direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leermensterweg 2 Leermens
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1979.120BP-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf C.H. de Bruin is een reparatie- en onderhoudsbedrijf voor met name landbouwmachines, gevestigd aan de Leermensterweg 2 in Leermens. Het planvoornemen is om de bedrijfsvoering te verbeteren door een nieuwe bedrijfsloods te realiseren. De opslagruimte van het bedrijf is in de huidige situatie te klein. Daarnaast staan zowel de machines voor reparatie en de nieuwe machines voor aflevering op het erf. Het is wenselijk om het bedrijfsperceel netter en efficiënter in te richten. Door middel van een nieuwe bedrijfsloods kan het erf worden opgeruimd en het aanzicht van het bedrijf worden verbeterd.

De gemeente Eemsdelta heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Het is hierbij van belang dat er een maatwerktraject wordt doorlopen in overeenstemming met het beleid van de provincie Groningen. Daarnaast vraagt de gemeente om een erfinrichtingsplan. Libau heeft in het kader van de ontwikkeling reeds een advies gegeven in de vorm van een erfinrichtingsschets.

De realisatie van een nieuwe bedrijfsloods is niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingsplannen Woondorpen (2019) en Buitengebied (2013). De planlocatie heeft op dit moment, binnen beide bestemmingsplannen, de bestemming 'Agrarisch'. De bestemming 'Agrarisch' voorziet ook niet in een reparatie- en onderhoudsbedrijf. Binnen het bedrijf is geen sprake meer van agrarische activiteiten. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat er binnen het bouwvlak moet worden gebouwd, het gebruik is echter al strijdig. De gehele ontwikkeling wordt meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

Het nieuwe bestemmingsplan wordt tegelijkertijd gebruikt om een fout in het bestemmingsplan Woondorpen (2019) te herstellen. De functieaanduiding 'specifieke vorm van woongebied - bedrijf 2' zal van het plangebied worden verwijderd. Deze is abusievelijk toegekend aan de gronden.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te kunnen maken en de bestaande omissie te herstellen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk, waarin het voornemen toegelicht, gemotiveerd en geregeld wordt. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

In figuur 1.1 is te zien dat het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de dorpskern van Leermens in de gemeente Eemsdelta. Het plangebied is kadastraal bekend als 't Zandt, sectie G, nummer 1350, 1351 en 1446. De locatie is gelegen in de oksel tussen de Leermensterweg, de toegangsweg naar het dorp vanuit het noorden en de Tuindersweg die onderdeel uitmaakt van de rondweg om de wierde.

De noordkant van het plangebied sluit aan op het buitengebied met agrarische percelen. Ook grenst het plangebied aan op de begraafplaats. Ten zuiden van het plangebied ligt de bebouwing van Leermens. Richting het oosten ligt een NAM-locatie en richting het westen liggen de dorpen Zeerijp en Eenrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.120BP-VG01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (Bron: Pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van de bestemmingsplannen Woondorpen (2019), vastgesteld op 25 februari 2019 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Loppersum en Buitengebied (2013), vastgesteld op 27 mei 2013 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Loppersum. In figuur 1.2 zijn de geldende bestemmingsplannen afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.120BP-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Fragment geldende bestemmingsplannen (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Verder gelden er nog enkele bestemmingsplannen in aanvulling op bovenstaande bestemmingsplannen. Hieronder worden deze bestemmingsplannen kort toegelicht.

Veeg-Facetplan Buitengebied Loppersum (2016)

De gemeente Loppersum heeft op 27 mei 2013 het bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld. Als gevolg van een gerechtelijke uitspraak d.d. 29 juli 2015 is dit bestemmingsplan vernietigd op een aantal onderdelen, waaronder:

  • het niet op juiste wijze regelen van buisleidingen en belemmeringenstroken in het plangebied;
  • het ontbreken van de aanduiding 'windturbine' op het perceel Stitswerderweg 42 in Middelstum ontbreekt;
  • het niet toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' aan het perceel Omtadaweg 8 in 't Zand.

Verder zijn binnen het gemeentelijk grondgebied in het bestemmingsplan 'Loppersum' onvolkomenheden geconstateerd, met name op de verbeelding, en daarnaast zijn een aantal ambtshalve wijzigingen doorvoeren. Dit betreft onder meer het mogelijk maken van bed and breakfast binnen de agrarische bestemming ter plaatse van de aanduiding en het wijzigen van voorgevel in de naar de weg gekeerde gevel.

Bestemmingsplan Cultureel Erfgoed Loppersum (2018)

Het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum (vastgesteld op 5 maart 2018 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Loppersum) regelt het vastleggen van karakteristieke panden en gebieden binnen de gemeente, evenals het archeologische beleid van de gemeente. Het plangebied heeft de dubbelbestemmingen 'Waarde - Ruimtelijke Kwaliteit' en 'Waarde – Archeologie 4'.

De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen: het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied'. In het plangebied is sprake van deze aanduiding. Door middel van een erfinrichtingsplan wordt invulling aan bovenstaande voorwaarde gegeven.

Op deze gronden mogen wegens de archeologische waarden geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m². Voor de realisatie van de bedrijfsloods wordt de grenswaarde van 200 m² overschreden. Er is daarom archeologisch onderzoek nodig. Het aspect archeologie is in paragraaf 4.5 verder uitgewerkt.

Bestemmingsplan Welstandsluw bouwen (2020)

Daarnaast geldt het bestemmingsplan Welstandsluw bouwen (vastgesteld op 29 juni 2020 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Loppersum). Dit bestemmingsplan zorgt voor een versoepeling in het bouw- en welstandsregime. Deze versoepeling geldt enkel voor woonbestemmingen en is daarmee niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Bestemmingsplan Veegplan Eemsdelta (2022)

Tot slot ligt het plangebied binnen de begrenzing van het bestemmingsplan Veegplan Eemsdelta (vastgesteld door de gemeenteraad van Eemsdelta (voorheen gemeente Loppersum) op 29 juni 2022). Dit bestemmingsplan stelt herziene en aanvullende regels ten aanzien van alle vigerende bestemmingsplannen in de gemeente Eemsdelta, zoals gelden op de datum van het ter inzage leggen van dit veegbestemmingsplan. Onder andere de regeling voor karakteristieke panden in Appingedam en Marsum en een aantal archeologische dubbelbestemmingen zijn aangepast. Aan de zuidzijde van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 Loppersum' toegekend.

Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur (2023)

Het facetbestemmingsplan regelt het verbieden van kamerverhuur door aanvullende begripsbepalingen op te nemen. In het bestemmingsplan is uitgegaan van één toegestaan huishouden per woning. Tevens is het begrip wonen opgenomen en een koppeling gemaakt met het begrip huishouden, waardoor een woning niet bewoond mag worden door één huishouden.

1.3.2 Strijdigheid

Het plan is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied' en het bestemmingsplan 'Woondorpen'. In beide bestemmingsplannen geldt de bestemming 'Agrarisch', deels met een bouwvlak en deels zonder bouwvak. Deze bestemming staat geen reparatie- en onderhoudsbedrijf toe. Alleen door een planologische maatregel kan medewerking worden verleend aan het planvoornemen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de bedrijfsuitbreiding aan de Leermensterweg 2 in Leermens. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • een toetsing van het project aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • hoofdstuk 5 behandelt de juridische regelingen;
  • tot slot bevat hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het reparatie- en onderhoudsbedrijf is gelegen aan de Leermensterweg 2 in Leermens. Het bedrijf heeft een agrarisch bouwvlak waarbinnen 800 m² aan bebouwing aanwezig is. De huidige bedrijfsactiviteiten bestaan uit reparatie en onderhoud van agrarische machines. In figuur 2.1 zijn de huidige kadastrale percelen van het bedrijf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.120BP-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Kadastrale percelen Leermensterweg 2 Leermens (Bron: Pdok.nl)

Het bedrijf aan de Leermensterweg 2 markeert de noordelijke entree van het dorp. Het voorterrein is grotendeels verhard door een inrichting met stelcon platen en daarmee sterk bepalend voor het aanzicht van het dorp. Verder is er op het terrein in de loop der jaren een verzameling van bijgebouwen ontstaan. Zo staat achter het hoofdgebouw haaks op de weg een losse schuur (opslaggebouw) met daarachter nog een losse schapenstal en is er een aanbouw aan de woning gerealiseerd. Het geheel heeft geresulteerd in een onsamenhangend beeld. In figuur 2.2 is de huidige situatie in het plangebied afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.120BP-VG01_0004.jpeg"

Figuur 2.2 Bestaande situatie plangebied Leermensterweg 2 Leermens (Bron: pdok.nl)

2.2 Voorgenomen ontwikkeling

2.2.1 Planbeschrijving

Het plan is om het reparatie- en onderhoudsbedrijf aan de Leermensterweg 2 in Leermens uit te breiden. Het is wenselijk om materiaal dat voor de bedrijfsvoering nodig is niet meer op het open terrein maar in een nieuw te bouwen bedrijfsloods op te slaan. De beoogde bedrijfsloods heeft een oppervlakte van 680 m² (20 x 34 meter), met een goothoogte aan de landschapszijde van 2,5 meter en aan de erfzijde van 4,5 meter en wordt aan de noordkant van het plangebied gerealiseerd. Deze afmetingen zijn afgestemd op het advies zoals opgenomen in de erfontwikkelingsschets van Libau. In figuur 2.3 is de situatieschets van de beoogde situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.120BP-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Leermensterweg 2 Leermens (Bron: Erfontwikkelingsschets Libau 2022)

2.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Leermens is een wierdedorp. Wierdedorpen zijn oude, door de mens verhoogde woonplaatsen. De historische kern van het dorp ligt voornamelijk aan de zuid- en westkant van de wierde: tussen kerkhof, de kerk, voormalig borgterrein Nittersheerd en de haven. Kenmerkend voor de structuur van Leermens is de radiaire vorm van de wierde en het spakenwielpatroon van smalle wegen en paden.

Het bedrijfsperceel aan de Leermensterweg is onderdeel van de ring met bebouwing langs de rondweg, de historische structuur. De bebouwing staat in het historische deel van het dorp op kleine afstand van elkaar en de weg.

De wierde met de omloop (en daarmee ook de Tuindersweg/ Rondweg) vormen een ruimtelijke drager, de percelen en de bebouwing aan de weg markeren de wierderand. De Leermensterweg is een belangrijke verbindingsweg naar het landschap. Daarnaast zijn er vanuit het dorp tal van zichtlijnen op het perceel waardoor de inrichting en bebouwing van het perceel het dorpsaanzicht mede bepaald. Het perceel is gelegen in het invloedsgebied van de wierde. Dit betekent dat een initiatief op deze plek de aanwezige ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteiten moet behouden en indien mogelijk versterken.

Kenmerkend zijn de bomen langs de noordzijde van de te realiseren bedrijfsloods. Hier is voor wat betreft de structuur aansluiting gezocht bij de watergang en de bestaande bomen richting het oosten. Duidelijk is te zien dat er in het verleden ook een bomenrij heeft gestaan even verderop aan de noordzijde van perceel 't Zandt G 1350 langs de watergang.

Aan de bestaande ruimtelijke kwaliteit wordt door middel van een zorgvuldige landschappelijk inpassing en erfinrichting invulling gegeven. In paragraaf 2.2.3 is dit verder uitgewerkt.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Een belangrijk uitgangspunt is dat er met het plan een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt bereikt. Bij het zoeken naar een mogelijke passende oplossing zou het streven moeten zijn om tot een kwaliteitsverbetering te komen met een voor de dorpsentree representatief gebouw en hoogwaardige terreininrichting.

Het landschappelijk inpassingsplan dat door Libau is opgesteld ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is opgenomen in bijlage 1. Hierin zijn onder meer de uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot onder andere maatvoering, materiaalgebruik, erfinrichting en omgeving. In figuur 2.4 is het inrichtingsplan van de erfontwikkelingsschets weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.120BP-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.4 Erfinrichtingsplan (bron: Erfinrichtingsschets, Libau 2022)

De nieuwe bedrijfsloods wordt evenwijdig aan de bestaande bebouwing gesitueerd. De bestaande situatie is als uitgangspunt genomen. De sloot met bomen worden behouden. Een nieuwe bomenrij is reeds aangeplant langs de oostwestelijk gelegen plangrens. Deze beplanting wordt ook langs de nieuwe loods in noord-zuidrichting doorgezet. De dubbele inrit wordt teruggebracht naar één inrit om op die manier een groenere entree van het bedrijf te creëren. Het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in de Erfinrichtingsschets in bijlage 1 is geborgd in de regels en in de verbeelding.

2.2.4 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en mobiliteit bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen bedrijfsuitbreiding. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de nieuwe bedrijfsloods mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

De infrastructurele ontsluiting moet toereikend zijn voor de bedrijfsontwikkeling. Een goede infrastructuur is voor een schaalvergroting in de agrarische/bedrijfssector een vereiste. Het aantal verkeersbewegingen en de zwaarte van het verkeer zullen door het toevoegen van een bouwvlak en de realisatie van de bedrijfsloods niet significant toenemen. De bestaande infrastructuur is voldoende toereikend. Wel wordt de dubbele erftoegangsweg teruggebracht naar één erftoegangsweg.

Het nieuwe bestemmingsplan heeft niet tot gevolg dat het aantal medewerkers of bezoekers aan de Leermensterweg 2 significant zal toenemen. Het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van het reparatie- en onderhoudsbedrijf zal niet significant toenemen. Er zijn geen aanwijzingen dat het huidige parkeren een onevenredige parkeerdruk geeft op het perceel. Er is op de bestaande bedrijfslocatie voldoende gelegenheid om te parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vijf opgaven:

  • 1. De bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
  • 2. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 3. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 4. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 5. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.

Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:

  • a. Druk op de ruimte in het landelijk gebied vraagt om gezamenlijke keuzes;
  • b. Benutten van de brede effecten van de energietransitie;
  • c. Economisch perspectief ten aanzien van kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw;
  • d. Toekomstgerichte bereikbaarheid van Noord-Nederland;
  • e. Versterken Stedelijk Netwerk Noord-Nederland;
  • f. Toekomstkracht voor gebieden met bevolkingsdaling en sociaaleconomische achterstand;
  • g. Water als verbindende schakel in klimaatadaptieve maatregelen;
  • h. Waarborgen van de omgevingskwaliteit.

  • 2. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. De regio waarvan de gemeente Eemsdelta deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. Het beleid uit de NOVI is niet van invloed op de ontwikkeling in het plangebied.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie infrastructuur en Ruimte uit 2012 (SVIR) is geheel opgegaan in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlange 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. Vanuit de SVIR zijn in de NOVI voor de periode tot 2028 de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan met toelichting dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening past in die lijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Paragraaf 3.1.3 van deze toelichting gaat hier verder op in.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Bestaat de stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een brutovloeroppervlakte van minder dan 500 m². Boven de 500 m² is er in principe sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling ligt buiten het bestaand stedelijk gebied en bestaat uit de realisatie van een bedrijfsloods van 680 m². Er is hierbij sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Beoordeeld moet worden of er gemotiveerd kan worden dat de behoefte en locatie voor de stedelijke ontwikkeling voldoende is afgewogen.

Toetsing behoefte

Het onderhoud- en reparatiebedrijf aan de Leermensterweg 2 in Leermens heeft een sterke groei doorgemaakt, waardoor de huidige opslagloods niet meer toereikend is voor de continuïteit van het bedrijf. De opslagruimte van het bedrijf is in de huidige situatie te klein. Daarnaast staan zowel de machines voor reparatie en de nieuwe machines voor aflevering op het erf. Het is wenselijk om het bedrijfsperceel netter en efficiënter in te richten. Door middel van een nieuwe bedrijfsloods kan het erf worden opgeruimd en het aanzicht van het bedrijf worden verbeterd.

De bedrijfsloods is zowel vanuit het bedrijf, maar zeker vanuit het zicht op het perceel wenselijk. Op basis hiervan is dan ook sprake van een concrete behoefte.

Daarnaast past de te realiseren bedrijfsloods binnen het gemeentelijk beleid. Hier wordt in hoofdstuk 3.3 verder op ingegaan. Samengevat blijkt dat de bedrijfsontwikkeling in Leermens past binnen de behoefteraming van het bedrijf en zorgt voor de nodige verbetering van het terrein. De behoefte is hiermee voldoende aangetoond.

Toetsing beoogde locatie

In de rest van deze paragraaf wordt gemotiveerd waarom de locatie aan de Leermensterweg in Leermens het meest geschikt is voor de voorgenomen bedrijfsloods.

Allereerst is het niet mogelijk om een bedrijf voor de reparatie van landbouwmachines te realiseren binnen het dorp Leermens of een ander dorp. Er zijn geen open plekken binnen het dorp die dit toestaan. Er zouden anders groene of historische elementen uit het dorp verdwijnen. Daarnaast zal een dergelijk bedrijf in een dorp zorgen voor overlast en verkeersbelemmeringen. Dit is niet wenselijk omdat er veel waarde wordt gehecht aan het historische, dorpse, rustige en ruime karakter van Leermens.

Bedrijfsverplaatsing is daarnaast vanuit financieel-economisch oogpunt niet mogelijk. Het bedrijf is al jaren gevestigd op de locatie aan de Leermensterweg 2 in Leermens. Het bedrijf heeft een sterke binding met het dorp en de omgeving. Alle medewerkers van het bedrijf zijn afkomstig uit de directe omgeving. Een vergelijkbaar bedrijfsperceel op een vergelijkbare locatie met de juiste bestemming is binnen de regio en Leermens niet beschikbaar. Dit zou betekenen dat het bedrijf uit de regio dient te worden verplaatst, wat gezien de sterke binding van het bedrijf met de regio niet wenselijk is.

Daarbij betreft bedrijfsverplaatsing een kapitaalvernietiging. Het bedrijf heeft vanaf de vestiging op deze locatie veelvuldig geïnvesteerd om het bedrijf stukje bij beetje te laten groeien tot de omvang die het nu heeft.

Daarom is de locatie ten noorden van het bestaande bedrijf, tegen het dorp aan, met een goede aansluiting op de infrastructuur en de huidige bebouwing van het bedrijf de meest geschikte locatie voor de te realiseren bedrijfsloods. Daarnaast wordt er waarde gehecht aan het behouden en indien mogelijk versterken van de aanwezige ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteiten zoals uitgewerkt in de paragrafen 2.2.2 en 2.2.3.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale belangen als opgenomen in de NOVI. Er wordt richting gegeven aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken door te reageren op de behoefte van bedrijven. Ook raakt de bedrijfsuitbreiding geen nationale belangen uit het Barro. Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waar de beleidsvrijheid bij de gemeente en de provincie ligt. Als laatste wordt door middel van de ladder voor duurzame verstedelijking de zorgvuldige afweging voor de nieuwe bedrijfsloods gemotiveerd. De ontwikkeling past binnen de kaders van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Groningen

Het provinciaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit deze Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat de provincie het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De provincie zet in op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor woningbouw, bedrijventerreinen, kantoorlocaties en detailhandel door het concentreren van ruimtelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden en vitale kernen. Het streven is gericht op een aantrekkelijke en leefbare provincie, waar voldoende werk en dynamiek is. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gerealiseerd onder meer door samen met de gemeenten te werken aan een goede structuur voor wonen, werken en opleiden, maar tegelijkertijd ook het buitengebied voor onder andere natuur, water en landbouw te ontwikkelen binnen hun landschappelijke context. Het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat is net als ruimtelijke kwaliteit een integrale opgave waar veel andere provinciale belangen een bijdrage aan leveren.

Door middel van het landschappelijk inpassingsplan worden de kwaliteiten van het overgangsgebied tussen stedelijk en landelijk gebied behouden. Daarnaast wordt in paragraaf 3.1.3 invulling gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Door de realisatie van de bedrijfsloods blijft het plangebied en Leermens een aantrekkelijke locatie voor het bedrijf. Uit de Omgevingsvisie provincie Groningen vloeien verder geen directe aanvullende regels voort in relatie tot dit bestemmingsplan. 

3.2.2 Omgevingsverordening Groningen

In de omgevingsverordening Groningen (2022) zijn juridische regels opgenomen om de provinciale belangen uit de Omgevingsvisie Provincie Groningen te waarborgen. Het provinciale beleid biedt onder voorwaarden ruimte voor een reparatie- en onderhoudsbedrijf met bijbehorende uitbreiding van het bedrijf aan de Leermensterweg 2 in Leermens. Een deel van de voormalige agrarische bebouwing wordt gebruikt voor het bedrijf en er is een uitbreiding voorzien. De artikelen 2.13.2 en 2.13.3 zijn van toepassing.

Vrijkomende agrarische bebouwing mag voor een andere functie worden gebruik, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het betrokken erf. Hiervoor is op grond van artikel 2.13.3 een erfinrichting en landschappelijke inpassing gemaakt (zie bijlage 1).

Tevens moeten de activiteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch inpasbaar en verkeerskundig inpasbaar zijn. Deze toets is opgenomen in H4. De mogelijkheid van opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt. Door de nieuwbouw van de loods wordt dit voorkomen. Ook dient de mogelijkheid voor detailhandel te worden beperkt. Daarvan is hier geen sprake.

Het is mogelijk om een of meer nieuwe, bijbehorende gebouwen op te richten met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, dit kan allen als voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en

landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:

  • de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
  • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande gebouwen;
  • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
  • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
  • het aspect nachtelijke lichtuitstraling.

Hieronder wordt besproken dat het voorgenomen plan voldoet aan de voorwaarden uit artikel 2.13.3 van de omgevingsverordening.

Er is een erfinrichtingsplan met landschappelijke inpassing opgesteld voor het plangebied. Dit is gedaan is samenwerking met de gemeente Eemsdelta en Libau. Het erfinrichtingsplan met motivering is te vinden in bijlage 1.

In hoofdstuk 4 van deze toelichting zijn de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor een goed woon- en leefklimaat besproken. Uit de beoordeling van de verschillende aspecten blijkt dat er geen negatieve invloed is op de omwonenden en de omgeving van het plangebied.

De bedrijfsloods zal grotendeels worden gebruikt voor opslag. In de avonden zal weinig gewerkt worden of de deuren worden gesloten. Er komt geen extra verlichting op het erf. Het aspect nachtelijke lichtuitstraling hoeft niet verder te worden onderzocht, omdat hier in voldoende mate rekening mee is gehouden.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Voor de beoogde ontwikkeling gelden geen specifieke regels vanuit de Omgevingsvisie van de provincie Groningen. Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsverordening. Door middel van het erfinrichtingsplan en de landschappelijke inpassing wordt invulling gegeven aan de voorwaarden voor de bedrijfsuitbreiding aan de Leermensterweg 2 in Leermens.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Loppersum 2012-2020

In deze structuurvisie zijn de beleidskeuzen van de voormalige gemeente Loppersum neergelegd ten aanzien van verschillende thema's. Ook voor de gemeente Eemsdelta gelden deze beleidskeuzen nog als uitgangspunt.

Voor de dorpsgebieden is het beleid hoofdzakelijk gericht op het wonen, de leefbaarheid, de voorzieningen en de plaatselijke bedrijvigheid. De navolgende beleidskeuzen worden hierbij genoemd:

  • behoud van de identiteit en de cultuurhistorische waarden in kenmerkende dorpskernen;
  • voor het wonen wordt ingezet op het behoud als aantrekkelijke woongemeente voor verschillende doelgroepen, rekening houdend met de grote vernieuwingsopgave die voortvloeit uit de demografische veranderingen. Hierbij wordt gekozen voor herstructurering boven uitbreiding;
  • behoud van de basisvoorzieningen ter wille van de leefbaarheid. Daar waar voorzieningen niet meer betaalbaar en levensvatbaar zijn, wordt in overleg met maatschappelijke organisaties en bewoners ingezet op samenwerking en bundeling. Een goede bereikbaarheid is dan voorwaarde;
  • wat betreft bedrijvigheid ligt het accent enerzijds op de ontwikkeling van de landbouw en anderzijds op verspreide (kleinschalige) bedrijvigheid.

Daarnaast moeten agrarische bedrijven voldoende ontwikkelingsruimte met mogelijkheden voor uitbreiding en schaalvergroting krijgen. Die ontwikkeling moet worden ingebed in de landschappelijke structuur. Met name bij grootschaliger ontwikkelingen wordt in overleg met betrokkenen ‘maatwerk’ geleverd. Door de maatwerkprocedure van dit bestemmingsplan past de voorgenomen bedrijfsloods in de structuurvisie 2012- 2020.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota Loppersum (geactualiseerd 2022) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken). Het welstandsbeleid is daarbij ondergeschikt aan het bestemmingsplan; de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan niet worden ingeperkt door de welstandsnota.

Volgens de Welstandsnota (2022) valt het plangebied onder de gebiedsgerichte welstand voor historische kernen en beschermd dorpsgezicht (figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.120BP-VG01_0007.png"

Figuur 3.1 Welstandskaart van Welstandsnota Loppersum 2022 (Bron: ArcGIS)

De oudste en de meeste dorpen in de gemeente zijn wierdendorpen. Ze zijn ontstaan als kunstmatige ophogingen op de kwelderwallen. De wierden van Eenum, Huizinge, Leermens, Oosterwijtwerd, Toornwerd, Westerwijtwerd, Wirdum en Westeremden zijn deels afgegraven.

De hoofdrichting van de bebouwing van de 'historische kernen en beschermd dorpsgezicht' is zowel evenwijdig aan de straat als haaks op de straat. In de wierdendorpen staan veel huizen met een langskap evenwijdig aan de straat en een enkele keer met een kleine verdraaiing.

Kenmerkende elementen in het straatbeeld zijn de brede lijstgoten van de langskappen en de doorgetrokken gemetselde kopgevels. Andere kenmerkende elementen zijn de wolfseinden met daaronder brede lijsten. De historische kernen en de beschermde dorpsgezichten kennen een hoge waardering vanwege de kenmerkende ruimtelijke structuur en karakteristieke bebouwing. Het beleid voor de historische kern is gericht op handhaving hiervan, nieuwe ontwikkelingen worden ingepast binnen de bestaande kwaliteiten. Het beleid voor het beschermde dorpsgezicht is vastgelegd in het betreffende bestemmingsplan en richt zich op het in stand houden van het gehele dorpsbeeld; de karakteristieke onderdelen als kapvormen, gevelindelingen, detailleringen en kleurstellingen dienen te worden gehandhaafd.

Libau verzorgt de advisering op het gebied van welstand, monumenten, archeologie en cultureel erfgoed van de gemeente Eemsdelta en adviseert over ruimtelijke vraagstukken. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal het definitieve bouwplan ter advisering worden voorgelegd aan Libau Welstands- en Monumentenzorg Groningen. Daarnaast worden bovenstaande elementen uit de Welstandsnota meegenomen in de erfontwikkelingsschets die gezamenlijk met de gemeente en Libau is opgesteld.

3.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Uit het beleid van de gemeente komt duidelijk de wens naar voren om lokale bedrijven de ruimte te geven om te ontwikkelen. Door de ligging van het plangebied en de inpassing met de huidige structuur van het dorp is de bedrijfsuitbreiding passend binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.1 Milieuzonering

Toetsingskader

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingsgrenzen van bedrijven en de gevels van geluidgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Toetsing

Onderhavige inrichting is aan te merken als een bedrijf dat valt onder de activiteit 'dienstverlening t.b.v. de landbouw'. Vanwege de omvang (bedrijfsomvang groter dan 500 m²) valt een dergelijk bedrijf onder categorie 3.1. De afstand van de bedrijfsbestemming moet ten opzichte van omliggende gevoelige functies, met bijbehorende bestemming moet 50 meter zijn. Deze afstand tot woningen wordt aan de zuidzijde van de inrichting niet gehaald, maar aan die zijde is sprake van een bestaande situatie. Het bedrijf voldoet aan die zijde aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Voor wat betreft de nieuwe loods kan worden gesteld dat deze aan de andere zijde van de inrichting wordt gebouwd waar de normafstand wel wordt gehaald. Bovendien vinden in de loods geen bedrijfsactiviteiten plaats, maar is uitsluitend sprake van opslag. Dit is in de regels van het plan geborgd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Noorderzijlvest De uitkomst van deze toets is dat de standaard advies procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat het plan een beperkte invloed op de waterhuishouding heeft. Het standaard advies van het waterschap kan daarom worden gebruikt voor de uitwerking van de relevante wateraspecten in het plan. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 2. In het kader van he vooroverleg heeft het waterschap gereageerd en aangegeven dat de bouw van de loods een beperkte invloed heeft op het watersysteem. Hierdoor zijn aanvullende en/of compenserende maatregelen niet nodig.

Resultaten watertoets

De verhardingstoename is in het landelijk gebied en stedelijk gebied dermate beperkt (680 m²). Er geldt daarom geen verplichting om compenserende maatregelen te nemen. Voor wat betreft grondwater moet er bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen kan er gewerkt worden met de volgende indicatieve droogleggingsnormen:

  • Woningen met kruipruimte 1,30 meter;
  • Woningen zonder kruipruimte 1,00 meter;
  • Gebiedsontsluitingswegen 0,80 meter;
  • Erftoegangswegen 0,80 meter;
  • Groenstroken/ecologische zones 0,50 meter.

Afvoer van riool- en hemelwater

Door het afvalwater en schone hemelwater gescheiden aan te bieden aan de daarvoor bestemde rioolstelsels wordt invulling gegeven aan het beleid van gemeente en waterschap. Afstemming met de gemeente als beheerder van de rioolstelsels is altijd nodig. Schoon hemelwater kan ook rechtstreeks naar het oppervlaktewater worden afgevoerd, als dat in de directe omgeving aanwezig is. In dat geval is afstemming met het waterschap nodig. Het waterschap geeft in de overlegreactie het nadrukkelijke advies om het schone hemelwater vanaf dak en terrein te lozen op de sloot zuidoostelijk van de planlocatie, richting begraafplaats. Via die route wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd naar, uiteindelijk, het Leermenstermaar. Bovendien levert het dan ook een bijdrage aan het op peil houden van de gracht rond de begraafplaats, waar wateraanvoer nu niet mogelijk is. Dat is niet het geval bij het lozen op bermsloot van de Leermensterweg.

Conclusie

Op basis van de Digitale Watertoets geeft waterschap Noorderzijlvest, mits aan de bovenstaande uitgangspunten wordt voldaan, een positief wateradvies. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Het aspect geluid gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er is geen sprake van een spoorweg of geluidgezoneerd industrieterrein in de directe omgeving, dus is alleen het aspect 'weg verkeerslawaai' is aan de orde.

Toetsing

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een plangebied met daarbinnen de beoogde ontwikkeling van een nieuwe bedrijfsloods. Volgens de Wgh is die functie niet als geluidgevoelig object aan te merken. Er bestaat derhalve geen inspanningsverplichting voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek.

Conclusie

De Wet geluidhinder staat de ontwikkeling van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij een functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Om eventuele belemmeringen in te schatten is het bodemloket geraadpleegd (figuur 4.1). Bij het bodemloket is geen informatie over deze locatie beschikbaar met betrekking tot bodemonderzoek en/of sanering. Omdat het voorgenomen plangebied wordt gebruikt als erf worden er geen belemmering op het gebied van bodem verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.120BP-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Bodeminformatie plangebied (Bron: bodemloket.nl)

De uitbreiding betreft een verblijfsruimte waar meer dan 2 uur per dag gebruik van zal worden gemaakt. Om aan te tonen dat de locatie geschikt is voor de beoogde bedrijfsfunctie zal tijdens de aanvraag voor de bouwvergunning een bodemonderzoek worden aangeleverd.

Conclusie

Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Toetsing

In het plangebied gelden volgens het huidige bestemmingsplan archeologische verwachtingswaarden. ('Archeologie - 4'). Op deze gronden mogen wegens de archeologische waarden geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van: bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen. Voor de realisatie van de bedrijfsloods wordt de grenswaarde van 200 m² overschreden. Er is daarom archeologische onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn opgenomen in bijlage 3.

Het plangebied ligt op een kwelderwal in het Zeekleigebied van Fivelingo, aan de rand van de wierde Leermens. De hogere delen van de kwelderwallen waren vanaf de late prehistorie een aantrekkelijke vestigingsplaats. Aan de hand van reeds bekende archeologische vondsten bij Leermens en de omliggende wierden werden de kwelderwallen hier vanaf de late ijzertijd of Romeinse tijd bewoond. Daarnaast zijn in de omging veel archeologische waarden en structuren bekend uit de late middeleeuwen, zoals de Donatuskerk in Leermens en de borgen Bolsiersema en Grevingaheerd. Voor het plangebied geldt een hoge verwachting voor archeologische waarden uit de ijzertijd tot en met de nieuwe tijd.

Tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Onder een bouwvoor met onderliggende verstoorde kleilaag (65-100 cm dikte) werden schone kwelderwalsafzettingen en getijden-afzettingen waargenomen. Gezien de geringe omvang van het plangebied is hier geboord met een dichtheid van 30 boringen per hectare, een boordichtheid dat kenmerkend is voor een waarderend booronderzoek. Op basis van de resultaten lijkt het onwaarschijnlijk dat in het plangebied archeologische waarden gelegen zijn (die door de geplande bodemingrepen worden bedreigd). Het plangebied kan worden vrijgegeven. In alle gevallen blijft voor het gehele plangebied onverminderd van kracht dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, hier direct melding van dient te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. De melding kan worden gedaan bij de gemeente.

Conclusie

Het planvoornemen heeft geen gevolgen voor de archeologische waarden.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

Ook de gemeente Eemsdelta heeft de plicht zorg te dragen voor het cultuurhistorisch erfgoed. Daarom heeft de voormalige gemeente Loppersum in 2018 het bestemmingsplan  Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een regeling die nadere voorwaarden stelt aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen (van delen) van panden in de gemeente. Deze nadere voorwaarden zijn ofwel gekoppeld aan gebieden met bijzondere ruimtelijke kwaliteit, ofwel aan karakteristieke panden binnen de gemeente.

Daarnaast omschrijft het bestemmingsplan de ontstaansgeschiedenis van het wierdenlandschap, het ontstaan van dorpen, karakteristieke panden en gebieden en archeologie. Het plangebied is mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen: het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld. Door middel van het landschappelijk inpassingsplan wordt de ruimtelijke kwaliteit behouden.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt voldoende rekening gehouden met de cultuurhistorie van het plangebied en de omgeving van Leermens.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied maakt geen deel uit of ligt niet in een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming. De Natura 2000-gebieden die binnen 25 kilometer van het plangebied zijn gelegen betreffen het Zuidlaardermeergebied (20,5 kilometer), de Waddenzee (7 kilometer), Hund und Paapsand (8 kilometer), Unterems und Außenems (19 kilometer) en Emsmarsch von Leer bis Emden (24 kilometer). Van deze Natura 2000-gebieden betreft de Waddenzee een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied. Gezien de afstand en de aard van de ingrepen is er geen sprake van directe aantasting, zoals effecten door geluid of optische verstoring van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Eventuele indirecte effecten door stikstofemissie tijdens de aanlegfase zijn mogelijk wel aan de orde. Om aantoonbaar te maken of er wel of geen sprake is van stikstofdepositie is een stikstofberekening uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 4. Tijdens de stikstofberekening is een worstcase situatie aangehouden van een maximale bedrijfsloods van 680 m². Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er vindt geen depositie plaats in één of meerdere Natura2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Hierdoor is ruimtebeslag en directe aantasting van het Natuuurnetwerk Nederland op voorhand uitgesloten.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De uitbreiding vindt plaats op het bestaande bedrijfserf welke in de huidige situatie intensief gebruikt en beheerd wordt. Gezien het huidige gebruik van de grond wordt aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming uitgesloten. Een ecologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Met betrekking tot de ecologie is er geen bezwaar om de beoogde plannen uit te voeren. Gezien de aard en omvang van de beoogde plannen zijn er geen negatieve effecten op beschermde soorten en/of gebieden in de omgeving te verwachten.

Zorgplicht

De zorgplicht moet wel in acht worden genomen. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming (art. 1.11) schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving (bijvoorbeeld amfibieën). Deze algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR): Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR): Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) 
    Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
  • 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
    Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
  • 3. Wet basisnet 
    Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).
  • 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
    Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.
  • 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)
    Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied. De uitvoering van het plan wordt niet belemmerd door externe veiligheid-aspecten.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan

4.9 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig die nog niet zijn onderzocht.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Toetsing

Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in de omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Ter plaatse van het plangebied geldt een gemiddelde concentratie van minder dan 10 ug/m3 voor stikstofdioxide (NO2). De grenswaarde voor stikstofdioxide bedraagt 40 µg/m3 (sinds 2015). Ter plaatse van het plangebied geldt een gemiddelde concentratie en minder dan 10 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De grenswaarde voor fijnstof bedraagt 50 µg/m3.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. Het uitbreidingsplan zal geen enkele honderden verkeersbewegingen per dag met zich meebrengen. Als gevolg hiervan is geen sprake van verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de ontwikkeling voor dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Mer-beoordeling

Toetsingskader

Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.

Toetsing

Op voorliggende bestemmingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van een bedrijfsloods van maximaal 680 m². Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschreden. Daarmee is uitgesloten dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor alle andere gevallen waarvan de activiteit wel past binnen de beschrijving van kolom 1 uit de D-lijst, moet het bevoegd gezag (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.

Conclusie

Deze ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tijdens de toetsing van de omgevingsaspecten zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Het bestemmingsplan 'Leermensterweg 2 Leermens' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Leermensterweg 2 Leermens' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen

opgenomen, alsmede de wijze van meten.

Hoofdstuk 2 Bestemmings

In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Voor de bestemmingen zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aangegeven bestemmingen op de verbeelding. Het gaat dan om een beschrijving van de toegelaten functies (gebruiksdoeleinden), al dan niet aangevuld met aanwijzingen omtrent de ruimtelijke inrichting.

In de bouwregels wordt aangegeven aan welke voorwaarden bouwwerken moeten voldoen. Nadere eisen hebben in de praktijk meestal alleen betrekking op de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

In de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig worden geacht met de bestemming of juist wel zijn toegestaan bij recht en onder welke voorwaarden

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn een anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels opgenomen. Zoals de titel van het hoofdstuk al aangeeft, gelden deze regels voor het hele plangebied.

Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kortweg gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

De algemene bouwregels bevatten regels die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De overige regels bevatten regels over voldoende parkeergelegenheid, laad- en losmogelijkheden en een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

5.2.2 Bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Deze zijn opgezet volgens het geldende bestemmingsplan 'Woondorpen' in combinatie de andere geldende bestemmingsplannen. Het plangebied in dit plan heeft de volgende bestemmingen gekregen:

Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' uit het geldende bestemmingsplan 'Woondorpen' is afgestemd op het voorgenomen plan in die zin dat er een gebruiksmogelijkheid voor de uitoefening van een reparatie- en onderhoudsbedrijf is toegevoegd (aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - reparatie- en onderhoudsbedrijf'), alsmede een bouwmogelijkheid voor de opslagloods buiten het oorspronkelijke bouwvlak (aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - opslagloods').

De bouwregels voor de opslagloods zijn afgestemd op het voorgenomen bouwplan. De gronden die worden gebruikt buiten het bouwvlak ten behoeve van het bedrijf en de uitbreiding daarvan passen tevens binnen de mogelijkheden die deze bestemming in lid 4.1 sub i biedt (o.a. tuinen en erven, parkeervoorzieningen).

Dubbelbestemmingen

De dubbelbestemmingen 'Waarde -Archeologie 2 Loppersum' en 'Waarde - Invloedsgebied wierden' zijn overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen.

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' zijn al geregeld in het bestemmingsplan Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum zijn in lid 8.1 onverkort van toepassing. De bestemming 'Waarde - Archeologie 4' komt overigens voor een deel van het plangebied niet terug. Uit archeologisch onderzoek is gebleken (zie paragraaf 4.5) dat het onwaarschijnlijk is dat archeologische waarden aanwezig zijn en dit deel van het plangebied is vrijgegeven. Een dubbelbestemming hoeft ter plaatse van het onderzoeksgebied niet opnieuw te worden opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Planontwikkeling

In november 2022 heeft in het kader van een te doorlopen maatwerkmethode een locatiebezoek en -gesprek plaatsgevonden om te verkennen wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn voor de bouw van een loods. Vervolgens heeft Team Ruimtelijke Kwaliteit van Stichting Libau een erfontwikkelingsschets (d.d. 12 december 2022) opgesteld. Vervolgens is een alternatief landschappelijk inpassingsplan opgesteld met een grotere maatvoering van de beoogde uitbreiding. Ook dit plan is beoordeeld en het advies is om de uitgangspunten te hanteren zoals opgenomen in de erfontwikkelingsschets van 12 december 2022 (bijlage 1).

6.1.2 Wettelijk vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van overleg als bedoel in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) eerst als voorontwerp voorgelegd aan belanghebbende overheidsinstanties. De volgende instanties hebben gereageerd:

  • Veiligheidsregio Groningen;
  • Waterschap Noorderzijlvest;
  • Provincie Groningen,

De veiligheidsregio heeft geen op- en aanmerkingen op het plan. In paragraaf 4.2 is de reactie van het waterschap verwerkt. De vooroverlegreactie van de provincie heeft geleid tot de volgende wijzigingen in het plan:

  • verwijzing naar het erfinrichtingsplan van 12 december 2022 in artikel 8 lid 8.4;
  • het aanduidingsvlak van de nieuwe loods, alsmede de bouwregels zijn in overeenstemming gebracht met de omvang en plek van de nieuwe loods conform het erfinrichtingsplan.
6.1.3 Ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

6.1.4 Vaststelling bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld, vanwege een ambtshalve wijziging. Abusievelijk was de gebruiksmogelijkheid voor de uitoefening van een loonbedrijf toegevoegd in plaats van de uitoefening van een reparatie- en onderhoudsbedrijf. Dit heeft geleid tot aanpassing van artikel 3.1 onder b en van de verbeelding. Bij de aanpassingen is de tekst 'loonbedrijf' vervangen door 'specifieke vorm van bedrijf - reparatie- en onderhoudsbedrijf'. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens deze periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van een plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze waarop gemeentelijke kosten op het plan worden verhaald (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Wat betreft de realisatie van de bedrijfsloods is sprake van een particulier initiatief waaraan de gemeente haar medewerking verleent. Als uitgangspunt geldt dat initiatiefnemer beschikt over de benodigde financiële middelen.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Omdat het bouwen van een bedrijfsgebouw een bouwplan is in de zin van artikel 6.2.1 Bro is, is de grondexploitatieregeling van toepassing. In beginsel moet daarom een grondexploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De ambtelijke kosten worden vergoed door de initiatiefnemer. De eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Het kostenverhaal is privaatrechtelijk geregeld tussen gemeente en initiatiefnemer.