direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Blauwe Steen, perceel 1737, Beers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van een onbebouwd agrarisch perceel aan de Blauwe Steen in Beers een vrijstaande woning in het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling te realiseren. Hiervoor is reeds een bouwtitel verkregen zie bijlage 1). Daarnaast is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie bijlage 2). Een gedeelte van de gronden wordt ten behoeve van de ontwikkeling bestemd voor 'Wonen'. De ontwikkeling vindt plaats op gronden met de bestemming 'Agrarisch' en past derhalve niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt onder voorwaarden medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De voorwaarden betreffen:

  • 1. Een Ruimte-voor-Ruimtetitel dient aanwezig te zijn;
  • 2. Het plan dient te voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • 3. De bebouwing dient qua typologie aan te sluiten bij de reeds ontwikkelde Ruimte-voor-Ruimtewoningen;
  • 4. Er dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

In voorliggend document wordt toegelicht dat aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Deze is aanwezig, zie bijlage 1;
  • 2. Zie nadere toelichting in paragraaf 2.2;
  • 3. Zie nadere toelichting in paragraaf 2.2;
  • 4. Zie nadere toelichting in paragraaf 4.1.1.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Blauwe Steen in het buitengebied van Beers, gemeente Land van Cuijk. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0002.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Beers. De locatie betreft het perceel kadastraal bekend als Q-1737. Het perceel ligt aan een onverharde weg die is ontsloten op de Blauwe Steen ten noorden van het plangebied. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door het kleinschalige landschap met afwisseling tussen open en besloten gebieden. In de omgeving is er een grote verscheidenheid aan bebouwing en functies te vinden, waaronder nieuwbouwwoningen (ook Ruimte-voor-Ruimte, zoals bij Blauwe Steen 6), weilanden, laanboomteelt en een hoveniersbedrijf. Dit bedrijf ligt uit het zicht, achter de houtwal ten westen van het plangebied.

Onderhavig plangebied behelst voornamelijk een grasland dat momenteel gebruik wordt voor het houden van paarden. Aan de westzijde van het plangebied bevinden zich enkele kleine gebouwen, welke gebruikt worden voor opslag en stallen voor de paarden. Tevens is aan deze zijde een paardenbak met verlichting aanwezig. Navolgende afbeelding geeft de situatie globaal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0003.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto plangebied (bron: PDOK viewer)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van een woonperceel met één nieuwe vrijstaande woning. Mede door de aanleg van nieuwe landschapselementen ontstaat een fraaie woonlocatie, passend in het ter plaatse voorkomende landschap. De huidige agrarische functie van het plangebied komt te vervallen en de bijbehorende opstallen en de paardenbak worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0004.png"

Afbeelding 3: Ontwerp toekomstige situatie (ontwerp: Buro SRO)

De woning is voorzien aan de zuidkant van het plangebied. Beoogd is een vrijstaande woning met een bouwstijl van een moderne versie van een boerderij of schuur. De woning krijgt één bouwlaag met kap en kent een maximale inhoud van 1000 m3. Hiermee sluit de woning qua omvang en typologie aan bij andere Ruimte-voor-Ruimtewoningen (bijv. Blauwe Steen 6, Beers) in de omgeving. Op voorgaande uitsnede van het schetsontwerp is de woning met de korte zijde naar de ontsluitingsweg gepositioneerd, maar een woning met de lange zijde naar de weg is ook mogelijk. Achter de woning zijn bijgebouwen mogelijk tot een maximaal gezamenlijk oppervlak van 100 m².

Parkeren wordt mogelijk gemaakt binnen eigen terrein. Op het verharde buitenterrein rondom de woning is plek voor drie parkeerplaatsen, daarmee kan worden voldaan aan de geldende parkeernormen (zie verder 4.4). De stedenbouwkundige en architectonische inpassing van de woning zijn nader uitgewerkt in het schetsontwerp uit bijlage 2 en het beeldkwaliteitsplan uit bijlage 3.

Het plan voorziet in een goede landschappelijke inpassing. Het woonperceel wordt landschappelijk ingepast met verschillende nieuwe landschapselementen. Deze elementen zijn afgestemd op het ter plaatse voorkomende landschap, met specifieke aandacht voor de versterking van het coulisselandschap. Het perceel aan de zijde van de openbare weg kent een landschappelijke erfinrichting met informeel groen (weide/grasland), met ruimte voor solitaire bomen. Aan de drie zijdes waar het perceel direct grenst aan andere percelen is gekozen voor dichtere begroeiing. De landschapselementen uit het schetsontwerp zijn verwerkt in een beplantingsplan, dat is toegevoegd als bijlage 1 van de regels. De aanleg en instandhouding van de uitgangsprincipes van dit beplantingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan.

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, waterengroen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

De woning wordt conform de geldende normen uit het Bouwbesluit gerealiseerd en voldoet daarmee aan de meest actuele eisen op het gebied van energie en isolatie. De woning wordt daarnaast gasloos gerealiseerd. Het uitgangspunt van het plan is dat hemelwater op eigen terrein wordt geïnfiltreerd en geborgen. Daarnaast worden verschillende nieuwe landschapselementen aangeplant, waaronder enkele solitaire bomen in de directe omgeving van de woning. De schaduwwerking van bomen zorgt voor een verkoelend effect tijdens zeer warme dagen. Daarmee wordt hittestress voorkomen en blijft er sprake van een aangenaam woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van de NOVI en raakt daarmee geen rijksbelangen in het kader van deze visie.

In het Barro zijn regels opgenomen om een veilig en doelmatig gebruik van defensieterreinen te waarborgen. Het gaat bijvoorbeeld om veiligheidszones rond munitiedepots, obstakelvrije aanvliegroutes en radarverstoringsgebieden. Het plangebied heeft te maken met het radarverstoringsgebied van militair vliegveld Volkel. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden in een bepaald gebied rond een luchtvaartterrein maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten, zoals woon- en kantoorgebouwen, antennemasten, windmolens en bomen. Hiermee wordt voorkomen dat radarsignalen worden verstoord en vliegtuigen met objecten in botsing kunnen komen. De maximaal toelaatbare hoogtes en de ligging en omvang van het gebied worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbanen en berusten op internationale vastgelegde afspraken. In de regels en op de verbeelding wordt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen voor het radarverstoringsgebied. Bouwwerken hoger dan 65 meter + NAP vormen een belemmering voor het radarverstoringsgebied. In onderhavige situatie is van een dergelijke hoogte geen sprake.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan omvat de bouw van één woning. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Conclusie

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Met de Brabantse omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' hebben provinciale staten in december 2018 de visie op de fysieke leefomgeving vastgesteld. De visie bevat de opgaven die er liggen voor de nabije toekomst, welke ambities en concrete doelen de provincie zichzelf heeft gesteld en hoe zij hieraan wil werken.

De provincie gelooft dat men met elkaar moet zorgen voor een gezonde, veilige en mooie leefomgeving en dat zij dat kunnen bereiken met een nieuwe manier van (samen)werken. Dat door het juiste samenspel – waarbij zij streven naar synergie en meerwaarde - de kwaliteit van leven hier en nu goed samengaat met de kwaliteit van leven elders en later.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt mobiliserende tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie.

De provincie heeft vier hoofdopgaven opgesteld. Aan de basis van deze hoofdopgaven liggen veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit.

  • 1. Werken aan de Brabantse energietransitie
  • 2. Werken aan een klimaatproof Brabant
  • 3. Werken aan de slimme netwerkstad
  • 4. Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Planspecifiek

De provincie Noord-Brabant zet in op een slimme netwerkstad, met aandacht voor een duurzaam woon-, leef- en vestigingsklimaat. Zorgvuldig ruimtegebruik speelt hierbij een belangrijke rol. De toekomstige woning wordt mogelijk gemaakt middels de Ruimte-voor-Ruimteregeling, waardoor elders in de provincie bebouwing verdwijnt. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats op een daarvoor passende locatie, zoals nader onderbouwd is in paragraaf 3.3.3. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het initiatief is om die reden passend binnen de Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is tot stand gekomen door de verschillende regelingen op provinciaal niveau over de fysieke leefomgeving samen te voegen. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Dit is daarbij een eerste stap op weg naar een definitieve omgevingsverordening op grond van de Omgevingswet wordt vastgesteld en die verplicht is voor provincies. De Interim omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. Nadien heeft een aantal wijzigingen plaatsgevonden. De Interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen (milieu, wegen, ontgronden, natuurbescherming, ruimte en water).

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er alleen inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid.

Planspecifiek

Navolgend worden de relevante thema's/kaarten uit de Interim Omgevingsverordening toegelicht:

Landelijk gebied

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de 'Basiskaart: Landelijk gebied'. Hierop is te zien dat het plangebied gelegen is binnen een zone 'Landelijk gebied' en een zone 'Gemengd landelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0005.png"

Afbeelding 4: Uitsnede kaart 'Landelijk gebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.68 Wonen in landelijk gebied

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:

  • a. alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.

Lid 2

Een bestemmingsplan kan bij een bestaande woning de vestiging van een andere functie toelaten, als:

  • a. dit past binnen de voorwaarden die voor die functie zijn opgenomen in deze paragraaf;
  • b. in geval nieuwe bebouwing wordt opgericht, er elders feitelijk en juridisch een gelijkwaardige oppervlakte aan gebouwen is gesloopt.

Ad.

Met voorliggend plan wordt een woning mogelijk gemaakt binnen Landelijk gebied. Op grond van artikel 3.79 Interim omgevingsverordening is de betreffende ontwikkeling mogelijk. Navolgend wordt hierop ingegaan.

Artikel 3.79 Ruimte-voor-ruimte kavel

Lid 1

Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:

  • a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit ;
  • b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit , derde Lid ; en
  • c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 3.77 .

Ad.

  • a. De ruimte-voor-ruimtetitel is verkregen. Er is daarmee voortgebouwd op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
  • b. Het plangebied is binnen het vigerend bestemmingsplan (zie 3.3.7) en de Gebiedsvisie Beers-Vianen (zie 3.3.3) aangeduid als een bebouwingconcentratie. In de 'Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied (actualisatie)' is de locatie gelegen binnen een bebouwingszone (zie paragraaf 3.3.2). In paragraaf 3.3.2 wordt mede toegelicht dat als een gevolg van het plan mogelijkheden tot ontstening worden benut en (ongewenste) bedrijfsmatige ontwikkelingen worden voorkomen. Daarmee is sprake van een aanvaardbare locatie in de zin van artikel 3.78;
  • c. De voormalige gemeente Cuijk heeft in de 'Structuurvisie Cuijk 2030' de ontwikkelingsrichting voor onderhavig plangebied geschetst. In paragraaf 3.3.1 wordt toegelicht dat het initiatief passend is binnen deze ontwikkelingsrichting.

Daarmee voldoet het plan aan artikel 3.79. Op grond van artikel 3.79 lid 3, onder b, is artikel 3.9 niet van toepassing op Ruimte-voor-Ruimteplannen. Nadere toetsing aan dit artikel is niet aan de orde.

Stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed'. Op de afbeelding is te zien dat het plangebied gelegen is binnen een zone 'Aardkundig waardevol gebied' en binnen een zone 'Verstedelijking afweegbaar'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0006.png"

Afbeelding 5: Uitsnede kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.28 Aardkundige waarden

Op grond van artikel 3.28 dient een bestemmingsplan van toepassing op waardevol gebied tevens gericht te zijn op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van het gebied. Op de Aardkundig Waardevolle Gebiedenkaart van Noord-Brabant maakt het plangebied deel uit van het gebied 'Maasterrassen, Land van Cuijk'. Kenmerkend voor dit gebied zijn de zichtbare reliëfvormen die sinds het einde van de laatste ijstijd zijn opgebouwd door de Maas. Op navolgende afbeelding is te zien dat deze ter plaatse van het plangebied niet aanwezig zijn. Wel is in de omgeving van het plangebied reliëfvorming zichtbaar, zeker ten oosten van de locatie. Het is onduidelijk of daar sprake is van een oud rivierterras of dat het hoogteverschil is ontstaat door landbouwactiviteiten. Ongeacht de oorsprong, door het beperkt toevoegen van bebouwing en beplanting blijft de aanwezige ophoging in het landschap vanuit verschillende windrichtingen goed zichtbaar. De conclusie is dat voorliggend initiatief geen negatief effect tot gevolg heeft op de (zichtbaarheid) van reliefvorming in het landschap. Het initiatief past binnen het gestelde van artikel 3.28 uit de omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0007.png"

Afbeelding 6: Hoogtekaart plangebied

Natuur en stiltegebieden

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Instructieregels gemeenten: natuur en stiltegebieden'. Op de afbeelding is te zien dat het plangebied circa 200 meter ten zuiden van Natuur Netwerk Brabant (NNB) gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0008.png"

Afbeelding 7: Uitsnede kaart 'Natuur en stiltegebieden' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant

In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig Artikel 3.22 Compensatie.

Ad.

In paragraaf 4.3 worden de mogelijke effecten van het plan op ecologie toegelicht. Hieruit blijkt dat het plan niet tot negatieve effecten leidt. Compensatie is daarom niet aan de orde.

Watersystemen, -veiligheid en -berging

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Instructieregels voor waterschappen: Watersystemen, -veiligheid en -berging'. Op de kaart is zichtbaar dat het plangebied gelegen is in een zone 'Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0009.png"

Afbeelding 8: Uitsnede kaart 'Watersystemen, -veiligheid en -berging' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 4.4 Norm wateroverlast buiten Stedelijk gebied

Op grond van artikel 4.4 lid 2 geldt voor het plangebied als norm een overstromingskans van 1/10 per jaar. De norm betreft een inspanningsverplichting. Op het aspect water wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2.

Conclusie

Het plan is passend binnen de Interim Omgevingsverordening en daarmee tevens binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Cuijk

De Structuurvisie Cuijk vormt de verbindende schakel tussen de kaders die het rijks- en provinciaal beleid weergeven en de verfijning van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, zoals dit in bijvoorbeeld het bestemmingsplan wordt opgenomen. De Structuurvisie geeft op een hoger abstractieniveau de ruimtelijke koers weer die de gemeente uitzet voor de komende jaren. Dit betekent concreet dat een ontwikkelingsrichting wordt aangegeven, op welke punten kwaliteitsverbetering dient plaats te vinden en op welke wijze samenwerkingsverbanden kunnen worden ingezet. In de Structuurvisie Cuijk is op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2030 weergegeven. Het grondgebied is opgedeeld in twee gebieden:

  • 1. Het op de hogere gronden gelegen Dynamisch Cuijk
  • 2. Vitaal landelijk Cuijk, het lager gelegen gebied.

Gebiedspecifiek

Het plangebied is gelegen in het gebied 'Vitaal landelijk Cuijk'. Hierin ligt vooral het agrarisch gebied, de natuurgebieden en de kernen Haps, Vianen en Sint Agatha. De doelstelling voor dit gebied is het behoud en waar mogelijk de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, met name voor aan het buitengebied verbonden functies, mede in relatie tot de dynamiek ervan.

De gemeente hanteert de volgende leidende principes om te komen tot het totaalbeeld van de toekomstige ruimtelijke structuur:

  • water (als kans);
  • innoveren en duurzaamheid (als ambitie);
  • samenwerking (als middel).

Op het gebied van wonen wil de gemeente blijven werken aan een aantrekkelijke, veilige en duurzame woon- en leefomgeving. Hier is het prettig wonen in gevarieerde woonmilieus; van stedelijk in de kern Cuijk tot zeer landelijk in de kleinere dorpskernen. De kwaliteit van het wonen kan aantrekkelijker worden gemaakt door ontwikkelingen te stimuleren en daarbij de leidende principes te hanteren. In de kern Cuijk moeten daartoe de woon- en centrumfuncties versterkt worden, onder meer door meer diversiteit in aanbod. Voor de voormalige gemeente Cuijk ligt er tot en met 2030 nog een bouwopgave van circa 1.500 woningen.

Planspecifiek

Het plan voorziet in het toevoegen van één woning binnen de voormalige gemeente Cuijk en levert hiermee een (summiere) bijdrage aan de totale woningbouwopgave. Met het plan wordt een kwaliteitsverbetering voor het perceel en de omgeving beoogd, zie daarvoor paragraaf 2.2. De te realiseren woning versterkt het multifunctionele karakter van het landelijk gebied. Dit zorgt voor een bijdrage aan een vitaal en leefbaar platteland. Het initiatief is daarmee passend binnen de Structuurvisie.

3.3.2 Beleidsnotitie bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied (actualisatie 2017)

De opstelling van de beleidsnotitie 'Bebouwingsconcentraties voor kwaliteitsverbetering in het buitengebied' dient als gemeentelijke uitwerking van genoemd provinciaal beleid. Het omvat een gebiedsgerichte visie, die benut kan worden als ontwikkelingskader voor concrete initiatieven. De daarbij beoogde kwaliteitswinst (onder andere sloop, gewenste beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing) dient de gemeente vast te leggen in projectbesluiten, partiële bestemmingsplanherzieningen en eventueel privaatrechtelijke overeenkomsten. De nota dient als inspiratiekader, ontwikkelingskader en toetsingskader voor ruimtelijke initiatieven in bebouwingsconcentraties, welke via een aparte planologische procedure kunnen worden afgewikkeld. Het is dus richtinggevend. Vanuit dit 'basisproduct' zal dus voor de initiatieven maatwerk plaats moeten vinden. Het bestemmingsplan buitengebied zal uiteindelijk als toetsingskader gaan dienen voor generieke minder ingrijpende verzoeken.

Het doel van de nota is een ontwikkelingskader en toetsingskader te bieden voor ruimtelijke initiatieven in bebouwingsconcentraties. De nota dient als ontwikkelingskader en toetsingskader voor specifieke verzoeken. Het bestemmingsplan buitengebied zal uiteindelijk als toetsingskader gaan dienen voor generieke verzoeken, welke binnenplans kunnen worden afgewikkeld.

Om een totaalkader te bieden voor het beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's), Ruimte-voor-Ruimte-woningen (RvR-woningen) en sloop-bonus- en plant-bonusregelingen dient de nota ook als kader voor initiatieven in het overig buitengebied.

Planspecifiek

Het plangebied ligt in de bebouwingsconcentratie 3: Vianen, zoals benoemd in de beleidsnotitie (zie navolgende afbeelding). Voor bebouwingsconcentraties geldt dat ontwikkelingen een logische plek krijgen binnen de bestaande (stedenbouwkundige) structuur. Daarnaast is het zinvol om bij bebouwingsconcentraties de bereikbaarheid en de ontsluiting in ogenschouw te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0010.png"

Afbeelding 9: Uitsnede kaart 'Ontwikkeling en versterking Vianen' (bron: gemeente Cuijk)

Op grond van de beleidsnotitie valt het plangebied binnen de bebouwingszone 'F', horende bij bebouwingsconcentratie Vianen. Het gebied bevat een even zo grote verscheidenheid aan bebouwing als aan functies. Doordat de bebouwingszone als bebouwingsconcentratie is aangewezen (en binnen de IOV met 'Verstedelijking afweegbaar'), worden middels verruimde mogelijkheden, de kansen op ontstening vergroot en wordt tevens voorkomen dat er een toename is van (ongewenste) bedrijfsmatige ontwikkelingen. De woonfunctie (ruimte-voor-ruimteregelingen) wordt hierom op deze locatie gestimuleerd. Gelet op het voorgaande is het plan passend binnen het streefbeeld voor dit gebied. Het plan levert een bijdrage aan mogelijkheden tot het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In paragraaf 3.3.3 is toegelicht dat het plan passend is binnen de gebiedsvisie van het gebied en dat daarmee sprake is van een ontwikkeling passend binnen de ontwikkelingsrichting en draagkracht van het gebied.

Het plangebied kent verschillende landschapswaarden, waaronder het leefgebied van dassen. Door middel van een landschappelijke inpassing wordt bijgedragen aan het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden.

Het plan is passend binnen de beleidsnotitie bebouwingsconcentraties.

3.3.3 Gebiedsvisie Beers - Vianen

Het buitengebied tussen Beers en Vianen is aan verandering onderhevig. De voormalige gemeente Cuijk wil het gebied revitaliseren door ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen. Tegelijkertijd wil ze de landschappelijke kwaliteit en de leefbaarheid behouden en waar mogelijk versterken. Deze ambitie biedt mogelijkheden voor nieuwe functies als wonen, recreatie, bedrijvigheid, zorg, als ook voor alternatieve landbouwvormen en nevenactiviteiten voor boeren om inkomsten te garanderen. Alle nieuwe activiteiten moeten evenwel passen binnen het karakter en de schaal van het landelijk gebied. De gemeente wil de veranderingen zodanig sturen, dat ze resulteren in kansen voor het gebied als geheel.

Het nieuwe kampenlandschap krijgt vorm door een vijftal instrumentele ingrepen op zowel openbaar en structurerend niveau als op particulier en ondersteunend niveau. Op particulier niveau wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds kaderstellende spelregels voor transformatie- en nieuwe bouwopgaven en anderzijds stimulerende spelregels voor kwaliteitsverbetering van bestaande percelen. Instrumenten zijn:

  • Het zichtbaar maken van water en reliëf door natte vegetatie;
  • Het versterken van de oriëntatie door het herstellen van lanen en beplanten van ruggengraat;
  • Het uitbreiden van het recreatief netwerk (aanleggen van klompenpaden, ommetjes, fietsroutes etc.) en het voorzien van coulissen;
  • Het transformeren van agrarische functies door het omzetten van landbouwgronden naar ruimte-voor-ruimte kavels en door verruiming van overige functies;
  • Het stimuleren van landschappelijke beeldkwaliteitsimpulsen op vrijwillige basis en op klein schaalniveau voor bestaande erven en kwekerijen.

De instrumenten kunnen op verschillende manieren worden gecombineerd. De opstelsom van de verschillende ingrepen toont de eigenheid van het gebied: kleinschalig, afwisselend en groen. In functioneel opzicht is het toekomstbeeld een gebied met een kleinschalig agrarisch karakter, verrijkt met landbouwgebonden functies (agrarisch hergebruik, verwerking of verkoop van agrarische producten, agrarisch verwante bedrijven, agrarisch-technische hulpbedrijven etc.), buitengebied gebonden functies (natuur, landschap, recreatie, verblijfrecreatie etc.), wonen en werken.

Planspecifiek

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart behorende bij het instrument 'Ruimte voor ruimte-kavels maken + coulissen aanleggen'. Op de afbeelding is zichtbaar dat het plangebied (aangegeven met de blauwe cirkel) gelegen is binnen een bebouwingscluster uit de visie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0011.png"

Afbeelding 10: Uitsnede bebouwingsconcentratie/clusters Beers-Vianen (bron: gebiedsvisie Beers-Vianen)

Met de ontwikkeling wordt een agrarische functie naar een woonfunctie omgezet in combinatie met de aanleg van landschappelijk elementen. Deze landschappelijke elementen worden geborgd middels een landschappelijk inpassingsplan. Door middel van het verkrijgen van een ruimte-voor-ruimtetitel kan de woning in het plangebied worden gerealiseerd. Dit zorgt voor een verdere concentratie van woningbouw.

In de gebiedsvisie heeft de voormalige gemeente Cuijk een sterkte-zwakteanalyse uitgevoerd. De conclusie van deze analyse is dat het uitbreiden en herstellen van houtwallen, erfbeplanting en het coulisselandschap als kansen worden gezien. Met voorliggend plan wordt de bestaande houtwal verbreed en versterkt. Tevens worden met het toevoegen van erfbeplanting en het behoud van grasland kansen voor het landschap benut.

Uit de gebiedsvisie komt naar voren dat schuren en stallen vaak dominant aanwezig zijn in het landschap, maar dat deze qua kleur, omvang en landschappelijke inpassing veelal te wensen overlaat. Ook paardenbakken zorgen voor een rommelige aanblik. In de gebiedsvisie is beschreven dat voor nieuwe Ruimte-voor-Ruimtekavels de erven geclusterd worden rond bestaande wegen. Daarnaast dient nieuwe bebouwing zo min mogelijk tegenover elkaar te liggen. Nieuwe bebouwing dient verder rekening te houden met zicht op het landschap.

Door het verwijderen van de schuren en de paardenbak levert de ontwikkeling een concrete bijdrage aan het verbeten van het landschap. Om die reden is onderhavig plangebied een geschikte locatie voor de betreffende ontwikkeling. De toekomstige woning wordt via een pad ontsloten op de Blauwe Steen en kent daarmee een goede bereikbaarheid. Aan de overzijde van de woning bevindt zich geen bebouwing, waarmee zichtlijnen behouden blijven. Door te ontwikkelen op een locatie waar reeds bebouwing aanwezig is, wordt geborgd dat er geen onbebouwde percelen bebouwd worden en dit ten koste gaat van het landschap (bijvoorbeeld door te bouwen op de oude es). Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot het belemmeren van het zicht op bijzondere plekken als een historische boerderij of een markante boom. Met de kwaliteitsimpuls wordt daarnaast een bijdrage geleverd aan het landschap. Daarmee is er sprake van een passende locatie voor de betreffende ontwikkeling in de geest van de gebiedsvisie.

Het plan is hiermee passend binnen de gebiedsvisie Beers-Vianen.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011-2021

Om kwaliteit van het landelijk gebied in de gemeente Cuijk te behouden of versterken is in 2011 het Landschapsontwikkelingsplan Cuijk 2011 - 2021 vastgesteld. Dit plan vormt een afwegingskader voor ontwikkelingen in het landelijk gebied. Daarbij is de kwaliteit van een plan toetsbaar geworden.

Gezien de huidige ontwikkelingen in de landbouw zullen naar verwachting in het kader van 'Rood voor groen' en functieverandering (ruimte-voor-ruimte) huidige agrarische erven worden omgevormd tot burgererf. Erven maken een belangrijk deel uit van de landschappelijke kwaliteit van het plangebied. Het stimuleren van de aanleg van erfbeplanting bij bestaande erven en het verplicht stellen van aanleg van erfbeplanting bij nieuwe erven draagt op lokaal schaalniveau bij aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de architectuur van woningen en bedrijfsgebouwen

Naast erfbeplanting is het voor ontwikkelingen in het landelijk gebied van Beers van belang dat een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld en de aanleg, herstel en beheer van kleine landschapselementen wordt gestimuleerd.

Planspecifiek

Het plangebied wordt in het LOP Cuijk 2011-2021 aangeduid als kleinschalig landschap. Dit kleinschalige landschap is te herkennen aan de afwisseling tussen open- en beslotenheid door de afwisseling van bospercelen, graslanden, laanboomkwekerijen en kleine landschapselementen (zoals bosjes, boomgroepen, singels, lanen). De houtwallen en opgaande groenstructuren zorgen voor een coulisselandschap waarin de functies opgaan in het landschap. Historisch gezien is het gebied een kleinschalige heideontginning. De fijnmazige structuur met nog enkele onverharde wegen en paden waarlangs bebouwing is gerealiseerd is deels nog te herkennen. Het gebied bevat grote verscheidenheid aan bebouwing, maar ook in diversiteit in functies.

Voor de realisatie van onderhavig plan is een inrichtingsplan ten behoeve van de genoemde landschapselementen opgesteld. De ruimte-voor-ruimtewoning wordt met inheemse beplanting ingepast in de omgeving. Deze landschappelijke inpassing zorgt voor een versterking van de landschappelijke kwaliteit. Het perceel wordt een groene kamer, waarmee wordt voldaan aan het versterken van kleine landschapselementen. Het plan is daarmee passend binnen het LOP.

3.3.5 Integrale dassennota

Op basis van het vigerend bestemmingsplan geldt voor het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen'. In de integrale dassennota Cuijk 'Dás pas leven in Cuijk', vastgesteld op 23 juni 2003, is het beleid omtrent dassen beschreven. Daarin staat dat het bij ruimtelijke ingrepen van belang is dat een vrije doorgang verzekerd wordt, waardoor de das van gebied tot gebied kan bewegen.

Planspecifiek

Ten aanzien van het initiatief is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (zie bijlage 6). De eventuele effecten van het plan voor de vrije doorgang van de dassen zijn beschreven in paragraaf 4.3. Er zijn geen negatieve effecten op de das te verwachten. Het gemeentelijk beleid staat de ontwikkeling van de locatie niet in de weg.

3.3.6 Regeling Kwaliteitsverbetering Landschap gemeente Land van Cuijk 2023

De 'Regeling Kwaliteitsverbetering Landschap gemeente Land van Cuijk 2023' biedt duidelijkheid over hoe de gemeente Land van Cuijk invulling geeft aan de recente Brabant-brede uitgangspunten en werkafspraken. Hierbij wordt ook de Beleidsregel maatwerk omgevingskwaliteit Noord-Brabant meegenomen.

Planspecifiek

De 'Regeling Kwaliteitsverbetering Landschap gemeente Land van Cuijk 2023' is voor onderhavig initiatief niet van toepassing, omdat sprake is van een Ruimte-voor-Ruimteregeling. Het beleidsdocument staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.3.7 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (vastgesteld op 19 september 2011) en het plan 'Buitengebied 2010, Herziening 2016' (vastgesteld op 24 juni 2019). Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geconsolideerde bestemmingsplan 'Buitengebied Cuijk, geconsolideerd' (d.d. 30 juni 2022). Leidend blijft hetgeen is opgenomen in de vastgestelde bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0012.png"

Afbeelding 11: Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor agrarische doeleinden. Tevens zijn ter plaatse van de volgende functieaanduidingen specifieke doeleinden van toepassing::

  • 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied': ter plaatse van het gehele plangebied behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschapsontwikkeling voor aardkundig waardevolle gebieden;
  • 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen': ter plaatse van het gehele plangebied behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden voor dassen;
  • 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - veldschuur': ter plaatse van de zuidwestelijke hoek in het plangebied, verspreid liggende bebouwing.

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Daarnaast gelden voor het plangebied de volgende gebiedsaanduidingen:

  • 'Overige zone - Accentgebied boom- en vaste plantenteelt';
  • 'Overige zone - Bebouwingsconcentratie';
  • 'Overige zone - Boom- en vaste plantenteelt categorie 2 vervallen';
  • 'Overige zone - Funnel';
  • 'Overige zone - Radarverstoringsgebied';
  • 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied vervallen'.

Strijdigheid

Het plan voorziet in het mogelijk maken van een woning op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Het bouwen van een burgerwoning is op grond van het bestemmingsplan niet mogelijk op deze gronden.

Overige plannen

Ter plaatse van het plangebied zijn tevens de volgende plannen van kracht:

  • 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (vastgesteld op 3 februari 2020): met dit plan wordt de 'Nota Parkeernormen Auto en fiets Gemeente Cuijk 2016 - 2023' van toepassing verklaard op het plangebied. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.4;
  • 'Kamerbewoning in woningen' (vastgesteld op 4 oktober 2021): met dit plan wordt een uniforme regeling ten aanzien van kamerbewoning in woningen planologisch geborgen.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Voor onderhavig initiatief is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de gegevens van atlasleefomgeving.nl. Door de concentraties ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   11,8 µg/m3   15,9 µg/m3   8,9 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (1 woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Met het plan wordt een nieuw geluidgevoelig object (woning) mogelijk gemaakt. Het plangebied is gelegen aan een onverhard pad, dat ontsloten wordt door de Blauwe Steen. Voor de Blauwe Steen geldt een geluidzone, waarbinnen het plangebied gelegen is. De Blauwe Steen betreft een smalle weg en wordt voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. Langs de weg bevinden zich geen bedrijven met een verkeersaantrekkende werking. Gelet op de functie van de weg, de verkeersintensiteit en de ruime afstand van de nieuwe woning tot de Blauwe Steen word geen geluidhinder als een gevolg van wegverkeerslawaai verwacht. Aanvullend onderzoek is daarom niet aan de orde. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt door de regels van het Bouwbesluit geborgd dat de woning met betrekking tot het binnenniveau voldoet aan de relevante geluidseisen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

De gemeente Cuijk kent met betrekking tot geurbeleid de 'Geurgebiedsvisie 2013' en de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Cuijk 2013'.

Planspecifiek

Voorgrondbelasting

Om het aspect geur te beoordelen is het vigerende bestemmingsplan geraadpleegd. Ten noordwesten van het plangebied is een perceel gelegen waar de functie veehouderij mogelijk is. Hiervoor is de voorgeschreven minimumafstand 50 meter. Het plangebied is op een afstand van circa 75 meter ten opzichte van de perceelsgrens van dit bedrijf gesitueerd en voldoet hiermee ruimschoots aan de minimumafstand. Voor het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Andersom levert het plan, gelet op de afstand en andere nabijgelegen bestaande woningen, geen belemmeringen op ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van deze veehouderij.

Achtergrondbelasting

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart met de achtergrondbelasting geur uit de geurgebiedsvisie Cuijk. Op de afbeelding is te zien dat binnen het plangebied een achtergrondbelasting van 3 - 6 ou/m3 van toepassing is. Het plangebied is gelegen binnen het buitengebied van de voormalige gemeente Cuijk. Bij een achtergrondbelasting kleiner dan 10 ouE/m3 geldt voor het buitengebied een 'Optimaal+' geursituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0013.png"

Afbeelding 12: Uitsnede kaart 'Geurbelasting in ontwikkelscenario met de huidige normen' (bron geurbeleidvisie)

Tevens is gekeken naar de kaart 'Achtergrondbelasting geur' van de ODZOB. Op navolgende afbeelding is te zien dat ter plaatse van het plangebied een goede kwaliteit van de leefomgeving van toepassing is. Gelet op de geraadpleegde kaarten zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de achtergrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0014.png"

Afbeelding 13: Kaart achtergrondbelasting geur (bron: ODZOB)

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Voor de beoogde woning dient vastgesteld te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het kader van milieuzonering. In navolgende tabel zijn de omliggende bedrijven en bijbehorende richtafstanden weergegeven.

Activiteit (adres)   Milieucategorie   Richtafstand   Feitelijke afstand  
Akkerbouwbedrijf (Blauwe Steen 4)   2   30 m   circa 75 m  
Hoveniersbedrijf (Lockandsestraat 6)   3.1   50 m   circa 65 m  
Handel in bouwmaterialen/akkerbouwbedrijf (Vianenstraat 5)   3.1   50 m   circa 150 m  

Uit de tabel blijkt dat de afstand van het plangebied tot de genoemde bedrijven ruimschoots buiten de richtafstanden valt. Geconcludeerd wordt dat voor het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom leidt het plan, gelet op de afstanden tot deze bedrijven, niet tot belemmeringen.

Binnen het plangebied zijn geen milieubelastende functies voorzien die in het kader van milieuzonering toelichting behoeven.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0015.png"

Afbeelding 14: Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Uit voorgaande afbeelding is op te maken dat in de omgeving van het plangebied enkel 2 inrichtingen met opslagtanks voor propaan gelegen zijn. Voor propaan gelden vaste veiligheidsafstanden van maximaal 25 meter van het vulpunt (bij tanks groter dan 5 m3 en bevoorrading vaker dan 5 keer per jaar). Het plangebied is op ruim 600 meter afstand gelegen van de tanks en voldoet daarmee ruimschoots aan de veiligheidsafstanden. De tanks vormen geen belemmering voor het plan.

Het plangebied ligt op respectievelijk 1,3 km en 3,3 km van de Rijksweg A73 en Maascorridor. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water. Tevens zijn in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen gelegen die tot een belemmering in het kader van externe veiligheid kunnen leiden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot externe veiligheid.

4.1.7 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:

  • in het Besluit milieueffectrapportage, artikel 7.4 bijlagen C en D zijn activiteiten aangewezen waarvoor direct een m.e.r.-plicht geldt;
  • een m.e.r.-plicht kan volgen uit een passende beoordeling in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • op grond van de provinciale milieuverordening kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen waarvoor een m.e.r.-plicht geldt.

M.e.r.-beoordeling

Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:

  • als de conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Dit wordt in het betreffende plan of besluit gemotiveerd en moet ook formeel bekend worden gemaakt door het bevoegd gezag;
  • als belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

Planspecifiek

Het onderhavige plan behelst de ontwikkeling van één woning en blijft daarmee (ver) onder de drempel van drempelwaarden uit bijlage C en D (2000 woningen). Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.

In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Beleid Waterschap Aa en Maas

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  • 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer';
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen.

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 500 m². Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m2 en 10.000 m2 kan de volgende rekenregel worden toegepast voor het berekenen van de benodigde compensatie:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * Gevoeligheidsfactor * 0,06

De gevoeligheidsfactor zegt iets over de kenmerken van een gebied (droogte, kans op overstroming, ligging ten opzichte van natuurgebieden en bebouwde kom). De gevoeligheidsfactor is bepaald op de 'Kaart Algemene Regel afvoer regenwater door verhard oppervlak' van de waterschappen. Er zijn drie mogelijke waarden: laag (¼), gemiddeld (½) en hoog (1).

De factor 0,06 m vertegenwoordigt een maatgevende bui van 60 mm per uur (600 m³/ha).

Gemeentelijk beleid

In het 'Beleidsplan Hemelwaterbeleid 2023' is opgenomen hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. In het beleidsplan wordt onderscheid gemaakt tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Bij wijziging van een bestemmingsplan binnen de bebouwde kom wordt bij een bouwplan de verplichting opgelegd om hemelwater in de openbare ruimte op te vangen. Hiervoor dient men een bijdrage te betalen. Als het bestemmingsplan niet gewijzigd hoeft te worden, en er is sprake van gemengde riolering, dan dient men wel op eigen terrein het water op te vangen. In het buitengebied zal het niet langer meer toegestaan zijn het water van nieuw aan te leggen verharding, zoals opritten, te laten afvloeien naar de bermen van wegen.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 5. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Het doorlopen van een normale procedure is voor voorliggend plan voldoende.

Grondwater

Op ongeveer 600 m ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een peilbuis (nr. B46A2078-001). Gelet op de ruime afstand tot het plangebied wordt geconcludeerd dat deze peilbuis onvoldoende representatief is voor de situatie met betrekking tot grondwater in het plangebied. Daarom is aanvullend gekeken naar de kaart 'Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand' van Klimaateffectatlas.nl. Navolgende afbeelding toont hiervan een uitsnede.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0016.png"

Uitsnede kaart 'Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand' (bron: Klimaateffectatlas.nl)

Uit voorgaande kaart blijkt dat de GHG voor het plangebied tussen de 0,6 en 0,8 m is. Uit het bodemonderzoek bleek dat het grondwater op het moment van uitvoering op een diepte van -1,2 m onder het maaiveld bevond. Om grondwateroverlast te voorkomen, zal de woning ruimschoots boven de GHG worden gerealiseerd. De waterbergingsvoorziening (zie hemelwater) wordt niet dieper dan de GHG gerealiseerd, zodat deze niet volloopt met grondwater.

Hemelwater

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Om te bepalen of en hoeveel hemelwaterberging er gerealiseerd dient te worden, is het nodig om de toename van het verhard oppervlak te bepalen.

In de huidige situatie is het verhard oppervlak binnen het plangebied als volgt opgebouwd:

  • Bebouwing, waaronder schuilstal: 85 m².

In de toekomstige situatie is het verhard oppervlak binnen het plangebied als volgt opgebouwd:

  • Verhard oppervlakte bebouwing = totaal oppervlakte bebouwing = circa 225 m²;
  • Overige verharding (inrit, parkeerplaatsen) = circa 300 m².

In de toekomstige situatie is 525 m² verhard oppervlak aanwezig. Dit komt neer op een toename van 440 m².

Gelet op het gemeentelijk beleid dient het hemelwater voor alle nieuwe verharding gecompenseerd te worden. De benodigde compensatie bedraagt in dit geval 45 mm/m2 verharding. De waterbergingsbehoefte bedraagt hierom circa 525 m2 * 0.045 m = 23,6 m3.

Bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen is pas bekend hoeveel verhard oppervlakte er exact gerealiseerd wordt. Mede daarom betreft de in deze paragraaf berekende waterberging een schatting, op basis waarvan geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan met betrekking tot water uitvoerbaar is. Om de wateropgave in te vullen is er de keuze uit een aantal bergingsvoorzieningen. Voorzieningen die hiervoor gebruikt kunnen worden, zijn grindkoffers, kratten, een greppel, wadi of een vijver / poel in de tuin. Daarnaast is het mogelijk om bij de aanleg en inrichting van de tuin rekening te houden met de waterberging. Hemelwater dat valt op terrassen kan in de tuin infiltreren. Het water van de inrit wordt niet afgewend op de openbare weg. Aangezien er voldoende mogelijkheden zijn om op eigen terrein in de benodigde waterberging te voorzien, wordt het plan uitvoerbaar geacht. De concrete uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de definitieve aanvraag van de omgevingsvergunning. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen waarin is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende waterbergingsvoorzieningen.

Afvalwater

Hemelwater wordt gescheiden van het afvalwater. Voor de nieuwe woning wordt een aansluiting gemaakt op de pompput/drukriolering voor de Blauwe Steen 10-12. Alle kosten die met de rioolaansluiting gemoeid zijn, zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het initiatief is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 6. De belangrijkste uitkomsten zijn verwerkt in voorliggende paragraaf.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Sint Jansberg' ligt op ca 6,3 km ten noordoosten van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, in combinatie met de afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen negatieve effecten met betrekking tot trilling, geluid en lichthinder op voorhand worden uitgesloten. Volledigheidshalve is voor het aspect stikstof voor zowel de aanlegfase als gebruiksfase een voortoets stikstofdepositie opgesteld, zie bijlage 7. De belangrijkste conclusie is dat de stikstofdepositie zowel tijdens de aanlegfase als gebruiksfase niet toeneemt met meer dan 0,00 mol/ha/j. Het aanvragen van een Wnb-vergunning voor dit project is niet aan de orde.

Soortenbescherming

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Tijdens de uitvoering van de (bouw)werkzaamheden zal ten alle tijden de zorgplicht in acht worden genomen.

De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een project op de verkeersstructuur. Als gevolg van het toevoegen van één vrijstaande woning in het buitengebied neemt het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied toe met circa 8 (op basis van de actuele CROW-kencijfers). Dit betreft een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De beoogde woning wordt ontsloten door middel van een inrit aan een onverharde weg, die is ontsloten op de Blauwe Steen. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen van een enkele woning te verwerken. Het plan leidt daarmee niet tot belemmeringen met betrekking tot verkeersgeneratie.

Parkeren

Met het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' is de 'Nota Parkeernormen auto en fiets Gemeente Cuijk' planologisch geborgen voor het plangebied. Op grond van de nota geldt voor het plangebied een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per vrijstaande woning. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van 3 parkeerplaatsen op eigen terrein (zie paragraaf 2.2). Hiermee voldoet het plan ruimschoots aan de parkeernormen.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen objecten van cultuurhistorische waarde (rijks- of gemeentelijke monumenten) waar het plan effect op kan hebben. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Hierop is te zien dat het plangebied niet gelegen is binnen een cultuurhistorisch waardevol complex of een cultuurhistorisch waardevol gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0017.png"

Afbeelding 15: Cultuurhistorische waarderingskaart (bron: Provincie Noord-Brabant)

Het plangebied bevindt zich in een aardkundig waardevol gebied. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 3.2.2. De aardkundige waarden zijn hiermee voldoende geborgen in het plan. Het plan voorziet door middel van een landschappelijk inrichtingsplan in een versterking van de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Er zijn daarmee geen belemmeringen met betrekking tot cultuurhistorie.

Archeologie

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de voormalige gemeente Cuijk. Op de afbeelding is te zien dat het plangebied (met rood aangegeven) volledig ligt binnen de zone 'Waarde Archeologie - 5'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1982.BPBuRvRBlauweSteen-VA01_0018.png"

Afbeelding 16: Uitsnede archeologische verwachtingswaarde (bron: gemeente Cuijk)

Vanwege de archeologische verwachting is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. In het gehele plangebied geldt voor alle perioden een lage tot geen verwachting op archeologische resten. Vanuit archeologisch perspectief worden geen aanvullende maatregelen geadviseerd.

Op grond van de conclusies van het onderzoek is de archeologische dubbelbestemming niet overgenomen uit het onderliggende bestemmingsplan.

Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst (anterieure overeenkomst) afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Groen', aan de westzijde van het plangebied, ter versterking van de bestaande houtwal;
  • 'Wonen', ter plaatse van het centrale en oostelijke deel van het plangebied, ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwe woning. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning (van maximaal 1000 m3) gerealiseerd kan worden;

Voor het gehele plangebied gelden de volgende functieaanduidingen, overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan:

  • 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied';
  • 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen'.

De volgende gebiedsaanduidingen worden overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan:

  • 'Overige zone - accentgebied boom- en vaste plantenteelt';
  • 'Overige zone - bebouwingsconcentratie';
  • 'Overige zone - funnel';
  • 'Overige zone - radarverstoringsgebied';

In de regels van dit plan zijn de volgende voorwaardelijke verplichtingen opgenomen:

  • 'Voorwaardelijke verplichting - Landschappelijke inpassing', ten behoeve van uitvoering van een goede landschappelijke inpassing en de instandhouding hiervan;
  • 'Voorwaardelijke verplichting - sloop', ten behoeve van de sloop van aanwezige bebouwing op het perceel;
  • 'Voorwaardelijke verplichting - waterberging, ten behoeve van een waterbergingsvoorziening conform geldend waterbeleid (zie paragraaf 4.2).

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.

6.3 Omgevingsdialoog

Gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkeling wordt het plan niet voor inspraak aangeboden. Het plan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Voor het plan is een omgevingsdialoog doorlopen, zie daartoe het Verslag omgevingsdialoog uit bijlage 9. Initiatiefnemer heeft omwonenden van het plangebied per brief op de hoogte gebracht. Omwonenden zijn via een bijgevoegd reactieformulier in de gelegenheid gesteld om te reageren op de ontwikkelingen. Bovendien is initiatiefnemer in aanvulling op de brief met reactieformulier ook persoonlijk bij iedereen langs geweest om het plan nader toe te lichten. Zoals ook in het verslag uit bijlage is na te lezen is er vanuit de buurt positief gereageerd op het plan. Er zijn geen opmerkingen ten aanzien van het plan gemaakt. Alle huishoudens uit de omgevingsdialoog blijven betrokken en worden op een later moment in de ontwikkeling geïnformeerd over de voortgang.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken, van zaterdag 30 december 2023 tot en met vrijdag 9 februari 2024 voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.

6.5 Ambtshalve wijzigingen

Ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan zijn er twee ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in voorliggend bestemmingsplan. Het was eind vorig jaar niet mogelijk het archeologisch onderzoek voor de terinzagelegging af te ronden en te toetsen. Dit onderzoek is imiddels getoets, akkoord bevoden en toegevoegd in voorliggend plan. Naar aanleiding van het onderzoek is een selectiebesluit genomen om de locatie vrij te geven en de archeologische dubbelbestemming van de locatie af te halen. Daarmee is ook de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 5' uit voorliggend plan gehaald.

Het beplantingsplan is op detailniveau aangevuld met soorten bosplantsoen, maten en plantafstanden. De legenda is aangepast door het toevoegen van de kolommen 'maatvoering en aantal' en 'soort'. De nieuwe versie van het beplantingsplan is te raadplegen via Bijlage 1 Beplantingsplan van de regels.

De 'Nota van wijzigingen Buitengebied, Blauwe Steen, perceel 1737, Beers' maakt onderdeel uit van het Vaststellingsbesluit.