direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herinrichting N321 Grave-Beers tussen 3.8 en 6.750
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De provincie Noord-Brabant is bezig met de voorbereiding van de herinrichting van de N321 ter hoogte van Gassel in de gemeente Land van Cuijk. Doel van de herinrichting is de weg veiliger maken. De herinrichting bestaat met name uit het vervangen van gevaarlijke kruisingen door rotondes. De herinrichting past niet overal binnen de ter plaatse geldende bestemmingplannen. Daarom is er een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor de locaties waar het ontwerp niet past binnen het geldende bestemmingsplan binnen de gemeente Land van Cuijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De N321 is een provinciale weg van ongeveer 9 km in de provincie Noord-Brabant, die verloopt van Grave naar de A73 ter hoogte van Cuijk. De weg is uitgevoerd als tweestrooks-gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km/h. Gassel, waarlangs de N321 loopt is een dorp in de gemeente Land van Cuijk. Het dorp ligt op een donk, een hoogte waar men vroeger bescherming zocht tegen de Maas in tijden van hoog water.

Het tracé van de herinrichting N321 loopt tussen kilometer 3,8 - 6,75 ten oosten van de kern Gassel. De globale ligging is weergegeven in figuur 1-1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0001.png"

Figuur 1-1 Globale ligging van het plangebied

Dit deel van de N321 kent veel aansluitingen van het onderliggend wegennet, zoals de Cuykschesteeg, Heidestraat, Hoeve, Schaarweg en de Ten Holtweg aan de zuidzijde en de Driesenweg, Villa Novaweg, Hogendijk en Overlaat aan de noordzijde. Bovendien kent de weg verschillende perceelontsluitingen.

De weg bestaat uit 1 rijstrook in beide rijrichtingen, met grotendeels vrijliggende fietspaden en op delen van het tracé een parallelstructuur. Het herinrichten van de N321 zorgt voor verbeterde verkeersveiligheid, zowel voor motorvoertuigen op de weg als voor kruisend verkeer (waaronder fietsers en voetgangers). De herinrichting van de N321 bestaat op hoofdlijnen uit:

  • het reconstrueren van de belangrijkste kruispunten; aanleggen rotondes en middengeleiders;
  • het verminderen en veiliger maken van het aantal aansluitingen en fietsoversteken;
  • onderhoud van de hoofdrijbaan (toepassen stil asfalt, met uitzondering van de rotondes);
  • bijkomende werkzaamheden in het kader van de waterhuishouding, verleggen kabels en leidingen, openbare verlichting, wegmeubilair, bewegwijzering, geluidwerende voorzieningen, etc.

Naast aanpassingen en onderhoud aan de bestaande weg betreffen de grootste herinrichtingsmaatregelen voor de gemeente Land van Cuijk:

  • nieuwe rotonde ter hoogte van Schaarweg/Overlaat;
  • nieuwe rotonde Cuykschesteeg;
  • vervallen van een deel van het noordelijk fietspad;
  • de aanleg van opstelstroken ter hoogte van de Hoeve en het tankstation.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied van dit bestemmingsplan gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Grave op 23 april 2013);
  • Bestemmingsplan Kerkdorpen, Grave (vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Grave op 28 juni 2011);
  • Bestemmingsplan Maasveld 14, Gassel (vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Grave op 1 september 2014);
  • Bestemmingsplan Seksinrichtingen (vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Grave op 27 januari 2015);
  • Paraplubestemmingsplan Parkeren (vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Grave op 16 september 2019);
  • Bestemmingsplan Boomteelt (vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Grave op 2 oktober 2019);
  • Bestemmingsplan Waardevolle Bomen en Bebouwing (vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van Grave op 15 mei 2018).

De laatstgenoemde bestemmingsplannen vormen een parapluplan en niet direct relevant in het kader van voorliggend bestemmingsplan. Bovendien liggen er volgens de bijlagen van het bestemmingsplan Waardevolle Bomen en Bebouwing geen waardevolle elementen waar de bestemmingsplanwijziging is voorzien.

Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied', door de toenmalige gemeenteraad van Grave vastgesteld op 23 april 2013. De meest recente herziening is vastgesteld op 12 juni 2020. De gronden die door de herinrichting zullen worden beïnvloed zijn momenteel bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden', 'Groen - Landschapselement', 'Bos' en 'Agrarisch'. De gronden kennen tevens de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:

  • 'Waarde - Archeologie';
  • 'overige zone - archeologie categorie 4'';
  • 'overige zone - archeologie categorie 2';
  • 'overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied';
  • 'overige zone - kernrandzone';
  • 'overige zone - openheid';
  • 'vrijwaringszone - molenbiotoop';
  • 'overige zone - groenblauwe mantel';
  • 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant';
  • 'overige zone - zoekgebied ecologische verbindingszone
  • 'overige zone - leefgebied dassen';
  • 'overige zone - kwetsbare soorten'
  • 'overige zone - beperkingen veehouderij'.

De herinrichting van de N321 bijbehorende rotondes is binnen de vigerende bestemmingsplannen niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan wordt opgesteld om te voorzien in de planologische mogelijkheid tot deze ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0002.png"

Figuur 1-2 Uitsnede plangebied uit vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied'

1.4 De onderdelen van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit de toelichting, de regels en de verbeelding.

  • De toelichting heeft een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Dit onderdeel heeft echter geen juridisch bindende werking.
  • De regels en de verbeelding vormen samen het bindende deel van het bestemmingsplan. Het bevat het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, gebouwen en bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
  • De verbeelding heeft een ondersteunende rol van de regels evenals een visualiserende functie van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen en randvoorwaarden weergegeven.

1.5 Leeswijzer

Na hoofdstuk 1, inleiding, staat hoofdstuk 2 in het teken van de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de resultaten van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied. In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald. Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, met name het beleid ter handhaving van de inrichting van het plangebied waaraan in hoofdstuk 6 aandacht wordt besteed. Ook de procedure, het overleg en de inspraak komen hierbij aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt eerst in gegaan op nut en noodzaak van het initiatief dat in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Daarna wordt op hoofdlijnen aangegeven wat de aanpassingen aan dit deel van de N321 inhouden, zonder al te ver in te zoomen op specifieke locaties. Vervolgens worden per deellocatie van dit bestemmingsplan de huidige en toekomstige situatie omschreven. Hierbij wordt telkens een onderscheid gemaakt tussen de verkeerskundige en de ruimtelijke situatie. Zo is het voor de lezer en gebruiker direct inzichtelijk wat de aanpassingen zijn die in dit bestemmingsplan zijn geregeld.

2.2 Nut en noodzaak

De N321 ter hoogte van Gassel (km 3.8 tot 6.750) is toe aan groot onderhoud. Voor de provincie is dit aanleiding geweest om enkele jaren geleden te starten met een zogenaamde planstudie voor het volledige tracé van de N321 tussen Grave en Cuijk. Met de planstudie is beoogd om tegelijk met de groot-onderhoudsmaatregelen ook alle overige problemen en wensen voor deze weg aan te pakken. Het belangrijkste doel daarbij is een nieuwe N321 die voldoet aan de richtlijnen van het landelijke concept “Duurzaam Veilig”. Deze planstudie was gereed in 2019. Het planvoornemen levert een substantiële verbetering op met betrekking tot de verkeersveiligheid. Directe aansluitingen van het onderliggende wegennet komen zoveel mogelijk komen te vervallen en worden gebundeld op enkele plekken. Ongeregelde onveilige kruisingen die hun functie moeten behouden worden veranderd in een rotonde. Deze maatregelen worden genomen om zo een betere veiligheid te kunnen garanderen.

2.3 Toekomstige situatie

Hierna is puntsgewijs de toekomstige situatie van het hele tracé (km 3.8 - 6.750) van de N321 ter hoogte van Gassel) aangegeven om een beeld te schetsen van het totaal:

  • De ligging en het aantal rijstroken van de hoofdrijbaan van de N321 worden niet aangepast;
  • Inritten van woningen, percelen, koude oversteken en aansluitende zijwegen worden verminderd;
  • Over het hele tracé wordt stil asfalt aangebracht en worden Essentiële Herkenbaarheidskenmerken (EHK) opnieuw toegepast. Essentiële herkenbaarheidskenmerken (EHK) zijn kenmerken voor Duurzaam Veilige wegen die bijdragen aan het herkenbaarder maken van de wegcategorie. Denk aan kantmarkering en asstreep;
  • Parallelstructuren en fietspaden worden behouden en waar mogelijk/ noodzakelijk geoptimaliseerd, onder andere om woningen en percelen bereikbaar te houden;
  • Op basis van de Groenvisie wordt wegbegeleidende beplanting behouden en versterkt. Dit gebeurt ook in de obstakelvrije zone;
  • Om de barrièrewerking te verminderen, blijven faunapassages en wildrasters waar nodig intact en waar nodig worden deze aangelegd.
  • Twee nieuwe rotondes: één ter hoogte van de Cuykschesteeg/Driesenweg en één ter hoogte van kern Gassel Overlaat/Schaarweg.

2.4 Verkeer

Door het verwijderen van een aantal directe aansluitingen en het aanpassen van een aantal kruispunten neemt de veiligheid toe. Door onder andere het toepassen van een geluidreducerend wegdek wordt bovendien een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid in de directe omgeving van de N321.

De aanpassingen leiden niet tot een grotere verkeersaantrekkende werking of een substantieel betere verkeersafwikkeling op de N321. In de huidige situatie is de verkeersafwikkeling reeds goed, zodat deze ook niet de aanleiding vormt voor het aanpassen / optimaliseren van de N321.

Figuur 2-1 toont de belangrijkste punten waar wijzigingen aan het wegprofiel worden doorgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0003.png" Figuur 2-1 Locaties belangrijkste ingrepen

2.5 Nabij Cuykschesteeg

2.5.1 Huidige situatie

Ter hoogte van de Cuykschesteeg, het meest noordelijk gelegen deel van het tracé binnen het planvoornemen, ligt aan beide zijden van de weg een vrijliggend fietspad. Ten oosten van de N321 maken fietsers gebruik van een korte parallelstructuur, welke de Driesenweg en enkele perceelsontsluitingen gebundeld ontsluit op de hoofdweg. Vanaf de parallelweg zijn er twee gelijkvloerse fietsoversteekplaatsen over de N321 richting de Cuykschesteeg. De Cuykschesteeg is voor autoverkeer afkomstig uit het zuiden te bereiken via een voorsorteerstrook.

Vogelvijvers is een bosgebied met een diversiteit aan loofbomen. De laanbeplanting langs de N321 ter plaatse van bosgebied Vogelvijvers bestaat voornamelijk uit essen. Es is geen karakteristieke boomsoort voor het bosgebied Vogelvijvers.

2.5.2 Toekomstige situatie

Ter plaatse van de kruising met de Cuyksesteeg en de Driessenweg wordt een nieuwe viertaksrotonde gerealiseerd met drie oversteken van in twee richtingen bereden fietspaden. De rotonde ligt buiten de bebouwde kom dus (brom)fietsers hebben geen voorrang op het gemotoriseerd verkeer. De rotonde is over een oude eikenlaan geprojecteerd. De rotonde is zo ontworpen, dat de oude eikenlaan zoveel mogelijk behouden kan blijven en aangevuld kan worden met nieuwe eiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0004.png"

Figuur 2-2 Herinrichting ter plaatse van de Cuykschesteeg (uitsnede VO+-tekening)

Het fietspad wordt aan beide zijden vernieuwd als 2-richtingenfietspad en wordt aan beide zijden 3,6 meter breed. De laatste 100 meter van het noordelijke fietspad wordt als een nieuwe parallelweg van 4,5 meter aangelegd ten behoeve van het ontsluiten van de Vegetasscheweg, de Villa Novaweg en de Hogendijk. Deze parallelweg wordt ontsloten via de nieuw aan te leggen rotonde.

Het groenstructuurplan (zie bijlage 7) stelt voor om de laanbeplanting op termijn landschappelijk aan te sluiten op Vogelvijvers. Dit is een kleinschalig, afwisselend gebied van bos, akkers en weilanden. Ter plaatse van Vogelvijvers worden de fietspaden verbreed en een parallelweg aangelegd. Om dit te realiseren moet een groot deel van de bestaande essen worden gekapt. Ter compensatie en een betere aansluiting van de N321 bij Vogelvijvers stelt het inpassingsplan voor om een losse laanstructuur van eiken aan te planten tussen km 3.8 en km 5.4. De losse laanstructuur sluit aan bij de afwisseling van open en gesloten ruimtes van Vogelvijvers langs de N321.

Ten oosten van het huidige kruispunt Cuykschesteeg ligt een kleinwildtunnel. Omdat hier een rotonde wordt aangelegd zal deze kleinwildtunnel worden vervangen voor enkele extra ecoduikers.

Op het perceel ten westen van de Cuykschesteeg komt compensatie ten behoeve van Natuur Netwerk Brabant. Het nu agrarische perceel wordt ontwikkeld tot natuurgebied, zie ook 4.2.2.

2.6 Nabij Heidestraat/Hogendijk

2.6.1 Huidige situatie

Zowel de Hogendijk als de Heidestraat sluiten rechtstreeks aan op de N321. Er is geen voorsorteerstrook voor afslaand verkeer vanaf de N321. Afslaand verkeer moet hierdoor mogelijk tijdens drukke periodes kort stilstaan op de N321. Er zijn geen aparte oversteekplaatsen voor fietsverkeer.

2.6.2 Toekomstige situatie

Ter hoogte van het kruispunt Heidestraat worden middengeleiders gerealiseerd op zowel de N321 als Heidestraat zelf. Ook wordt de aansluiting Hogendijk op de N321 opgeheven en via de noordelijke parallelweg aangesloten op de rotonde Cuykschesteeg. Enkel aan de oostzijde van de aansluiting op de Heidestraat wordt een aparte fietsoversteek met tweerichtingsverkeer voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0005.png"

Figuur 2-3 Herinrichting ter plaatse van de Heidestraat (uitsnede VO+-tekening)

2.7 Nabij Hoeve

2.7.1 Huidige situatie

Hoeve is een weg die in het zuiden rechtstreeks aansluit op de N321. Er is hier geen linksaffer voor verkeer op de N321. Afslaand verkeer vanuit het zuidoosten moet stilstaan op de N321 zelf. Fietsverkeer kan de N321 hier op twee plaatsen oversteken.

2.7.2 Toekomstige situatie

Binnen het planvoornemen wordt het kruispunt voorzien van een linksafvlak met middengeleider (inclusief in 2-richtingen bereden oversteek voor langzaam verkeer). Ook komt er een middengeleider in de Hoeve. Fietsers blijven hier ten opzichte van Hoeve in voorrang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0006.png"

Figuur 2-4 Herinrichting ter plaatse van Hoeve (uitsnede VO+-tekening)

2.8 Nabij tankstation Gassel

2.8.1 Huidige situatie

Ten westen van de kern van Gassel ligt een tankstation. Deze ligt aan de zuidzijde van de N321 en is direct bereikbaar voor verkeer rijdend in de richting van Cuijk. Verkeer vanuit Cuijk richting Grave moet de tegemoetkomende rijbaan vanaf de eigen rijbaan oversteken. Er is hier geen voorsorteerstrook aanwezig.

2.8.2 Toekomstige situatie

Ter plaatse van het brandstofverkooppunt ter hoogte van km 5.45 wordt voorgesteld om een linksafvak aan te brengen in combinatie met een fysieke rijrichtingscheiding. De rotonde bij de Schaarweg / Overlaat dient als keermogelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0007.png"

Figuur 2-5 Herinrichting ter plaatse van het tankstation bij Gassel (uitsnede VO+-tekening)

2.9 Nabij Overlaat / Schaarweg

2.9.1 Huidige situatie

De kern Gassel is ontsloten op de N321 via de Schaarweg. De Schaarweg sluit hier met een ongeregeld kruispunt aan op de N321. De Overlaat ontsluit op dezelfde kruising het gebied aan de noordzijde van de provinciale weg. In het midden van de N321 ligt een gedeelde voorsorteerstrook die linksafslaand verkeer vanaf de N321 naar Overlaat (vanuit het noordwesten) en Schaarweg (vanuit het zuidoosten) bedient. Fietsers kunnen aan beide zijden van de kruisende weg de N321 oversteken. Aan beide zijden van de N321 is een vrijliggend fietspad aanwezig.

2.9.2 Toekomstige situatie

Er zal een middengeleider worden aangebracht, daarnaast zal ter plaatse van de kruising met de Overlaat en Schaarweg een nieuwe viertaksrotonde met fietsoversteken worden gerealiseerd. Het fietspad kan in de nieuwe situatie in twee richtingen bereden worden. Het fietspad aan de noordzijde komt ten westen van de rotende te vervallen.
In de bermen worden wadi's gerealiseerd ten behoeve van de watercompensatie. De bestaande laanbomen worden zoveel mogelijk behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0008.png"

Figuur 2-6 Herinrichting ter plaatse van Overlaat / Schaarweg (uitsnede VO+-tekening)

2.10 Nabij Ten Holtweg

2.10.1 Huidige situatie

De Ten Holtweg is een weg in het oostelijk deel van het plangebied die rechtstreeks aansluit op de N321. Er is in de huidige situatie geen sprake van een opstelmogelijkheid voor verkeer op de N321 afkomstig vanuit Cuijk dat linksaf de Ten Holtweg wil opdraaien ('linksaffer'). Afslaand verkeer vanuit het zuidoosten moet stilstaan op de N321 zelf. Fietsverkeer kan de N321 hier oversteken.

2.10.2 Toekomstige situatie

Ter hoogte van de Ten Holtweg worden middengeleiders op de N321 gerealiseerd (geen linksafvak) om de zichtbaarheid/opvallendheid en de oversteekbaarheid van het langzaam verkeer te verbeteren. Gezien de beperkte ruimte zijn fietsers bij het oversteken van de Ten Holtweg in voorrang. Ten oosten van de Ten Holtweg ligt een kleinwildtunnel. Om de ingang van deze tunnel meer dekking te geven wordt er voorzien in aanplant op de bestaande haag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0009.png"

Figuur 2-7 Herinrichting ter plaatse van de Ten Holtweg (uitsnede VO+-tekening)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het relevante Rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Op deze manier worden er betere en meer geïntegreerde keuzes gemaakt in een gebied. In de NOVI komen vier prioriteiten aan bod:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Ook zijn er 21 nationale belangen geformuleerd. Voor infrastructurele werken zoals het planvoornemen zijn de volgende van belang:

  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Er zijn veel nationale belangen waaraan de herontwikkeling van de N321 invulling kan geven. Een belangrijk belang waar de herontwikkeling toe bijdraagt is het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem. Dit staat bij de herontwikkeling hoog op de agenda. Het ontwerp dient niet voor niets afgestemd te zijn op de principes van Duurzaam Veilig Wegverkeer. Bovendien draagt een herinrichting bij aan een goede en vooral veilige toegankelijkheid van Gassel en gebieden rond de weg.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Land van Cuijk zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de herinrichting van de weg.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De herinrichting van de N321 geeft invulling aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hiermee wordt het hoofdwegennet in de provincie verbeterd. Verkeersstromen worden zoveel mogelijk gescheiden, mede door de voorzieningen voor doorgaand en bestemmingsverkeer en fietsverkeer. De Structuurvisie staat de herinrichting van de N321 niet in de weg. In het plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met een van de nationale belangen. Het voorgenomen initiatief is in lijn met de structuurvisie, aangezien verder geen nationale belangen in het geding zijn.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van decentrale overheden die (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken een bijzonder procesvereiste. Dit procesvereiste is gebaseerd op één van de nationale belangen als opgenomen in de SVIR, opgesteld door het Rijk. Dit nationale belang houdt in dat, ten behoeve van een goed systeem van ruimtelijke ordening, een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten plaats dient te vinden. Deze zorgvuldige afweging heeft tot doel om, vanuit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, planologisch ongewenste versnippering en een onaanvaardbare leegstand te voorkomen. Het Rijk heeft er voor gekozen om, gedeeltelijk gebaseerd op de al langer geldende SER-ladder uit 1999, het procesvereiste vorm te geven als een determinerend-cumulatief werkende motivatieverplichting.

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 juli 2017 gewijzigd. De motiveringsplicht blijft, de nieuw ladder bevat echter geen treden meer. De voormalige treden zijn samengevoegd tot één lid:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De Ladder geldt alleen voor 'nieuwe' stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er volgens het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of gerealiseerd kon worden. Ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben, meer bebouwing reduceren of verplaatsen, worden niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

Jurisprudentie wijst uit dat infrastructuurprojecten niet als nieuwe stedelijke ontwikkelingsprojecten worden beschouwd. Verdere toetsing aan de ladder kan hiermee achterwege blijven.

3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.

3.3 Provinciaal / regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de provincie alvast een provinciale Omgevingsvisie gemaakt. Volgens de laatste informatie treedt de nieuwe Omgevingswet op 1 januari 2023 in werking.

In december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

De visie bestaat uit een basisopgave en vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn. De basisopgave is werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven komen voort vanuit de basis.

Basisopgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit

Hoofdopgave I: werken aan de Brabantse energietransitie

Hoofdopgave II: werken aan een klimaatproof Brabant

Hoofdopgave III: werken aan de slimme netwerkstad

Hoofdopgave IV: werken aan een concurrerende, duurzame economie

Om de doelen voortkomend uit de hoofdopgaven te bereiken zet de provincie Noord-Brabant in op een samenhangende ruimtelijke koers. Voor voorliggend plan betekent dat het volgende:

  • een comfortabel, veilig en betrouwbaar verkeers- en vervoersysteem met veilige provinciale wegen;
  • verbeteren van infrastructuur en aanpakken knelpunten en ontbrekende schakels.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De herinrichting van de N321 past binnen de kaders van de Omgevingsvisie Noord-Brabant. De herinrichting van de N321 draagt bij aan de verkeersveiligheid op en rond de provinciale weg. Er worden verschillende knelpunten aangepakt die momenteel onveilige situaties veroorzaken. De herinrichting zorgt er daardoor voor dat Gassel veiliger ontsloten wordt en fietsers de weg op verschillende locaties veiliger kunnen kruisen.

3.3.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie ruimtelijke ordening vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze Structuurvisie in werking getreden en in maart 2014 is een partiële herziening van kracht geworden.

De provinciale ruimtelijke belangen zijn in vier structuren onderverdeeld:

  • 1. De groenblauwe structuur: hier wordt gekozen voor functieontwikkeling in combinatie met de ontwikkeling van een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit. Deze structuur bestaat uit de bestaande natuur, watersystemen en gebieden die geschikt zijn voor de ontwikkeling van nieuwe natuur.
  • 2. Het landelijk gebied: dit is een multifunctioneel gebied waarbij de agrarische productieruimte wordt behouden in delen van het gebied waar de landbouw bepalend is voor nieuwe ontwikkelingen.
  • 3. De stedelijke structuur: er is sprake van twee perspectieven binnen deze structuur. De eerste zijn de stedelijke concentratiegebieden waar de stedelijke groei wordt opgevangen. Op deze manier blijven de groene gebieden tussen de steden open. De tweede zijn de kernen in het landelijk gebied die zoveel mogelijk worden ontzien van verdere verstedelijking. Hier zijn ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen mogelijk wanneer deze voorzien in de eigen verstedelijkingsbehoefte.
  • 4. De infrastructuur: gekozen wordt voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische kennisclusters in de provincie Noord-Brabant.

Ten aanzien van het aspect mobiliteit wordt in de Structuurvisie uitgegaan van een groei met 40% in de periode tot 2030. De automobiliteit in Noord-Brabant is in de afgelopen 10 jaar met zo'n 25% gegroeid. In de komende jaren zal deze groei zich voortzetten.

De ligging van de stedelijke concentratiegebieden aan internationale assen en de verbinding tussen de verschillende stedelijke concentratiegebieden (door regionale assen) zijn cruciaal voor het economisch functioneren van Brabant. Het creëren van een betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling en bevordering van de bereikbaarheid zijn essentieel. Het landschap dient meer aandacht te krijgen bij de uitbreiding en aanleg van infrastructuur, omdat een goede afstemming van de vormgeving van wegen met de omgeving bijdraagt aan de kwaliteit van Brabant. De bereikbaarheid tussen steden, en tussen steden en omliggende regio's dient te worden verbeterd. Daarbij wordt bestaande weginfrastructuur optimaal benut en infrastructuur uitgebouwd als dat noodzakelijk is. Nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied door infrastructuur worden zoveel mogelijk voorkomen.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De herinrichting van de N321 geeft invulling aan het provinciale beleid. Een bestaande provinciale weg wordt danig ingericht dat deze beter is afgestemd op haar omgeving. Dit bevordert de ruimtelijke kwaliteit rondom.

3.3.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant geldt totdat de Omgevingswet in werking treedt. De laatste geconsolideerde versie dateert van 15 april 2022. In de omgevingsverordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het maken van bestemmingsplannen. De verordening is een manier om die provinciale belangen veilig te stellen.

Bij de herinrichting van de N321 moet er vanuit de omgevingsverordening rekening gehouden worden met een aantal elementen, waaronder de ligging in Landelijk gebied, eventuele aanwezigheid van Cultuurhistorische waarden, Natuurnetwerk Brabant, Attentiezone geluid provinciale weg, Beperkingen rond veehouderij, en Norm wateroverlast buiten stedelijk gebied.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

De herinrichting van de N321 past grotendeels binnen de kaders van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Langs de weg liggen echter meerdere gebieden die onderdeel uitmaken van Natuurnetwerk Brabant. Het ruimtebeslag is erg beperkt.

Conform artikel 3.16 van de IOV moeten bestemmingsplannen die een aantasting geven van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd. Er is gekozen voor fysieke compensatie conform artikel 3.23 van de IOV. Dit is mogelijk omdat het een kleinschalige herbegrenzing in de zin van artikel 3.21 betreft. In paragraaf 4.2 wordt verder ingegaan op hoe deze compensatie plaatsvindt.

De aanleg van de rotondes betekent dat het werkingsgebied van de IOV moet worden aangepast. Artikel 5.3 voorziet in de mogelijkheid om de grenzen van werkingsgebieden aan te passen. Met de vaststelling van het voorliggend plan is de begrenzing niet meer in overeenstemming met de IOV. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de voorwaarde van lid 1 sub e van artikel 5.3. Conform de procedure uit artikel 6.2 kan de herbegrenzing van het NNB plaatsvinden.

Artikel 3.46 bepaalt dat in bestemmingsplannen met betrekking tot wijziging van provinciale wegen verschillende zaken moeten worden onderbouwd. Dit zijn onder andere de noodzaak van de aanleg van de weg, de keuze van het tracé, en hoe de ontwikkeling in samenhang wordt bezien met zijn omgeving om een grotere kwaliteitswinst voor meerdere ruimtelijke functies, waaronder natuur en landschap te bereiken.

Het voorliggende plan is van belang voor een verbetering van verkeersveiligheid door het vervangen van gevaarlijke kruisingen door rotondes en de aanleg van veiligere fietsinfrastructuur. Het tracé blijft hetzelfde. Omdat de maatregelen ten behoeve van verkeersveiligheid, zoals de rotondes, meer ruimte in beslag nemen zal de weg op sommige punten iets breder worden. In Hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de samenhang van de ontwikkeling met andere ruimtelijke functies zoals natuur en landschap.

3.3.4 Keur Waterschap Aa en Maas

De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).

De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Denk aan activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug. De locatie van alle voor de Keur relevante gebieden is vastgelegd in de legger van het waterschap. Medewerkers van het waterschap controleren de naleving van de Keur en overtredingen worden bestraft.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

Voor het voorliggend plan is een watertoets uitgevoerd. In paragraaf 4.3 zal verder worden ingegaan op hoe er met het aspect water is omgegaan.

3.3.5 Waterbeheerplan 2022-2027

Elke zes jaar stelt het waterschap een waterbeheerplan op. In dit plan staan de doelen voor de komende zes jaar geformuleerd en hoe het waterschap deze doelen wil bereiken. Ook beschrijft het plan hoe er ingespeeld gaat worden op veranderende omstandigheden zoals het klimaat en stoffen in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de ambitie om, tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, te zorgen voor:

  • goede bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • een hydrologisch en ecologisch goed functionerend watersysteem, óók in extreem droge en extreem natte tijden;
  • goed transport en een goede zuivering van het afvalwater in ons werkgebied.

Het waterschap heeft de ambitie om dit te doen in samenspraak met de omgeving, op een duurzame manier, slim en effectief.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

Voor het voorliggend plan is een watertoets uitgevoerd. In paragraaf 4.3 zal verder worden ingegaan op hoe er met het aspect water is omgegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie gemeente Grave 2025, Vitale vestinggemeente aan de Maas

De structuurvisie van de voormalige gemeente Grave is op 28 januari 2014 vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad. De structuurvisie geeft een samenhangend ontwikkelingskader vanuit een duidelijke stip op de horizon: De gemeente moet gaan glinsteren als vitale vestinggemeente aan de Maas. Daarvoor presenteert de gemeente in haar structuurvisie een robuuste, ruimtelijke structuur, die voldoende flexibiliteit biedt om in te spelen op de steeds sneller veranderende economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het uitvoeringsprogramma bij de structuurvisie is niet in beton gegoten maar geeft wel richting aan de ambities van de gemeente. De structuurvisie nodigt uit om daadwerkelijk aan de slag te gaan. De structuurvisie is een start om met nieuw elan samen met alle betrokken partijen aan de slag te gaan voor een duurzame, aantrekkelijke en vitale gemeente die op de toekomst berekend is.

Relatie met voorliggend bestemmingsplan

In het kader van voorliggend bestemmingsplan hebben gemeente en provincie samen de plannen uitgewerkt voor de aanpassingen aan de N321. Dit bestemmingsplan maakt de aanpassingen op het grondgebied van de gemeente Land van Cuijk juridisch-planologisch mogelijk.

3.4.2 Tijdelijk afwegingskader kapprocedure van gemeentelijke (laan)bomen Land van Cuijk

Het afwegingskader is vastgesteld op 29 september 2022 en harmoniseert het bomenbeleid op het gehele grondgebied van gemeente Land van Cuijk. Het afwegingskader is een pilot van de gemeente, op en later moment zal er in overleg met belangengroepen definitief beleid worden opgesteld. Het tijdelijk afwegingkader zorgt voor een meer transparant en uniforme manier van werken waardoor nog zorgvuldiger en op een eenduidige manier in de hele gemeente, een afweging gemaakt kan worden voordat tot de kap van een gemeentelijke boom wordt overgegaan. Het tijdelijk afwegingskader draagt daarmee bij aan het behalen van de gemeentelijke klimaatdoelen zoals het tegengaan van hittestress, het creëren van een aangenaam leefklimaat door het bieden van verkoeling vanwege hun schaduwwerking, het opvangen en vasthouden van water, en andere groene doelstellingen zoals een toename van de biodiversiteit.

Relatie met het voorliggend bestemmingsplan

Tijdens de ontwerpfase is rekening gehouden met de bestaande structuren. Het ontwerp is zodanig aangepast dat deze zo veel mogelijk in stand gehouden kunnen worden. Door geleiderails voor bomen te plaatsen en de diameter van de rotonde bij Overlaat 4 te verkleinen is voorkomen dat er onnodig bomen worden gekapt. Alleen waar dat echt niet anders kan door bijvoorbeeld essentaksterfte of waar de verkeersveiligheid in het geding komt zal over gegaan worden op het kappen van bomen.

3.5 Conclusie beleidskader

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid, het beleid van de provincie en regio en het gemeentelijke beleid. Vanuit beleidsoogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

 

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De gevolgen voor de milieu- en omgevingskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In deze paragraaf komen de voor dit plan relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. In het kader van de herinrichting van de N321 zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inpasbaarheid van deze ontwikkeling in de omgeving. De uitkomsten hiervan zijn, voor zover relevant, in onderstaande paragrafen beschreven. De onderzoeksrapportages zijn opgenomen als bijlage bij deze toelichting.

4.2 Ecologie

4.2.1 Relevant kader

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats conform de Wet Natuurbescherming 2017. Handelingen of projecten dienen worden getoetst aan de volgende kaders:

  • Natura 2000-gebieden
  • Soorten
  • Natuurnetwerk Nederland
4.2.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor de herstructurering van de N321 tussen hm 3,8 en 6,750 is een verkennend natuuronderzoek (Sweco, 2021, zie Bijlage 1) en aanvullend soortgericht uitgevoerd naar roofvogels en vleermuizen (Sweco, 2023, zie Bijlage 2). De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn hierna opgesomd.

Wet natuurbescherming: onderdeel Natura 2000-gebieden

Gelet op de relatief grote afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden (minimaal 8,5 km), zijn significante negatieve effecten, zoals verdroging, verontreiniging, optische-, licht- en geluidsverstoring op voorhand uitgesloten. Er is geen noodzaak tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren. Ook is er geen noodzaak voor het uitwerken van een zogenaamde voortoets. In paragraaf 4.2.3 zal verder worden ingegaan op hoe er met het aspect stikstof is omgegaan.

Wet natuurbescherming: onderdeel soortenbescherming

De aanwezigheid van een jaarrond beschermde rust- en nestplaats binnen het plangebied of directe omgeving kon ten tijde van het verkennend natuuronderzoek niet worden uitgesloten. Tijdens het veldbezoek waren de bomen nog in blad waardoor aanwezigheid niet met zekerheid was uit te sluiten. In het plangebied komen mogelijk algemene broedvogels voor. In Nederland zijn alle vogels tijdens het broeden beschermd. Werkzaamheden mogen niet leiden tot het vernietigen en/of verlaten van een nest. Het rooien van bomen en struweel dient buiten het broedseizoen (half maart – augustus) plaats te vinden. Indien dit niet mogelijk is, wordt voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole uitgevoerd.

Binnen het plangebied komen enkele – in de provincie vrijgestelde – beschermde soorten voor. Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens artikel 1.11 (lid 1 & 2) van de Wet natuurbescherming, de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten alsmede voor hun directe leefomgeving. Via deze wet wordt eenieder medeverantwoordelijk gesteld voor de zorg en bescherming van flora en fauna en dient men geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen verwonden of doden.

Uit het verkennend onderzoek blijkt dat in en in de directe omgeving van het plangebied mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn. Hierop is aanvullend soortgericht onderzoek uitgevoerd. Binnen het plangebied zijn ten tijde van dit soortgericht onderzoek geen nesten van vogels met een jaarrond beschermd nest waargenomen. Tevens is binnen het plangebied geen essentiële vliegroute van vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis) waargenomen. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk. Het aspect Wet natuurbescherming – soortenbescherming staat de planvorming hiermee niet in de weg.

Wel zijn binnen het plangebied enkele passerende en foeragerende vleermuizen waargenomen. Het advies is dan ook om verstoring van vleermuizen in zowel de aanlegfase als gebruiksfase te voorkomen. Het is het raadzaam om de werkzaamheden bij voorkeur tussen zonsopkomst en zonsondergang uit te voeren. Als er werkzaamheden tijdens zonsondergang en zonsopkomst moeten worden uitgevoerd dan dienen de bouwlampen op de werkzaamheden te zijn gericht en moet uitstralend licht worden voorkomen. Dit kan worden voorkomen door gebruik te maken van ledverlichting en/of aangepaste armaturen.

Natuurbeleidskaders - Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied maakt (beperkt) onderdeel uit van het NNB. Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het oppervlak van de NNB per saldo af. Mogelijk heeft de realisatie van de rotonde ook een effect op de ecologische waarden en kenmerken. Hierom is een compensatieplan opgesteld, zie ook bijlage 11. Eventueel benodigde toestemming van het bevoegd gezag wordt op voorhand verleenbaar geacht. Het aspect Natuurbeleidskaders – Natuurnetwerk Brabant staat de planvorming hiermee niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0010.png"

Figuur 4-1 Plangebied en Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe mantel

Natuurbeleidskaders - Groenblauwe mantel

Het plangebied maakt (beperkt) onderdeel uit van de Groenblauwe mantel. Door het plan worden de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken aangetast. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek in de vorm van het ja, mits principe is noodzakelijk. Eventueel benodigde toestemming van het bevoegd gezag wordt op voorhand verleenbaar geacht. Het aspect Natuurbeleidskaders – Groenblauwe mantel staat de planvorming hiermee niet in de weg.

Natuurbeleidskaders - Gemeentelijk beleid

Binnen de gemeente Land van Cuijk is op het grondgebied van de voormalige gemeente Grave een bomenverordening van kracht. Bomen die langs de N321 zijn gelegen, maken onderdeel uit van de hoofdbomenstructuur en zijn daarmee vergunningplichtig indien deze gekapt worden. Bomen die niet langs de N321 staan, maar zich wel in het buitengebied bevinden, vallen onder de Wet natuurbescherming. Tevens valt op te maken dat een deel van de bomen in het plangebied onder Boomzones vallen. Voor deze bomen is geen Omgevingsvergunning nodig, maar dient een (kap)melding bij het bevoegd gezag Wet natuurbescherming te worden gedaan.

Overig beleid ten aanzien van het behoud en/of vergroten van (gemeentelijke) natuurwaarden zijn, niet van toepassing op het plangebied. Eventueel benodigde ontheffingen op grond van de gemeentelijke verordening worden op voorhand verleenbaar geacht. Het aspect Natuurbeleidskaders – gemeentelijk beleid staat de planvorming hiermee niet in de weg.

Compensatieplan

In het compensatieplan is de inhoud en realisatie van de voorgenomen mitigerende en compenserende maatregelen uitgewerkt (bijlage 11). Door deze maatregelen op te volgen wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot de compensatie van het beïnvloede areaal aan NNB.

Gezien het beperkte oppervlak wat door de ontwikkeling wordt aangetast, kan kleinschalige herbegrenzing NNB in de zin van artikel 3.21 van de Interim Omgevingsverordening worden toegepast. De aan te tasten delen worden door middel van compensatie binnen het plangebied gecompenseerd waardoor de ecologische waarden en kenmerken in stand blijven, en het NNB wordt versterkt. Tevens blijven de overige landschappelijke en ecologische waarden hiermee behouden. De compensatie zal plaatsvinden aan op twee aangrenzende kadastrale percelen C1352 en C1630 aan de Cuykschesteeg (zie afbeelding 4-2). Voor verschillende typen natuur gelden verschillende eisen voor compensatie. Binnen het plangebied moeten de typen 'Droog bos' en 'Houtwal en singel' worden gecompenseerd. Voor het type 'Droog bos' moet 18.385 m2 worden gecompenseerd. Het resterende deel van het perceel zal in zijn geheel als bos worden ingericht. Derhalve vindt er 23.415 m2 compensatie plaats, waarvan 5.030 m2 overcompensatie is. Voor het type 'Houtwal en singel' moet 104 m2 worden gecompenseerd. Er wordt voor gekozen om over de volledige lengte (108 m) van het perceel een houtwal te realiseren van met een breedte van 10 meter. Derhalve vindt er 1.080 m2 compensatie plaats, waarvan 976 m2 overcompensatie is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0011.png"

Figuur 4-2 Ligging van het compensatieperceel

Om de NNB robuuster te maken worden onder de N321 enkele kleinwildtunnels – geschikt voor onder andere das – gerealiseerd. Door het realiseren van deze tunnels wordt de N321 passeerbaar wat zal bijdragen aan een hoger functionerende en een robuuster NNB. Naast het realiseren van enkele kleinwildtunnels zal meer bos en houtwal worden gecompenseerd dan nodig is. In het Actieplan Brabantse Bomen (provincie Noord-Brabant, juli 2022) wordt gesproken over het realiseren van meer bos en landschapselementen. Met het realiseren van overcompensatie wordt het beleid van dit actieplan gevolgd. De gekozen compensatielocatie draagt bij aan een robuuster NNB omdat de huidige locatie in gebruik is als agrarisch land. Door het realiseren van bos en een houtwal wordt het oppervlakte vergroot en wordt het leefgebied van de bij het bosbehorende soorten vergroot. Verder grenst het te realiseren bos aan een reeds bestaand, ander type, bos waardoor de diversiteit aan soorten, en daarmee de robuustheid, toe zal nemen. Door middel van kleinwildrasters kan de N321 worden overbrugd waardoor het leefgebied wordt vergroot. Door het realiseren van deze tunnels wordt de N321 passeerbaar wat zal bijdragen aan een hoger functionerende en een robuuster NNB. De mitigerende en compenserende maatregelen worden verder uitgewerkt in een beheervisie. In deze beheervisie zal worden ingegaan op het ontwikkelingsbeheer dat de eerste 5 tot 10 jaar nodig is voor de realisatie van het bosperceel en de houtwal.

De (over)compensatie op het perceel aan de Cuykschesteeg in combinatie met mitigerende maatregelen zorgt voor een versterking van het NNB. Daarmee is het plan uitvoerbaar.

4.2.3 Stikstofdepositie

Met de Wet Natuurbescherming (Wnb) worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting met stikstof (stikstofoxiden en ammoniak) een probleem met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten. Nieuwe ontwikkelingen waarbij emissies van stikstof plaatsvinden, kunnen hierdoor al snel significante negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Deze overbelaste situatie in de natuurgebieden belemmert de vergunningverlening voor nieuwe ontwikkelingen waarbij emissies van stikstof plaatsvinden.

Door aanpassingen aan de N321 verschuiven de wegassen. Hiermee verschuiven eveneens de stikstofdeposities ten gevolge van het wegverkeer. Omdat de aanpassingen zelf geen verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben, wordt een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden gedurende de gebruiksfase niet verwacht.

Ten behoeve van de ontwikkeling zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd (Sweco 3 maart 2023, zie Bijlage 3). Uit de berekeningen blijkt dat de maximale toename van de depositie ten gevolge van het plan op de stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden, met een (naderende) overschrijding van de KDW, 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Aangezien het project ten opzichte van de referentiesituatie geen toename van de stikstofdepositie geeft die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar, geldt voor het project geen vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming voor het aspect stikstofdepositie.

4.3 Waterparagraaf

4.3.1 Relevant kader

De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2011. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om zes thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

4.3.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor het planvoornemen is een watertoets uitgevoerd (Sweco, 15 augustus 2022, zie Bijlage 4).

Gebiedskenmerken

Grondwater

Als gevolg van seizoensfluctuaties verandert de freatische grondwaterstand en de stijghoogte van het diepere grondwater. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) geeft de bandbreedte weer waartussen de grondwaterstand zich gedurende het grootste deel van het jaar beweegt. Dit kan vertaald worden naar een klasse-indeling: grondwatertrappen (Gt).

Uit de grondwatertrappenkaart blijkt dat langs het tracé van de N321 voornamelijk grondwatertrappen VII en VII* voorkomen. Dit betekent dat de GHG dieper dan 80 cm-mv ligt, en de GLG dieper dan 120 cm-mv. Aan het begin en einde van het tracé komt grondwatertrap VI voor, hier ligt de GHG ondieper, op 40-80 cm-mv. De vier peilbuizen die in de buurt van het wegtracé liggen, laten zien dat de grondwaterstand afloopt richting het westen, in lijn met het maaiveldverloop. Langs het tracé ligt de GHG minimaal 1,0 m-mv en de GLG minimaal 1,5 m-mv. Dit komt overeen met de gegevens uit de grondwatertrappenkaart.

De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, een waterwingebied of een boringsvrije zone. Wel is, volgens de interim Omgevingsverordening van de provincie, sprake van een 'attentiezone waterhuishouding' in of nabij het plangebied. Het doel van deze attentiezones is om ingrepen met een negatief effect op de waterhuishouding te voorkomen. Dit betekent bijvoorbeeld dat er meldings- of vergunningsplichten gelden voor het dempen of (ver-)graven van watergangen in het 'beschermd gebied'. Zoals voor de te graven zaksloten als onderdeel van de hemelwaterberging. Om dit te borgen, is in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan een aanduiding 'Waarde - Attentiezone waterhuishouding' met bijhorende omgevingsvergunningstelsel opgenomen.

Oppervlaktewater

Het projectgebied ligt in het beheergebied van waterschap Aa en Maas. Op de legger van het waterschap is te zien dat het tracé halverwege gekruist wordt door een A-watergang. Het gebied valt niet binnen een peilbesluitgebied. Deze A-watergang wordt gestuwd en watert onder vrij verval af richting het noorden. Het stuwpeil is onbekend, maar op basis van de waterlijnhoogte in het AHN4 ligt het oppervlaktewaterpeil ter hoogte van de duiker met de N321 op ongeveer NAP +8,00 m. Dit peil is een momentwaarneming.

Lands de A-watergang ligt aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter breed. Deze zone dient voor het beheer en onderhoud van de A-watergang.

Omdat het een vrij afwaterend gebied is zullen de meeste kleinere watergangen in de zomer waarschijnlijk droogvallen en enkel watervoerend zijn in natte perioden. Vanwege de zandige opbouw van de bodem is het waarschijnlijk dat het grootste gedeelte van het hemelwater lokaal weer in de (sloot)bodem infiltreert, en niet wordt afgevoerd via het regionaal watersysteem.

Naast deze A-watergang zijn er geen andere watergangen in de legger aanwezig langs het tracé. De duiker in de A-watergang onder de N321 heeft volgens de legger een breedte van 1,45 m en een hoogte van 1,20 m.

Riooltransportleiding

Er zijn geen kruisende riooltransportleidingen langs het wegtracé aanwezig. Wel ligt er een parallelle leiding ter hoogte van Ten Holtweg. De Ten Holtweg wordt verbreed boven deze leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0012.png" Figuur 4-3 Watergangen en duikers op basis van de topografische kaart

Watercompensatie

Door toename van verhard oppervlak als gevolg van de verbreding van de N321 en het naastgelegen fietspad wordt regenwater sneller afgevoerd. Zonder maatregelen wordt daardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief beïnvloed door snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden geldt een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak.

Op basis van de toename aan verharding (8.330 m2) en de compensatie eis van Waterschap Aa en Maas, bedraagt de benodigde watercompensatie voor de totale toename aan verharding ongeveer 500 m3. Waterberging wordt ingepast in de bestaande zaksloten en greppels langs het wegtracé. Langs een aantal delen van het wegtracé liggen greppels en zaksloten die niet verbonden zijn met het watersysteem. Deze greppels kunnen worden verbreed om te voldoen aan de bergingseis, omdat dit niet leidt tot afstroming in het regionaal oppervlaktewatersysteem. De gescheiden sloten dienen nu ook al als infiltratievoorziening. Voor watergangen langs de weg die (met duikers) wel verbonden zijn, met het regionaal watersysteem, fungeren deze watergangen meer als infiltratiesloten dan als watergangen die oppervlaktewater afvoeren via oppervlakkige afstroming. Bij de inpassen van de bergingsopgave wordt aan de eisen van de Algemene Regel 4 van de Keur van het waterschap voldaan. Er wordt in totaal 642 m3 aan waterberging binnen het plan voorzien. Zie voor de locaties voor de waterberging bijlage 4.

Vuilwaterafvoer en hemelwaterbehandeling

Hemelwater van de openbare verhardingen stroomt oppervlakkig af naar de greppels langs de hoofdweg. Middels berminfiltratie wordt het afstromend water op natuurlijke wijze gezuiverd.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Relevant kader

Afhankelijk van de concentraties luchtverontreinigende stoffen waaraan een persoon blootgesteld wordt, kunnen er acute en chronische gezondheidseffecten optreden. Acute gezondheidsproblemen, zoals keel- en neusirritatie en astmatische klachten, treden met name op bij sterk verhoogde concentraties van luchtverontreiniging. Chronische effecten treden op na langere tijd van blootstelling aan te hoge concentraties luchtverontreinigende stoffen. Om de gezondheidseffecten zoveel mogelijk te beperken zijn er in de Wet milieubeheer voor een aantal luchtverontreinigende stoffen normen gesteld. Op 15 november 2007 is de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Deze wet implementeert de EU-kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de daarbij behorende 1e en 2e EU-dochterrichtlijn in de Nederlandse wetgeving). Bijlage 2 bij de Wet milieubeheer, behorende bij Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, geeft grenswaarden voor de luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10 of “fijn stof”), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO).

De luchtverontreiniging is in het algemeen het hoogste in de buurt van een bron (boerderij, bedrijf, verkeer) en neemt af naarmate men verder van de bron komt. Verder van de bron neemt de invloed af en bepaalt de achtergrondconcentratie in grote(re) mate de luchtkwaliteit. Op plaatsen nabij bronnen, bijvoorbeeld op of direct (binnen 25 meter) langs de weg, is de grootste kans op blootstelling aan te hoge concentraties luchtverontreiniging. Locaties nabij de bronnen zijn dus maatgevend voor de toetsing van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Het initiatief tot het aanpassen van de N321 heeft geen verkeersaantrekkende werking. De aanpassingen aan de N321 leiden per saldo niet tot een toename van de verkeersbewegingen op de N321. Aan de hand hiervan kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van de aanpassingen en optimalisaties. Het aspect luchtkwaliteit, staat hierom het plan niet in de weg.

4.5 Geluid

4.5.1 Relevant kader

De geluidswetgeving vanwege wegverkeerslawaai is uitgewerkt in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder. De geluidwetgeving is van toepassing op de aanleg van een nieuwe weg, de wijziging van een bestaande weg of de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in de zone van een weg. Het geluidonderzoek dat is uitgevoerd heeft betrekking op de situatie 'wijziging van een bestaande weg'.

In het kader van het bestemmingsplan is een geluidonderzoek zoals hieronder beschreven uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 5.

4.5.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor alle geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een te wijzigen weg moet bij een wijziging van de weg onderzocht worden of er sprake is van reconstructie zoals dat is gedefinieerd in de Wgh. Er is sprake van een reconstructie indien de geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstige maatgevende jaar zonder maatregelen, met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting. Het toekomstig maatgevende jaar is meestal het tiende jaar na de wijziging.

De hoogst toelaatbare geluidsbelasting is bepaald in artikel 100 van de Wet geluidhinder en artikel 3.3 van het Besluit geluidhinder. In deze artikelen wordt onderscheid gemaakt tussen bestemmingen waarvoor reeds een hogere waarde is vastgesteld en bestemmingen waarvoor geen hogere waarde is vastgesteld. Daarnaast is voor het bepalen van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van belang of de weg en/of de geluidsgevoelige bestemming aanwezig of geprojecteerd waren op 1 januari 2007.

De hoogst toelaatbare geluidsbelasting is 48 dB, tenzij er een hogere waarde is vastgesteld of de weg reeds aanwezig of geprojecteerd was op 1 januari 2007.

Indien reeds een hogere waarde is vastgesteld en de heersende waarde is hoger dan 48 dB, geldt als de hoogst toelaatbare geluidsbelasting de laagste waarde van:

  • de heersende waarde (1 jaar voor de wijziging aan de weg);
  • de eerder vastgestelde waarde.

Indien geen hogere waarde is vastgesteld en de weg reeds aanwezig of geprojecteerd was op 1 januari 2007 en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, dan is de heersende geluidsbelasting de hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor geluidsgevoelige bestemmingen die op 1 januari 2007 aanwezig of geprojecteerd waren.

Uit het onderzoek blijkt dat de herinrichting van de N321 leidt tot een toename van maximaal 1 dB (onafgerond 0,54 dB) bij woningen die reeds een geluidbelasting hebben van 48 dB of hoger. De hoogste toename vindt plaats op de woning Overlaat 4. Het volledig overzicht met resultaten is opgenomen in bijlage 4, 5 en 6 van het Geluidsonderzoek (bijlage 5 van deze toelichting). De toename is minder dan 2 dB, er is dus geen sprake van reconstructie volgens de Wet Geluidhinder. Aanvullende maatregelen voor de N321 zijn niet nodig.

Voor het vaststellen van dit bestemmingsplan is het niet nodig maatregelen te treffen vanwege geluid of het vaststellen van een hogere grenswaarde. Het aspect geluid staat het doorvoeren van de optimalisaties aan de N321, die mogelijk worden gemaakt middels dit bestemmingsplan, niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Relevant kader

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor de analyse van de externe veiligheidsrisico's voor aanpassing van transportroutes zijn vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. In de wet wordt verwezen naar het Besluit externe veiligheid transportroutes waarin norm- en richtwaarden weergegeven zijn voor twee verschillende typen risico's, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de frequentie per jaar dat een persoon die permanent en onbeschermd zou verblijven in de directe omgeving van een transportroute overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op die route. De omvang van het PR is geheel afhankelijk van de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie van het transportmiddel op de route. Voor een individu geeft het PR een kwantitatieve indicatie van het risico dat hij loopt wanneer hij zich onbeschermd in de omgeving van een inrichting of transportroute bevindt.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve frequentie per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof vrijkomt. Het GR is een indicatie van de mogelijke maatschappelijke impact van een ongeval. Het is dus niet bedoeld als indicatie voor individueel gevaar op een bepaalde locatie. De omvang van het GR is afhankelijk van de aard en omvang van het transport van gevaarlijke stoffen, de ongevalsfrequentie van het transportmiddel op de route én de omvang en locatie van de bevolking naast en boven de route.

Voor het groepsrisico geldt geen grens- of richtwaarde, maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde wordt gevormd door de rechte lijn die in een fN-curve van het punt 10 doden, frequentie 10-4 per jaar per kilometer door het punt 100 doden, frequentie 10-6 per jaar per kilometer gaat.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Bevt) dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, vindt de berekening van het groepsrisico plaats door toepassing van de rekenmethodiek transportrisico's.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico dient verantwoord te worden indien het groepsrisico:

  • is gelegen tussen 0,1 en één maal de oriëntatiewaarde en tussen de autonome en toekomstige situatie met meer dan tien procent toeneemt, of
  • hoger is dan één maal de oriëntatie waarde én tussen de autonome en toekomstige situatie toeneemt.

In de GR verantwoording wordt ingegaan op de maatregelen die genomen (kunnen) worden om het risico te verlagen, de expliciete en transparante bestuurlijke afweging van de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de restrisico's, de zelfredzaamheid van aanwezigen en de rampenbestrijding. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn nadere handvatten gegeven voor de GR verantwoording. Als onderdeel van de GR verantwoording moet verplicht gebruik gemaakt worden van de adviesbevoegdheid van de veiligheidsregio.

4.6.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

De N321 maakt geen onderdeel uit van het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Bovendien is er door de beperkte aanpassingen aan de N321 geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het groepsrisico neemt hierdoor niet toe.

Het is daarnaast niet noodzakelijk om onderzoek te doen naar het plaatsgebonden risico vanwege de aanpassingen van de N321. Het initiatief leidt immers niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Het initiatief heeft geen verkeersaantrekkende werking, waardoor plaatsgebonden en groepsrisico niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie.


Er zijn bij dit aspect geen consequenties voor het bestemmingsplan. Het aspect externe veiligheid staat de realisatie van voorliggend plan niet in de weg.

4.7 Bodem

4.7.1 Relevant kader

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik van deze gronden dat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde gebruik. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit vloeit voort uit artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.

4.7.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Voor onderhavige ontwikkeling is een gecombineerd onderzoek uitgevoerd (Sweco, 7 april 2022, zie Bijlage 6) onder andere bestaande uit:

  • asbestonderzoek fundering van km 2.000 - 11.154;
  • verkennend bodemonderzoek van km 3.800-6.750;
  • verkennend waterbodemonderzoek van km 3.800-6.750.

Naast in 4.7.1 beschreven doel van het onderzoek, is het onderzoek tevens van belang voor het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van het vrijkomende materiaal en bepalen of dit asbesthoudend is, zodat deze hergebruikt dan wel elders afgezet kan worden. Daarnaast het indicatief bepalen van de veiligheidsklasse voor het werken in de bodem (Arbo-maatregelen) voor tijdens de uitvoering. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgesomd.
 

Asbestonderzoek

Ter plaatse van de N321 is op een aantal plaatsen een asbestverdachte (puin)fundatie aangetroffen onder de verharding van de rijbaan en ter plaatse van de fietspaden. Tijdens het verkennend asbestonderzoek is in een viertal gaten asbestverdacht materiaal aangetroffen. Analytisch ligt in deze vier gaten de asbestconcentraties boven de restconcentratienorm (>100 mg/kg ds). Het gehalte van het verkennend asbestonderzoek is indicatief. Wanneer een gehalte > 50 mg/kg ds is dient formeel een nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden om definitief het asbestgehalte vast te stellen. Op basis van het (definitieve) ontwerp wordt bepaald waar een nader asbestonderzoek noodzakelijk is. Indien na het nader asbestonderzoek blijkt dat de concentratie boven de 100 mg/kg d.s. ligt, wordt een Plan van aanpak opgesteld voor het verwijderen en wordt een melding gedaan bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Verkennend bodemonderzoek

Verspreid over de gehele onderzoekslocatie zijn in de bovengrond maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond aan zware metalen, PCB, PAK en/of minerale olie. Om een indicatie te krijgen voor het hergebruik van de grond zijn de resultaten indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit. De grond waarin geen verhoogde gehaltes zijn aangetoond, is geclassificeerd als 'Altijd toepasbaar'. Dit geldt tevens voor de grond waar alleen zware metalen licht verhoogd zijn aangetoond. In de grond waarin PAK en/of minerale olie zijn aangetoond is de minimale toepassingsklasse klasse Industrie. De grond in het monster BG20 is op basis van het minerale olie gehalte geclassificeerd als Niet toepasbaar > Industrie.

Aangetoonde PFAS-gehalten blijven onder de landelijke toepassingsnorm (1,9 µg/kg d.s.PFOA en 1,4 µg/kg d.s. voor PFOS en overige PFAS d.d. december 2021) voor vrij toepasbare grond en mag daarmee, op basis van de PFAS-gehalten, op de landbodem worden toegepast als klasse Landbouw/Natuur grond. De aangetoonde PFAS-gehalten blijven tevens onder de maximale toepassingsnormen van Noord-Brabant (Bkk PFAS d.d. 28-10-2020).

Verkennend waterbodemonderzoek

Met uitzondering van het laatste vak Wabo-Z4-1 van de zuidelijke watergang zijn geen van de watergangen watervoerend en is geen sliblaag aangetroffen. Hier is tevens een zwak tot matig slibhoudende grondlaag aangetroffen. Verder zijn in drie boringen bijmeningen aangetroffen met sporen baksten, beton of piepschuimresten. In de tabel op pagina's 38 en 39 zijn de toepassingsmogelijkheden van de waterbodems weergegeven.

Door middel van het uitgevoerde gecombineerde onderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Indien grond van de locatie vrijkomt en wordt toegepast, gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierdoor is mogelijk een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader van kracht voor het toepassen van grond. Bij uitvoering van grondwerkzaamheden dient rekening te worden gehouden met veiligheidsmaatregelen conform CROW-publicatie 132 “Werken in of met verontreinigde grond”.

Het aspect bodem staat de aanpassingen aan de N321 niet in de weg, wanneer de benodigde nadere onderzoeken conform protocol worden uitgevoerd.  

4.8 Landschap en cultuurhistorie

4.8.1 Relevant kader

Het tracé van de N321 ligt al sinds halverwege de 19de eeuw min of meer op dezelfde plek en toen al een rechtstreekse verbinding tussen Grave en Cuijk vormde. Kaarten van voor deze tijd zijn niet nauwkeurig genoeg om de weg te traceren. Belangrijk verschil is dat de weg vroeger door het dorp Gassel heenliep (zie figuur 4-3). Vanaf 1970 loopt de weg niet meer door het centrum van Gassel. Wel is het oude wegtracé nog aanwezig in het centrum van Gassel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0013.png"

Figuur 4-4 Historische kaart begin 1900 (Topotijdreis)

Als basis voor de historische structuren in de omgeving van N321 geldt de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (zie figuur 4-4). Deze kaart geeft de cultuurhistorische (landschappelijke) waarden van bovenlokaal en lokaal belang weer. De informatie op de kaart heeft als doel om plannen en ontwikkelingen in de omgeving te toetsen op de aantasting van historische waarden. Aan de weg grenzen verschillende historisch groene objecten. Historisch groen wil zeggen dat het element bijzonder is door: de structuur, het aantal, de soort en/of leeftijd. Zo ligt ter hoogte van nummer 3 bosgebied Vogelvijvers. Dit is een bosgebied met een diversiteit aan overwegend inheemse vegetatie zoals: zomereik, grove den, acasia, lariks, eenstijlige meidoorn en sleedoorn. Deels daterend van voor 1850, deels uit 1850-1900. De huidige groenstructuur langs de N321 bestaat voornamelijk uit een laanstructuur van essen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0014.png"

Figuur 4-5 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (Provincie Noord-Brabant)

De kap van bomen is zoveel mogelijk beperkt. In samenspraak met omwonenden is het ontwerp aangepast. De rotonde nabij Overlaat/Schaarweg is, naar aanleiding van gesprekken met omwonenden, in diameter verkleind waardoor er bomen gespaard worden. In het kader van het ruimtebeslag van de bomen en van essentaksterfte is het in sommige gevallen onvermijdelijk om tot kap overgegaan. De benodigde kap wordt conform het groenstructuurplan en het inpassingsplan gecompenseerd door het perceel aan de Cuykschesteeg te ontwikkelen als onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant.

4.8.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

De essenlaan heeft geen duidelijke samenhang met het omliggende landschap. In het groenstructuurplan (Bijlage 7) wordt gestreefd om de groenstructuur langs de weg beter aan te laten sluiten op landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische karakteristieken. In het inpassingsplan (Bijlage 8) wordt nader ingegaan op de ruimte direct grenzend aan de weg, bestaande uit bermen, rotondes en kruisingen. In het inpassingsplan wordt richting gegeven aan hoe landschappelijke waarden langs de N321 optimaal behouden kunnen worden. Dit vindt, waar mogelijk, zijn doorwerking in het ontwerp van de N321. 

4.9 Archeologie

4.9.1 Relevant kader

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet vormt het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed. Voor onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen die geldt tot het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet (verwacht in januari 2023). Een belangrijk onderdeel van de Erfgoedwet is dat niets aan een monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Ook het opgraven van archeologische resten is aan regels gebonden.

De bescherming van de archeologische waarden is onder andere vertaald in een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) op zowel nationaal als provinciaal niveau. Deze IKAW laat zien hoe groot de 'trefkans' is om iets archeologisch waardevols aan te treffen. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben.

4.9.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

Bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande werkzaamheden kunnen mogelijk aanwezige archeologische resten in de bodem verstoren en/of vernietigen. Middels bureauonderzoek zijn de archeologische waarden van het plangebied in beeld gebracht (Sweco, 14 december 2021, zie Bijlage 9). Het onderzoek richt zich op de vraag of er in het plangebied archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. Op basis hiervan is geconcludeerd of nader onderzoek in de vorm van boringen of proefsleuven noodzakelijk is.

In het plangebied is een lage tot middelhoge kans op archeologische resten uit het Paleolithicum en Mesolithicum op hoger gelegen gebieden zoals donken en oude terrasruggen. Er zijn in de omgeving al enkele vondsten gedaan uit deze periode, echter raken dergelijke sites, zeker degene die zich aan de oppervlakte bevinden, snel verstoord door recente bodemingrepen. Archeologie op donken en landduinen kan zich direct onder de bouwvoor bevinden.

Op de hoger gelegen rivierterrassen is een lage tot middelhoge kans op intacte resten uit het Paleolithicum en Mesolithicum vanwege de hoge kans op verstoring in latere perioden. Voor de periode Bronstijd en Romeinse tijd is de kans op archeologie middelhoog. Voor de periode Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd is een hoge kans op archeologie. Van historische kaarten is bekend dat bewoning aanwezig is ten oosten van het plangebied vanaf ca. de 16e eeuw maar er was waarschijnlijk al bewoning in de omgeving vanaf zeker de 13e eeuw. Archeologie uit alle perioden kan direct onder de bouwvoor voorkomen. Bovendien is er vanaf de late de kruising van oude wegen en langs doorgaande wegen.

Voor gebieden waar het dekzand aan de oppervlakte voorkomt en er enkeerdgronden aanwezig zijn, is archeologie uit het Paleolithicum tot en met de vroege Middeleeuwen mogelijk direct onder het plaggendek in het dekzand. Archeologie uit de late Middeleeuwen en Nieuwe tijd kan zich op en in het plaggendek bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01_0015.png"

Tabel 4-1 Overzicht van archeologische perioden (Sweco, 2021)

In het plangebied kunnen, afhankelijk van de opgetrede bodemverstoringen, archeologische waarden aanwezig zijn uit de periode Laat-Paleolithicum – Nieuwe Tijd (o.a. jachtkampjes, huisplaatsen, aardewerk, natuursteen, metaal, dierlijk bot, etc.). Organische materialen, zoals leer, bewerkt of constructiehout, en textiel zullen waarschijnlijk niet worden aangetroffen gezien de lage grondwaterstand en de zandbodem. Organische resten (vondsten en paleobotanische resten) zijn mogelijk alleen bewaard gebleven in diepere sporen zoals waterputten- of kuilen. De aanleg van 20e -eeuwse wegen en bebouwing en de uiteindelijke aanleg van de N321 kunnen voor de nodige verstoringen hebben gezorgd.

Conclusie

De aanwezigheid van archeologische waarden is niet op voorhand uit te sluiten. Wanneer onderzoeken met betrekking tot archeologie nog niet of nog niet voldoende zijn uitgevoerd wordt een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' met bijbehorende categorieen opgenomen, om zo via een omgevingsvergunningenstelsel ervoor te zorgen dat de archeologische waarden niet in het geding komen. In deze fase van het bestemmingsplan zijn voor alle gebieden die een mogelijk waarde hebben dubbelbestemmingen opgenomen.

4.10 Explosieven

4.10.1 Relevant kader

De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande werkzaamheden, zullen eventueel aanwezige Ontplofbare Oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen activeren. Derhalve dienen, voorafgaand aan die werkzaamheden, de risico’s op het aantreffen van OO binnen het onderzoeksgebied in kaart te worden gebracht. Het vooronderzoek OO heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied af te bakenen. Dit gebeurt op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal.

4.10.2 Betekenis voor het bestemmingsplan

In 2021 heeft Sweco het bestaande vooronderzoek van Bombs Away B.V.geactualiseerd op basis van historisch feitenonderzoek (zie bijlage 10).Uit het onderzoek van Sweco blijkt dat het reeds uitgevoerde onderzoek van Bombs Away B.V. voldoet aan de normen van het Certificatie-schema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (CS-VROO). Daar waar aanvulling noodzakelijk was, is deze door Sweco uitgevoerd. De uitgevoerde inventarisatie, inclusief de aanvullingen, hebben als basis gediend voor de hernieuwde bodembelastingkaart OO van het aangepaste onderzoeksgebied. Ook zijn de ruimingsgegevens van de EOD, vanaf 2018 tot het moment van schrijven van de rapportage uit 2021, gecontroleerd. Hieruit bleken er geen extra ruimingen binnen het onderzoeksgebied gemeld.

Op basis van de bestaande inventarisatie en aanvullingen is een bodembelastingkaart OO gemaakt van het huidige onderzoeksgebied. Deze is opgenomen in bijlage 1 van het vooronderzoek (bijlage 10). Op basis van de analyse van het historisch feitenmateriaal wordt het onderzoeksgebied als onverdacht aangemerkt.

Conclusie

Er zijn bij dit aspect geen consequenties voor het bestemmingsplan. Het aspect explosieven staat de realisatie van voorliggend plan niet in de weg.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld worden.

De aanleg of wijziging van wegen is in het Besluit m.e.r. zowel in onderdeel C als D opgenomen. Er is echter geen wettelijke verplichting om voor de herinrichting van de N321 een MER, m.e.r.-beoordeling of vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen. Dit heeft onder andere te maken met het type weg dat heringericht wordt (geen autosnelweg of autoweg). Er is dan ook geen vormvrije m.e.r. opgesteld.

4.12 Conclusie

De diverse milieuaspecten vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Het plan voor de N321 past binnen de gestelde kaders.

 

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan vindt zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 3.1 van deze wet is bepaald dat de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststelt. De uitvoering is een taak van burgemeester en wethouders.

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening bestaat een bestemmingsplan uit (plan)regels en de verbeelding. Deze twee onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden beschouwd.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden en motivatie uiteen worden gezet.

Het bestemmingsplan is een gemeentelijk instrument waarin regels zijn opgenomen voor het gebruik (in de ruime zin van het woord) van gronden en bouwwerken. Zowel de burger als de overheid moet zich houden aan het bestemmingsplan. Door middel van een bestemmingsplan kan een gemeente haar doelstellingen op ruimtelijk ordeningsgebied handen en voeten geven. Dit geschiedt door het leggen van bestemmingen en daarbij aan te geven wat wel en niet is toegestaan.

Voorliggend bestemmingsplan is ontwikkelingsgericht: het maakt de herinrichting van de N231 tussen km 3,8 en 6,75 en de hiermee samenhangende aanpassingen aan het bestaande wegennet mogelijk.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie bevat.

5.3 Regels

De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en regels.

De regels zijn gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels (paragraaf 5.3.1);
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels (paragraaf 5.3.2 );
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels (paragraaf 5.3.3);
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels (paragraaf 5.3.4).
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In Artikel 1 ('Begrippen') is een omschrijving gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Vervolgens is in Artikel 2 ('Wijze van meten') een omschrijving gegeven van de te gebruiken wijze van meten.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen alle een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.

Artikelen 3 t/m 8: diverse bestemmingen ten behoeve van de aanpassingen aan de N321 en benodigde aanpassingen aan het aansluitende wegennet.

In deze artikelen zijn de gronden bestemd omwille van de door te voeren aanpassingen aan de bestaande wegen. De bestemmingen sluiten zoveel mogelijk aan op de bestemmingen die nu ter plaatse gelden, volgens de geldende bestemmingsplannen. Daar waar nodig zijn bestemmingen specifiek gemaakt, om zo ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan en/of specifiek voor de (gewenste) situatie ter plaatse. Ook zijn bestemmingen aangevuld of specifiek gemaakt omwille van de voorgestane ontwikkelingen. Ter toelichting op diverse bestemmingsartikelen wordt voorts het volgende opgemerkt.

Artikel 3 Verkeer

In het plan is voor het verkeer de bestemming Verkeer opgenomen. Binnen de bestemming Verkeer zijn wegen met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 10 m (verlichting, geleiding) en 4 m (overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde).

Artikel 4 Bos

Deze bestemming is van toepassing op de gronden waarop bos aanwezig is. Door middel van deze bestemming is verzekerd dat de natuur zich op het de hiervoor bestemde gronden kan ontwikkelen. Ook het behoud van met het bos samenhangende landschappelijke en natuurwaarden is door middel van deze bestemming gewaarborgd.

Artikel 5 Leiding

Voor de leidingenstrook langs de Vegetasscheweg (N321) ten zuidoosten van Gassel is de dubbelbestemming Leiding opgenomen om de liggende leidingen te beschermen. De bescherming wordt geregeld met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde of van werkzaamheden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Bouwen op gronden voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is uitsluitend toegestaan indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden voldoende zijn vastgesteld. Met categorieën (aanduidingen) is aangegeven welke waarden aanwezig zijn en wanneer deze worden beschermd. Deze bescherming is ook hier opgenomen door middel van een omgevingsvergunningstelsel.

Artikel 7 Waarde - Natuur Netwerk Brabant

Deze bestemming voorziet in de verplichting om NNB te compenseren op het moment dat er aantasting van ecologische waarden plaatsvindt.

Artikel 6 Waterstaat - Attentiezone waterhuishouding

De gronden met deze dubbelbestemming zijn bedoeld om de waterhuishouding in het plangebied te beschermen.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardregels opgenomen, te weten de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

Er zijn een aantal aanduidingen opgenomen om waardevolle gebieden te beschermen. Bescherming gebeurt door een omgevingsvergunningstelsel voor werken, geen gebouw zijnde en werkzaamheden met bijbehorende eisen. De aanduidingen zijn:

  • Aardkundig waardevol gebied
  • Cultuurhistorisch waardevol gebied
  • Leefgebied dassen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Groenblauwe mantel
  • Kwetsbare soorten
  • Openheid
  • Struweelvogels

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering). tevens is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor evenementen waaraan diverse eisen zijn verbonden.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een bestemmingswijziging. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel wordt aandacht geschonken aan andere wettelijke regelingen en hoe het plan zich verhoudt tot onderliggende bestemmingsplannen. Bovendien wordt er ingegaan op nadere eisen die de gemeente kan stellen aangaande de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In deze bepaling is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 14 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling omschrijft de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de (economische) uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werk door de gemeente moet de economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Zowel de formele procedure als het proces dat is doorlopen met de omgeving en andere betrokkenen wordt omschreven onder maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het initiatief tot aanpassen van de N321, zoals juridisch-planologisch mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. De kosten voor het project bestaan uit onder meer kosten voor het aanpassen van de weg en bijbehorende voorzieningen, mitigerende en landschappelijke maatregelen, natuurcompensatie in financiële zin, planschade, kosten voor grondverwerving en planvorming. De gemeente en provincie zijn voornemens de kosten anterieur te regelen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Proces

In het najaar van 2018 is de Planstudie N321 Grave-Cuijk opgeleverd. Opgave van deze planstudie was het Duurzaam Veilig inrichten van de provinciale weg N321 tussen de N324 en knooppunt 4 Cuijk van de A73. Het destijds opgeleverde plan is onder andere tot stand gekomen als gevolg van een intensief communicatietraject tussen de provincie Noord-Brabant en de toenmalige gemeente Grave, gemeente Cuijk en diverse andere belanghebbende partijen en omwonenden.

In 2021 is de oorspronkelijke planstudie nader uitgewerkt tot een ontwerp voor het tracédeel buiten de bebouwde kom in de gemeente Land van Cuijk. Dit ontwerp is op haar beurt weer besproken met verschillende stakeholders welke ook in de eerste fase waren betrokken.

6.2.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De reacties die hieruit naar voren zijn gekomen, zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. De reacties zijn verzameld en beantwoord in de nota vooroverleg.

6.2.3 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en deze is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de geldende gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee is in artikel 150 van de Gemeentewet onder meer bepaald dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal enkel plaatsvinden voor het ontwerpbestemmingsplan en wel volgens de in de Inspraakverordening opgenomen procedure.

Het ontwerpbestemmingsplan Herinrichting N321 heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Met terinzageligging wordt eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kon een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren brengen bij de gemeenteraad. Ook is er in het kader van inspraak voor het plan 'Herinrichting N321' op 7 september 2022 een inloopavond georganiseerd. Op deze avond zijn omwonenden en andere geïnteresseerden op de hoogte gebracht van de plannen. Reacties naar aanleiding van de inloopavond zijn waar mogelijk verwerkt in het wegontwerp en daarmee het bestemmingsplan. De zienswijzen die naar voren zijn gebracht tijdens de terinzagelegging, worden verzameld en beantwoord in de nota zienswijzen.

6.2.4 Vaststelling

Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Land van Cuijk het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:

  • 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
  • 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M - wijzigingen aangebracht.
6.2.5 Beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan "Herinrichting N321" kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan "Herinrichting N321".

6.3 Handhaving

Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.

Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.