direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dokkum - Fonteinslanden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de gronden ter plaatse van de Festus Hommiusstraat, de Titus Brandsmastrjitte en de Liudgerleane te Dokkum zijn momenteel 24 garageboxen en 90 sociale huurwoningen gesitueerd. De initiatiefnemer, Thús Wonen, wil de bestaande garagebox en woningen slopen en hiervoor in de plaats 90 sociale huurwoningen bouwen waarvan 84 in het plangebied van dit bestemmingsplan. Het plan maakt onderdeel uit van de wijkvernieuwing in de Dokkumse wijk Fonteinslanden.

De ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld, waarin de gewenste ontwikkeling is getoetst aan een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied

1.2 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Dokkum Regiostad, dat is vastgesteld op 2 juni 2020 door de gemeente Noardeast-Fryslân. Een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding (plangebied rood omlijnd)

In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied grotendeels de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, bijbehorende bouwwerken, en daarbijbehorende nutsvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Een deel van de gronden heeft de enkelbestemming 'Verkeer'. Deze gronden zijn bestemd voor wegen en straten, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen, gebouwen en overkappingen ten behoeve van parkeervoorzieningen en daaraan ondergeschikt speelvoorzieningen. Door middel van een aanduiding is aangegeven wat de maximaal toegestane bouw- en goothoogte is, conform de huidige situatie. Ook is aangegeven dat de woningen met de voorgevel naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gesitueerd.

Strijdigheid

Het plan is strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat er twee woonblokken aan de Titus Brandsmastrjitte een kwartslag worden gedraaid en daarmee niet meer met de voorgevel op de straat zijn gericht. Deze woningen worden op een hofje gericht. Verder wijkt de goot- en bouwhoogte van een deel van de nieuwe woningen af van de toegestane goot- en bouwhoogte. Ook wijkt de plaatsing van de woningen voor een deel af van de bestaande bouwvlakken.

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling (het initiatief) mogelijk te kunnen maken. In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de omgeving. Daarom begint het hoofdstuk met een beschrijving van de huidige situatie.

2.1 De bestaande situatie

Het plangebied ligt in Dokkum en omvat de Festus Hommiusstraat, de Titus Brandsmastrjitte en de Liudgerleane. Het plangebied wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door een woonwijk. Ten noorden van het plangebied zijn diverse functies aanwezig waaronder een sporthal en scholen. ten noordwesten van het plangebied ligt de Bonifatiuskapel met daaromheen het Bonifatiuspark. Ook aan de oostzijde grenst het plangebied aan een parkomgeving; hierin is de Rooms-Katholieke begraafplaats gelegen.

In het plangebied bevinden zich momenteel 85 grondgebonden sociale huurwoningen die gebouwd zijn in de vroege jaren '60 van de vorige eeuw. De woningvoorraad bestaat voornamelijk uit rijtjeshuizen en 2 twee-onder-een-kapwoningen. Daarnaast zijn er 24 garageboxen aanwezig.

Tussen de woningen zijn meerdere groenstroken en wandelpaden aanwezig. Het parkeren is geregeld in de openbare ruimte, aangezien geen van de woningen een eigen oprit heeft.

In figuur 2.1 is het plangebied weergegeven met een luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van het plangebied in de huidige situatie

2.2 Voorgenomen situatie

Het voornemen is om een deel van de bestaande wijk te vernieuwen. In het plangebied zullen 85 woningen en 24 garageboxen worden gesloopt, waarna er 84 nieuwe sociale huurwoningen worden gebouwd. Het aantal woningen blijft door deze ontwikkeling nagenoeg gelijk ten opzichte van de huidige situatie.

Verder worden 4 bestaande woningen op de hoek Liudgerleane/ Titus Brandsmastrjitte behouden. Ten noordwesten van het plangebied worden ook 5 woningen gesloopt en vervangen door 6 nieuwe woningen. Omdat deze woningen binnen de huidige bestemmingsregels kunnen worden gerealiseerd is dit deel van de planontwikkeling niet in dit bestemmingsplan opgenomen. De nieuwe woningen zijn rijtjeshuizen van één bouwlaag met kap. De woningen ten noordwesten van het plangebied worden woningen met twee bouwlagen en een kap, maar zoals aangegeven maken die geen deel uit van het plangebied.

Twee van de bouwblokken aan de Titus Brandsmastrjitte zullen een kwartslag worden gedraaid ten opzichte van de huidige situatie. De overige woningen zullen grotendeels op dezelfde plaats worden gebouwd als in de huidige situatie. Het oppervlak van de bouwvlakken zal slechts minimaal toenemen ten opzichte van de bestaande bouwvlakken. Tussen de woonblokken worden toegangswegen langs groenstroken gerealiseerd die deels ook toegankelijk zijn voor bestemmingsverkeer wat bij de woningen parkeert. Verder is er sprake van langsparkeren langs de Titus Brandsmastrjitte en de Festus Hommiusstraat.

Stedenbouwkundig plan

Om de groenstructuur te versterken in het gebied, wordt het park ten oosten van het plangebied doorgetrokken in de bestaande groenstructuur van de wijk.

Op de Festus Hommiusstraat worden drie parkeerhavens gerealiseerd en in de weg worden obstakels geplaatst om doorgaand verkeer te ontmoedigen. Dit dient ter verbetering van de verkeersveiligheid in het plangebied. De weg blijft overigens volledig toegankelijk voor het verkeer. In figuur 2.2 en in bijlage 1 is de toekomstige situatie weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01_0004.png"

Figuur 2.2 Toekomstige situatie (bron: Ontwerpschets d.d. 25-05-2023 Adema Architecten)

Natuurinclusief & waterrobuust bouwen

De initiatiefnemer is voornemens om natuurinclusief te bouwen. Tijdens de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen van de woningen wordt nader op ingegaan welke natuurinclusieve maatregelen worden toegepast.

In het kader van waterrobuustbouwen worden de gronden in het plangebied iets opgehoogd.

2.3 Verkeer en parkeren

 Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Daartoe worden berekeningen uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers van het CROW zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.

De gemeente Noardeast-Fryslân heeft geen beleid omtrent parkeren, daarom is de berekening uitgevoerd aan de hand van de normen gesteld in CROW publicatie 381. Het plangebied geldt volgens het CBS als 'niet stedelijk', en is gelegen in 'rest bebouwde kom' en er wordt uitgegaan van een gemiddeld parkeerkencijfer.

Parkeren

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is als parkeerkencijfer 'gemiddeld' gehanteerd. Voor het functietype 'Huur, huis, sociale sector' geldt een parkeerkencijfer van 1,6 per woning inclusief het aandeel bezoekers. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een parkeerbehoefte van afgerond 134 parkeerplaatsen. Inclusief de nieuw te bouwen woningen in de noordwesthoek van het plangebied is de parkeerbehoefte 144 parkeerplaatsen.

Rondom het plangebied zijn 122 bestaande parkeerplaatsen aanwezig aan de Titus Brandsmastrjitte, Liudgerleane, bij het Bonifatiuspark en aan de Bonifatiuspolder. In het plangebied zijn aan de Festus Hommiusstraat 22 bestaande parkeerplaatsen aanwezig. Verder worden in het plangebied 15 parkeerplaatsen aangelegd om te voorzien in de ontstane parkeerbehoefte. Daarmee wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen om in de behoefte te voorzien.

Verkeersgeneratie

De wegenstructuur wordt in de toekomstige situatie enigszins gewijzigd; het bestaande stratenpatroon blijft gehandhaafd, maar deze wordt groener en verkeersveiliger ingericht. De woningen bevinden zich in een 30 km/uur zone en het plangebied wordt in noordelijke richting ontsloten op de Kapellaan via de Liudgerleane en in zuidelijke richting via de Bofinatiuspolder.

In het plangebied zal ten opzichte van de huidige situatie een woning minder aanwezig zijn. De verkeersgeneratie in de huidige situatie bedraagt 504 mvt/etmaal en in de toekomstige situatie 493 mvt/etmaal. Het aantal verkeersbewegingen neemt door de ontwikkeling af. Gelet op het feit dat de bestaande wegen in de huidige situatie de verkeersgeneratie voldoende kunnen afwikkelen, en dat de verkeersgeneratie afneemt in de toekomstige situatie, is het aspect verkeer voldoende gewaarborgd.

2.4 Ruimtelijke inpassing

De wijkvernieuwing in Fonteinslanden is onderdeel van de verduurzaming van de woningvoorraad van de woningcorporatie. Het huidige bebouwingsbeeld wordt door de nieuwbouw niet veranderd. Ten opzichte van de nieuwe situatie is er meer aandacht voor groen en verkeersveiligheid. Door extra groenstroken toe te voegen, en het verkeer in het woongebied te ontmoedigen door het plaatsen van obstakels, wordt de kwaliteit van de leefomgeving verbeterd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft de uitdagingen van de toekomst weer en geeft daarbij aan wat de nationale belangen zijn, welke keuzes op nationaal niveau gemaakt worden en welke richting daarbij wordt gegeven aan decentrale keuzes. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie om grote opgaven aan te pakken. Bij het maken van alle plannen moet aandacht worden besteed aan de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid.

De belangrijkste opgaven van de NOVI zijn:

  • 1. klimaatbestendige inrichting van Nederland met oog voor energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van landelijk gebied.

Daarbij gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven op welke wijze medeoverheden en de samenleving uitvoering geven aan de NOVI. Nederland is daarbij verdeeld in vijf landsdelen. Voor Fryslân is een uitvoeringsagenda voor landsdeel Noord in de maak (contour).

Het plan raakt geen rijksbelangen die gesteld zijn in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor Duurzame verstedelijking

In de SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • Bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • Stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woning sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichting is.

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van 85 woningen en de bouw van 84 woningen. Het plan voorziet niet in een toename van het aantal woningen en valt daardoor onder de gestelde grens van 12 woningen. Het plan hoeft daarom niet te worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling raakt geen rijksbelangen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Fryslân 2020: 'De romte diele'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn nu nog vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden. De Verordening Romte Fryslân wordt naar verwachting in 2022 vervangen door de Omgevingsverordening Fryslân.

Omgevingsvisie Fryslân 2020: De romte diele

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt er onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit en voor een gezonde leefomgeving.

Dit plan voorziet in de herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied. Het woningbouwplan sluit aan bij deze uitgangspunten van de provincie. Het plan doet recht aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.2.2 Verordening Romte 2014

Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld, deze is daarna een aantal keren partieel herzien. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het volgende artikel is van toepassing op de woningbouwontwikkeling in Dokkum:

Artikel 3.1.1

1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

De provincie maakt met de woningbouwregio's bestuurlijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's. Dit wordt door de gemeenten vertaald in gemeentelijke woonplannen. Dit betekent dat in principe alle woningbouwmogelijkheden in een ruimtelijk plan moeten passen in een woonplan.

De gemeente heeft afspraken gemaakt met de provincie over de invulling van de woningbouwplannen. De planontwikkeling voorziet in de vervanging van 90 bestaande woningen. Aangezien het woningaantal gelijk blijft, heeft het plan geen invloed op de afspraken uit het gemeentelijke woonplan. De woningbouwontwikkeling is in lijn met artikel 3.1.1.

Omgevingsverordening Fryslân 2022

Op 16 februari 2021 is de omgevingsverordening Fryslân als ontwerp ter inzage gelegd. Deze omgevingsverordening zal de Verordening Romte uit 2014 gaan vervangen als de Omgevingswet in werking treedt. De inhoudelijke principes uit beide verordeningen blijven grotendeels gelijk op het gebied van stedelijke functies waardoor de voorgenomen ontwikkeling ook binnen het beleid van de nieuwe omgevingsverordening Fryslân zal passen.

Conclusie provinciaal beleid

De woningbouwontwikkeling in Dokkum is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 2020-2025

De Woonvisie van de gemeente Noardeast-Fryslân legt op hoofdlijnen vast wat de basis is voor verder uitgewerkte woonplannen en -afspraken in de komende vijf jaar. De hoofdlijnen worden uitgewerkt in een woonagenda.

De woonvisie bevat de volgende speerpunten:

  • 1. Toekomst geven aan bestaande woningen en buurten;
  • 2. Nieuwbouw in stad, dorpen en wijken, omgang met groei en krimp;
  • 3. Ontwikkeling van de sociale huurvoorraad: betaalbaar, beschikbaar en met kwaliteit;
  • 4. Wonen en zorg in dorpen en wijken;
  • 5. Energietransitie en verduurzaming;
  • 6. Leefbare stad en dorpen: sociaal en veilig, met bereikbare voorzieningen;
  • 7. Samenwerking gemeente, belanghebbenden en bewoners.

Op basis van de woonvisie wordt de uitvoeringsagenda vastgesteld.

De woonvisie is een dynamisch document waarbij aan de hand van het woonprogramma, de woningbouwprogrammering, de prestatieafspraken en overleg met de stakeholders jaarlijks zal worden bepaald of en op welke onderdelen een actualisatie nodig is. Mede gezien de actuele ontwikkelingen op de woningmarkt en de impact van de coronacrisis is deze actualisatie extra urgent en noodzakelijk. Op basis van de nieuwe Woonvisie zal het college ook de woningbouwprogrammering heroverwegen en bijstellen. Deze programmering moet aansluiten op de doelen in de eigen woonvisie en op de regionale woningbouwafspraken die de regiogemeenten en de provincie Fryslân hebben gemaakt. Daarbij worden het reeds aanwezige Afwegingskader voor bouwplannen en de woningmarktmonitor gebruikt als hulpmiddelen. De gemeente Noardeast-Fryslân heeft samen met de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel en Tytsjerksteradiel zowel op bestuurlijk als ambtelijk niveau structureel afstemming over het woningbouwprogramma. De uitwerking krijgt een plek in de Woonagenda.

Voor de ontwikkeling in Dokkum is vooral speerpunt 1 en 3 van de woonvisie van toepassing. In de woonvisie wordt bij punt 1 aangegeven dat er behoefte is aan moderne en goed geïsoleerde woningen. Mede door de demografische verschuivingen komen veelal (sterk) verouderede woningen met een lage enegetische waarde op de (huur)markt. Deze woningen voldoen niet meer aan de hedendaagse eisen. De nieuwbouwwoningen worden goed geïsoleerd en er wordt ingezet op een hoge enegetische waarde. Speerpunt 3 richt zich op betaalbaar wonen. De nieuwe woningen worden in de toekomstige situatie weer sociale huurwoningen waardoor de voorraad betaalbare woningen niet verder afneemt.

3.3.2 Afwegingskader

Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningbouwinitiatieven aansluiten bij de actuele, kwalitatieve woningbehoefte en de volkshuisvestelijke ambities van de gemeente, willen de regio Noordoost Friesland en de provincie de komende jaren sturen op basis van een gezamenlijke set van criteria. Hiervoor is in regionaal verband als werkdocument een Afwegingskader opgesteld waarmee nieuwe woningbouwinitiatieven op kwaliteit worden getoetst. Aan de hand van dit Afwegingskader wordt gekeken in hoeverre nieuwe plannen aantoonbaar inspelen op de kwalitatieve woningbehoefte en of zij bijdragen aan andere kwalitatieve ambities, zoals langer zelfstandig wonen, verduurzamen of het oplossen van een ruimtelijk knelpunt (bijvoorbeeld transformatie van leegstaand vastgoed).

Voorliggende woningbouwontwikkeling is getoetst op behoefte en kwaliteit en is opgenomen in het woningbouwprogramma van Noardeast-Fryslân.

Het plan, grootschalige wijkvernieuwing, draagt bij aan het verhogen van de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad in de gemeente. De beoogde ontwikkeling draagt daarnaast bij aan het verduurzamen van de woningvoorraad in Noardeast-Fryslân.

3.3.3 Woningmarktanalyse Noordoost-Fryslân en Woningmarktmonitor

In 2020 is een woningmarktanalyse opgesteld om op regionaal niveau inzicht te krijgen in de woningbouwbehoefte. Samenwerking binnen de regio, zowel tussen gemeenten als tussen dorpen, is van belang bij het vaststellen van de woonprogrammering. De woningmarktanalyse biedt een kwalitatief afwegingskader waar gemeenten gebruik van kunnen maken bij het ontwikkelen van woningbouwplannen. De provincie Fryslân vraagt de regio om een offensieve regionale visie te maken.

Volgens de woningmarktanalyse is in Dokkum een totale behoefte aan sociale huurwoningen tot 2030 tussen de 90 tot 120 extra woningen. Voor rijtjeswoningen in de huursector geldt dat vraag en aanbod in balans zijn.

De nieuwe Woningmarktmonitor is nog in concept en is nog niet vastgesteld door het College. Onder andere op basis van de woningmarktanalyse wordt in de (concept) Woningmarktmonitor aangegeven dat er vooral behoefte is aan extra huurwoningen. Toevoegen van woningen is altijd maatwerk, passend bij de lokale vraag en schaal van Dokkum. Hoe het aantal huishoudens zich op de langere termijn (na 2030) ontwikkelt, is nog onzeker.

Het plan voorziet in de vervanging van 90 huurwoningen waarbij de kwaliteit van de leefomgeving wordt verbeterd. Dit sluit aan bij behoefte van het in balans houden van vraag en aanbod van rijtjeswoning in de huursector. Deze ontwikkeling voorziet in de behoefte en past binnen de beleidskaders.

3.3.4 Welstandsnota Noardeast-Fryslân

Het welstandsbeleid van de gemeente Noardeast-Fryslân is vastgelegd in de Welstandsnota Noardeast-Fryslân, die is vastgesteld op 13 augustus 2020. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor alle bouwplannen. Er worden 12 welstandsgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt in een woonwijk die na 1950 is gerealiseerd.

Het plangebied ligt in het welstandsgebied 'Woonwijken na 1950'. Voor deze gebieden geldt een aanduiding als regulier welstandsgebied. De criteria zijn gericht op het handhaven en respecteren van de aanwezige basiskwaliteiten. Bij de ontwikkeling gelden de welstandseisen voor de wijken na 1950 als uitgangspunt. Daar wordt in de gewenste ontwikkeling rekening mee gehouden.

In paragraaf 2.4 is ingegaan op de ruimtelijke inpassing. Hier wordt aangegeven dat met de herontwikkeling van dit deel van de wijk Fonteinslanen wordt aangesloten op de bestaande situatie van de bebouwing in de directe omgeving.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Uit het bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder, en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing

Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Dokkum. Woningen gelden als milieugevoelige functie. Er is in dit geval echter sprake van vervangende nieuwbouw van een bestaande functie waarbij in principe sprake is van een aanvaardbare situatie. Voor de volledigheid wordt de ontwikkeling getoetst aan de omliggende functies.

Ten noorden van het plangebied zijn diverse maatschappelijke functies gesitueerd, zoals een sporthal, school en kapel. Vanwege de diversiteit aan functies kan het plangebied worden getypeerd als 'gemengd gebied'.

De afstand tussen het woongebied en de sporthal bedraagt circa 30 meter. Een sporthal valt in milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 meter. In gemengd gebied kan deze richtafstand met een trede worden verlaagd en kan een afstand van 30 meter gehanteerd worden. De afstand tussen de gevel en de bestemmingsgrens is 16 meter, maar bij een sporthal wordt het meeste geluid uit de hal zelf verwacht en zijn er geen bouwmogelijkheden dichterbij de woningen. De afstand tussen de sporthal en de woningen is ruim 30 meter zodat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bovendien worden de nieuwe woningen op dezelfde afstand van de sporthal gesitueerd als in de huidige situatie en is er sprake van een goede woonomgeving.

De afstand tussen de Bonifatiuskapel en het plangebied bedraagt circa 65 meter. Tot kerkgebouwen wordt in rustige woongebieden een richtafstand van 30 meter gehanteerd. In gemengd gebied wordt deze bijgesteld naar 10 meter. Daarmee is ruim voldoende afstand tussen het kerkgebouw en de woningen.

Ten oosten van het plangebied ligt een begraafplaats op ruim 80 meter. Voor begraafplaatsen geldt in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. Ook hier is dus qua milieuzonering sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 11 meter een kinderopvanglocatie. Een kinderopvang heeft de milieucategorie 2 waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter wordt gehanteerd. Tussen de gevel van de woningen en de kinderopvang wordt de richtafstand niet overschreden.

Conclusie

Er is vanuit milieuzonering geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling en dit aspect vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland (Voormalige EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee op circa 1,6 kilometer afstand tot het plangebied en dit is te zien in figuur 4.1. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01_0005.jpg"

Figuur 4.1 Ligging plangebied ten opzichte van de Waddenzee

Natura 2000-gebieden: stikstofdepositie

De ontwikkeling van het plangebied zou wel kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. De ontwikkeling betreft de sloop van een woningen en garagebox en de nieuwbouw van woningen. Voor deze ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd. Uit de berekening blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het stikstofonderzoek is als bijlage 3 toegevoegd.

Soortenbescherming

In het plangebied worden woningen gesloopt en weer herbouwd. De haalbaarheid van dit planvoornemen in relatie tot de natuurwetgeving is door middel van een quickscan beoordeeld en dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Uit dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • Alle complexen binnen het plangebied bieden geschikte broedgelegenheid voor huismussen. De voorgenomen sloop kan mogelijk aanwezige jaarrond beschermde nesten vernietigen, soortgericht nader onderzoek is nodig.
  • De woningen van complexen C443, C439 en C440 bieden geschikte broedgelegenheid voor gierzwaluw. De voorgenomen sloop kan mogelijk aanwezige jaarrond beschermde nesten vernietigen, soortgericht nader onderzoek is nodig.
  • Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Als buiten het broedseizoen gewerkt wordt, zijn vervolgstappen niet aan de orde.
  • In geen van de complexen kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. De voorgenomen sloop kan mogelijk aanwezige verblijfplaatsen vernietigen, soortgericht nader onderzoek is nodig.
  • In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht.

Conclusie

Voor meerdere diersoorten is vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit vervolgonderzoek wordt uitgevoerd voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden, zodat tijdig inzichtelijk is welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden. Mocht uit het vervolgonderzoek blijken dat mitigerende maatregelen nodig zijn, dan worden die getroffen en worden eventuele ontheffingen aangevraagd. Ook zal tijdens de werkzaamheden rekening worden gehouden met de algemene zorgplicht. Er is vanuit ecologisch oogpunt geen onoverkomenlijk bezwaar voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Op basis van de bevindingen uit het nader onderzoek is het mogelijk en haalbaar om maatregelen te treffen. Hierdoor is er voor het aspect ecologie geen belemmering voor de haalbaarheid van dit plan.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing

Een bodemonderzoek is noodzakelijk zodra er sprake is van een functiewijziging. In het voorliggende plan is geen functiewijziging van toepassing.

Op twee bouwblokken na worden de woningen herbouwd op nagenoeg dezelfde plek als in de huidige situatie. De twee bouwblokken die een kwartslag worden gedraaid, blijven liggen op gronden die nu al bestemd zijn voor 'Wonen'. Het is dan ook uitgesloten dat er bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden sinds de realisatie van de woningen. Het is aannemelijk dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.

Conclusie

Vanuit het milieuaspect bodem is er geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De wegen betreffen allen 30 km/uur wegen. Deze wegen zijn vrijgesteld van de toetsing aan de Wgh. Het is daarom niet noodzakelijk een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai te verrichten.

Het plangebied is niet gelegen in de buurt van een industrieterrein of spoorweg. Hinder afkomstig hiervan is daarom uitgesloten.

Conclusie

Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân . De uitkomst van deze toets is dat de korte procedure kan worden gevolgd. Dit houdt in dat het plan beperkte invloed heeft op de wateraspecten. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 5.

Waterkwantiteit

In het wateradvies is aangegeven dat door ruimtelijke ontwikkelingen de hoeveelheid verhard oppervlak toeneemt met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

Met de sloop en de bouw van de nieuwe woningen zal de oppervlakteverharding nagenoeg gelijk blijven. Het is dan ook niet nodig om maatregelen te treffen voor watercompensatie.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In het plangebied is volgens de Friese Klimaatatlas sprake van wateroverlast , met name in de Festus Hommiusstraat. Daarom is het belangrijk om verhard oppervlak zoveel mogelijk af te koppelen van de riolering. Dat is in de huidige situatie het geval en ook bij de nieuwe inrichting van het plangebied wordt het hemelwater zoveel mogelijk geïnfiltreerd en het verhard oppervlak afgekoppeld van de bestaande riolering.

Om het hemelwater goed te infiltreren, wordt extra groen gerealiseerd in de woonwijk. Het water kan vrij eenvoudig afstromen van het verhard oppervlakte richting de aanwezige groenstroken. Hierdoor zijn er voldoende mogelijkheden om het regenwater af te koppelen van de riolering.

De initiatiefnemer overweegt om in de Festus Hommiusstraa extra maatregelen te treffen om het wateroverlast tegen te gaan zoals het verdiept aanleggen van de verbindingen richting de groenstroken.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Conclusie

Het aspect water is voldoende gewaarborgd in het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit.

Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vallen onder de NIBM-regeling. In het plangebied wordt één woning minder gerealiseerd ten opzichte van de huidige situatie. Op voorhand gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan valt ook onder de NIBM-regeling.

Conclusie

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

FAMKE

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie Friesland de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01_0006.jpeg"

Figuur 4.2 Ligging plangebied met FAMKE-advieskaart steentijd-bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01_0007.jpeg"

Figuur 4.3 Ligging plangebied met FAMKE-advieskaart ijzertijd - middeleeuwen

Toetsing

Voor de planontwikkeling zijn de archeologische kaarten van FAMKE geraadpleegd. Deze kaarten geven de actuele status op het gebied van archeologie weer. Op basis van de advieskaart van FAMKE voor de periode ijzertijd-middeleeuwen is onderzoek noodzakelijk bij ingrepen met een oppervlakte van meer dan 2.500m2. Voor de periode steentijd-bronstijd is onderzoek noodzakelijk voor ingrepen van meer dan 5.000 m2.

Onder de ‘grootte van een ingreep' moet volgens de FAMKE worden verstaan de totale oppervlakte van een bestemmingswijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Met de oppervlakte van een ‘ingreep' wordt dus niet de letterlijke omvang van de verstoring van de bodem bedoeld, maar de oppervlakte waarvan de bodem door bestemmingswijziging nu of in de toekomst verstoord kan gaan worden. Met andere woorden: de grootte van de ingreep is gelijk aan oppervlakte van de eventuele verstoring die planologisch wordt mogelijk gemaakt.

In de huidige situatie hebben de gronden in het plangebied de bestemmingen 'Verkeer' en ' Wonen'. Binnen de bestemming 'Verkeer' is het juridisch-planologisch toegestaan om de gronden te voorzien van wegen en straten, maar ook gebouwen en overkappingen ten behoeve van parkeervoorzieningen. Deze bestemming maakt daardoor diverse bouwwerken mogelijk. Hierdoor is het juridisch-planologisch toegestaan om de gronden te bebouwen en dus ook te roeren.

Voor de bestemming 'Wonen' geldt nagenoeg hetzelfde: het is toegestaan om bouwwerken te realiseren binnen het bouwvlak. Daarnaast is het toegestaan om bijgebouwen te realiseren buiten het bouwvlak in het achtererfgebied.

De toekomstige woningen, met uitzondering van twee woonblokken, worden gesitueerd op nagenoeg dezelfde locatie als de huidige woningen. Hierdoor blijven de toekomstige woningen gesitueerd binnen de bestaande bouwvlakken. Binnen deze bouwvlakken is het dus toegestaan om een hoofdgebouw en bijgebouwen te realiseren.

In het plangebied worden twee woonblokken gedraaid. Met het draaien van de woonblokken zijn beide woonblokken gesitueerd in de huidige aanwezige bouwvlakken. Hierdoor zijn deze woonblokken gelegen op gronden die al geroerd zijn en waarbij het juridisch-planologisch al is toegestaan om de gronden in gebruik ten nemen voor de realisatie van een hoofdgebouw en bijgebouw.

In de huidige situatie zijn de gronden in het plangebied bebouwd en hierdoor volledig geroerd. Vanuit planologisch oogpunt wordt er niet meer verstoring mogelijk gemaakt dan onder het huidige planologische regime geldt. Bovendien is er geen sprake van nieuwe bouwmogelijkheden ten opzichte van de huidige situatie. Daarom wordt het niet zinvol geacht om archeologisch onderzoek uit te voeren, omdat op grond van de definitie die de FAMKE geeft er geen sprake is van een verstoring die planologisch groter is dan 2.500 m2.

Mochten er bij de bouwwerkzaamheden onverhoopt archeologische vondsten worden gedaan, dan worden deze gemeld bij de provinciaal archeoloog.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden, is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat de woningen van het plangebied deel uitmaken van de wederopbouwwijk die in de periode 1960 tot 1970 in Dokkum is gebouwd. Bij de uitwerking van het plan is aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing zodat rekening wordt gehouden met deze cultuurhistorische waarde.

Ten oosten van het plangebied zijn de gronden bestemd met 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de dijken, de voormalige spoorlijn, kerkenpaden, terpenpaden en de begeleidende boombeplanting. De bomen die gelegen zijn binnen deze aanduiding maken geen onderdeel uit van het plangebied en worden niet gekapt. Om deze groenstructuur te versterken worden extra bomen aangeplant.

Conclusie

Vanuit cultuurhistorie is er geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waarmee rekening moet worden gehouden. In figuur 4.2 is een uitsneden van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BpDkFonteinslanden-ON01_0008.jpg"

Figuur 4.2 Risicokaart

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid is er geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Daarom is een mer-beoordeling opgesteld (bijlage 2) Hieruit blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn als gevolg van het bestemmingsplan en het doorlopen van een mer-procedure niet nodig is

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Het juridisch systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied in dit plan heeft drie bestemmingen gekregen, namelijk 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer'. Deze zijn opgezet volgens het geldende bestemmingsplan en de recente standaarden van de gemeente Noardeast-Fryslân.

Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woonhuizen. Hierbij mag onder voorwaarden een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend.

Voor het gehele plangebied is voor hoofdgebouwen een maximale bouwhoogte van 10 meter en een maximale goothoogte van 3,5 meter aangehouden.

Groen

Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Hiermee wordt gezorgd dat tussen de woonhuizen ruimte is voor onder meer bosschages, bebossing en beplanting. Het bouwen van gebouwen en overkappingen is op deze gronden niet toegestaan. Wel mogen bijvoorbeeld erf- en terreinafscheidingen worden gerealiseerd.

Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn onder andere bestemd voor wegen en straten, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen overkappingen worden gebouwd. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bijvoorbeeld ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, is toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. In paragraaf 6.1 volgt een nadere toelichting. Daarnaast is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. Hier wordt in paragraaf 6.2 op ingegaan.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is toegezonden aan de betrokken instanties, zoals de provincie, het waterschap en overige relevante diensten en instanties.

De brandweer heeft geen bezwaar ten aanzien van het plan. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de reacties van het Wetterskip en de provincie Fryslân aangepast en aangevuld. In bijlage 6 zijn de vooroverlegreacties opgenomen.

Wetterskip

Afkoppelen verhard oppervlak

Het waterschap wil graag meer aandacht voor het afkoppelen van het verhard oppervlak van de riolering.

Het afkoppelen is nader toegelicht bij het aspect water.

Wateroverlast Festes Hommuiusstraat

In deze straat is sprake van wateroverlast en daarom adviseert het Wetterskip extra maatregelen te treffen.

Het treffen van eventuele maatregelen is toegelicht bij het aspect water.

Provincie Fryslân

Archeologie

De provincie heeft aangegeven dat de huidige kwalitatieve beoordeling niet volstaat en dat onderzoek noodzakelijk is.

De kwalitatieve onderbouwing bij het aspect archeologie is aangepast om te motiveren waarom archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Ecologie

De provincie verwacht dat ten tijde van de terinzage legging de uitkomsten van deze onderzoeken bekend zullen zijn en/of duidelijk in de toelichting wordt gemotiveerd dat het plan op basis van ecologie uitvoerbaar wordt geacht.

De onderzoeken zullen niet afgerond zijn voor het terinzage leggen van het bestemmingsplan. In de toelichting is gemotiveerd waarom het plan op basis van ecologie uitvoerbaar wordt geacht.

Stikstof

De provincie vindt de stikstofberekening te algemeen ingestoken. In de berekening moet per fase worden beschreven wat de werkzaamheden zijn en welk materieel daarbij voor hoelang wordt ingezet.

De stikstofberekening is aangepast naar aanleiding van deze opmerking.

Natuurinclusief en waterrobuust bouwen

De provincie wil graag weten hoe in het plan rekening wordt gehouden met natuurinclusief bouwen en waterrobuust bouwen.

Deze aspecten zijn toegevoegd en toegelicht in de toelichting van het bestemmingsplan.

Zienswijzeperiode

Het ontwerpbestemmingsplan zal vervolgens zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden een zienswijze indienen.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens vastgesteld. Dit besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden die eerder een zienswijze hebben ingediend de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een private ontwikkeling en een ontwikkeling van de gemeente Noardeast Fryslân.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor de herontwikkeling van Fonteinslanden geldt dat er tussen gemeente en initiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin de kostenafspraken zijn vastgelegd.