direct naar inhoud van Regels
Plan: Zwagerbosch - Spoarbuorren Noard 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BpZbSpoarbnoard1-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan Zwagerbosch - Spoarbuorren Noard 1 met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpZbSpoarbnoard1-VA01 van de gemeente Noardeast-Fryslân;

1.2 het bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch medegebruik

een agrarisch gebruik van gronden, niet zijnde (al dan niet ondergeschikte) intensieve veehouderijen, dat ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bêd en brochje

logiesruimte in de vorm van een kleinschalige recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie.

1.8 bedrijfsbebouwing

bebouwing ten behoeve van een bedrijf, waaronder ook wordt verstaan bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ondergeschikte bebouwing.

1.9 beroep/bedrijf aan huis

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.10 besloten gebied

het gebied waar in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken' houtsingels zijn gesitueerd.

1.11 bestaand

het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan legaal plaatsvindt, respectievelijk aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende bouw- en/of omgevingsvergunning.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik, of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 duurzame energie:

energie waarover de mensheid voor onbeperkte tijd kan beschikken en waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld.

1.24 evenement

een voor publiek toegankelijke gebeurtenis op of aan de weg, binnen gebouwen of op het openbare water, met uitzondering van betogingen, samenkomsten en vergaderingen, jaar- en weekmarkten, bioscoop- en theatervoorstellingen. Waarbij onderscheid kan worden gemaakt in de volgende categorieën:

  • Categorie 1: lokale evenementen op dorps/wijk en buurtniveau. Deze evenementen dragen in belangrijke mate bij aan de binding tussen inwoners in het dorp. Deze evenementen zijn vooral gericht op participatie, ontmoeting tussen burgers en toeristisch-recreatieve promotie van het dorp;
  • Categorie 2: lokale en regionale evenementen met groeipotentie. Dit zijn middelgrote evenementen die zich kenmerken door een min of meer vaste deelnemers/publieksgroep en die zich door een onderscheidende programmering/activiteiten richten op groei. Het programma richt zich op een duidelijke hoofdactiviteit met eventueel side-events Bij deze categorie evenementen is een sterke variatie in bezoekersaantallen van een paar honderd tot enkele duizenden;
  • Categorie 3: boegbeeldevenementen. Dit zijn (jaarlijks) terugkerende evenementen met een internationaal karakter, bovenregionale uitstraling die een belangrijke bijdrage leveren aan de promotie van het dorp. De evenementen vinden vooral plaats op historische locaties, in en rond het water en hebben een economische spin-off voor het dorp. De evenementen kenmerken zich door authenticiteit, uitstraling, goede organisatie en promotie.
1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met uitzondering van ondergeschikte bebouwing.

1.27 hondenkennel en -fokkerij

een bedrijf waar bedrijfs- of hobbymatig honden worden voortgebracht en/of worden gehouden;

1.28 houtsingel

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lintvormig landschapselement bestaande uit inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding.

1.29 houtwal

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol lijnvormig landschapselement bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheemse boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding.

1.30 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.31 inrichtingsplan

een plan waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel en de inpassing van de nieuwe ontwikkeling met aangeven van de ligging van erfverhardingen, de plaatsing en vormgeving van (bouw)werken en de erfbeplanting, waarbij Bijlage 3 'Handleiding inrichtingsplan' als behorende bij deze regels dient als richtinggevend kader voor het opstellen van een inrichtingsplan.

1.32 kampeermiddel

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.33 kampeerplaats

een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein, bedoeld voor de plaatsing van een kampeermiddel al dan niet met een bijzettentje.

1.34 kampeerseizoen

het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar.

1.35 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein waar een beperkt aantal kampeerplaatsen voor kampeermiddelen worden verhuurd als toeristische standplaatsen.

1.36 maatschappelijke voorzieningen

levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening

1.37 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin, die wordt bepaald door de mate van de scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geluid, luchtkwaliteit, geur, stof en gevaar (externe veiligheid).

1.38 mobiel kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende niet meer dan 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen.

1.39 nevenactiviteiten

aan de hoofdfunctie ondergeschikte activiteiten zoals:

  • bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bij deze regels behorende Bijlage 1 'Staat van bedrijven' dan wel andere bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld aan deze bedrijven;
  • een loonbedrijf met een bedrijfsoppervlak van minder dan 500 m²;
  • een theeschenkerij en naar aard en schaal daarmee gelijk te stellen horecavoorzieningen;
  • ambachtelijke bedrijven;
  • een groepsaccommodatie;
  • een paardenhouderij.
1.40 niet-permanente bewoning

bewoning van een verblijf voor recreatieve bewoning.

1.41 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, apparatuur voor telecommunicatie en vergelijkbare voorzieningen, maar met uitzondering van zonnevelden voor de opwekking van energie;

1.42 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen.

1.43 ondergeschikte bebouwing
  • a. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • b. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten.
1.44 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen
  • a. een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  • b. een op zichzelfstaand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.45 ondergeschikte detailhandel

detailhandel die qua oppervlakte en qua gebruik ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit.

1.46 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw dan wel het aansluitend afgewerkte maaiveld;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel het ter plaatse geldende waterpeil.
1.47 permanente bewoning

bewoning als hoofdverblijf.

1.48 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.50 recreatie-appartement

een afzonderlijke ruimte in een groter bestaand gebouw, bestemd voor recreatieve bewoning.

1.51 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.52 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.53 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken.

1.55 verkoopvloeroppervlakte

de gezamenlijke oppervlakte van de verkoopruimte exclusief de ruimte voor opslag van (winkel)goederen.

1.56 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.57 windwatermolen

kleinschalige windturbine die water oppompt of overpompt.

1.58 wokkel (ook wel turbi)

kleinschalige windturbine voor de opwekking van veelal (particuliere) elektriciteit.

1.59 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.60 wonen

het gehuisvest zijn van een huishouden in een woning / wooneenheid of ander daartoe bedoeld object;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat met het meten van de goothoogte ondergeschikte bouwdelen zoals wolfskappeneinden en goten van dakkapellen niet worden meegerekend.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de bouwhoogte van een windturbine (inclusief windwatermolens, maar niet zijnde een wokkel/turbi)

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

2.9 gemiddelde ruimtelijke kavelmaat

Voor het bepalen van de gemiddelde ruimtelijke kavelmaat dienen alle kavels in eigendom of duurzame huur van het bedrijf in de beschouwing te worden betrokken voor zover deze in het gebied zijn gesitueerd waarin volgens de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken' houtsingels zijn gesitueerd (besloten gebied).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;


en tevens voor:

  • b. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken';
  • c. een speelweide voor honden ter plaatsen van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hondenkennel en -fokkerij' ;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. water;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen algemeen

Op of in deze gronden:

  • a. mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. mag geen ondergeschikte bebouwing worden gebouwd met uitzondering van:
    • 1. erkers tot een breedte van 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale diepte van 1,5 m en een maximale bouwhoogte van niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
    • 2. bestaande ondergeschikte bebouwing.

3.2.2 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

3.3.2 Sanitaire gebouwen

Er kan worden afgeweken van 3.1 en 3.2 voor het oprichten van sanitaire gebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits aantoonbaar geen ruimte is binnen de bestemming 'Wonen - 2' op het perceel, met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte niet meer dan 5 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
  • d. er niet mag worden gebouwd tussen de weg en de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw op het perceel.
  • e. zo veel mogelijk wordt aangesloten op bestaande bebouwing;
  • f. de afwijking van de omgevingsvergunning ten behoeve van een nieuw kleinschalig kampeerterrein, kan slechts plaatsvinden na, dan wel gelijktijdig, met de afwijking van de omgevingsvergunning als bedoeld in 3.6.2.

3.3.3 Lichtmasten voor paardenbakken

Er kan worden afgeweken van 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
  • b. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer;
  • c. tevens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.3 is verleend.

3.3.4 Voorzieningen duurzame energie opwekking

Er kan (conform het bepaalde in artikel 9.4.1, sub 1b van de Verordening Romte) worden afgeweken van 3.2.2 voor het oprichten van een bouwwerk, geen gebouw zijnde voor de opwekking van duurzame energie ten behoeve van de naastliggende woonfunctie , met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde voor de opwekking van duurzame energie niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
  • b. de oppervlakte in relatie dient te staan tot de energiebehoefte van het bijbehorende bouwperceel;
  • c. deze achter de achtergevelrooilijn wordt gesitueerd.

3.3.5 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de in 3.3.2 en 3.3.4 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 3) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van horeca.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in 3.6.3 mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

3.6.2 Kleinschalig kampeerterrein

Er kan worden afgeweken van 3.1 en 3.5 voor het gebruik van een kleinschalig kampeerterrein dan wel het uitbreiden van het gebruik van een kleinschalig kampeerterrein bij woningen, met dien verstande dat:

  • a. het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied niet meer bedraagt dan 20;
  • b. het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande bebouwing moet worden gesitueerd;
  • c. niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning op hetzelfde perceel, 30 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare;
  • d. niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning op hetzelfde perceel, 50 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,75 hectare;
  • e. uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
  • f. uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
  • g. ten behoeve van sanitaire voorzieningen een gebouw mag worden gebouwd met:
  • h. een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
  • i. een bouwhoogte van niet meer dan 6 m,
  • j. met dien verstande dat de afstand tot de bestaande woning niet meer dan 25 m bedraagt.

3.6.3 Paardenbakken

Er kan worden afgeweken van 3.1 en 3.5 voor het toestaan van paardenbakken op de gronden bestemd voor 'Tuin' die zijn gelegen in het verlengde van het achtererf van een woning.

3.6.4 Toepasbaarheid

Bij toepassing van de in 3.6.3 bedoelde afwijkingsmogelijkheid bij een omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 3) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren in de vorm van het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken' als "houtsingels overig", met dien verstande dat:

  • a. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
  • b. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden of aanleggen van watergangen;
  • c. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met:
    • 1. de beschrijving landschapskenmerken - besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken';
    • 2. de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken';
    • 3. de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken', met dien verstande dat compensatie uitsluitend binnen het besloten gebied mag plaatsvinden langs watergangen waar nog geen houtsingels aanwezig zijn '.
  • d. een omgevingsvergunning is niet vereist voor het verwijderen van houtsingels en het realiseren van dammen ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken') zijn aangegeven met "houtsingels overig", voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van "houtsingels overig" en het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van "houtsingels overig" en het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.

3.7.2 Uitzondering

Het in 3.7.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

3.7.3 Toepasbaarheid

Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.7.1 gelden de volgende regels:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.7.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken'.
  • b. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 3.7.1 gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • c. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.7.1 onder c met betrekking tot de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels bij ruimtelijke kavels indien het verwijderen en herplant van een houtsingel betreft waarbij;
    • 1. de bestaande houtsingel (tussen twee aansluitende percelen) zodanig wordt verplaatst dat de lengterichting van de verwijderde en de nieuw aangeplante singel gelijk blijft en de lengte gelijk blijft of langer wordt, met dien verstande dat het tevens is toegestaan om de nieuwe houtsingel (in zijn geheel dan wel gedeeltelijk) op niet-aansluitende percelen te situeren waarbij de ter plaatse overheersende lengterichting van houtsingels in acht wordt genomen en de totale lengte van de nieuwe houtsingel gelijk blijft of langer wordt;
    • 2. de gemiddelde ruimtelijke kavelmaat van de betrokken percelen niet toeneemt;
    • 3. de maximale ruimtelijke kavelmaat van de nieuwe ruimtelijke kavel(s) na verplaatsing niet meer bedraagt dan 6,1 hectare.

Artikel 4 Wonen - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. wonen,

en daaraan ondergeschikt voor:

  • b. agrarisch medegebruik;
  • c. een hondenkennel -/fokkerij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hondenkennel en -fokkerij';

en tevens voor:

  • d. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’.
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. ontsluitingswegen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. water;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
  • j. voorzieningen ten behoeve van opwekking van duurzame energie (conform het bepaalde in artikel 9.4.1, sub 1b van de Verordening Romte).
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen mag niet meer dan 1 per bestemmingsvlak bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige woningen bedraagt niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9,5 m;
  • a. de dakhelling van niet-inpandige woningen dient ten minste 30° en niet meer dan 50° te bedragen;
  • b. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m.

4.2.2 Ondergeschikte bebouwing

Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. ondergeschikte bebouwing dient te worden gebouwd binnen een bouwvlak en/of op de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
  • b. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
  • c. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, met dien verstande dat ten minste 70% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing dient te voldoen aan de voorgeschreven maximale goothoogte;
  • d. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 230 m².

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • f. de bouwhoogte van nieuwe damwanden mag niet meer bedragen dan 40 cm boven het peil;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m;
  • h. er mogen geen windturbines worden gebouwd;
  • i. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardenbakken, met uitzondering van lichtmasten die niet zijn toegestaan, bedraagt niet meer dan 1,5 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  • het woon- en leefklimaat en de landschappelijke kenmerken zoals deze blijken uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 3);
  • de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid,

4.4.2 Maatschappelijke- en zorgactiviteiten

Er kan worden afgeweken van 4.1 en 4.2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van maatschappelijke- en zorgactiviteiten, alsmede nevenactiviteiten, met dien verstande dat niet meer dan 1/3 deel van de oppervlakte van de gebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van deze activiteiten, met dien verstande dat de afwijking van de omgevingsvergunning gelijktijdig plaatsvindt met de afwijking van de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.6.3.

4.4.3 Lichtmasten voor paardenbakken

Er kan worden afgeweken van 4.2.3 onder i ten behoeve van het bouwen van lichtmasten voor paardenbakken, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
  • b. onevenredige lichthinder voorkomen dient te worden door het aandragen van (technische) maatregelen door de initiatiefnemer.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis ten behoeve van opslag;
  • d. het gebruiken van meer dan 50% van de bebouwing voor een hondenkennel en - fokkerij;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  • f. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  • g. detailhandelsactiviteiten, anders dan direct voortvloeiend uit het beroep- of bedrijf aan huis en met uitzondering van een webwinkel;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor nevenactiviteiten;
  • i. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • j. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor maatschappelijke- en zorgactiviteiten;
  • k. het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor bêd en brochje;
  • l. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in 4.6.2 t/m 4.6.6, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

4.6.2 Bêd & brochje

Er kan worden afgeweken van 4.1 en 4.5 voor het gebruik van de bestaande gebouwen ten behoeve van nieuwe bêd & brochje, met dien verstande dat per woning niet meer dan 5 logiesruimten zijn toegestaan.

4.6.3 Maatschappelijke- en zorgactiviteiten

Er kan worden afgeweken van 4.1 en 4.5 voor het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van maatschappelijke- en zorgactiviteiten, alsmede nevenactiviteiten.

4.6.4 Recreatieappartementen

Er kan worden afgeweken van 4.1en 4.5 voor het gebruik van bestaande bebouwing ten behoeve van recreatieappartementen, met dien verstande dat:

  • a. per woning niet meer dan 5 recreatieappartementen zijn toegestaan;
  • b. de oppervlakte per recreatieappartement niet meer dan 88 m² bedraagt.

4.6.5 Kleinschalig kampeerterrein

Er kan worden afgeweken van 4.1 en 4.5 voor het gebruik van een kleinschalig kampeerterrein dan wel het uitbreiden van het gebruik van een kleinschalig kampeerterrein bij woningen, met dien verstande dat:

  • a. het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied niet meer bedraagt dan 20;
  • b. het kleinschalig kampeerterrein op gronden direct aansluitend bij de bestaande bebouwing moet worden gesitueerd;
  • c. niet meer dan 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning op hetzelfde perceel, 30 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare;
  • d. niet meer dan 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan indien de afstand van een kampeerplaats tot de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van een bestemming waarop een (bedrijfs)woning is toegestaan, anders dan de (bedrijfs)woning op hetzelfde perceel, 50 m of meer bedraagt en indien sprake is van een perceel, inclusief de bestaande (woon)bebouwing, van een oppervlakte van ten minste 0,75 hectare;
  • e. uitsluitend mobiele kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
  • f. uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein zijn toegestaan;
  • g. ten behoeve van sanitaire voorzieningen een gebouw mag worden gebouwd met:
  • h. een oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
  • i. een bouwhoogte van niet meer dan 6 m,
  • j. met dien verstande dat de afstand tot de bestaande woning niet meer dan 25 m bedraagt.

4.6.6 Paardenbakken

Er kan worden afgeweken van 4.1 en 4.5 voor het gebruiken of laten gebruiken van paardenbakken.

4.6.7 Toepasbaarheid algemeen

Bij toepassing van de in 4.6.2 t/m 4.6.5 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning gelden de volgende voorwaarden;

  • het parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
  • er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.

4.6.8 Toepasbaarheid - bed en brochje, maatschappelijke zorgactiviteiten en recreatieappartementen

Bij toepassing van de in 4.6.2, 4.6.3 en 4.6.4 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat niet meer dan 1/3 deel van de oppervlakte aan gebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de genoemde activiteiten.

4.6.9 Toepasbaarheid - kleinschalig kampeerterrein en paardenbakken

Bij toepassing van de in 4.6.5 en 4.6.6 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (Bijlage 3) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren in de vorm van het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’ als “houtsingels overig”, met dien verstande dat:

  • a. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
  • b. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
  • c. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat in overeenstemming is met:
    • 1. de beschrijving landschapskenmerken – besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2 ‘Landschapskenmerken’;
    • 2. de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende bijlage 2‘Landschapskenmerken’;
    • 3. de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken', met dien verstande dat compensatie uitsluitend binnen het besloten gebied mag plaatsvinden langs watergangen waar nog geen houtsingels aanwezig zijn.
  • d. een omgevingsvergunning is niet vereist voor het verwijderen van houtsingels en het realiseren van dammen ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken') zijn aangegeven met "houtsingels overig", voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel van "houtsingels overig" en het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
    • 2. het te verwijderen deel van "houtsingels overig" en het gedeeltelijk dempen van watergangen ten behoeve van het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.

4.7.2 Uitzondering

Het in 4.7.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

4.7.3 Toepasbaarheid

Bij een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.7.1 gelden de volgende regels:

  • a. een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.7.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Landschapskenmerken'.
  • b. indien het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.7.1 gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • c. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.7.1 onder c met betrekking tot de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels indien het verwijderen en herplant van een houtsingel betreft waarbij;
    • 1. de bestaande houtsingel (tussen twee aansluitende percelen) zodanig wordt verplaatst dat de lengterichting van de verwijderde en de nieuw aangeplante singel gelijk blijft en de lengte gelijk blijft of langer wordt, met dien verstande dat het tevens is toegestaan om de nieuwe houtsingel (in zijn geheel dan wel gedeeltelijk) op niet-aansluitende percelen te situeren waarbij de ter plaatse overheersende lengterichting van houtsingels in acht wordt genomen en de totale lengte van de nieuwe houtsingel gelijk blijft of langer wordt;
    • 2. de gemiddelde ruimtelijke kavelmaat van de betrokken percelen niet toeneemt;
    • 3. de maximale ruimtelijke kavelmaat van de nieuwe ruimtelijke kavel(s) na verplaatsing niet meer bedraagt dan 6,1 hectare.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische en archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2 wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 30 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van de gronden;
  • b. het graven of dempen van watergangen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

5.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie .

5.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, of:
  • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of:
  • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • b. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of:
    • c. een verplichting de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden als bedoeld in artikel 5.3.3, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Algemeen

In aanvulling op het bepaalde in dit plan gelden de volgende algemene bouwregels:

  • a. voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde aantallen, percentages en maten (waaronder de situering, volume, oppervlakte en dakhelling), gelden de dan aanwezige bestaande aantallen, percentages en maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  • b. voor zover legaal aangelegde (delen van) werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde regels voor het aanleggen van werken, geen bouwwerk zijnde en/of het uitvoeren of laten uitvoeren van werkzaamheden, gelden deze uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  • c. ten behoeve van particuliere opwekking van elektriciteit is het bouwen van wokkels en turbi's op het dak van een gebouw toegestaan voor zover de toegestane bouwhoogte, c.q. de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Algemeen

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor de in artikel 3 en 4 genoemde doeleinden indien de landschappelijke inpassing van het erf niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, zoals aangegeven in bijlage 2 bij de toelichting;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
8.2 Beroep/bedrijf aan huis bij (bedrijfs)woningen
  • a. Bij (bedrijfs)woningen is een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in de Bijlage 1 'Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis' behorende bij deze regels toegestaan.
  • b. De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
    • 3. parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
    • 4. geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
    • 5. bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt maar wordt verzorgd via post/koerier;
    • 6. geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
    • 7. de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
  • c. Vrijstaande ondergeschikte gebouwen mogen niet worden gebruikt (of laten gebruiken) voor een beroep/bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis ten behoeve van opslag.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijking maatvoering
9.1.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in 9.1.2 t/m 9.1.8 mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • b. de landschapskenmerken als opgenomen in Bijlage 2 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  • c. de verkeersveiligheid.

9.1.2 10%-regeling

Er kan worden afgeweken van de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.

9.1.3 Wegen en paden

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen en paden of de aansluiting van wegen en/of paden onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft.

9.1.4 Bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrenzen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

9.1.5 Antennes

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m bedraagt.

9.1.6 Kunstwerken

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken en/of het oprichten van kunst, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt.

9.1.7 Openbare nutsgebouwen

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 15 m bedraagt.

9.1.8 Windwatermolens

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van windwatermolens, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Procedureregels nadere eisen
  • a. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
  • b. Het college van burgemeester en wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  • c. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
  • d. Gedurende de in a genoemde termijn kan een ieder bij het College van burgemeester en wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
10.2 Procedureregels afwijkingsregels

Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.

Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in dit plan bedoelde bevoegdheden ten aanzien van afwijkingen indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.

Artikel 11 Overig - Afstemmingsregels

11.1 Nieuwbouw en herbouw van (bedrijfs-)woningen

Indien nieuwbouw of herbouw van een bestaande (bedrijfs-)woning plaatsvindt, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bestaande en op basis van dit plan mogelijke bedrijfsvoering, dan wel de woonsituatie op omliggende percelen, dan wel nabij gelegen percelen, niet in een ongunstiger situatie komt te verkeren;
  • b. indien de (bedrijfs -)woning dichter naar de weg wordt gerealiseerd in relatie tot de bestaande situering, dient de geluidsbelasting op de gevel niet meer te bedragen dan de voorkeursgrenswaarde.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan "Zwagerbosch - Spoarbuorren Noard 1 "

van de gemeente Noardeast-Fryslân .

Behorend bij besluit van13 oktober 2022.