt genoemd dat de parkeerkencijfers van het CROW worden gehanteerd, zodat er bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen voor de recreatiewoningen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als de rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. Er is aansluiting gezocht bij de kencijfers voor een bungalowpark (huisjescomplex). Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,6 tot 1,8 parkeerplaatsen per woning. In de gewenste situatie komt de totale parkeerbehoefte bij elf woningen dan ook uit op 17,6 tot 19,8 parkeerplaatsen. Dit is inclusief het aantal parkeerplaatsen voor bezoekers. Bij de elf recreatiewoning worden per woning 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden conform de CROW-normering minimaal 8 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk voor bezoekers. Het plan voorziet daarmee in totaal in 30 parkeerplaatsen in openbaar gebied en voor parkeren op eigen terrein.
Daarnaast worden er 19 garageboxen gerealiseerd. Bij de koop van een recreatiewoning zit een garagebox. De overige garageboxen kunnen gekocht worden door omwonenden aan de Veerweg. Daarom worden de 19 garageboxen niet meegerekend bij het te realiseren aantal parkeerplaatsen. Desondanks wordt met het realiseren van 30 parkeerplaatsen in openbaar gebied ruimschoots voldaan aan de parkeernorm. De ontwikkeling levert derhalve geen problemen op met betrekking tot het aspect parkeren.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt aan de Rochus Meeuwiszoonweg en is ontsloten via het bestaande wegennet. De Rochus Meeuwiszoonweg is gecategoriseerd en ingericht als erftoegangsweg 30km/h binnen de bebouwde kom. Vanaf deze weg wordt het plangebied en de omliggende woonwijken en recreatieterreinen ontsloten. De Rochus Meeuwiszoonweg sluit binnen de Vesting van Brielle aan op de Maarland Noordzijde, waarmee het plangebied is verbonden met het centrum van Brielle en de N218. Via de Lumeyweg en de Van Bloys van Treslongweg, welke uitkomt op de Oosterlandsedijk is het plangebied verbonden met het buitengebied van Brielle en aansluitend via de Langesingel met de N218. De N218 is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80km/h. Ter hoogte van Brielle geldt op deze weg een maximumsnelheid van 50km/h. De N218 leidt in westelijke richting, via de Rijksweg N15, naar de Maasvlakte en in oostelijke richting naar de Rijksweg N57. Via de N57 wordt in noordelijke richting aangesloten op de N15/A15 in de richting van het Botlekgebied en Rotterdam. In zuidelijke richting leidt de N57 naar Goeree-Overflakkee en de Zeeuwse eilanden.
Ontsluiting langzaam verkeer
Voor fietsers en voetgangers zijn maar deels separate voorzieningen aanwezig langs de Rochus Meeuwiszoonweg. De weg is gecategoriseerd als 30km/h weg, waardoor fietsers en voetsgangers zich (deels ook) over de Rochus Meeuwiszoonweg naar het centrum van Brielle kunnen begeven. Na herinrichting van de R. Meeuwiszoonweg zijn separate voetpaden langs de R. Meeuwiszoon aangelegd. Fietsverkeer gaat over de rijbaan, waar fietsstroken de fietser extra ondersteunen. Aan de oostzijde aan het Brielse meer ligt er aan het einde van de Rochus Meeuwiszoonweg een voet- en fietsveer met een verbinding naar Rozenburg.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking berekend. Voor een woning op een bungalowpark huisjescomplex) is de verwachte verkeersgeneratie 2,1 tot 2,3 mvt/etmaal per woning. Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 23,1 tot 25,3 mvt/etmaal. Gezien de ligging van het plangebied en de verkeerssituatie ter hoogte van het plangebied wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling in het plangebied.
Voorgenomen initiatief leidt niet tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Recreatiewoningen zijn niet geluidsgevoelig in het kader van de Wgh. Ondanks dat het plangebied binnen een geluidzone van industrielawaai is gelegen, is akoestisch onderzoek daarom niet noodzakelijk. Daarnaast geldt dat er in de nabijheid van de te realiseren recreatiewoningen reeds veel woningen aanwezig zijn en de afgelopen 5 jaar veel woningen gerealiseerd zijn. Wanneer deze nieuwe woningen, wel geluidsgevoelig in het kader van de Wgh, gerealiseerd kunnen binnen de geluidszone, is het ook aannemelijk dat er een goed leefklimaat is te realiseren in de recreatiewoningen. Daarnaast verdwijnt er een recreatiebedrijf van de locatie. Daarmee zijn er geen bedrijven meer aanwezig nabij de planlocatie. Tenslotte is de Veerweg een doodlopende weg en wordt hoofdzakelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer. De weg nodigt niet uit tot snel rijden. Daarom is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat er plaatse van de reacreatiewoningen. Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel: Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustige woonwijk gelet op de hoofdzakelijke woonbestemmingen in de omgeving van het plangebied. De recreatiewoningen kunnen worden beschouwd als gevoelige functie. in de nabijheid zijn geen hindergevende functies aanwezig. Voor een jachthaven (milieucategorie 3.1) geldt normaliter een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. Binnen de enkelbestemming water geldt ter plaatse van de aanduiding jachthaven echter dat het slechts een ligplaats is voor schepen. Recreatiewoningen zijn wat betreft milieucategorie vergelijkbaar met hotels en pensions met keuken. Deze vallen in milieucategorie 1. De beoogde garageboxen zullen gebruikt worden als privéstalling/berging ten behoeve van particulieren. Op grond van VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering 2009 geldt voor dergelijke garageboxen geen milieucategorie en is er derhalve ook geen richtafstand van toepassing naar gevoelige bestemmingen. Daarnaast zijn een garagebox op zichzelf ook geen gevoelige bestemming waarbij rekening gehouden zou moeten worden met aan te houden afstanden tot bestaande bedrijven.
Voor de gevoelige functies (woningen) in de omgeving van het besluitgebied, alsmede voor bedrijven in de omgeving, vormen de nieuwe recreatiewoningen en garageboxen geen belemmering. Daarmee vormt de ontwikkeling van recreatiewoningen niet voor hinder of beperkingen voor omliggende woningen.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de recreatiewoningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies, te weten de woningen aan de Veerweg. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een recreatiewoning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Meeuwenoord' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Hollandse Delta
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het college van dijkgraaf en heemraden heeft op 6 juli 2021 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 in ontwerp vastgesteld. Het vorige WBP was weliswaar heel 'SMART' uitgewerkt, maar tegelijkertijd wel erg gedetailleerd en daardoor soms onvoldoende flexibel. In de praktijk bleken delen van het maatregelpakket al na relatief korte tijd achterhaald te zijn.
Het Waterbeheerprogramma beschrijft de doelen die het waterschap in de periode 2022-2027 wil bereiken en gaat over de thema’s waterveiligheid, voldoende en schoon water en de waterketen. Ook thema’s als klimaatadaptatie, duurzaamheid en biodiversiteit komen aan bod. Het waterbeheerprogramma heeft betrekking op 3 kerntaken:
De ambities en lange-termijndoelen uit het WBP vormen daarbij de spreekwoordelijke “stip op de horizon”, die duidelijk maakt waar het waterschap op de langere termijn naar toe wil bewegen en welke maatschappelijke effecten het waterschap daarmee wil bereiken. Wat er moet gebeuren om de subdoelen en speerpunten te verwezenlijken is in dit Waterbeheerprogramma alleen richtinggevend en op hoofdlijnen met acties beschreven. Waar mogelijk beschrijft Waterschap Hollandse Delta deze acties kwantitatief (concrete resultaten; met name bij het thema waterketen is dat het geval), maar de benodigde inspanningen zijn veelal alleen kwalitatief beschreven.
Per kerntaak is uitgewerkt wat de ambities en lange-termijndoelen en hoe aan de hand van speerpunten hier aan gewerkt zal worden. Zo zijn twee van de lange-termijndoelen van het thema 'voldoende en schoon water' dat 'het waterleven gezond is' en 'het watersysteem robuust en klimaatbestendig' is. Om dit te bereiken zijn de zes speerpunten opgesteld, waaronder 'het geven van een impuls aan de waterkwaliteit en bio-diverse waternatuur'.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage 8 bijgevoegd. Op basis van de watertoets blijkt dat er een waterschapsbelang is. Het voorontwerp bestemmingsplan is voorgelegd bij waterschap Hollandse Delta. Ten behoeve van het plan wordt een extra watergang gegraven. Werken in- en nabij waterstaatswerken zijn vergunningplichtig. Bij het aanvragen van de bouwvergunning bij realisatie van het plan wordt het plan getoetst of voldaan wordt aan 'de nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem' van het waterschap. In de verdere planvorming zal daarom contact worden gezocht met het waterschap Hollandse Delta om het bouwplan voor te leggen. Een positief besluit hangt af van de geplande uitvoering en het waarborgen van waterstaatswerken.
Tevens adviseert het waterschap om bij de definitieve inrichting van het plan rekening te houden met steeds vaker voorkomende piekbuien en voorzieningen te treffen om wateroverlast te voorkomen. Conform de provinciale verordening dient in een bestemmingsplan rekening gehouden te worden met klimaatadapatatie. Deze maatregelen zijn reeds behandeld in paragraaf 2.2.2 van de toelichting.
Vanuit het aspect water zijn er zeer waarschijnlijk geen zwaarwegende belemmeringen voor onderhavig initiatief. Conform het advies van het waterschap wordt te zijner tijd tijdig een vergunning aan te vragen bij het waterschap. Bij de vergunningaanvraag dienen duidelijke tekeningen en dwarsprofielen, met maatvoeringen in de huidige en nieuwe situatie te worden opgenomen.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
In de gewenste situatie worden er negen gelijkvloerse recreatiewoningen ontwikkeld en twee recreatiewoningen met twee verdiepingen. Daarnaast komen er 19 garageboxen en wordt een watergang gegraven. Op de planlocatie zijn nu nog verouderde opstallen gelegen en is een deel van de gronden niet in gebruik.
Plaats van het project
De planlocatie is gelegen ten noordoosten van de historische vesting, in een gebied waar recreatie en woningen zich naast elkaar bevinden. Er is rond het plangebied veel water aanwezig. Natuurgebieden die beschermd zijn, zijn niet in de nabijheid gelegen.
Kenmerken van het potentiële effect
Op basis van de onderzoeken blijkt dat er vanuit de milieuaspecten geen belemmering bestaat voor de ontwikkeling. Wel geldt met betrekking tot flora en fauna dat er een algemene zorgplicht geldt als er bij de werkzaamheden soorten worden aangetroffen. Vanuit akoestiek, archeologie, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid bestaan er eveneens geen belemmeringen. De maatregelen als genoemd in het bodemonderzoek zullen worden uitgevoerd.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
De realisatie van 11 recreatiewoningen en 19 garageboxen wordt gezien als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2), waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit dient separaat aan de bestemmingsplanprocedure doorlopen worden. De aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is bijgevoegd in Bijlage 9.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Meeuwenoord'.
Het bestemmingsplan 'Brielle - Veerweg en Rochus Meeuwiszoomweg' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Brielle - Veerweg en Rochus Meeuwiszoomweg' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Recreatie - Verblijfsrecreatie
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor verblijfsrecreatie in recreatiewoningen en tuinen en erven en groenvoorzieningen en water. Gebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen een bouwvlak en het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Er mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Permanente bewoning van verblijfsmiddelen is verboden. Inrichting van de openbare ruimtes is gewaarborgd middels een voorwaardelijke verplichting.
Verkeer - Garageboxen
De gronden met deze bestemming zijn primair bestemd voor garageboxen en de (particuliere) parkeerplaatsen. De garagebozen mogen alleen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak.
Water
Deze bestemming is opgenomen voor het water, recreatief medegebruik, verkeer over water, duikers, groenvoorzieningen, het plaatsen en behouden van verkeersvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen zoals aanlegsteigers voor het afmeren en aanleggen van boten de eigenaren van aangrenzende recreatiewoningen of recreanten. Er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming gebouwd worden.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de anterieure overeenkomst. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
In deze paragraaf zullen na de publicatie van het voorontwerpbestemmingsplan en van het ontwerpbestemmingsplan, eventuele overlegreacties, inspraakreacties en zienswijzen behandeld worden.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 2 juli 2021 tot en met 2 september 2021 ter inzage gelegen in het kader van de inspraakprocedure en is in diezelfde periode voorgelegd aan diverse overlegpartners in het kader van het wettelijk vooroverleg.
Naar aanleiding hiervan zijn 3 inspraakreacties en 2 overlegreacties ontvangen. Deze zijn behandeld en beantwoord in de Nota van beantwoording - inspraakreacties, die als Bijlage 10 bij dit plan is opgenomen. Naar aanleiding hiervan zijn enkele aanpassingen aan het plan gedaan. Deze maakten onderdeel uit van het ontwerpbestemmingsplan dat daarna is gepubliceerd.
Hier wordt verslag gedaan van ontvangen zienswijzen, nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.