Plan: | Boomgaard, fase 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1992.BPBmgrd21-ON01 |
In het Structuurplan Hellevoetsluis 2010+, vastgesteld door de gemeenteraad van Hellevoetsluis op 2 september 2004, werd aan de noordwestzijde van Hellevoetsluis een nieuwe woonwijk voorzien: Parnassia. Het lag in de bedoeling om op deze locatie circa 900 woningen te realiseren in een groene setting. De locatie werd ook opgenomen in het provinciale Streekplan en later in de provinciale Structuurvisie (figuur 1.1). In 2009 is vervolgens een voorontwerpbestemmingsplan opgesteld waarmee de bouw van circa 1.100 woningen mogelijk zou worden gemaakt. Kort daarna sloeg echter de financiële crisis toe en bleek de ontwikkeling niet haalbaar. De plannen gingen enige tijd in de ijskast.
figuur 1.1 Uitsnede Provinciale Structuurvisie 2011
In april 2015 stemde het college van de gemeente Hellevoetsluis formeel in met een doorstart van het project dat De Boomgaard is gaan heten. Er werd tussen de verschillende grondeigenaren een akkoord bereikt over de voorwaarden waaronder woningbouw in het landschap zou kunnen worden ingepast. Op basis van dat akkoord is in opdracht van de grondeigenaren een landschapsplan opgesteld.
Nadien is de economische situatie veranderd. Inmiddels is er forse krapte op de woningmarkt. In het huidige beleid van de provincie Zuid-Holland (paragraaf 3.2.1) is De Boomgaard dan ook nog steeds als 'grote buitenstedelijke bouwontwikkeling' in beeld, met een bruto oppervlakte van 56 hectare. Wel is de afgelopen jaren de opgave ingrijpend gewijzigd: het totaal aantal woningen (nu circa 1.060) is ongeveer gelijk gebleven maar een aantal omgevingsaspecten is nu nadrukkelijker in beeld en/of beleid en regelgeving daaromtrent zijn gewijzigd.
In samenspraak met de gemeente Voorne aan Zee (en haar voorganger de gemeente Hellevoetsluis) en de provincie Zuid-Holland hebben drie ontwikkelende partijen (Adriaan van Erk Ontwikkeling, Heijmans Vastgoed en Roosdom Tijhuis, verenigd in de GEM Boomgaard) het landschapsplan verder uitgewerkt in ontwikkelingsvisie. Paragraaf 2.1 licht deze visie toe.
Uitgangspunt van de ontwikkelingsvisie is een gefaseerde ontwikkeling (figuur 1.3): de eerste fase van De Boomgaard bevat in totaal 360 woningen. De tweede fase volgt aansluitend, met daarin ruimte voor vooralsnog nog eens circa 700 woningen, scholen en voorzieningen. In de afspraken van de regiogemeenten en de woningcorporaties op 27 januari 2023 in het geactualiseerde Regioakkoord 2022 is hiervoor nu ruimte.
De ontwikkelingsvisie is in overleg met de provincie Zuid-Holland tot stand gekomen. De provincie heeft daarbij aangestuurd op een integrale visie, voor fase 1 en fase 2 samen, met aandacht voor verdichting, efficiënter ruimtegebruik, aansluiting van de planontwikkeling op de bebouwde kom en een goede bereikbaarheid van voorzieningen, zoals onderwijs en winkels. Daarbij stelde zij ook de eis dat er minimaal 30% sociale woningbouw gerealiseerd wordt vanaf fase 2. Paragraaf 3.2.2 gaat hierop nader in, in het kader van de toets van het plan aan de provinciale beleidsuitgangspunten.
figuur 1.2: ligging De Boomgaard ten opzichte van de kern Hellevoetsluis (bron: Stijlgroep)
figuur 1.3: fasering De Boomgaard
Dit bestemmingsplan voor de ontwikkeling van De Boomgaard, fase 1 is een globaal, rechtstreeks bindend bestemmingsplan. Essentiële groen-, water- en infrastructuurelementen uit het stedenbouwkundig plan zijn als zodanig bestemd. De rest van het plangebied is globaal bestemd als 'Woongebied'. Hierin zijn, met inachtneming van de bouw- en gebruiksregels bij deze bestemming, rechtstreeks 360 woningen mogelijk naast groen, water en infrastructuur.
Met de toets van deze globale bestemming aan relevant rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid (hoofdstuk 3) en aan relevante omgevingsaspecten (hoofdstuk 4) is de uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate vastgesteld en is in voldoende mate aangetoond dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Met het oog op een integrale visie zijn fase 1 en fase 2 voor een aantal omgevingsaspecten samen onderzocht of is in ieder geval rekening gehouden met de ontwikkeling van fase 2.
Tegelijk met dit bestemmingsplan wordt door de gemeenteraad van Voorne aan Zee een Beeldkwaliteitplan vastgesteld. Dit biedt de gemeente, de ontwikkelende partijen en andere belanghebbenden, zoals de nieuwe bewoners van het gebied, houvast bij de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan, voorafgaand aan de vergunningverlening. In het Beeldkwaliteitplan wordt nader invulling gegeven aan de beeldkwaliteit in de drie deelgebieden van De Boomgaard. Paragraaf 2.3 gaat hier op in.
De Boomgaard, fase 1 ligt ten noordwesten van de bebouwde kom van Hellevoetsluis (figuur 1.4). Fase 1 wordt globaal begrensd door landelijk, agrarisch gebied aan de noordzijde, landelijk gebied en het volkstuinencomplex van Volkstuin Vereniging Hellevoet aan de westzijde, de bebouwde kom van Hellevoetsluis aan de zuidzijde en een kreek aan de oostzijde. Het betreft de kadastrale percelen gemeente Hellevoetsluis, sectie F, nummers 267, 328, 329, 331, 332, 334 en 506. De nieuwe ontsluitingsweg die leidt naar de rotonde Rijksstraatweg-Nelson Mandelalaan is ook onderdeel van het plangebied.
figuur 1.4: ligging en begrenzing plangebied De Boomgaard, fase 1
In het plangebied is het noordelijk deel nu open akkerland. Het zuidelijk deel kenmerkt zich door boomgaarden. Hier ligt ook een voormalige camping die nu verwilderd is. Tussen de boomgaarden ligt de boerderij(woning) Voorvorseweg 1. Dit perceel is onderdeel van het plangebied, omdat hiervoor nog geen actueel juridisch-planologisch regime is. Midden door het plan, van noord naar zuid, loopt de Voorvorseweg. Kenmerkend is ook de kreek die aan de oostkant, van noord naar zuid, het plangebied begrenst. De nieuwe ontsluitingsweg richting de rotonde Rijksstraat-Nelson Mandelalaan volgt de watergang die in de noordoosthoek van het plangebied begint. Aan de andere kant, de zuidkant, grenst het plangebied aan de bestaande woonbebouwing van Hellevoetsluis: laagbouw aan de Stormweg en de Helmstraat, hoogbouw aan de Parnassialaan.
figuur 1.5: vogelvluchtbeeld plangebied (bron: StreetSmart)
Voor het plangebied geldt tot de inwerkingtreding van dit nieuwe bestemmingsplan bestemmingsplan 'Noordwest', vastgesteld op 11 december 2008 door de gemeenteraad van Hellevoetsluis (figuur 1.6). In haar besluit van 10 juli 2009 hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland het plan gedeeltelijk goedgekeurd. In bestemmingsplan 'Noordwest' heeft het plangebied nu vooral de bestemming 'Agrarische doeleinden', met de dubbelbestemming 'Archeologisch waardevol gebied', en is het bestemd voor agrarische bedrijven met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Naast de agrarische bestemming zijn ook de sloten, kreken, de Voorvorseweg en de Helmstraat en de bestaande woning Voorvorseweg 1 positief bestemd. Ter bescherming van de molen aan de Rijksstraatweg is een beschermingszone (molenbiotoop) opgenomen (zie paragraaf 4.11).
In het structuurplan Hellevoetsluis 2010+ was binnen het plangebied van 'Noordwest een aantal woningbouwlocaties voorzien. Een van deze locaties betrof 'Parnassia', nu: De Boomgaard. De plannen verkeerden nog niet in een stadium dat deze al konden worden meegenomen in het bestemmingsplan 'Noordwest'. Te zijner tijd zou voor deze ontwikkeling een separate ruimtelijke procedure worden doorlopen. Wel is op de plankaart van bestemmingsplan 'Noordwest' een aanduiding opgenomen om aan te geven waar dit toekomstig woongebied werd voorzien. De rode stippellijn op de uitsnede van de plankaart van bestemmingsplan 'Noordwest' toont (een deel van) de grens van het ‘in de nabije toekomst te ontwikkelen woongebied’.
figuur 1.6: ligging de Boomgaard, fase 1 en plankaart bestemmingsplan 'Noordwest'
Hoofdstuk 2 beschrijft achtereenvolgens de ontwikkelingsvisie voor De Boomgaard, fase 1 en fase 2, het stedenbouwkundig plan voor fase 1 en (de aanzet voor) het Beeldkwaliteitplan. In hoofdstuk 3 wordt dit bestemmingsplan getoetst aan relevant rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid en in hoofdstuk 4 aan relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan: hoe (zijn) is (elementen van) het stedenbouwkundig plan vertaald in de regels? In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het bestaande landschap in het plangebied is sinds 2015 uitgangspunt voor de planontwikkeling. In het landschapsplan (figuur 2.1) is de basis gelegd voor de ontwikkelingsvisie voor De Boomgaard.
Het landschapsplan De Boomgaard bouwt voort op de bestaande en nieuwe kwaliteiten van het landschap van Voorne-Putten. Het leidend thema in de Boomgaard is dan ook "landelijk wonen". In de Boogaard staat de ontwikkeling van mens èn natuur voorop. Overal in het gebied is het landschap zichtbaar en voelbaar. Door de ongedwongen wijze van verkavelen ligt het landschap voor de deur of net om de hoek. In de groene woonbuurten met een kleine (menselijke) maat en schaal is een sterke relatie met het landschap. Het beeld wordt per buurt bepaald door het landschap dat daar aanwezig is: lommerrijk en geordend zoals in de gaarden, of open en organisch, zoals in het open polderlandschap. De kleine maat en schaal van de woonbuurten maar ook van de gebouwen laat een afwisseling in korrel(grootte) en rooilijn goed toe bij de ongedwongen en ingetogen architectuur. De buitenruimte is voor de mens en de natuur, de auto is slechts te gast in de groene leefomgeving. Waar mogelijk bepaalt de voetganger en fietser de inrichting van de openbare ruimte. Het parkeren is zoveel mogelijk uit het straatbeeld onttrokken en groen ingepast. Naast de fysieke kenmerken van het landelijk wonen, is ook het sociale landschap een belangrijk uitgangspunt. In De Boomgaard liggen kleine buurtschappen met een sterke sociale cohesie, waar men elkaar groet, kent en verantwoordelijk voelt.
De ontwikkelingsvisie (figuur 2.2) is uitgewerkt op basis van de belangrijkste kenmerken in het landschapsplan en kent de volgende uitgangspunten.
Het programma
In totaal worden er ongeveer 1.000 - 1.100 woningen verwacht in de nieuwe woonwijk. Naar verwachting is er ook behoefte aan één of meerdere basisscholen en andere voorzieningen.
Wonen te gast in het landschap
Om het landelijk wonen maximaal te beleven worden de woonbuurten en het groen met elkaar verweven. Identiteitdragers van het bestaande landschap (polderwegen, kreek, windsingels) worden behouden en versterkt. Er worden ook nieuwe landschapskenmerken toegevoegd. Het landschap is leidend en bepaalt de identiteit van de kleine buurten, omgeven worden door groen en water.
Duurzame bereikbaarheid
De woonwijk wordt hoofdzakelijk ontsloten met een eigen ontsluitingsweg, via de rotonde van de Rijksstraatweg ter hoogte van de Nelson Mandelalaan. In De Boomgaard ligt een eenvoudige verkeersroute, die de verschillende deelgebieden ontsluit. De snelheid voor auto's in het gebied is 30 km/uur of minder. Binnen de woonbuurten is hoofdzakelijk bestemmingsverkeer. Om de (individuele) auto zoveel mogelijk ondergeschikt te maken in de buitenruimte, is gekozen voor groene, kleinschalige parkeervoorzieningen in de buurten. Dit bevordert ook het collectief gebruik en autodelen. Daarnaast wordt fors ingezet op een fijnmazige langzaamverkeersstructuur met de polderwegen Voorvorseweg en Ossehoekwest als belangrijkste directe routes naar de vesting, de voorzieningen en het recreatielandschap.
Een klimaatadaptieve en natuurinclusieve wijk
De Boomgaard maakt ruimte voor de mens èn de natuur. Het landschap in het gebied is recreatief, natuurinclusief en klimaatrobuust. Het biedt een goede leefomgeving in een robuust landschap, als duurzame habitat voor mens, flora en fauna. In het 'Visiedocument Natuurinclusief en klimatadaptatie in ontwikkeling Beaugaard' zijn maatregelen in dat kader beschreven, zie ook paragraaf 4.1 en bijlage 10.
Sociale gemeenschappen
De Boomgaard is een woonwijk met een sterke sociale cohesie en gemeenschapszin.
figuur 2.1: landschapsplan De Boomgaard (bron: Stijlgroep)
figuur 2.2: ontwikkelingsvisie De Boomgaard (bron: Stijlgroep)
De ontwikkeling van De Boomgaard zal een aantal jaren duren. Voor de realisatie worden de verschillende buurten fasegewijs gerealiseerd. Voor de hele ontwikkeling is de ontwikkelingsvisie het meerjarig ambitiedocument met een flexibele basis, waarbij per fase het programma en een stedenbouwkundig plan wordt uitgewerkt op basis van de dan gewenste nadere uitgangspunten. Vooralsnog wordt in de ontwikkelingsvisie van de Boomgaard rekening gehouden met een tweetal fasen. Fase 1 sluit aan op het bestaand stedelijk gebied en ligt ten noorden van de Stormweg en Ossehoekwest (figuur 2.3). Hier worden de eerste buurten met in totaal zo'n 360 woningen ontwikkeld. Fase 2 behelst het resterende plangebied ten westen van de kreek tot aan de Ikkerseweg en het plangebied ten oosten van de kreek, tussen de nieuw te maken ontsluitingsweg in het verlengde van de Nelson Mandelalaan, de bestaande bebouwing langs de Rijksstraatweg en de Parnassialaan.
Voor fase 1 van De Boomgaard is een eerste stedenbouwkundige schetsverkaveling uitgewerkt om de kwaliteit en identiteit van het landelijk wonen nader te duiden (zie paragraaf 2.2). De ruimtelijke identiteit en kwaliteit van die uitwerking is vervolgens vertaald vertaald naar het beeldkwaliteitplan (zie paragraaf 2.3), dat dient als basis voor de nadere uitwerking van elke woonbuurt. Hierin wordt zowel het landschap, de stedenbouw, de architectuur en de openbare ruimte nader omschreven, zodat de stapsgewijze ontwikkeling kan worden getoetst op de eerder overeengekomen gewenste kwaliteit.
figuur 2.3: De Boomgaard, fase 1 in landschapsplan (bron: Stijlgroep; bewerking: Rho)
In de stedenbouwkundige uitwerking ( zie figuren 2.4. en 2.5) is het omliggend landschap de basis voor de identiteit van het landelijk wonen. Het zuidelijk deel van het gebied is lommerrijk vanwege de bestaande boomgaarden, die opeens overgaan in het open polderlandschap. De rechte lijnen van de polderwegen en het slagenlandschap worden doorbroken door de grillige loop van de meanderende kreek. Het contrast tussen enerzijds het besloten en lommerrijke landschap en anderzijds het open weidelandschap, wordt versterkt met het landschapsplan voor De Boomgaard. Vanuit de landschapsvisie / ontwikkelingsvisie zijn enkele lijnen in het gebied de toekomstige identiteitdragers voor de gebiedsgewijze ontwikkeling.
figuur 2.4: stedenbouwkundige schetsverkaveling fase 1 (bron: Stijlgroep)
figuur 2.5 stedenbouwkundige schetsverkaveling en de landschappelijke dragers
De woonbuurten krijgen een maat en schaal die zich voegt naar het landschap. Per buurt is ruimte voor 30-50 woningen, wat bijdraagt aan de sociale cohesie. Alle woonbuurten hebben een natuurlijke variatie in programma en korrelgrootte en delen de openbare ruimte.
De landschappelijke kenmerken zijn leidend voor de identiteit van de woonbuurten. In het zuiden, tegen de bestaande stadsrand aan, blijven zoveel mogelijk de groene windsingels intact. Ze vormen de groene randen van de buurten rond de bestaande woonboerderij. Dit lommerrijke woonmilieu, waar ook de voormalige camping onderdeel van uit maakt, heet de Gaarden. De verkaveling van de buurten in de Gaarden volgt de richting van het landschap. Overeenkomstig de lange polderweg en boomgaardkavels zijn de buurten orthogonaal verkaveld. De rooilijn van de woningen verspringt ten opzichte van de gedeelde groene buitenruimte. Aan het lommerrijke deel van de Boomgaard wordt een nieuwe lange lijn toegevoegd: de Boslaan. Deze voorname laan met brede bermen en bomen vormt de basis van een wat luxer woonmilieu met grote kavels voor vrijstaande woningen of vrije kavels, mogelijk afgewisseld met een enkele tweekapper.
In het open landschap van groen en water, liggen de buurten met een maximale oriëntatie op dat open landschap met af en toe doorkijken naar de wijdere omgeving. De buurten daar worden qua beeld gevormd door het open weidelandschap en de kreek met haar brede oevers, die langs de buurten spoelen. Ten oosten van de Voorvorseweg meandert het groen zich rondom de enigszins opgetilde "woonterpjes" tot aan de grillige wereld van de kreek. Hier zijn de Landerijen.
De polderweg Voorvorseweg loopt als landelijke structuur langs bijzondere bestaande elementen zoals de woonboerderij en het bos bij de voormalige camping. De polderweg wordt de ruimtelijke drager van deze "landelijke specials", waarbij er twee nieuw worden toegevoegd: het Boerenerf en in de vervolgfase 't Dorp (niet in dit bestemmingsplan).
2.6. Woonmilieu's.
In De Gaarden (figuur 2.7 en figuur 2.8) is een mix van woningtypen beoogd: vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen en rijtjeswoningen. In een organische en ongedwongen verkaveling is veel ruimte voor groen en bomen en bomenrijen in het bijzonder: windsingels, groene erfafscheidingen, groene parkeerkoffers. De rooilijn verspringt er regelmatig en er is variatie in de overgang tussen privé en openbaar.
figuur 2.7: impressie verkaveling De Gaarden, ten oosten van de Voorvorseweg en de Landerijen ten noorden daarvan (bron: Stijlgroep)
In De Boslaan tussen De Gaarden en het volkstuinencomplex is ruimte voor vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen op ruime kavels, in een organische en ongedwongen verkaveling. Figuur 2.8 toont een impressie van (de verkaveling van) De Boslaan (links) en een deel van De Gaarden ten westen van de Voorvorseweg. Ook in De Boslaan is veel ruimte voor groen, vooral ook op eigen terrein, in grote groene tuinen en met een relatief grote afstand tot de straat en de aangrenzende percelen. Dit deelgebied kenmerkt zich als een lommerrijke laan. De overgang tussen de kavels aan de Boslaan en het volkstuincomplex wordt landschappelijk vormgegeven.
figuur 2.8: impressie verkaveling De Boslaan (links) en De Gaarden ten oosten van de Boslaan (bron: Stijlgroep)
Ook de verkaveling van De Landerijen (figuur 2.9) reageert op het bestaande landschap dat hier meer open is. De rijtjes- en twee-onder-een-kapwoningen en de enkele vrijstaande woningen staan hier meer eenduidig in een rooilijn, rond een binnenterrein. De woningen zijn georiënteerd op de groene, meer weidse omgeving. Hier zijn de overgangen tussen privé en openbaar kleinschaliger, bijvoorbeeld in de vorm van een delftse stoep of een bordes. Parkeren vindt er op de binnenterreinen plaats.
figuur 2.9: impressie verkaveling De Landerijen (bron: Stijlgroep)
Aan de noordwestkant van het plangebied is stedenbouwkundig ruimte voor een nieuwe special, zoals een woonhof (zie figuur 2.10). Andere specials in het gebied zijn het perceel van de voormalige camping en de bestaande boerderij Voorvorseweg 1. Op het perceel van de voormalige camping en in de groenblauwe zone vanaf de kreek, meanderend door De Landerijen (zie figuur 2.7 en 2.9 hierboven), is ruimte voor een kleinschalige horecavoorziening, zoals een theetuin.
figuur 2.10: impressie van een woonhof als special aan de noordwestkant (bron: Stijlgroep)
Het bestaande landschap dient zoals gezegd als basis voor het stedenbouwkundig plan voor De Boomgaard, fase 1: de woonmilieus De Boslaan, De Boomgaarden en De Landerijen voegen zich dan ook naar het bestaande landschap. In het kader van het stedenbouwkundig plan is dan ook eerst de kwaliteit van de bestaande natuur- en landschapselementen beoordeeld en is afgewogen of deze elementen duurzaam behouden kunnen worden. De bestaande boomgaarden in het gebied zijn in vervallen staat en hebben een beperkte levensverwachting. De bestaande windsingels en het bestaande groen op de voormalige camping daarentegen zijn ecologisch belangrijk. Sommige windsingels zijn nog vitaal, andere windsingels en ook het groen op de voormalige camping zijn in slechte staat. In het stedenbouwkundig plan worden de bestaande, behoudenswaardige natuur- en landschapselementen (figuur 2.11) ingepast en versterkt: het westelijke deel van de camping (A), de bosrand rond de bestaande boerderijkavel (B), bestaande singels langs polderwegen (C) en water (D).
figuur 2.11: inpassing en versterking bestaande natuur- en landschapselementen (bron: Stijlgroep)
De bestaande natuur- en landschapselementen worden aangevuld met een aantal nieuwe elementen: langs de nieuwe ontsluitingsweg komt een ecologische zone, de kreek wordt aan weerszijden ecologisch ingepast en vanaf de kreek loopt door het woongebied een groenblauwe zone, variërend in breedte. De woongebieden zelf worden klimaatrobuuste, natuurinclusieve, lommerrijke en landelijke woonmilieus.
Uit ecologisch onderzoek blijkt de aanwezigheid van essentiële vliegroutes en foerageergebieden van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis en ook een nest- en rustplaats en jachtgebied van de kerkuil, havik/sperwer en ransuil en voortplantings- en rustplaatsen van de steenmarter (zie paragraaf 4.2). Door de inpassing en versterking van bestaande natuur- en landschapselementen worden deze ecologische waarden in de eerste plaats zoveel mogelijk behouden en beschermd en dragen ze in de tweede plaats bij aan het natuurinclusief en landelijk wonen (figuur 2.12).
figuur 2.12: beschermde soorten in het plangebied (bron: Stijlgroep)
De ontwikkeling van De Boomgaard heeft gevolgen voor de robuustheid van het watersysteem. Zo moet de toename aan verharding, de verhoging van het waterpeil in een aantal watergangen en de demping van een aantal watergangen worden gecompenseerd. Aan de hand van een waterhuishoudingsplan gaat paragraaf 4.4 nader in op deze waterbergingsopgave.
Ook de maatregelen vanwege de waterbergingsopgave bieden ecologische kansen (figuur 2.13). Aan weerszijden van de noord-zuid georiënteerde primaire watergang (de kreek) worden brede inundatiezones aangelegd. Dit vergroot niet alleen het waterbergend vermogen maar maakt ook meer biodiversiteit en recreatief medegebruik mogelijk en draagt - door het langer vasthouden van water - bij aan minder hittestress en droogte. Datzelfde geldt voor het toevoegen van de natuurvriendelijke, verlaagde oevers elders in het gebied. Heel concreet wordt aan de noordkant van het plangebied in de kreek de aanleg van een vistrap overwogen.
figuur 2.13: impressie water(berging) als ecologische kans (bron: Stijlgroep)
Figuur 2.14 toont de externe en interne ontsluitingsstructuur van De Boomgaard, fase 1. Voor de externe ontsluiting wordt een nieuwe verbindingsweg aangelegd naar de rotonde Rijksstraatweg-Nelson Mandellaan. Deze nieuwe verbindingsweg wordt eerst gebruikt als bouwweg en daarna als ontsluitingsweg voor het autoverkeer van de hele wijk. In het plan is geen andere autoverbinding opgenomen naar het omliggende gebied, noch naar de polderwegen, noch naar de wegen binnen de bebouwde kom van Hellevoetsluis. Hiervoor is gekozen omdat alle omliggende wegen smal zijn en niet geschikt om extra verkeersstromen te verwerken. Voor nood- en hulpdiensten of in geval van calamiteiten kan er wel voor worden gekozen om een of meerdere verbindingen toegankelijk te maken.
figuur 2.14: opzet en impressie verkeersstructuur De Boomgaard, fase 1
Bij de aanleg van de rotonde Rijksstraatweg-Nelson Mandelalaan is in het verleden al rekening gehouden met de toekomstige ontsluiting van De Boomgaard. Via de nieuwe ontsluitingsweg naar deze rotonde krijgt de auto een directe verbinding met de N57 en daarmee de Rotterdamse haven en agglomeratie. Figuur 2.15 toont het schetsontwerp van de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg op de rotonde Rijksstraatweg-Nelson Mandelalaan. In paragraaf 4.5 worden de verkeerseffecten van de ontwikkeling van De Boomgaard, fase 1 nader toegelicht (verkeersgeneratie, parkeren).
figuur 2.15: schetsontwerp aansluiting rotonde
In tegenstelling tot de auto krijgt de fiets juist wel rechtstreekse en centrale verbindingen via de bestaande woonstraten en polderwegen (figuur 2.14). Zo wordt het nieuwe woongebied autoluw gemaakt, waarbij de fiets een aantrekkelijkere vervoersmogelijkheid is dan de auto voor verplaatsingen van/naar bestemmingen in Hellevoetsluis. Auto- en fietsstromen kruisen elkaar dan ook zo weinig mogelijk in dit concept.
Naar verwachting wordt de fietsroute over de Voorvorseweg, die zuidwaarts via de Duindoornstraat naar de kern van Hellevoetsluis loopt, straks het meest gebruikt. Andere belangrijke fietsroutes zijn de dwarsverbindingen naar de Parnassialaan, inclusief een brug over de kreek en het fietspad langs de Verlengde Nelson Mandelalaan. Reizigers per openbaar vervoer van/naar het gebied kunnen gebruik maken van de bestaande halte aan de Rijksstraatweg.
Voor de interne ontsluiting wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt voor de bestaande wegenstructuur, met de bestaande profielen. Deze en andere wegen worden ingericht als 30 km/uur-wegen, met het oog op gezamenlijk gebruik door voetgangers, fietsers en auto's.
In het stedenbouwkundig plan is uitgangspunt dat parkeren zoveel mogelijk uit het straatbeeld plaatsvindt en groen wordt ingepast. In De Boomgaard worden parkeerkoffers ingericht en met name bij vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen is ruimte voor parkeren op eigen terrein, achter de rooilijn of achter een groene haag. Bij de grotere woningen in De Boslaan is ook ruimte voor parkeren op eigen terrein, achter de rooilijn of achter een groene haag. In De Landerijen worden de binnenterreinen ingericht voor parkeren.
Uit het stedenbouwkundig plan volgt dat in het plangebied voldoende ruimte is voor parkeren ten behoeve van 360 woningen, ook gelet op het vereiste aantal m²'s voor groen, water en spelen. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan (en bij de aanvraag om omgevingsvergunning) wordt de parkeerbalans vooralsnog opgesteld aan de hand van de nota 'Parkeernormen Gemeente Voorne aan Zee', d.d. 30 november 2022.
In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat bij de nieuwe woningen in voldoende mate in parkeergelegenheid moet worden voorzien en in stand moet worden gehouden en dat aan de hand van de nota wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In de regels is een dynamische verwijzing opgenomen: als de gemeenteraad nieuw parkeerbeleid vaststelt en als daarmee de beleidsregels met betrekking tot parkeren wijzigen, dan gelden bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gewijzigde beleidsregels.
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Voorne aan Zee voorziet niet in welstandscriteria voor grotere herstructurerings- of ontwikkelingsprojecten waarbij sprake is van een nieuwe ruimtelijke structuur. Er is daarom een beeldkwaliteitplan opgesteld (zie bijlage 11). Dit geeft alle betrokkenen houvast bij de uitwerking van de plannen en voorafgaand aan de vergunningverlening. Het Beeldkwaliteitplan wordt tegelijk met dit bestemmingsplan door de gemeenteraad van Voorne aan Zee vastgesteld.
In het Beeldkwaliteitplan wordt nader invulling gegeven aan de beeldkwaliteit in de drie deelgebieden van De Boomgaard, fase 1. De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn waar nodig voor de ruimtelijke kwaliteit vertaald in de regels van het bestemmingsplan. Dit betreft onder meer de maximale goot- en bouwhoogte (6m/10,5m). Voor de vrije kavels aan de Boslaan zijn in het beeldkwaliteitplan kavelpaspoorten opgesteld, welke ten aanzien van de belangrijkste elementen zijn vertaald in de planregels.
De architectonische randvoorwaarden betreffen onder meer materialisatie, detaillering en dakvormen. Bij de uitwerking van de plannen door de ontwikkelaar wordt samen met de gemeente getoetst aan de randvoorwaarden van het beeldkwaliteitplan. De tussen de ontwikkelaar en de gemeente gesloten overeenkomst vormt hiervoor de basis. Daarnaast worden aanvragen om omgevingsvergunning op ruimtelijke kwaliteit getoetst aan de architectonische randvoorwaarden (welstandstoets).
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Het kabinet wil een land dat gezond en klimaatbestendig is:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Toetsing
Voor dit plan zijn relevante nationale belangen:
De belangrijkste keuzes zijn:
Dit plan draagt met een programma van 360 woningen bij aan de nationale woningbouwopgave: tot 2030 moeten ongeveer 1 miljoen woningen worden gebouwd. Het stedenbouwkundig plan is gericht op een natuurinclusieve en landschappelijke woonomgeving: de Boomgaard, fase 1 is een gezonde en groene stedelijke ontwikkeling, in balans met het ecologisch systeem en het watersysteem in het gebied zelf en in de omgeving ervan.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten beschrijven waarom er behoefte is aan de ontwikkeling en als die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, motiveren waarom er niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wel of geen nieuwe stedelijke ontwikkeling
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In dit geval is met het toevoegen van maximaal 360 woningen dus sprake van een stedelijke ontwikkeling. Er is ook sprake van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling omdat het geldende bestemmingsplan geen woningen mogelijk maakt.
Wel of geen bestaand stedelijk gebied
In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het begrip is in de jurisprudentie nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt zijn geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is dan ook geen onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte in de relevante regio beschreven en is de locatiekeuze nader gemotiveerd.
Toetsing
Beschrijving woningbehoefte
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. In geval van De Boomgaard, fase 1 ziet het programma volledig op wonen. Voor wonen is de regio Rotterdam en daarbinnen de gemeente Voorne aan Zee het relevant gebied waartoe de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De (kwalitatieve en kwantitatieve) woningbehoefte blijkt uit diverse bronnen:
Op basis van het Regioakkoord dat gold op het moment van vaststelling van de woonvisie (Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030) moesten tot 2030 binnen de gemeente Hellevoetsluis 1.160 woningen worden gebouwd. De afspraken zijn begin 2023 herijkt (zie onder 5).
Conform de woonvisie focust de gemeente op het bouwen van betaalbare woningen voor huishoudens met een middeninkomen. Op dit moment is de vraag naar woningen groter dan het aanbod naar woningen. Dit uit zich in hogere vraagprijzen voor koopwoningen, lagere slaagkansen voor woningenzoekenden op de sociale huurmarkt en hogere huren voor huurders in de particuliere sector. Het bouwen van aantrekkelijke woningen voor de toekomstige vraag, zal een verhuisketen creëren. Het genereren van doorstroming is geen doel op zich, maar een middel om er voor te zorgen dat er meer woningen beschikbaar komen zodat mensen in een voor hun geschikte woning kunnen wonen.
Het nieuwbouwprogramma vult de bestaande woningvoorraad aan om zo een gedifferentieerd woningaanbod binnen Hellevoetsluis te creëren. In het nieuwbouwprogramma wordt voornamelijk gefocust op het realiseren van:
Voorne-Putten is in deze Regionale Woonvisie aangemerkt als 'de buitenhof' van de regio, met landelijke ruime woonmilieus en de dynamische new town Hellevoetsluis waar echt spannende nieuwe woonmilieus worden gecreëerd.
De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030. Voor Hellevoetsluis wordt hierin uitgegaan van 2.000 woningen tot 31 december 2030, voor Brielle 1.600 en voor Westvoorne 600. In totaal gaat het voor de gemeente Voorne aan Zee om 4.200 woningen.
Voor de kwalitatieve woningbehoefte zijn in het kader van de regionale afspraken twee scenario's opgesteld: een Referentiescenario, waarbij berekend is hoeveel sociale woningen een gemeente moet hebben om aan de lokale behoefte aan sociale woningen te voldoen, en een Meer Evenwicht scenario, waarbij berekend is hoeveel sociale woningen een gemeente kan realiseren om maximaal bij te dragen aan de regionale spreidingsopgave. Het Meer Evenwicht scenario is een stap dichter bij de regionale doelstelling en de gemeente heeft met zijn woningbouwprogramma een goede stap gemaakt richting het Meer Evenwicht Scenario. Deze is ook positief beoordeeld door de provincie Zuid-Holland bij de aanvaarding van het regionale bod (Brief aan SvWrR, maart 2019 met beoordeling proces passend aanbod sociale voorraad Rotterdamse Regio). Hierin is afgesproken dat Hellevoetsluis zich inzet voor het toevoegen van 331 sociale huurwoningen. In De Boomgaard, Fase 1 wordt rekening gehouden met de realisatie van 60 sociale huurwoningen.
Gemeente Voorne aan Zee zet zich in voor het toevoegen van 1.366 sociale corporatiewoningen. Het aantal particuliere sociale woningen neemt naar verwachting met 161 af. Per saldo neemt de sociale voorraad dan met 1.205 toe. Per saldo worden in de gemeente voldoende sociale huurwoningen gerealiseerd. Deze zijn voor de provincie inzichtelijk gemaakt in het planregistratiesysteem.
Het Meer Evenwicht scenario wordt gezien als de stip op de horizon en vormt daarmee het kader waarlangs de inzet van gemeenten gemeten wordt. Daarbij wordt ook gemeld dat "niemand aan het onmogelijke wordt gehouden". Of er sprake is van onmogelijkheden wordt in een onderlinge bestuurlijke discussie binnen het SvWrR en in overleg met de provincie Zuid-Holland in gezamenlijkheid vastgesteld op basis van de onderliggende onderbouwing van deze onmogelijkheden.
Het Regioakkoord 2022 dient ertoe om de keuzes transparant te maken en om overeenstemming te hebben over de uitgangspunten, tegen de achtergrond van de nieuwe situatie. Belangrijke kanttekening hierbij is dat, zeker voor de korte termijn, projecten reeds in gang zijn gezet en met ontwikkelende en/of bouwende partijen concrete afspraken zijn gemaakt. Voor deze projecten is het in veel gevallen vrijwel onmogelijk om de bestaande afspraken bij te buigen naar de nieuwe opgave. Het Regioakkoord 2022 heeft betrekking op de periode tot en met 2030.
In De Boomgaard, fase 1 wordt op basis van bestaande afspraken met de provincie (Brief 23 november 2021 met kenmerk PZH-2021-789906684 waarin de 360 woningen in fase 1 zijn herbevestigd en nog niet is ingestemd met fase 2) en ontwikkelaars rekening gehouden met de realisatie van 360 woningen waarvan 60 sociale huurwoningen. Deze afspraken worden gerespecteerd en in fase 2 wordt gekozen voor een hoger percentage sociale huur, zodat een volgende stap wordt gezet in de richting van meer evenwicht binnen de regionale woningmarkt. De ontwikkelaar heeft hiertoe in een brief aan de gemeente bevestigd dat in fase 2 minimaal 30% sociale huurwoningen worden gerealiseerd.
Gedeputeerde staten heeft ingestemd met het regionaal woningbouwprogramma bij het regioakkoord 2022 (brief 24 januari 2023 met kenmerk PZH-2022-820296655). Hierin is aangegeven dat vrijwel alle locaties uit het regionale woningbouwprogramma voldoen aan het omgevingsbeleid. De Boomgaard (fase 1 en fase 2) maakt daar deel van uit. Gedeputeerde staten roept de regio op om in de komende periode actie te ondernemen op het verhogen van het aandeel sociaal/middelduur naar minimaal 1/3e sociaal en minimaal 2/3e betaalbaar. Het is daarbij niet de bedoeling om bestaande vastgelegde afspraken teniet te doen, maar deze kunnen mogelijk wel worden bijgesteld. Ook moeten zo spoedig mogelijk zachte plannen hard gemaakt worden en harde plannen worden gerealiseerd.
Deelconclusie behoefte
De ontwikkeling van De Boomgaard geeft invulling aan de ambities in de gemeentelijke en de regionale woonvisie. Een ontwikkeling waarin de beleving en het gebruik van het landschap voorop staan (zie paragraaf 2.1), sluit aan op de ambitie om meer woningen in andersoortige woonmilieus te realiseren (gemeentelijke woonvisie) en op de ambitie om in Voorne-Putten als 'de buitenhof' van de regio Rotterdam landelijke ruime woonmilieus te realiseren. Hiermee kan een wooncarrière binnen de gemeente en de regio worden bevorderd waardoor elders ook weer betaalbare woningen vrijkomen. In Hellevoetsluis staan namelijk relatief veel betaalbare eengezinswoningen. Het stedenbouwkundig plan en dit bestemmingsplan op basis daarvan bieden ruimte voor een brede differentiatie in het woningbouwprogramma, waaronder ook betaalbare woningen die passen bij de behoefte van lage- en middeninkomens. Specifiek worden 60 van de 360 woningen gereserveerd voor sociale huur.
Ook in kwantitatieve zin sluit het programma van De Boomgaard aan op het recente Regioakkoord waarin de gemeente Voorne aan Zee 5.080 woningen aan haar voorraad moet toevoegen alsook op voorgaande ramingen (WBR 2021 en ABF 2021) waarin de regionale behoefte op 61.000 respectievelijk 72.400 woningen is geraamd.
Wel of niet binnenstedelijk
Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien. Het is niet mogelijk om binnenstedelijk in de hele kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte te voorzien. Er is binnenstedelijk onvoldoende ruimte beschikbaar, vooral voor grondgebonden wonen. Er zijn in de gemeente Voorne aan Zee 5.080 woningen nodig, specifiek in Hellevoetsluis 2.000 woningen (ABF 2021), waarvan een substantieel deel grondgebonden. Binnenstedelijk is harde plancapaciteit voor circa 500 woningen (bron: Planmonitor gemeente Voorne aan Zee, tweede kwartaal 2022). Op deze locatie is door de gemeente en provincie daarom gekozen voor transformatie naar een nieuwe woonwijk.
Het project De Boomgaard is al in de gemeentelijke structuurvisie Hellevoetsluis 2015+ uit 2004 opgenomen. Het plangebied is door de provincie niet aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied, maar wel als nieuwe woningbouwlocatie in de omgevingsverordening (geconsolideerde versie 2023). De locatie is opgenomen op Kaart 19 'Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' en in Bijlage X 'Gegevens en criteria grote buitenstedelijke bouwlocaties'.
Deelconclusie locatiekeuze
Het is in de regio niet mogelijk om de gehele woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Er is ook een grote regionale vraag naar grondgebonden woningen die niet in Rotterdam kunnen worden gerealiseerd. Daarom hebben gemeente en provincie gekozen voor uitbreiding op deze locatie.
Conclusie
Uit het bovenstaande volgt dat het plan voldoet aan de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking conform artikel 3.1.6 Bro.
In haar Omgevingsvisie streeft de provincie Zuid-Holland naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Toekomstige beleidsvernieuwing biedt kansen voor verbeteringen in Zuid-Holland. De provincie heeft hiervoor zeven vernieuwingsambities geformuleerd. Deze ambities dienen als stip op de horizon:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de keuzes ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en verstedelijking belangrijk.
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, als onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit is het evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning op een positieve manier bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit begint met het kiezen van de juiste plek voor nieuwe ontwikkelingen.
De provincie onderscheidt drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie. Bij inpassen gaat het om een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De impact op het gebied is klein. Een aanpassing betreft een wijziging in de structuur van een gebied die aansluit bij de huidige gebiedsidentiteit. De impact op het gebied is groter. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuwe gebiedsidentiteit ontstaat. De impact van dit type ontwikkeling op een gebied is enorm. Bij transformatie is het dan ook belangrijk om goed vorm te geven aan de ontwikkeling van een nieuwe ruimtelijke kwaliteit, met vaak ook een nieuwe identiteit.
De Boomgaard, fase 1 transformeert een deel van het landelijk gebied rond Hellevoetsluis in nieuw stedelijk gebied. Dit nieuwe stedelijk gebied krijgt een eigen, nieuwe identiteit: het bestaande landschap (akkerland, boomgaarden) dient als basis voor het stedenbouwkundig plan en de nieuwe woonmilieus ontlenen daaraan hun identiteit. Dit uitgangspunt is leidend voor de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe stedelijk gebied.
Verstedelijking
De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.
De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:
Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, straks: het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)) de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. In paragraaf 3.1.2 wordt het plan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking conform artikel 3.1.6 Bro.
Stedelijke ontwikkelingen die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied gerealiseerd kunnen worden, kunnen in het landelijk gebied plaatsvinden in aansluiting op bestaand stads- en dorpsgebied of in bebouwingslinten. Het eindoordeel over stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 hectare buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt bij de provincie. Deze worden door de provincie integraal afgewogen en afhankelijk daarvan opgenomen op de 3 hectare-kaart.
Ten aanzien bouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied geeft de provincie Zuid-Holland aan dat als een locatie is opgenomen op de 3 hectare-kaart, dit betekent dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het omgevingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit (zie hiervoor).
Om belangen in de Omgevingsvisie Zuid-Holland te borgen is een aantal onderwerpen nader geregeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De (instructie)regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen en straks in het gemeentelijk omgevingsplan.
Ruimtelijke kwaliteit (artikel 6.9 en 6.9a)
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Met het oog hierop kan een bestemmingsplan voor een gebied dat op de kaart 14 in bijlage II bij de verordening als 'beschermingscategorie 3', zijnde Buitengebied, is aangewezen ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.
Het gebied waar de realisatie van De Boomgaard moet plaatsvinden, valt onder beschermingscategorie 3. Ten aanzien hiervan bepaalt de verordening dat een bestemmingsplan voor zo'n locatie kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten worden betrokken:
Uit de ontwikkelingsvisie voor De Boomgaard (paragraaf 2.1) en het stedenbouwkundig plan voor De Boomgaard, fase 1 (paragraaf 2.2) blijkt hoe het bestaande landschap (akkerlanden), het groene karakter en de verschijningsvormen van het landschap zijn betrokken in het ontwerp en de basis vormen voor de nieuwe identiteit van het gebied en de ruimtelijke kwaliteit ervan.
Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen is ook in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland bepaald dat de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) moet worden toegepast. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien. Voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 ha nodig is, wordt gebruikgemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties die op kaart 19 in bijlage II zijn aangegeven. Bij die locatie moet rekening worden gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X bij de verordening.
In paragraaf 3.1.2 wordt het woningbouwprogramma getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. de Boomgaard is op de 3 hectare-kaart als woningbouwlocatie aangegeven. In bijlage X is daarover bepaald dat de bruto oppervlakte van de locatie in totaal 56 ha. bedraagt.
figuur 3.1: uitsnede kaart 19 Grote buitenstedelijke bouwlocaties (3 ha-kaart) (bron: provincie Zuid-Holland, bewerking: Rho).
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen schrijft de provincie Zuid-Holland ook voor dat in voldoende sociale huurwoningen moet worden voorzien. In het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam (januari 2023) is hierover opgenomen dat de gemeente Voorne aan Zee tot 2030 circa 30% van haar nieuwbouw in de sociale sector realiseert. Voor fase 1 is gekozen voor relatief veel ruimte voor natuur, groen, water en spelen in het licht van de kwalitatieve regionale behoefte en ambitie om in dit deel van de regio landelijke ruime woonmilieus te realiseren (zie paragraaf 3.1.2). In dat licht is ten aanzien van De Boomgaard, fase 1 in het kader van het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 afgesproken dat in fase 1 met 16,7% sociale woningbouw (60 van 360 woningen). Gemeente en provincie hebben afgesproken dat er minimaal 30% sociale woningbouw gerealiseerd wordt vanaf fase 2.
Dichtheid en verscheidenheid woningbouw (artikel 6.10a)
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt buiten bestaand stads- en dorpsgebied houdt rekening met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving. Ook moeten de mogelijkheden voor gevarieerde woningtypen worden betrokken.
Begin 2022 hebben gemeente en provincie de woningdichtheid van De Boomgaard nader afgestemd. Op het hele (bruto) plangebied is de woningdichtheid 25 woningen per hectare. Exclusief de ruimtelijke inpassing (de natuur- en landschapselementen met de bestemming Groen en de bestemming Water) is de woningdichtheid 29 woningen per hectare. Binnen de woonbuurten bedraagt de woningdichtheid 36 woningen per hectare. Deze dichtheid is overeenkomstig (de voorbeelden in) het provinciaal Inspiratieboek 'Compact en kwalitatief bouwen in kleine kernen', waarbij rekening wordt gehouden met de ambitie om in dit deel van de regio landelijke ruime woonmilieus te realiseren.
Parkeernorm sociale huur (artikel 6.10b)
Specifiek ten aanzien van nieuwe sociale huurwoningen schrijft de Omgevingsverordening een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning voor. In afwijking daarvan kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.
De gemeente Voorne aan Zee heeft in de nota 'Parkeernormen Gemeente Voorne aan Zee', in 2022 haar eigen parkeernorm voor woningen, inclusief sociale huurwoningen, bepaald. Met deze recente parkeernormen wordt bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en bij de aanvraag om omgevingsvergunning rekening gehouden.
Bereikbaarheid (artikel 6.10d)
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet volgens de Omgevingsverordening rekening houden met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid. In paragraaf 2.2.5 wordt de externe ontsluiting van het plangebied toegelicht, paragraaf 4.5 toetst de effecten hiervan aan de hand van een verkeersonderzoek.
Risico's van klimaatverandering (artikel 6.27a)
In een bestemmingsplan moet conform de Omgevingsverordening rekening worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering, ten minste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte en de effecten hiervan op het risico van bodemdaling. Paragraaf 4.1 licht toe hoe in dit plan met deze risico's rekening is gehouden.
De gemeenten Brielle, Hellevoetsluis en Westvoorne zijn per 1 januari 2023 samengegaan in de nieuwe gemeente Voorne aan Zee. Omdat deze jonge gemeente nog geen eigen beleid heeft, is de ontwikkeling getoetst aan het beleid van de voormalige gemeente Hellevoetsluis.
Op 2 september 2004 is door de gemeenteraad van Hellevoetsluis het Structuurplan Hellevoetsluis 2010+ vastgesteld. In deze ruimtelijke visie was opgenomen op welke wijze de gemeente wenst om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen, zoals onder meer wonen, werken, infrastructuur en recreatie. In 2010 is het structuurplan bijgewerkt naar aanleiding van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen , en vastgesteld als structuurvisie Hellevoetsluis 2015+. De Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+ doet uitspraken over ruimtelijke ontwikkelings- en investeringsprojecten die in de tien tot vijftien jaar na vaststelling zijn voorzien.
In het Structuurplan Hellevoetsluis 2010+ was de realisatie van het nieuwe woongebied De Boomgaard (voorheen Parnassia) al opgenomen (figuur 3.4). Het woongebied De Boomgaard heeft ook in de Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+ een belangrijke functie voor het opvangen van de woningbouwbehoefte voor de periode na 2010. In het gebied worden in de visie 1.100 woningen voorzien en een gebied voor 10.000 m² aan voorzieningen, waaronder een Brede School en een full-service supermarkt. De visie verwachtte de start van de uitvoering in 2010.
Kort na vaststelling van de visie sloeg echter de financiële crisis toe en bleek de ontwikkeling niet haalbaar. De plannen gingen enige tijd in de ijskast. Paragraaf 1.1 licht toe hoe na 2015 is gekozen voor een doorstart van het plan. Met de ontwikkeling van De Boomgaard, fase 1 en dit bestemmingsplan daarvoor wordt nu invulling gegeven aan het gemeentelijk ruimtelijk beleid in de Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+.
figuur 3.2: uitsnede Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+
Het Groenstructuurplan Hellevoetsluis 2010-2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Hellevoetsluis in 2009, heeft als doel om het bestaande (stedelijke) groen te behouden, de ecologische kwaliteit ervan te verbeteren en de samenhangende structuur ervan op termijn verder te ontwikkelen. Om dat de bereiken heeft het Groenstructuurplan de volgende status:
In het Groenstructuurplan worden elf belangrijke groenstructuren behandeld. Dit zijn bijvoorbeeld bermen, dijken, watergangen en stedelijk groen. Per groenstructuur worden kernkwaliteiten van de huidige situatie, relevante ontwikkelingen, toekomstig beheer en inrichting en het streefbeeld voor 2020 weergegeven.
In het kader van natuurinclusief bouwen dient bij nieuwbouwprojecten tenminste een gedeelte van de grondgebonden woningen te worden voorzien van nestgelegenheid voor huismussen, bijvoorbeeld in de vorm van vogelvides, en van vleermuisverblijfplaatsen. Van gestapelde woningen dient ten minste een gedeelte voorzien te worden van verblijfplaatsen van vleermuizen en neststenen voor gierzwaluwen.
Toetsing
Het plangebied is onderdeel van de polder Nieuw-Helvoet en er zijn watergangen, zoals de Hoofdwetering, stedelijk groen en diverse vormen van infrastructuur in de nabijheid aanwezig. Bij nieuwe bouwprojecten is het streven om minimaal 30% van het plangebied in te richten met groen, water en spelen. Verder dient bestaand groen binnen het plangebied zoveel mogelijk behouden te blijven (met name ecologisch of cultuurhistorisch waardevol groen).
Het ontwikkelingsgebied is in totaal circa 220.000 m² groot. Daarvan moet 66.000 m² (30%) voor groen, water en spelen worden ingericht. De natuur- en landschapselementen met de bestemming Groen) en de bestemming Water zijn samen circa 60.000 m² groot. Daarbovenop komt het deel (40% tot 60%, minimaal circa 10.000 m²) van de oppervlakte van de groenblauwe zone dat binnen de bestemming Woongebied met groen, water en spelen moet worden ingericht. Daarbij komt dat in het stedenbouwkundig plan en de inrichting van de woonmilieus klimaatrobuust en natuurinclusief bouwen centraal staat. Bovenop voornoemde metrages wordt dan ook een aanzienlijk metrage binnen de bestemming 'Woongebied' ingericht voor groen, water en spelen (zie paragraaf 2.2).
Conclusie
Het plan voldoet aan de beleidsuitgangspunten van het gemeentelijk Groenstructuurplan en die van Structuurvisie Hellevoetsluis 2015+ (zie paragraaf 3.3.1).
Toetsingskader
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland
Op grond van provinciaal beleid moeten bij een ruimtelijke ontwikkeling de risico's ten aanzien van wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte in kaart worden gebracht en beperkt (zie paragraaf 3.2).
Routekaart Duurzaam Voorne-Putten 2040
Op regionaal niveau hebben de gemeenten op Voorne-Putten de Routekaart Duurzaam Voorne-Putten 2040 opgesteld. Daarin zijn via de hoofdthema's energietransitie en circulaire economie de strategie en doelen uitgewerkt om te komen tot een Duurzaam Voorne-Putten in 2040. De Routekaart Duurzaam Voorne-Putten is aanvullend op de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu die op 13 maart 2014 door de gemeenteraad van Hellevoetsluis is vastgesteld (zie hierna) en geeft met name de regionale opgave weer in het kader van energietransitie en circulaire economie.
Hoofddoelen zijn een energieneutraal en circulair Voorne-Putten in 2040. Energieneutraal betekent: 'dat de totale vraag naar energie op Voorne-Putten op duurzame wijze wordt opgewekt, zo mogelijk binnen het eiland'. Hiermee wil Voorne-Putten haar ambitie uitspreken, in lijn met de landelijke doelstelling om in 2050 energieneutraal te zijn. Circulariteit betekent: 'dat we onze economie omvormen naar kringlopen waarin we grondstoffen maximaal hergebruiken'.
Beleidsvisie duurzaamheid en milieu
Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad van Hellevoetsluis de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu vastgesteld. Het doel van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is het 'inzetten op een duurzaam wonen, werken en recreëren in de gemeente Hellevoetsluis'. Het begrip duurzaamheid refereert aan een ontwikkeling die in evenwicht is met wat de omgeving te bieden heeft, lokaal, mondiaal, nu maar ook in de toekomst. Bij een duurzame ontwikkeling zijn ecologische, economische en sociale waarden in evenwicht. Binnen de Beleidsvisie duurzaamheid en milieu worden de volgende duurzaamheidaspecten gedefinieerd:
Per duurzaamheidsaspect zijn hoofddoelstellingen geformuleerd die per duurzaamheidsthema zijn uitgewerkt in specifieke doelstellingen. Per thema zijn projecten geformuleerd. De projecten zijn weergegeven in het meerjarenuitvoeringsprogramma. Voorbeelden hiervan zijn: ondersteunen van burgerinitiatieven op het gebied van duurzaamheid, ondersteunen van duurzame bedrijvenkring, uitbreiden van het ecologisch beheer van de openbare ruimte, verder faciliteren van de oplaadinfrastructuur voor elektrisch vervoer, stimuleren van duurzaam bouwen, extra aanpak zwerfafval, verduurzaming van de gemeentelijke havens en de verduurzaming van de eigen gemeentelijke bedrijfsvoering en gemeentelijke gebouwen.
Landelijke Maatlat groene, klimaatadaptieve gebouwde omgeving
De Maatlat klimaatadaptieve groene gebouwde omgeving maakt duidelijk hoe klimaatadaptief bouwen en inrichten eruitziet. Het is een instrument van de overheid, om houvast te bieden vóór overheden, woningcorporaties en partijen uit de bouw zoals projectontwikkelaars. De maatlat is nodig om beter voorbereid te zijn op de gevolgen van klimaatverandering. Zo kunnen we ook in de toekomst in een veilige, gezonde én groene omgeving blijven wonen en werken. De maatlat maakt duidelijk hoe klimaatadaptief bouwen eruitziet. Het instrument beschrijft doelen en prestatie-eisen, en geeft richtlijnen voor de thema's wateroverlast, droogte, hitte, biodiversiteit, bodemdaling en gevolgbeperking overstromingen. De maatlat is ontwikkeld door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Tijdens de ontwikkeling zijn veel verschillende stakeholders betrokken, waaronder experts op het gebied van klimaatadaptief bouwen, professionals uit de bouwsector, natuurorganisaties en kennisinstellingen. Het is onder andere gebaseerd op informatie vanuit het convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland.
Er worden diverse subthema's besproken, welke onder de grotere noemers 'Biodiversiteit en natuurinclusiviteit', 'Droogte', 'Bodemdaling', 'Hitte', 'Gevolgbeperking overstromingen' en 'Wateroverlast' zijn ondergebracht. De inhoud van de maatlat dient op verschillende plekken in het ontwerp en proces onder de aandacht te zijn. Zo is het in ontwikkeling De Boomgaard ook ondervangen. Echter, de maatlat is op dit moment nog een richtlijn, en geen verplichting. Met gebruikmaking van de maatlat wordt verondersteld dat wanneer men de inhoud van de maatlat toepast bij de ontwikkeling, er een klimaatadaptieve en toekomstbestendige woonomgeving ontwikkeld wordt.
Toetsing
Visiedocument natuurinclusief en klimaatadaptatie in ontwikkeling
Specifiek ten behoeve van de De Boomgaard is een visiedocument opgesteld (zie bijlage 10) gericht op natuurinclusief en klimaatadaptief ontwikkelen. Zo wordt vroegtijdig in het proces, maar ook tijdens de ontwikkeling en de bouw aandacht besteed aan natuur waardoor actief wordt bijgedragen aan een leefomgeving met klimaatadaptatie en biodiversiteit. In het document zijn een groot aantal toepasbare maatregelen uitgewerkt welke op grofweg drie maatregelniveaus zijn te onderscheiden:
Bij het nemen van maatregelen op ál deze niveaus, ontstaat een gezonde en prettige leefomgeving. De effectiviteit hangt deels samen met een zekere kritische massa van toepassing. Bij naleven van voldoende van deze maatregelen, is sprake van klimaat adaptatie en natuurinclusiviteit en is de ontwikkeling een potentieel leefgebied voor diverse soorten planten, dieren en mensen.
De beschreven maatregelen zijn aansluitend op het landschapsplan (paragraaf 2.1) en het waterhuishoudingsplan (paragraaf 4.4). Bovendien zijn de resultaten van ecologisch onderzoek en de in het kader van de Wet natuurbeschermingswet te nemen maatregelen ( paragraaf 4.2) input geweest voor het visiedocument.
Bij de uitwerking van de plannen wordt- in nauwe samenspraak met de gemeente- invulling gegeven aan de maatregelen uit het visiedocument. De tussen ontwikkelaar en de gemeente gesloten overeenkomst vormt hiertoe de basis.
Wateroverlast
Paragraaf 4.4 gaat in op het waterhuishoudingsplan. Daaruit volgt dat een aantal maatregelen in voldoende mate de waterberging faciliteren die nodig is door de toename van de verharding, door een peilverhoging in de watergangen en door demping van een aantal watergangen. Zo worden aan weerszijden van de kreek brede inundatiezones aangelegd, worden secundaire watergangen vergroot tot primaire watergangen, worden langs meerdere watergangen verlaagde oevers aangelegd en komen er bermgreppels, wadi 's en laagtes.
Waterveiligheid
Ten aanzien van waterveiligheid stelt het waterhuishoudingsplan vast dat er ter plaatse van het plangebied geen waterkeringen zijn en dat dit bestemmingsplan dan ook geen ontwikkelingen mogelijk maakt die effect hebben op de waterveiligheid.
Droogte
Door de gekozen maatregelen voor de waterberging wordt ook droogte voorkomen. In de brede inundatiezones langs de kreek, in de verlaagde oevers en met meer primaire watergangen wordt in het plangebied water langer vastgehouden en krijgt hier (natte) natuur meer kansen.
Hitte
Bij de ontwikkeling staat de inpassing en versterking van bestaande en nieuwe natuur- en landschapselementen centraal. Ook in de woonmilieus zelf is expliciet en veel aandacht voor de inpassing van bomen en bomenrijen (zie paragraaf 2.2.1). Met deze groene, lommerrijke inrichting en de ruime opzet van de woonmilieus, met in aansluiting daarop de maatregelen uit het hiervoor beschreven visiedocument, wordt het risico op hittestress in dit nieuwe stedelijk gebied sterk beperkt.
Conclusie
Met het visiedocument en het waterhuishoudingsplan wordt in ruime mate invulling gegeven aan een natuurinclusieve, klimaatadaptieve ontwikkeling, waarbij veel aandacht is voor biodiversiteit.
Toetsingskader
In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Toetsing
In opdracht van de ontwikkelende partijen is een quickscan (bijlage 1) uitgevoerd naar de aanwezigheid van natuurwaarden in het gebied.
Vogelrichtlijn
Habitatrichtlijn
Voordat ingegrepen wordt in de houtopstanden, dient het noodzakelijk aanvullend onderzoek plaats te vinden. Dit onderzoek dient plaats te vinden door een ter zake deskundige, volgens actuele protocollen/ onderzoek standaarden/ kennisdocumenten BIJ12 wat betreft inspanning en methode en in de actieve periode (februari - eind november).
Andere soorten
Houtopstanden
Uit nadere inventarisatie van de aanwezige bomen nodig om een verdere keuze te maken in of en wat er eventueel gerooid gaat worden en van welke verplichtingen dan sprake is.
Nader ecologisch onderzoek
Door VanderHelm Milieubeheer B.V. is naar aanleiding van de quickscan een nader, soortgericht onderzoek uitgevoerd naar de beschermde soorten in het gebied (bijlage 2).
Het doel van het nader onderzoek is het uitsluiten dan wel aantonen van de aanwezigheid van nesten, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen, roofvogels en uilen, huismus, teunisbloempijlstaart en steenmarter in het plangebied. Uit het onderzoek volgt dat in het plangebied essentiële vliegroutes en foerageergebieden van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis aanwezig zijn en ook een nest- en rustplaats en jachtgebied van de kerkuil, havik/sperwer en ransuil en voortplantings- en rustplaatsen van de steenmarter.
Naast dit nader soortgericht onderzoek zijn in het onderzoek de natuurwaarden in de boomgaarden en op het voormalige campingterrein in kaart gebracht: door monitoring van bijen, zweefvliegen, dagvlinders en libellen kan de biodiversiteit in deze gebieden worden ingeschat. De locaties met de meeste biodiversiteit zijn de noordkant van het voormalige campingterrein, de noordkant van de boomgaard ten zuiden ervan en de boomgaard ten noorden van de bestaande boerderijkavel.
Er is een ontheffing op artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Ten behoeve van deze ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan opgesteld (waarin onder andere het wettelijk belang en de alternatievenafweging worden opgenomen).
Conclusie
In de stedenbouwkundige uitwerking voor De Boomgaard, fase 1 is zoveel mogelijk rekening gehouden met behoud en bescherming van de ecologische waarden in het plangebied (zie paragraaf 2.2.3). Er is een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Hiervoor is een activiteitenplan opgesteld. Met inachtneming hiervan is een eventuele ontheffing van de Wet natuurbescherming redelijkerwijs te verwachten en is het omgevingsaspect ecologie - soortenbescherming geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
Toetsingskader
Met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden kent de Wet natuurbescherming twee soorten natuurgebieden (en beschermingsregelingen):
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Toetsing
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Haringvliet bedraagt circa 1,5 kilometer. Het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Voornes Duin bevindt zich op 2,5 kilometer. De afstand tot het meest dichtstbijzijnde NNN bedraagt circa 640 meter. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de grote afstand tot natuurgebieden kunnen ook effecten zoals verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Omdat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling van De Boomgaard significant negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebied, zijn voor de aanlegfase en voor de gebruiksfase stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd, zie bijlage 8. Geconcludeerd wordt dat per saldo geen sprake is van een toename van stikstofdepositie met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.
Toetsingskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen over de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder en is het plan getoetst aan het beleidskader van het waterschap Hollandse Delta en ook aan dat van de gemeente Voorne aan Zee.
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook is aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van dit beleid.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting op de afvalwaterzuivering. Een toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om deze zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur.
De gemeente Hellevoetsluis heeft in september 2016 het Watertakenplan opgesteld. Het Watertakenplan beschrijft het stedelijk waterbeleid voor de hele planperiode 2017-2020 en legt vast welke activiteiten de gemeente verricht en welke onderzoeken de gemeente doet. Dit deel wordt jaarlijks geëvalueerd en waar nodig aangevuld en aangepast. Voor het Watertakenplan en het daarin vastgelegde beleid gelden de volgende doelstellingen:
Toetsing: bestaande situatie
Maaiveldhoogte
Op basis van het AHN4 ligt het maaiveld op circa NAP -0,2 m in het zuiden van het plangebied en op circa NAP -0,6 m in het noorden. In het plangebied is sprake van bodemdaling. Over de periode 2008-2020 is het maaiveld circa 10 cm gedaald. Voor de periode 2020-2100 wordt eenzelfde daling verwacht.
Bodem en grondwater
Op basis van de openbare beschikbare data van Dinoloket en boringen uitgevoerd door Heijmans is het algemene beeld voor het plangebied dat tussen maaiveld en 1,5 m beneden maaiveld de bodem veelal bestaat uit klei. Veel boringen laten bovendien een veenlaag zien met een dikte van 20 tot 30 cm. In vrijwel alle gevallen tonen de boringen een zandpakket vanaf een diepte van 2,0 m beneden maaiveld. Lokaal bevinden zich meer aan de oppervlakte al zandlagen.
In het plangebied is één peilbuis aanwezig die recente grondwaterstanden registreert. Het betreft een peilbuis midden in het plangebied. Met de peilbuis wordt de freatische grondwaterstand gemonitord. De grondwaterstand ligt gemiddeld op NAP -1,8 m. De GHG en GLG liggen respectievelijk op NAP -1,2 en -2,4 m. Uit de klimaateffectatlas volgt dat de kwelstroom beperkt is tot 0,5 tot 1,0 mm/dag. Deze kwel is naar verwachting zout of brak.
Waterkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water maar in de omgeving van het plangebied wel. Het algemene beeld is dat de waterlichamen ontoereikend scoren op de ecologische waterkwaliteit. De algemene fysische en chemische toestand in de omliggende KRW-lichamen is matig tot goed. De ontoereikende scores voor ecologische waterkwaliteit zijn onder andere te wijten aan het feit dat er water wordt aangevoerd via het landbouwgebied. Hierdoor bevat het aangevoerde water relatief veel nutriënten, met name fosfor. Daarnaast draagt de kwelstroom bij aan de matige waterkwaliteit.
Waterveiligheid
Ter plaatse van het plangebied zijn geen waterkeringen.
Waterkwantiteit
Figuur 4.1 toont een uitsnede van de legger Oppervlaktewaterlichamen en kunstwerken van het waterschap Hollandse Delta. Het plangebied is verdeeld over 2 peilgebieden: V01 005 en V01 007. Het zuidelijk peilgebied heeft een waterpeil van NAP -1,5 m en het noordelijk peilgebied een waterpeil van NAP -2,0 m. Het peilverschil wordt met stuwen in stand gehouden. Door het plangebied lopen meerdere primaire watergangen. Via de primaire watergangen stroomt het plangebied af naar het oosten.
figuur 4.1 uitsnede legger en legenda oppervlaktewaterlichamen en (onderhoudsplichtige) kunstwerken waterschap Hollandse Delta
Afvalwaterketen
Binnen het plangebied is geen riolering in beheer van de gemeente Voorne aan Zee aanwezig.
Beheer en onderhoud
Het Waterschap Hollandse Delta is beheerder van het oppervlaktewater.
Toetsing: invloed van de ontwikkeling op de waterhuishouding
In opdracht van de ontwikkelende partijen is door ingenieursbureau Witteveen + Bos een waterhuishoudingsplan (bijlage 3) opgesteld. Aan de hand van dit plan is de invloed van de ontwikkeling van De Boomgaard, fase 1 op de waterhuishouding getoetst. In het waterhuishoudingsplan is de invloed van de ontwikkeling van de Boomgaard, fase 1 en fase 2 integraal beschouwd en getoetst. In deze watertoets zijn de conclusies daaruit overgenomen. Vervolgens is de waterbergingsopgave toegespitst op De Boomgaard, fase 1.
Peilen
Om een goede verbinding tussen maaiveld en open water te realiseren wordt de peilgrens tussen de twee peilgebieden naar het noorden verlegd waardoor de waterstand verhoogd wordt van NAP -2,0 m naar NAP -1,5 m. Om de afwatering in stand te houden worden meerdere secundaire watergangen omgevormd naar primaire watergangen. Andere aanpassingen in het oppervlaktewatersysteem als gevolg van de nieuwe peilopzet zijn (zie ook figuur 4.2):
figuur 4.2: aanpassing watersysteem
Bodem en grondwater
Het plan leidt tot een ophoging van het bestaand maaiveld. Door de ophoging wordt het mogelijk de woningen met kruipruimte te realiseren. In het zuiden van het plangebied neemt ten gevolge van de peilopzet de grondwaterstand toe.
Waterkwaliteit en ecologie
Om de waterkwaliteit in stand te houden spoelt het waterschap het watersysteem door. Een vergroting van het oppervlak open water leidt daarmee tot een grotere watervraag. Om de watervraag niet te vergroten is in overleg met het waterschap besloten om de benodigde watercompensatie zoveel mogelijk in alternatieve berging te realiseren. Hiermee wordt voorkomen dat door de ontwikkeling de waterkwaliteit verslechterd als er onvoldoende water beschikbaar is om aan de watervraag te kunnen voldoen.
Langs de noord-zuid georiënteerde primaire watergang worden aan weerszijden brede inundatiezones aangelegd. De hoogte van deze zones varieert om een goede habitat te realiseren. Daarnaast wordt langs diverse watergangen een 5 m brede verlaagde oevers gerealiseerd.
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterkwantiteit
In het waterhuishoudingsplan zijn de gevolgen van De Boomgaard, fase 1 en fase 2 samen en integraal getoetst. De ontwikkeling heeft gevolgen voor de robuustheid van het watersysteem. Figuur 4.3 toont de aanpassingen aan het watersysteem die leiden tot een afname van de robuustheid van het watersysteem:
figuur 4.3: overzicht afname robuustheid watersysteem
De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht). Daar de verhardingstoename groter dan 5 ha. is en de functie wijzigt van onbebouwd naar bebouwd is met een door het waterschap aangeleverd rekenmodel via een iteratief proces bepaald dat per m² verharding 60 mm waterberging gerealiseerd moet worden om de verhardingstoename te compenseren.
Uit het waterhuishoudingsplan volgt dat voor fase 1 en fase 2 samen in totaal 21.729 m³ aan waterberging nodig is. Met de volgende maatregelen kan in totaal 30.096 m³ waterberging beschikbaar komen:
Voor alleen fase 1 is een deel van deze maatregelen nodig. Voor de realisatie van 360 woningen wordt het verhard oppervlak met 7 ha uitgebreid, het waterpeil van 9.088 m2 oppervlaktewater met 50 cm verhoogd en 5.367 m2 aan watergangen gedempt. Uit de modelberekeningen volgt dat de uitbreiding van het verhard oppervlak met 60 mm waterberging gecompenseerd dient te worden (4.200 m³), de peilopzet dient met 4.544 m3 open waterberging gecompenseerd te worden en het dempen van het oppervlaktewater met 4.603 m3. Daarnaast zal de verharding voor de 3 woningen aan de rotonde bij de Rijksstraatweg met circa 1.860 m2 toenemen. In totaal is voor fase 1 13.347 + 111,6 (voor de 3 woningen) 13.458,6 m³ aan waterberging nodig. Een deel van de bovengenoemde maatregelen is hiervoor toereikend en leidt tot een beschikbare waterberging van in totaal 13.964 m³:
Waterveiligheid
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die invloed hebben op de waterveiligheid.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid wordt een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt middels een pompgemaal aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Door het toepassen van diepriolen ter plaatse van de kruisingen met het oppervlaktewater is het aantal pompgemalen geminimaliseerd.
Hemelwater wordt zoveel mogelijk bovengronds afgevoerd. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van bermgreppels. De bermgreppels (in combinatie met de wadi's) zorgen voor het infiltreren van hemelwater zodat het wordt vastgehouden. Bij extreme neerslag wordt het hemelwater geborgen en afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Beheer en onderhoud
Het waterschap zal verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van de hoofdwatergangen. In overleg met de gemeente zal bepaald worden wie verantwoordelijk is voor het onderhoud van de oevers. De andere elementen voor de waterhuishouding (wadi’s, bermgreppels, laagten, en secundaire watergangen) komen in beheer bij de gemeente. Ook de watergang tussen De Boslaan en het volkstuinencomplex is secundair. De onderhoudsstrook van deze watergang blijft gehandhaafd op het perceel van de volkstuinenvereniging.
Conclusie
Uit het waterhuishoudingsplan volgt dat de ontwikkeling van De Boomgaard, fase 1 en fase 2 samen en die van fase 1 op zichzelf in overeenstemming zijn met beleid en regelgeving van het waterschap (Waterbeheerprogramma 2022-2027 en de Keur) en de gemeente (Watertakenplan). Zowel op het gebied van waterkwantiteit als waterkwaliteit voldoet het plan aan de eisen die daaruit voortvloeien. Het omgevingsaspect water is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
In het kader van de watertoets en het wettelijk vooroverleg (zie paragraaf 6.1) wordt overleg gepleegd met het waterschap Hollandse Delta. De resultaten van dit overleg worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Toetsingskader
In het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan Hellevoetsluis uit 2013 is het verkeersbeleid van de gemeente Hellevoetsluis vastgelegd. Dat beleid sluit aan bij de Stadsvisie 2030 en de Structuurvisie 2015+. In het beleidsdocument wordt ingegaan op de categorisering van wegen, de fiets, openbaar- en goederenvervoer, verkeersveiligheid en parkeren.
Toetsing
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de verkeersstructuur die in het stedenbouwkundig plan is voorzien (zie paragraaf 2.2.5) onderzocht op haar verkeerseffecten: bereikbaarheid, verkeersgeneratie, afwikkeling van het verkeer en de parkeerbehoefte.
Auto - interne ontsluiting
Vanwege de ontwikkeling van De Boomgaard wordt de grens van de bebouwde kom van Hellevoetsluis verplaatst, waardoor De Boomgaard straks binnen de bebouwde kom ligt. Conform de richtlijnen van het programma Duurzaam Veilig worden de wegen binnen De Boomgaard ingericht als erftoegangsweg met een maximale snelheid van 30 km/uur. Conform het concept van het stedenbouwkundig plan kruisen auto- en fietsstromen elkaar straks zo weinig mogelijk in dit concept. Daar waar gemotoriseerd verkeer is toegestaan, zal echter ook fietsverkeer mogelijk zijn. Kruispunten zijn gelijkwaardig van aard.
Auto - externe ontsluiting
De Boomgaard wordt, zowel fase 1 als fase 2, volgens de plannen voor de auto geheel aan de noordoost zijde ontsloten, via een nieuw aan te leggen weg in het verlengde van de Nelson Mandelalaan. Deze weg takt aan op de bestaande rotonde Rijksstraatweg – Nelson Mandelalaan en krijgt 1.400 mvt/etmaal te verwerken in de eerste fase en 3.900 in de tweede. De overige straten en wegen naar omliggende wijken en het poldergebied worden afgesloten voor autoverkeer van en naar De Boomgaard. Hierdoor wordt het autoverkeer los van het omliggende gebied afgewikkeld en gaat het grootse deel direct via de Nelson Mandelalaan naar de N57. Een kleiner deel van het autoverkeer gaat zuid- of noordwaarts via de Rijksstraatweg. 75% van de ritten van/naar De Boomgaard wordt afgelegd per auto. Op de Rijksstraatweg groeit het verkeer autonoom met 15% tot 18% en door de realisatie van De Boomgaard, fase 1 groeit het additioneel met 5% in fase 1 en 2% à 3% in fase 2. Op de Nelson Mandelalaan zijn deze groeicijfers hoger.
Er zijn niet of nauwelijks verkeerseffecten van de realisatie van De Boomgaard op provinciale en rijkswegen. Qua verkeersafwikkeling worden door de realisatie van De Boomgaard geen knelpunten verwacht. Wel kunnen de zaterdagse wachtrijen op het kruispunt Rijksstraatweg – Moriaanseweg groeien door de autonome groei en, in mindere mate, de realisatie van De Boomgaard. Ook het geconcentreerde haal- en brengverkeer bij scholen kan incidenteel vertragingen geven op de Rijksstraatweg. Het is belangrijk deze effecten te monitoren en eventueel maatregelen af te wegen.
Alle straten en wegen kunnen de verkeerstoename ten gevolge van de realisatie van De Boomgaard goed verwerken. Hierbij heeft de Rijksstraatweg een speciale positie: deze weg heeft zowel een verkeers- als een verblijfsfunctie. Door de autonome groei en, in mindere mate, de realisatie van De Boomgaard wordt het hier drukker, waardoor de verkeersfunctie zwaarder wordt. Het is wenselijk de verblijfsfunctie hier te optimaliseren en het evenwicht tussen verkeers- en verblijfsfunctie te herstellen. Hierbij passen maatregelen als het terugbrengen van de snelheid van het autoverkeer en het verbeteren van de oversteekvoorzieningen. Het aanleggen van een rotonde of verkeersplein op het kruispunt met de Parnassiaweg, is een goede optie om zowel de snelheid op de Rijksstraatweg terug te brengen, als om overstekend langzaam verkeer van en naar de scholen en de supermarkt een veilige oversteek te bieden.
Overwogen zou kunnen worden op (delen van) de Rijksstraatweg 30 km/uur in te voeren in navolging van de nationale initiatieven die lopen op dit punt.
Fiets
De fiets heeft aandeel van 22% in de verplaatsingen van en naar De Boomgaard. In tegenstelling tot de auto krijgt de fiets wel rechtstreekse verbindingen naar de voorzieningen in andere delen van Hellevoetsluis. Het is wenselijk om voor veilige, directe en comfortabele tussen De Boomgaard en het omliggende stedelijke gebied te zorgen. Hierbij is vooral aandacht nodig voor de route via de Voorvorseweg – Duindoornstraat en dan specifiek het parkeren op de rijbaan in de Duindoornstraat en Helmstraat bij een verdere uitbreiding van De Boomgaard in fase 2.
Op de rotonde Nelson Mandelalaan – Rijksstraatweg rijden fietsers in twee richtingen. Het is uit overweging van verkeersveiligheid wenselijk dit te aan te passen, zodat fietsers in één richting rijden op de rotonde.
Openbaar vervoer
Het aandeel van het OV is gering: circa 2% van de ritten. Belangrijkste punt voor het OV is de bushalte Parnassialaan langs de Rijksstraatweg. Door de ontwikkeling van De Boomgaard gaat het aantal reizigers hier fors toenemen en daarbij is het de moeite waard om te zorgen voor een aantrekkelijke halte. Aanbevolen wordt om de vormgeving van deze halte te verbeteren en deze ook goed toegankelijk te maken voor reizigers die minder goed ter been zijn.
Conclusie en aanbevelingen
De verkeersgeneratie door de toevoeging van 360 woningen aan de noordwestzijde van Hellevoetsluis is geen belemmering voor de ontwikkeling van die woningen: qua verkeersafwikkeling worden door de realisatie van de Boomgaard geen knelpunten verwacht. Het omgevingsaspect verkeer en parkeren is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan. Hierboven wordt een aantal aanbevelingen gegeven die bij de uitwerking van het plan worden meegenomen.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het wettelijke toetsingskader voor het aspect geluid. Als in de geluidzone van een weg, in de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein of in de geluidzone van een spoorweg een nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt, is in het kader van de ruimtelijke procedure daarvoor een akoestisch onderzoek nodig. Als de geluidgevoelige functie niet in zo'n zone is geprojecteerd, moet het aspect geluid toch uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening worden beschouwd.
De gemeente Hellevoetsluis heeft in het document ‘Geluidbeleidplan 2008-2017’ haar beleid met betrekking tot wegverkeerslawaai en eventuele hogere waarden opgenomen. In algemene zin wordt bij de Wgh aangesloten, In aanvulling op de Wgh zijn in dit plan en het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai enkele beleidsregels van toepassing uit dit gemeentelijk geluidbeleid. De geluidbelasting wordt beleidsmatig getoetst op de streefwaarde (de na te streven basiskwaliteit geluid in een bepaald gebied te bereiken aan het eind van de planperiode van het geluidbeleidsplan). In onderhavige situatie wordt getoetst op wegverkeersintensiteiten uit het prognosejaar 2033. De streefwaarde voor geluidbelasting aan de woningen in het plangebied bedraagt 48 dB (met een maximum van 53 dB). Wanneer het maximum wordt overschreden zijn verdere acties in het beleid opgenomen.
Onderzoek
De nieuwe woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek noodzakelijk is indien deze zijn gelegen binnen de – volgens de Wet geluidhinder (Wgh) – gezoneerde wegen. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Rijksstraatweg, de nieuwe ontsluitingsweg (vooralsnog is uitgegaan van 50 km/uur), Verlengde Lagelandseweg, Ikkersweg, Voorvorseweg en het deel van de Stormweg buiten de bebouwde kom. Onderzoek is noodzakelijk volgens de Wgh. Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de aanliggende 30 km/uur wegen beschouwd.
Akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op zowel bestaande als nieuwe woningen is eveneens noodzakelijk -volgens de Wet geluidhinder- vanwege de nieuwe ontsluitingsweg.
Voor dit plan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, zie bijlage 13. De resultaten zijn:
Hoewel het geen vereiste is vanuit de Wet geluidhinder, is in het kader van een goede ruimtelijke ordening in het akoestisch onderzoek bovendien kwalitatief beoordeeld of de toename van verkeersgeluid, na realisatie van de nieuwe woningen, ten opzichte van de toekomstige situatie zonder realisatie van de nieuwe woningen, aanvaardbaar is op de bestaande woningen langs de Rijksstraatweg. Een vuistregel is dat de geluidtoename akoestisch verwaarloosbaar is als de verkeersintensiteit op een weg of wegvak minder dan 40% toeneemt, wanneer andere variabelen (locatie bebouwing, samenstelling van het verkeer, verhardingssoort e.d.) onveranderd blijven. Een toename van 40% komt dan overeen met een toename van 1,5 dB, zijnde het reconstructiecriterium uit de Wet geluidhinder. Voor het menselijk gehoor geldt dat pas bij een toename hoger dan 1,5 dB (afgerond 2 dB) dit als zodanig net waarneembaar is.
Gezien de hoogte van de intensiteiten op de Rijksstraatweg en een verkeersgeneratie van circa 1.420 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag voor fase 1, berekend met omrekenfactor 0,92 en uitgaande van 1.540 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag (Bron: Verkeersonderzoek Goudappel), is er geen sprake van een verkeerstoename van meer dan 40%. Concluderend kan worden gesteld dat de toename van verkeersgeluid zodanig is dat het niet akoestisch relevant, dan wel nauwelijks waarneembaar zal zijn en daarmee in het kader van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Er is derhalve sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Bovendien is de toename van verkeersgeluid op bestaande woningen, als gevolg van de nieuwe woonwijk, in het kader van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Op 6 september 2022 is een revisie opgesteld van de Nota bodembeleid 2012-2017 van de gemeente Hellevoetsluis. Het doel van deze Nota bodembeleid is het geven van concrete richtlijnen voor een duurzaam beheer van de bodem en het scheppen van heldere kaders voor saneringen die onder de bevoegdheid van de gemeente vallen. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning, de wijziging van een bestemming of bij gemeentelijke grondtransacties is in veel gevallen bodemonderzoek vereist. Dit beleidskader beschrijft wanneer bodemonderzoek daadwerkelijk nodig is en hoe de gegevens worden getoetst.
In de nota is een regionale bodemkwaliteitskaart opgenomen. Deze kaart geeft een algemeen beeld van de bodemkwaliteit en faciliteert bij het toepassen van grond of baggerspecie binnen de regio, zonder dat telkens een bodemonderzoek of partijkeuring hoeft te worden uitgevoerd. In het beleid worden regels genoemd voor het hergebruik van de grond. Deze gaan over ontgraven, transport, tijdelijke opslag, toepassingen en opbulken van partijen grond en baggerspecie.
Toetsing
Ten behoeve van de ontwikkeling van De Boomgaard zijn diverse bodemonderzoeken gedaan. In 2020 is een groot verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het hele ontwikkelgebied (bijlage 4). Op grond van deze onderzoeken wordt nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Aanvullend op verkennend bodemonderzoek is nader (asbest)onderzoek gedaan in de bodem (bijlage 5). Op basis van de analyseresultaten is er in het plangebied geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Ook is op de onderzoekslocatie geen sprake van een verontreiniging met asbest.
Conclusie
Met inachtneming van de reguliere adviezen en wettelijke vereisten ten aanzien van bodemkwaliteit is dit omgevingsaspect geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 - Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Gemeente Hellevoetsluis heeft een Luchtbeleidsplan 2020-2030 opgesteld. Dit gemeentelijke beleidskader luchtkwaliteit heeft als doel een eenvoudig en uniform toetsingskader te vormen voor nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen, waarmee kan worden voldaan aan de vereiste onderbouwingseisen vanuit de relevante wet- en regelgeving. Het beleidskader is de opvolger van het in 2008 vastgelegde Beleidsplan luchtkwaliteit 2008-2017. Onderliggend beleidsplan is een vervolg op het Beleidsplan luchtkwaliteit 2008-2017 van de gemeente Hellevoetsluis. Er is gekozen voor een beperkte update tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In dit beleid zijn de bestaande werkwijzen nog eens helder en eenduidig vastgelegd of nader toegelicht zodat het meer als een handboek kan fungeren.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 360 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit: nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Uit het Luchtbeleidsplan 2020-2030 volgt dat de gemeente Hellevoetsluis – nu en in de toekomst – geen overschrijding kent van de wettelijke grenswaarden, zoals gesteld in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en bijlage 2 van de Wet milieubeheer. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is niettemin een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de CIMLK-monitoringstool 2022 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Voorvorseweg, direct ten westen van het plangebied. Uit de CIMLK-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 14,9 µg/m³ voor NO2, 15,5 µg/m³ voor PM10 en 7,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan. Ter plaatse van het plangebied is uit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde.
De externe veiligheidssituatie in de gemeente Hellevoetsluis is weergegeven in de Visie Externe Veiligheid 2008 – 2017 die op 20 maart 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad. Binnen de gemeente Hellevoetsluis is een aantal risicobronnen aanwezig. Het betreft stationaire bronnen, zoals een LPG-tankstation, opslag voor gevaarlijke stoffen, propaantanks en vuurwerkopslag. De overige bronnen betreffen het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De risicobronnen zijn weergegeven op de signaleringskaart externe veiligheid (figuur 4.2).
figuur 4.4: uitsnede signaleringskaart externe veiligheid
Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied verschillende risicobronnen zijn gelegen. Ten zuiden is een Bovengrondse tank met chloorbleekloog gelegen, Sportcentrum De Eendracht (Zwembad) aan de Sportlaan 2. Ten noorden van het plangebied is een gasontvangststation "v.d. Doesstraat" aan de Noorddijk gelegen. De inrichtingen zijn allen op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 285 meter of meer, dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.
Ten noorden van het plangebied is een aardgasleiding W-538-07 gelegen. De aardgasleiding (6,61 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 70 meter, het plangebied ligt op meer dan 700 meter van de voorgenoemde leiding en is dan ook buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied gelegen.
Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, N57: afrit N495 (Nieuwehoorn) - afrit N215 (Stellendam). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT1, Lt2, GF1 en GF2. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op meer dan 1000 meter tot het midden van de weg en is dan ook buiten het invloedsgebied gelegen.
Conclusie
De benoemde risicobronnen zijn op zodanige afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
Toetsingskader
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
De gemeente Hellevoetsluis heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld (vastgesteld in 2007), waarmee een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen is gewaarborgd. De gemeentelijke bestemmingsplannen worden dan ook voorzien van een archeologieparagraaf. Het doel van het voorgenomen archeologisch beleid (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het belangrijkste gemeentelijk toetsinstrument is de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis.
Bewoningsgeschiedenis
De oudste sporen van menselijke aanwezigheid in de wijdere omgeving van het plangebied worden gevormd door enkele honderden benen spitsen met weerhaken en enkele benen harpoenpunten; het waren onderdelen van jacht- en visgerei. Ze dateren uit het Vroeg-Mesolithicum (9000-7000 voor Christus), en zijn gevonden in het opgespoten zand van de Maasvlakte. De werktuigen moeten afkomstig zijn uit de oudste Holocene rivierafzettingen, op een diepte van circa 20-22 m beneden NAP. De vondsten dateren uit een tijd dat de zeespiegel nog veel lager stond dan nu het geval is. Ook in het plangebied zouden, in theorie, dergelijke vondsten op grote diepte (circa 20 m), aanwezig kunnen zijn.
Vanaf ruwweg 7000 voor Christus kreeg de zee ten gevolge van de stijging van de zeespiegel greep op het gebied, en veranderde de riviervlakte in een waddengebied met mariene sedimentatie. Uit de periode van het verschuiven van het mondingsgebied van Rijn- en Maas naar het noorden, waardoor de oude monding verzandde, stammen de Afzettingen van het Hellevoeterzand (kwelderafzettingen), die in de ondergrond van het gebied De Boomgaard aanwezig zijn. Het landschap van het Hellevoeterzand is door de mens geëxploiteerd. Een deel van een (later opgevulde) geul van waaruit het Hellevoeterzand is gevormd, loopt door het westelijk deel van het plangebied. Net buiten het plangebied (aan de oostzijde) is een zandige kwelderrug in de ondergrond aanwezig, waarop in het Laat-Neolithicum is gewoond. Een klein deel van die prehistorische nederzetting is in 2006 opgegraven.
Vanaf circa 4000 voor Christus ontstond een meer gesloten kust met strandwallen, waarachter zich veen ging vormen. Dit geldt ook voor het plangebied, waar het Hellevoeterzand uiteindelijk volledig onder het veen verdween. Waarschijnlijk raakte het veen pas in de Late IJzertijd (vanaf circa 200 jaar voor Christus) bewoond, doordat kreken het veengebied ontwaterden. Voor het plangebied geldt dat gedurende de Late IJzertijd en de Romeinse tijd (circa 200 voor Christus tot 300 na Christus) de mogelijkheden voor bewoning van het ontwaterde veengebied bleven bestaan. Noordelijker op Voorne werd er kort voor de Romeinse tijd een kleidek op het veen afgezet waarop in de Romeinse tijd werd gewoond. Uitlopers van de kleiafzettingen reikten mogelijk tot in het plangebied. Binnen het plangebied zijn (nog) geen vindplaatsen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd bekend, maar elders in Hellevoetsluis en op Voorne wel.
Na de Romeinse tijd treedt er (plaatselijk) weer veengroei op. De veengebieden van Voorne werden ruwweg vanaf circa 1000 ontgonnen. Over de precieze aard en omvang van de vroege ontginningen is weinig bekend, wel kennen we enkele vindplaatsen uit de tijd van circa 1000 tot 1500 uit de directe omgeving van het plangebied. Rond 1214 ontstond het Haringvliet en in het begin van de 14de eeuw breekt de bewoning in Hellevoetsluis en omgeving af ten gevolge van overstromingen. Er vond sterke erosie plaats en er werd een in dikte wisselend pakket zandige klei afgezet, dat steeds tenminste 80 cm dik is, zo blijkt uit een analyse in 2006 van beschikbare geologische boringen. Voorafgaand aan de vorming van dit pakket is in het gebied veen ontgonnen (in de Middeleeuwen en wellicht al in de Romeinse tijd). In 1368 werd de polder Nieuwenhoorn bedijkt, waarvan de huidige Oostdijk (langs de rand van het plangebied) de westelijke begrenzing vormde. Kort daarna, in 1395, werd de Polder Nieuw-Helvoet bedijkt, waarbinnen het plangebied ligt. Vondsten en sporen uit die periode ná de bedijking zijn van diverse plaatsen bekend.
Onderzoek
Op basis van de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Hellevoetsluis geldt voor het gehele plangebied een redelijk hoge tot hoge archeologische verwachting. Op grote diepte (circa 20 m -NAP) kunnen vondsten en bewoningssporen uit het Vroeg-Mesolithicum aanwezig zijn. Op het in de ondergrond, onder het veen, aanwezige Hellevoeterzand kunnen zich bewoningssporen uit het Laat-Neolithicum bevinden. In het gehele plangebied moet, gezien de dichtheid van vindplaatsen in de omgeving, rekening gehouden worden met bewoningssporen uit de periode van de Late IJzertijd tot en met de Romeinse tijd, die zich bevinden op of in de (soms kleiige) bovenkant van het veen. Door het gehele plangebied heen kunnen ook bewoningssporen uit de periode circa 1000 -1300 worden aangetroffen, op de bovenkant van het veen. Bewoningssporen uit de periode na 1368, respectievelijk na 1395, worden vooral verwacht langs de Oostdijk. Aan de Voorvorseweg bevindt zich een verhoogd perceel met daarop een boerderij die op 17de-eeuwse kaarten staat aangeduid als 'Den Hoogh Werf'.
Vanwege deze verwachting zijn ten behoeve van de eerste nieuwbouwplannen in 2008 en 2009 verkennende en karterende inventariserende archeologische veldonderzoeken uitgevoerd: een bureaustudie (BOOR PvA2007007), een verkennend inventariserend onderzoek door middel van grondboringen (BOORrapporten 413) en een verkennend en karterend veldonderzoek door middel van grondboringen (BOORrapporten 448). Op grond van deze onderzoeken zijn binnen het plangebied van dit bestemmingsplan op vier locaties aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Door Archeologie Rotterdam is een PvE opgesteld (BOOR PvE2022001, bijlage 7) voor het uitvoeren van inventariserend veldonderzoek binnen deze deelonderzoeksgebieden.
Op advies van Archeologie Rotterdam zijn voor het gehele plangebied archeologische dubbelbestemmingen opgenomen ondanks de reeds uitgevoerde onderzoeken. De exacte plannen kunnen wijzigen en de archeologische dubbelbestemmingen voorkomen dat archeologische waarden alsnog kunnen worden geschaad, bijvoorbeeld als gevolg van gewijzigde diepten van werkzaamheden. Het betreft de dubbelbestemmingen 'Artikel 9 Waarde - Archeologie 1', 'Artikel 10 Waarde - Archeologie 2', 'Artikel 11 Waarde - Archeologie 3' en 'Artikel 12 Waarde - Archeologie 4'.
Conclusie
Met inachtneming van de bouwregeling en aanlegvergunning conform de dubbelstemmingen in 9, 10, 11 en 12 is behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden geborgd en is archeologie geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur of NNN dient bepaald te worden.
Onderzoek en conclusies
In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Nabij het plangebied staat bij Nieuwenhoorn een molen. Voor het behoud van de molen, het vrije zicht op de molen en het functioneren ervan als werktuig worden beperkingen gesteld aan de hoogte van obstakels (bebouwing en beplanting) die de windvang of het vrije zicht onevenredig negatief kunnen beïnvloeden. Het gebied waarbinnen deze hoogtebeperkingen gelden, wordt molenbiotoop of molenbeschermingszone genoemd.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland is de molenbiotoop van de molen bij Nieuwenhoorn aangegeven. Een deel van de molenbiotoop ligt binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. Hiervan kan worden afgeweken als de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting of als toepassing van deze afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.
Slechts een beperkt deel van het plangebied ligt binnen de molenbiotoop. Op dit deel wordt geen bebouwing toegestaan met een hoogte die in strijd is met de molenbiotoop.
figuur 4.5: molen bij Nieuwenhoorn en bijbehorende molenbiotoop (bron: cultuurhistorische waardenkaart provincie Zuid-Holland)
Conclusie
Het behoud van de molen, het vrije zicht op de molen en het functioneren ervan als werktuig is voldoende geborgd en het omgevingsaspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen, zoals hoofdgasleidingen, rioolpersleidingen en hoogspanningslijnen, moet rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones). Binnen deze zones kunnen sommige bouwwerken of werkzaamheden niet toegestaan of aan een vergunningplicht onderworpen zijn.
Onderzoek
Om inzicht te krijgen in de ligging van kabels en leidingen die van belang kunnen zijn voor dit plan en de werkzaamheden vanwege dit plan, is er bij het Kadaster op 29 juli 2021 een KLIC-melding gedaan (bijlage 6). Tevens zijn Gasunie (hoofdtransportgasleidingen) en Evides (waterleidingen) geraadpleegd in het kader van het vooroverleg.
Hieruit is gebleken dat de nieuwe ontsluitingsweg een hoofdwatertransportleiding kruist. Ter bescherming van deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen.
Andere leidingen waarmee bij de nieuwe ontsluitingsweg rekening moet worden gehouden zijn laag- en middenspanningslijnen, gasleidingen (Stedin), een waterleiding en een rioolleiding. Deze leidingen zijn planologisch niet relevant en hebben in dit plan daarom geen beschermingszone. Wel moet rekening worden gehouden met het trafostation bij de rotonde: direct ten zuiden ervan vindt de aansluiting van de nieuwe ontsluitingsweg plaats.
In de rest van het plangebied liggen geen (planologisch) relevante kabels en leidingen, met uitzondering van de kabels en leidingen ten behoeve van de enige bestaande woning in het plangebied, Voorvorseweg 1 (lagedrukgasleiding, waterleiding, rioolleiding).
Conclusie
Een planologisch relevante hoofwatertransportleiding doorkruist het plangebied. Deze leiding wordt beschermd door middel van de dubbelbestemming Water-Leiding.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of vice versa;
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging aan de rand van Hellevoetsluis en de aanwezigheid van slechts enkele bedrijven kan het gebied nu getypeerd worden als 'rustig buitengebied' en straks, na de realisatie van het plan, als 'rustige woonwijk'. De ligging van de nieuwe woningen is getoetst aan de richtafstanden die horen bij dit omgevingstype:
Spuitzonering
Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak geldt als vuistregel dat een veilige afstand van spuitzones minimaal 50 meter moet zijn. Vanwege mogelijk vrijkomende verwaaiing van spuitvloeistof bij het spuiten van agrarische gronden wordt deze afstand gehanteerd tot het bouwvlak van een woning. De afstand van de agrarische gronden tot het plangebied is minder dan 50 meter. Met de ontwikkeling zullen de boomgaarden in het plangebied worden stopgezet. De boomgaard ten oosten van het plangebied hoort bij fase 2 en zal in een later stadium ontwikkeld worden. De gronden van de boomgaarden zijn niet meer in gebruik en in het bezit van de ontwikkelaar en zullen dus niet meer bespoten worden. Na de ontwikkeling van fase 2 is er geen sprake meer van boomgaarden in het plangebied. De overige gronden zijn akkerbouwgronden. Over het algemeen is de omvang van de spuitzones bij lage teelten aanzienlijk kleiner dan bij hoge teelten. Gezien de situatie ter plaatse zal het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de agrarische gronden in de omgeving van het plangebied naar verwachting niet leiden tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's binnen het toekomstige woongebied.
Conclusie
In het plan is rekening gehouden met de aanwezige milieuhinderlijke functies en daarbij behorende (richt)afstanden. Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor (de uitvoerbaarheid van) het plan.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 360 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Deze is toegevoegd in bijlage 9. Op basis van deze notitie nemen burgemeester en wethouders een besluit over het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Gelet op de aanmeldnotitie is het doorlopen van een m.e.r. procedure niet aan de orde.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Deze standaard schrijft voor op welke wijze de opbouw van regels en de presentatie van de verbeelding (plankaart) moet plaatsvinden. Bij de regels in dit plan is ook de systematiek zoals opgenomen in het Handboek bestemmingsplannen gemeente Hellevoetsluis in acht genomen.
De regels zijn als volgt ingedeeld
Essentiële natuur- en landschapselementen (zie paragraaf 2.2.3) zijn bestemd als Groen, Het gaat onder meer de ecologische zones aan weerszijden van de kreek en bij de nieuwe ontsluitingsweg, langs bestaande watergangen en polderwegen en de groene omzoming van de boerderijkavel en woongebieden.
De omzoming van de boerderijkavel en de woongebieden wordt doorbroken door de ontsluiting van dat kavel en die woongebieden, deze doorbrekingen zijn mogelijk binnen de bestemming Groen (max 10% van het bestemmingsvlak). De ontsluiting van het zuidwestelijke woongebied op de Stormweg (voor langzaam verkeer en calamiteiten) is expliciet op de verbeelding aangeduid: met deze situering is de impact van in- en uitrijdend verkeer op de woningen aan de Stormweg beperkt. Aan de situering van andere ontsluitingen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen als dat nodig is om onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken en van ecologische en landschappelijke waarden te voorkomen.
De bestaande wegen die in het plan met het bestaande profiel worden gehandhaafd, zijn bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming zijn ook functies mogelijk die ondergeschikt zijn aan de functie verkeer, zoals groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeerplaatsen. Ter plaatse van de Voorvorseweg is expliciet bepaald dat hier uitsluitend sprake mag zijn van langzaam verkeer en calamiteitenverkeer. Doorgaand verkeer is niet toegestaan.
Belangrijk oppervlaktewater in het plangebied (zie paragraaf 2.2.4) is bestemd als Water. Het gaat onder meer om de kreek en andere secundaire en primaire watergangen. Onder andere bruggen zijn hier ook toegestaan.
De (boerderij)woning Voorvorseweg 1 is, conform het Handboek Bestemmingsplannen van de gemeente Hellevoetsluis, bestemd als Wonen - 2. Er is binnen het bouwvlak alleen (een hoofdgebouw van) een vrijstaande woning toegestaan, met een maximale goothoogte van 5 m. In de woning mag onder voorwaarden ook een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend, ondergeschikt aan de woonfunctie. Buiten het bouwvlak mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd tot een bepaalde maximale oppervlakte.
De stedenbouwkundige opzet die ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan beoogt de realisatie van maximaal 360 woningen. Binnen de bestemming Woongebied mogen daarom in totaal maximaal 360 grondgebonden woningen worden gebouwd. Er is een afwijkingsbevoegdheid voor het college opgenomen om hier met maximaal 5% -onder voorwaarden- van af te wijken. Een voorwaarde is dat de extra woningen, betaalbare woningen moeten zijn.
Van de 360 woningen moeten 60 woningen als sociale huurwoningen worden gebouwd en minimaal 10 jaar als zodanig in stand blijven, conform de begripsbepaling in lid 1.71 en in artikel 1.1.1 onder d Bro.
De bestemming is globaal en rechtstreeks bindend: er is veel flexibiliteit bij de situering van de woningen binnen de bestemmingsvlakken: er zijn geen bouwvlakken aangeduid. In de bouwregels zijn alleen de goothoogte en de bouwhoogte gemaximeerd: 6 respectievelijk 10,5 meter. Platte afdekkingen zijn uitsluitend mogelijk met een afwijking en dus na nadere afweging door het college. Er zijn uitsluitend grondgebonden woningen mogelijk. In afwijking hiervan mogen, onder voorwaarden, in totaal 3 appartementengebouwtjes met een oppervlakte van maximaal 1.000 m² per gebouw worden gerealiseerd met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 15 m. Deze afwijking is niet mogelijk in de bouwvelden grenzend aan de bestaande woonwijken. Dit is specifiek aangeduid.
Met en een aanduiding en bijbehorende regels zijn voorts specifieke regels opgenomen voor de geplande vrije kavels aan de Boslaan. Deze zijn gebaseerd op de kavelpaspoorten uit het beeldkwaliteitplan Beaugaard (zie bijlage 11).
Het gebied dient voorts te bestaan uit minimaal 30% groen, water en spelen. Dit is als voorwaardelijke verplichting opgenomen om de woningen in gebruik te kunnen nemen. Indien er een hoger percentage dan 30% wordt gerealiseerd binnen het plangebied, kan in fase 2 minder worden gerealiseerd. Het totaal voor heel De Boomgaard dient minimaal 30% te zijn. In het plangebied zijn voorts twee gebieden aangeduid als 'overige zone - groen-blauwe zone'. Voor deze gebieden geldt een voorwaardelijke verplichting: pas na realisatie en met instandhouding van de inrichting van aaneengesloten groen, water en speelvoorzieningen op een oppervlakte van minimaal 60% van de gebieden en over een minimale breedte van 20m ( gebied overige zone- groen-blauwe zone -1) respectievelijk 5 m ( gebied overige zone- groen-blauwe zone -2 ) is het toegestaan om de woningen in gebruik te nemen.
Voor de bescherming van de hoofdwaterleiding die de nieuwe ontsluitingsweg doorkruist is de dubbelbestemming 'Leiding- water' opgenomen. Bij (bouw)werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig en dient vooraf advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1, Artikel 10 Waarde - Archeologie 2, Artikel 11 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 12 Waarde - Archeologie 4
Voor het behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden (zie paragraaf 4.10) is het plangebied (mede) bestemd met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3 en 4'. Voor bouw- en aanlegwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan respectievelijk 80, 130, 170 en 200 cm beneden maaiveld is een omgevingsvergunning nodig. Deze vergunning wordt verleend als blijkt, al dan niet aan de hand van nader archeologisch onderzoek, dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of als deze door maatregelen niet worden aangetast. Voor een groot deel van het plangebied geldt overigens dat er al afdoende archeologisch onderzoek is uitgevoerd en dat dit deel al is 'vrijgegeven' voor het huidige stednebouwkundige plan.
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.
Artikel 14 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden. Voorts zijn in dit artikel regels opgenomen voor bestaande afwijkingen van voorgeschreven maten, regels ten aanzien van de Keur en de parkeernormen die de gemeente hanteert voor nieuwe ontwikkelingen.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Een deel van het plangebied, aan de noordoostkant, ligt binnen de vrijwaringszone van een molenbiotoop (zie paragraaf 4.11). In dit artikel zijn regels voor bouwen in deze vrijwaringszone opgenomen.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Het gaat om kleine afwijkingen die kunnen worden verleend als een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen niet geheel past binnen het bestemmingsplan. Het gaat dan om onderschikte afwijkingen ten behoeve van bijvoorbeeld balkons, trappenhuizen en liftkokers.
In het plan voor De Boomgaard, fase 1 is ook ruimte voor een theehuis of een vergelijkbare, kleinschalige horecavoorziening. Omdat de locatie hiervan niet vooraf vastligt maar sterk afhankelijk is van de uitwerking van het stedenbouwkundig plan, in het bijzonder van de groenblauwe zone, is ervoor gekozen om een algemene afwijkingsbevoegdheid op te nemen voor zowel de groenblauwe zone in de bestemming 'Woongebied' als voor de bestemming 'Groen', voor in totaal één horecabedrijf van de categorie 1a van de Staat van horeca-activiteiten, zoals een theehuis, lunchroom of ijssalon. Voor het horecabedrijf mag een gebouwtje van 100 m² worden gebouwd en bij het horecabedrijf is een terras toegestaan, mits de stedenbouwkundige en landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
Met deze wijzigingsmogelijkheid kan het college bestemmingen wijzigen indien dat noodzakelijk is voor het technisch beter realiseren van een bouwwerk. De mogelijkheid is uitsluitend bedoeld voor beperkte bestemmingswijzigingen.
In dit artikel is bepaald dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening niet (aanvullend) van toepassing zijn en indien verwezen wordt naar andere (wettelijke) regelingen dan is in dit artikel bepaald dat deze dienen te worden gelezen als op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan.
Algemeen
Op de verbeelding zijn vrijwel alle functies apart bestemd, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke functies binnen de bestemming aan de grond binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels, de specifieke gebruiksregels alsmede de afwijkingsbevoegdheden te vinden.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Indien in het plangebied het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samen vallen, is op de verbeelding uitsluitend een bouwvlak te zien (de grenzen van het bestemmingsvlak liggen hieronder). Wanneer het bestemmingsvlak en bouwvlak niet samenvallen, is het bouwvlak ingetekend door middel van een dikke zwarte lijn binnen het bestemmingsvlak.
Binnen de bestemming Woongebied zijn geen bouwvlakken opgenomen. Dit om zoveel mogelijk flexibiliteit te genereren en zo ruimte te laten voor de vraaggestuurde ontwikkeling van het plangebied. Waar nodig is met aanduidingen en regels aangegeven waar iets wel of niet kan.
Aanduidingen
De letteraanduidingen van de bestemmingen zijn ingetekend in het bestemmingsvlak. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen. Als deze specificaties op het hele bestemmingsvlak van toepassing zijn, dan staan de aanduidingen achter de bestemmingsaanduiding in het bestemmingsvlak. Voor de leesbaarheid of omdat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen, is soms gekozen om de aanduidingen in het bouwvlak te plaatsen.
IMRO2012 en SVBP2012
De regels en verbeelding zijn opgesteld volgens IMRO2012 en SVBP2012. IMRO2012 staat voor Informatie-Model Ruimtelijke Ordening en heeft betrekking op de inrichting van de ruimtelijke instrumenten van de Wro. Het is het informatiemodel voor het opstellen en het uitwisselen van visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene regels op alle bestuurlijke niveaus. Het model is geschikt voor uitwisseling van informatie tussen de organisaties op het gebied van de ruimtelijke ordening en aanverwante werkterreinen. SVBP2012 staat voor Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. Doel van deze standaard is het op vergelijkbare wijze inrichten, vormgeven en verbeelden van bestemmingsplannen en de daarbij behorende uitwerkings- en wijzigingsbesluiten.
Wettelijk vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaatsvinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit verband is het voorontwerpbestemmingsplan in elk geval voorgelegd aan diverse overlegpartners, waaronder de provincie Zuid-Holland en het waterschap Hollandse Delta. De resultaten van dit vooroverleg zijn opgenomen in bijlage 14.
Inspraak
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder e Bro moet in een bestemmingsplan worden beschreven hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Op de voorbereiding van dit bestemmingsplan is daarom de Algemene Inspraakverordening van de gemeente Hellevoetsluis van toepassing.
Op verschillende momenten zijn de inwoners van Hellevoetsluis en andere belanghebbenden betrokken bij de planvorming. Op 30 mei 2023 is er een inloopbijeenkomst georganiseerd in het gemeentehuis. Bovendien lag het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage en kon een ieder een inspraakreactie indienen.
De ingekomen reacties tijdens de inloopavond van mei 2023 en de schriftelijk ingekomen reacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in bijlage 14.
Naast het bovenstaande is er in 2021 een enquete uitgevoerd en hebben er verschillende gesprekken plaatsgevonden met omwonenden van onder andere de Stormweg en de Rijksstraatweg.
Wettelijke procedure
Na verwerking van het wettelijk vooroverleg en de resultaten uit de inspraak, is er sprake van een ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemingsplan wordt voor een periode van 6 weken ter visie gelegd. In deze periode kunnen zienswijzen ingediend worden. De ingekomen zienswijzen worden bezien. Hier wordt een verslag van gemaakt. Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt vervolgens wederom voor een periode van 6 weken ter visie gelegd. In deze periode kan beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingediend.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostendekking/kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat de kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst.
Het voorliggende plan maakt de bouw van 360 woningen mogelijk en voldoet daarmee aan de definitie van een 'aangewezen bouwplan'. Tussen de gemeente en de initiatiefnemers is een overeenkomst gesloten. Daarmee is het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' en wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.