direct naar inhoud van Regels
Plan: Herinrichting N321 Grave-Beers tussen 3.8 en 6.750
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Herinrichting N321 Grave-Beers tussen 3.8 en 6.750' met identificatienummer NL.IMRO.1982.BPGaHerin321-VA01 van de gemeente Land van Cuijk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.4 archeologisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.6 archeologische waarden

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaand(e situatie)
  • a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan bestonden of in uitvoering waren, en gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende vergunning voor het bouwen;
  • b. bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan bestond, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorende voorzieningen

voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

1.12 boomteelt

de tak van tuinbouw die zich bezig houdt met het telen van houtige gewassen en planten hoger dan 1,5 m voor tuinen en groenvoorzieningen.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.18 cultuurhistorische waarden en kenmerken

waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

1.19 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.20 erf- en perceelafscheiding

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een afbakening vormt tussen een erf of perceel en een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte.

1.21 evenementen

voor het publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak op het gebied van sport, muziek, kunst, hobby, tuin, vrije tijd en sociaal cultureel vlak.

1.22 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.23 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.24 gebruiken

gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken

1.25 geluidgevoelig object

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.26 hogere grenswaarde

de bij het bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.27 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.28 landschappelijke waarden en kenmerken

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

1.29 maatregelenonderzoek

maatregelenonderzoek zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, artikel 77, onder 1, sub b.

1.30 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.31 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt begrepen transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en zendmasten.

1.32 openheid

landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een landschap met een bepaalde openheid.

1.33 parkeervoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het parkeren, zoals parkeerplaatsen en in- en uitritten.

1.34 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.35 perceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.36 straatmeubilair

verkeersvoorzieningen die niet tot de weg zelf behoren waaronder lantaarnpalen, wegaanduidingen, richtingaanwijzers, verkeersborden, geleiderails en wegmarkeringen.

1.37 voorkeursgrenswaarde

de bij het inpassingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.38 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen, dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc.

1.39 werk

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.40 werkterrein

het terrein waar de aannemer gebruik van kan maken voor opslag van bouwstoffen en plaatsing van keten, loodsen en hulpwerken.

1.41 zoekgebied voor ecologische verbindingszone

gebied waarbinnen een ecologische verbindingszone is of wordt gerealiseerd.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de weg

de afstand van bebouwing tot de as van de weg;

2.2 bebouwd oppervlak

het gezamenlijk oppervlak op een bouwperceel van de gebouwen en van uitsluitend die bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een overdekte ruimte vormen tenminste 1 m boven peil. Het oppervlak van laatstgenoemde bouwwerken wordt gemeten door middel van projectie en wel 1 m boven peil.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren);

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • d. behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;
  • e. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden, ecologische, natuur- en/of cultuurhistorische waarden;
  • f. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende voorwaarden:

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Uitsluitend de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan:
    • 1. erf-, terrein- en perceelsafscheidingen, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m;
    • 2. bouwwerken ten behoeve van het beheer en bouwwerken ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, waarbij:
      • a. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m².
      • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
  • b. Diepploegen;
  • c. Aanleg, verbreden of verbeteren van sloten, greppels en poelen;
  • d. Dempen van sloten en greppels;
  • e. Dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  • f. Vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
  • g. Aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
  • h. Aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;
  • i. Aanleggen van paden.
3.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (on)verharde wegen, bermen, paden en parkeervoorzieningen;
  • b. onverharde of halfverharde wegen met incidenteel gebruik als ontsluitingsweg van de daaraan gelegen gronden zonder verkeersbetekenis en met landschappelijke betekenis;
  • c. groenvoorzieningen, zoals wegbeplanting;
  • d. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals beeldende kunstwerken, geluidwerende voorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, ondergrondse retentievoorzieningen, rasters, duikers en (ondergrondse) faunapassages.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Uitsluitend zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan die ten dienste van de bestemming staan.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de bouwhoogte van wegaanduidingen, lichtmasten, geleiding, beveiliging en bouwwerken voor de regeling van verkeer mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
    • 1. evenementen, behoudens na verlening van de omgevingsvergunning bedoeld in lid 11.1;
    • 2. een seksinrichting.

Artikel 5 Leiding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van leidingen.

5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de in lid 5.1 genoemde leidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de veilige ligging en de continuïteit van de leiding dienen te zijn gewaarborgd;
  • b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werk en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  • het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • het aanbrengen, vellen of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.
5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
5.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. de in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding zijn gewaarborgd;
  • b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige waardevolle archeologische informatie in de bodem .

6.2 Bouwregels

Uitsluitend mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van de in lid 6.1 omschreven doeleinden, en voor de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken en/of waterstaatkundige werken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  • b. het verstoringsoppervlak (nieuw te bebouwen oppervlak plus fundering, leidingsleuven en infiltratiekoffers), niet groter is dan:
    • 1. ten hoogste 50 m2 ter plaatse van de aanduiding 'overige zone archeologie categorie 2';
    • 2. ten hoogste 100 m2 ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 3’;
    • 3. ten hoogste 250 m2 ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 4’;
    • 4. ten hoogste 2.500 m2 ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 5’; en
  • c. de verstoringsdiepte niet dieper is dan: 0,5 m ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 2’, ‘overige zone - archeologie categorie 3’, ‘overige zone - archeologie categorie 4 en/of ‘overige zone - archeologie categorie 5’; onder maaiveld; of
  • d. het een bouwwerk betreft dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 m;
  • e. de werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • f. de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijking
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in lid 6.2 teneinde het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien het bepaalde onder lid 6.4.1 a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
6.4.2 Verplichte rapportage
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld in lid wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een onderzoek als bedoeld in lid 6.4.2 a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • c. Een onderzoek als bedoeld in lid 6.4.2 a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek);
  • d. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek;
    • 4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
6.4.3 Advies archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag kan beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders vereist:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedragen;
  • j. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • k. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • l. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie;
  • m. verwijderen/vervangen van funderingen van waterstaatkundige werken.
6.5.2 Uitzonderingen
  • a. Het in lid 6.5.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
    • 1. maximaal 0,5 m diep reiken, ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie categorie 3’, ‘archeologie categorie 4 en/of ‘archeologie categorie 5’, ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd in lid 6.5.1 sub k en l; of
    • 2. een verstoringsoppervlakte hebben van:
      • ten hoogste 100 m² ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 3’;
      • ten hoogste 250 m² ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 4’;
      • ten hoogste 2.500 m² ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - archeologie categorie 5’; of
    • 3. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of
    • 4. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige; of
    • 5. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud - en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen; of
    • 6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor op dat moment het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in dit kader is verleend; of
    • 7. voor zover de werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan; of
    • 8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 6.4; of
    • 9. het normaal beheer en onderhoud van watergangen, waaronder baggeren tot het ontwerpprofiel, betreffen; of
    • 10. vervangingswerkzaamheden betreffen van bestaande waterstaatswerken.
  • b. Het verbod als bedoeld in lid 6.5.1 is ook niet van toepassing indien:
    • 1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek; of
    • 2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte.
6.5.3 Toelaatbaarheid
  • a. Een vergunning als bedoeld in lid 6.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast. Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
    • 4. indien het bepaalde in lid 6.5.3 a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
6.5.4 Verplichting rapportage
  • a. De vergunning als bedoeld in lid 6.5.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een onderzoek als bedoeld in lid 6.5.4 a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  • c. Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat :
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
6.5.5 Advies archeologisch deskundige

Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een vergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. De voor 'Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    • 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
  • b. Aan gronden de dubbelstemming 'Waarde - Archeologie’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat op de betreffende gronden archeologische waarden aanwezig zijn die bescherming behoeven.

Artikel 7 Waarde - Attentiezone waterhuishouding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Attentiezone waterhuishouding’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.2.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
  • b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;
  • c. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk;
7.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.2.3 Toelaatbaarheid

Het in lid 7.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.2.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen, door de begrenzing van de bestemming te wijzigen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De beoogde ruimtelijke ingreep waarvoor wijziging van de begrenzing noodzakelijk is heeft geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse.
  • b. Het betrokken waterschapsbestuur is gehoord.
  • c. Gedeputeerde Staten tot de wijziging van de begrenzing positief hebben besloten.

Artikel 8 Waarde - Natuur Netwerk Brabant

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Natuur Netwerk Brabant' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende landschappelijke en/of ecologische waarden.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag verhardingen aan te leggen.

8.2.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het bepaalde in 8.2.1 is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde danwel verleende vergunning.
8.2.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld 8.2.1 mag slechts worden verleend, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende vaststaat dat binnen 3 jaar is of wordt voorzien in een landschappelijke inpassing op de locaties zoals opgenomen in bijlage 11 van de toelichting en dat deze duurzaam in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
10.1.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - aardkundig waardevol gebied’:
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. diepploegen;
    • 3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 4. dempen van sloten en greppels;
    • 5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
    • 6. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’:
    • 1. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 2. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 3. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;
    • 4. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder sub b is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘kleinschaligheid’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol gebied’ in bijlage 1 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. dempen van sloten en greppels;
    • 2. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting.
  • d. Ter bescherming van het leefgebied van dassen ter plaatse van de aanduiding ‘leefgebied dassen’:
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 3. het blijvend omzetten van grasland in bouwland.
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant':
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. diepploegen;
    • 3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 4. dempen van sloten en greppels;
    • 5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
    • 6. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 7. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;
    • 8. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 9. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;
    • 10. aanleggen van paden.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - groenblauwe mantel’:
    • 1. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 2. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 3. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;
    • 4. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;
    • 5. aanleggen van paden;
  • g. Ter plaatse van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’ en/of in een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’:
    • 1. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • h. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - kwetsbare soorten’:
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. diepploegen;
    • 3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 4. dempen van sloten en greppels;
    • 5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
    • 6. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 7. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 8. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;
    • 9. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 10. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;
    • 11. aanleggen van paden.
  • i. In afwijking van het bepaalde onder sub h is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘overige zone - amfibieën en reptielen’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘overige zone - kwetsbare soorten’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 2. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 3. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communi­catieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 4. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd vee­paden;
    • 5. aanleggen van paden;
    • 6. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels.
  • j. In afwijking van het bepaalde onder sub h is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘dagvlinders (natte biotoop)’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘kwetsbare soorten’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 3. dempen van sloten en greppels;
    • 4. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
    • 5. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 6. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 7. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd veepaden;
    • 8. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels.
  • k. In afwijking van het bepaalde onder sub h is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘dagvlinders (droge biotoop)’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘kwetsbare soorten’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. diepploegen;
    • 3. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 4. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 5. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communi­catieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 6. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd vee­paden;
    • 7. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels;
    • 8. het blijvend omzetten van grasland in bouwland.
  • l. In afwijking van het bepaalde onder sub h is ter plaatse van de nadere aanduiding ‘planten- en plantengezelschappen’, zoals aangegeven op de detailkaart ‘kwetsbare soorten’ in bijlage 2 van deze regels, uitsluitend voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. diepploegen;
    • 3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 4. dempen van sloten en greppels;
    • 5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
    • 6. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 7. aanbrengen van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 8. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communi­catieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 9. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd vee­paden;
    • 10. aanleggen van paden;
    • 11. aanbrengen van tijdelijke afdekfolies en/of lage tunnels;
    • 12. het blijvend omzetten van grasland in bouwland.
  • m. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - openheid’:
    • 1. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;
  • n. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - struweelvogels’:
    • 1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
    • 2. diepploegen;
    • 3. aanleg, verbreden of verbeteren van sloten en greppels;
    • 4. dempen van sloten en greppels;
    • 5. dempen van kleine geïsoleerde wateren;
    • 6. vellen/rooien van houtgewas, uitgezonderd erfbeplanting;
    • 7. het aanbrengen van hoogopgaand houtgewas hoger dan 1,5 m met een agrarische productiefunctie;
    • 8. aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communi­catieleidingen, uitgezonderd drainageleidingen nodig voor een normale agrarische bedrijfsvoering en leidingen noodzakelijk voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    • 9. aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², uitgezonderd vee­paden;
    • 10. aanleggen van paden.
10.1.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 10.1.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. binnen het bouwvlak plaatsvinden, danwel binnen de bestemming ‘Bedrijf’ en/of ‘Verkeer’, plaatsvinden.
10.1.3 Toelaatbaarheid

De in lid 10.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden.

10.2 overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Natuur Netwerk Brabant

Van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in Interim omgevingsverordening te verwijderen Natuur Netwerk Brabant' wordt in de Interim omgevingsverordening de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant' met de eerstvolgende herziening verwijderd.

10.3 overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Natuur Netwerk Brabant

Van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in Interim omgevingsverordening toe te voegen Natuur Netwerk Brabant' wordt in de Interim omgevingsverordening de aanduiding 'Natuur Netwerk Brabant' met de eerstvolgende herziening toegevoegd.

10.4 vrijwaringszone - dijk
10.4.1 Zone-omschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;

10.4.2 Bouwregels

Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' mag niet worden gebouwd.

10.4.3 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 10.4.2, met inachtneming van de volgende regels:

  • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
10.5 vrijwaringszone - molenbiotoop
10.5.1 Zone-omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.

10.5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen op of in de in deze bestemming begrepen gronden de volgende regels:

  • a. Binnen de zone van 100 m gemeten vanaf de molen mogen geen bouwwerken worden gebouwd of beplanting worden gerealiseerd die hoger is dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen (het verschil tussen de askophoogte en de lengte van één wiek).
  • b. Binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 500 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere bouwwerken worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald :

H=X/75+0,2*Z

waarin:

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen

X = de afstand in meters vanaf het bouwwerk tot de wieken van de molen

Z = askophoogte (helft van de vlucht van de wieken + belthoogte)

10.5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.5.2, met dien verstande dat:

  • a. De vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing. Alvorens omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies bij de molendeskundige.
  • b. Toepassing van de in lid 10.5.2 bedoelde afstands- en hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het in geringe mate overschrijden van bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil of de werkelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft;
  • b. het afwijken van de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, voor zover daarvoor geen bijzondere afwijkingsbevoegdheid in deze regels is opgenomen, mits deze met niet meer dan 10% worden veranderd; deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op bebouwingspercentages, oppervlaktematen boven 100 m² en inhoudsmaten boven 250 m³;
  • c. het afwijken van de voorgeschreven afstandsmaat ten opzichte van zijdelingse en achterste perceelgrens ten behoeve van het bouwen tot op de perceelgrens, mits is aangetoond dat zich op het betreffende perceel geen andere reële mogelijkheden voordoen en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 m;
  • e. het bouwen van voorzieningen (masten) ten dienste van het openbare telecommunicatieverkeer, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
  • g. de onder sub a tot en met g genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de milieusituatie, en;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.2 Voorwaarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Verwijderen aanduiding

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door een aanduiding zoals genoemd in de bestemmingsomschrijvingen van dit bestemmingsplan te verwijderen, indien het betreffende gebruik definitief is beëindigd danwel de betreffende bebouwing en/of waarden niet meer aanwezig zijn. Deze wijziging is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - Natuur Netwerk Brabant’, ‘groenblauwe mantel’ en ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

13.2 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien dit noodzakelijk is ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische, ecologische, aardkundige en/of landschappelijke waarden.
  • b. De onder sub a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien zulks noodzakelijk is ten behoeve van zorgvuldig ruimtegebruik en/of ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of inpassingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Herinrichting N321 Grave-Beers tussen 3.8 en 6.750'.