Plan: | Botjeszandgat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1987.01BuBOTBP0012011-0401 |
Van het gebied is een beknopte analyse gemaakt. Hierbij is er gekeken naar de kernkarakteristieken van het landschap en naar de relevante cultuurhistorische aspecten. Op niveau van de locatie is aan de hand van foto's een korte beschrijving gegeven van de huidige karakteristiek van de oevers. Vervolgens is ook aangegeven wat de effecten van de voorgenomen ingreep zijn op de cultuurhistorie en het landschap.
Cultuurhistorie
Het gebied rondom het Botjeszandgat maakt deel uit van een oud veenontginningslandschap. Het maakt geografisch deel uit van het Wold-Oldambt. Deze wolden(veengebieden) zijn vanaf de 13de eeuw massaal in ontginning genomen. Dit gebeurde oorspronkelijk vanaf de buitenranden van het veen, maar men trok steeds verder het gebied in. De meeste dorpen in het Wold-Oldambt zijn dan ook in de loop van de tijd verplaatst. Dit geldt ook voor het wegdorp Noordbroek-Zuidbroek, die op een hogere grondmorenerug is gesticht. Het Wold-Oldambt kende in de 13de eeuw een grote bloeiperiode. De monumentale oude kerkgebouwen, zoals de Petruskerk in Zuidbroek getuigen hier nog van. Het dorp Zuidbroek is later nog een keer in westelijke richting verplaatst. Dit is te zien aan de bajonetachtige verspringing in de weg ter hoogte van de kerk.
De kaartuitsneden geven een beeld van het landschap door de loop van de tijd. Goed is te zien dat de oorspronkelijke smalle kavels in de loop van de tijd zijn verdwenen door schaalvergroting in de landbouw. De oorspronkelijke ontginningsrichting, oost-west, is nog wel herkenbaar. Alleen de smalle strook net ten zuiden van het Botjeszandgat, aan weerszijden van de Drostenlaan, heeft nog de oorspronkelijke kavelbreedte. Op de kaart van 1911 is goed te zien dat er toen langs de Drostenlaan ook al sprake was van een aantal bebouwde erven. De Drostenlaan liep toen wel verder in westelijke richting door tot aan een boscomplex bij Spitsbergen. Ten noorden van de Drostenlaan bevonden zich in die periode ook nog enkele erven, ter plaatse van de huidige plas.
Vanaf circa 1960 is het gebied aanzienlijk veranderd. Mede door de aardgaswinning is het gebeid beter ontsloten. De Botjesweg is ook in de jaren zestig aangelegd. Op de kaart van 1968 is tevens de eerste aanzet tot de zandwinning herkenbaar. De ontsluiting van de plas vond toen plaats vanaf de oostkant. Een restant van deze weg is nu nog aanwezig langs de zuidoost oever van de plas.
Het landschap in de loop van de tijd
Landschap
Het landschap rondom het Botjeszandgat maakt deel uit van het landschapstype "Wegdorpenlandschap op de overgang van zand en veen". Dit landschapstype strekt zich globaal uit tussen Veendam en Delfzijl. Het langgerekte bebouwingslint van Noordbroek-Zuidbroek is een kenmerkend voorbeeld van een wegdorp. Het dorp ligt op een hogere zandrug. Het Botjeszandgat ligt in een veenontginningsgebied.
De kernkarakteristieken van het landschap zijn:
Naast de hierboven beschreven kernkarakteristieken, die van oudsher verbonden zijn aan dit landschapstype, zijn rondom het Botjeszandgat een aantal relatief recente toevoegingen in het landschap die sterk bepalend zijn voor de beeldvorming en de ruimtelijke opbouw. Dit zijn ondermeer:
In de fotoreportage op de volgende pagina zijn de kernkarakteristieken van het landschap opgenomen.
Effecten op de cultuurhistorie en het landschap
Als kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorische elementen zijn hierboven benoemd:
De voorgenomen activiteit bestaat uit het uitbreiden van de bestaande plas met circa 5 ha. Doordat het hier ten opzichte van de bestaande plas slechts om een relatief kleine oppervlakte gaat, zal het huidige landschapsbeeld hierdoor niet wezenlijk veranderen. Doordat de oevers van de uitbreiding een open karakter krijgen, wordt hierdoor ook de aanwezige karakteristieke openheid van het landschap niet aangetast.
Alleen langs de noordoever, die parallel loopt aan de kenmerkende oost-west lopende landschapsrichting, wordt juist ter ondersteuning en accentuering hiervan een opgaande beplanting aangebracht.
De overige oevers van de uitbreiding blijven onbeplant en open. Dit betreft enerzijds de oostoever die in het verlengde van de bestaande oever een noord-zuid oriëntatie heeft. Anderzijds betreft het de schuin lopende noordwestoever als gevolg van de ligging van de gasleiding. Dit is een landschapsvreemde richting. Door deze oever echter open te houden en er geen opgaande beplanting aan te brengen, wordt deze schuine richting niet geaccentueerd en wordt de oever ruimtelijk opgenomen in het grotere landschappelijk geheel.
Conclusie
Door de voorgenomen ingreep blijft de openheid van het landschap gehandhaafd en wordt de kenmerkende oostwestrichting geaccentueerd. Doordat het landschap bij de plas open blijft, wordt tevens bereikt dat het aanwezige landschappelijke reliëf ten oosten van de plas visueel herkenbaar blijft en dat het kenmerkende contrast tussen het open landschap en het dichte bebouwingslint van Uiterburen niet verloren gaat.
Samenvattend kan gesteld worden dat er door de voorgenomen ingreep geen sprake is van negatieve invloed op het landschap of op cultuurhistorische kenmerken.
Kernkarakteristieken van het landschap