direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veldstreek 6A te Zevenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers bezitten aan de Veldstreek 6 in Zevenhuizen een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Initiatiefnemers zijn voornemens om een groot deel van de voormalige agrarische bebouwing te slopen in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling. Ter compensatie zal op het perceel een compensatiewoning worden gebouwd.

Naar aanleiding van overleggen met de vm. gemeente Leek is voor het project een landschap- en beeldkwaliteitsplan opgesteld van de gewenste nieuwe situatie. Het landschap- en beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

Door middel van de brief van 6 december 2018 reageert de gemeente op het landschap - en beeldkwaliteitsplan. Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten haar medewerking te verlenen aan het plan als uit een op te stellen ruimtelijke onderbouwing blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de bouwplannen.

De toelichting van het voorliggende wijzigingsplan dient als ruimtelijke onderbouwing van het initiatief.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Veldstreek 6A in Zevenhuizen van de gemeente Westerkwartier. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied ter plaatse van de blauwe druppel

In de rechter afbeelding is de globale ligging van het plangebied met een rode lijn aangegeven. Zie voor de exacte begrenzing van het plangebied de verbeelding van het wijzigingsplan.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op 8 november 2018 heeft de vm. gemeente Leek het bestemmingsplan Buitengebied, partiële en correctieve herziening 2016 vastgesteld.

In dit bestemmingsplan heeft de locatie van initiatiefnemers de bestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende bebouwing buitengebied'. Ook is de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 5 ' aan het perceel toegekend.

In de navolgende figuur is een uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

1.4 Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 55.1.1. van het vigerende bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende bebouwing buitengebied' medewerking kunnen verlenen aan de sloop van voormalige agrarische bebouwing, waarbij:

  • één extra woning mag worden gebouwd ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik van niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing, of
  • twee extra woningen mogen worden gebouwd ter compensatie van de afbraak van 2.000 m2 voor hergebruik van niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing,

Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid geldt een aantal wijzigingscriteria waaraan moet worden voldaan bij toepassing ervan. In deze toelichting wordt gemotiveerd dat aan deze criteria kan worden voldaan (zie hoofdstuk 5).

1.5 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande situatie en de nieuwe toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toetsing aan de wijzigingscriteria vindt plaats in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 De bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Omgeving

Het plangebied ligt ten noordwesten van Zevenhuizen aan de Veldstreek, een weg met voormalige boerenerven. Aan de zuidzijde van de Veldstreek is het landschap kleinschalig met vele singels. Aan de noordzijde, is het landschap vooral open en is het vooral de erfbeplanting die voor massa zorgt. De vaarten, aan de zuidzijde van de Veldstreek en loodrecht daarop zijn daarnaast ook waardevolle landschapselementen die iets vertellen over de geschiedenis van dit landschapstype.

Een kleine 200 jaar geleden bestond het landschap nog uit een woest hoogveengebied. Dit is in de loop van de tijd ontgonnen en bruikbaar gemaakt als landbouwgebied. In de eerste helft van de 19e eeuw gaat men in de omgeving van het plangebied aan de slag. Het eerste resultaat daarvan is te zien op de kaart van omstreeks 1880. Een blokverkaveling met diverse kleine percelen en grondgebruik. Op de ontginningsassen is de eerste bebouwing zichtbaar.

Op de kaart van omstreeks 1930 zijn de vaarten zeer duidelijk zichtbaar en is ook te zien dat het landschap ten noorden van de Veldstreek opener is dan aan de zuidzijde met zijn vele singels. In de daarop volgende tijd blijft het landschap grotendeels intact. Sommige kavels zijn wat vergroot, de meeste vaarten zijn versmald en er is meer bebouwing bijgekomen in het dorp en langs de Veldstreek (bron: Landschap- en beeldkwaliteitsplan).

2.1.2 Perceel / bebouwing

Het perceel aan de Veldstreek 6 in Zevenhuizen heeft een oppervlakte van circa 7.450 m2. Op de navolgende afbeelding is de begrenzing van het perceel indicatief aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0003.png"

Figuur 3: perceel + bebouwing

De hoofdgebouwen op het perceel bestaan uit een voormalige bedrijfswoning (no.1), twee voormalige kalverstallen (no. 2) en een romnyloods (no. 3).

De bebouwing heeft geen monumentale waarde en bestaan uit diverse soorten plaatmateriaal. De kalverstallen hebben een dak van asbesthoudende golfplaten.

De ligging van de langgerekte schuren, parallel aan de openbare weg zorgt ervoor dat de relatie tussen de weg en het achterliggende landschap momenteel verstoord wordt. Ook de ontsierende Romneyloods draagt hier aan bij.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Te saneren bebouwing

In het kader van de ruimte voor ruimte-regeling zijn initiatiefnemers voornemens om een deel van de kalverstallen en de romnyloods te slopen. In totaal wordt aan oppervlakte van circa 1.000 m2 aan bebouwing gesloopt (romnyloods van circa 150 m2 en circa 850 m2 van de kalverstallen). Zie de rood gearceerde bebouwing om de navolgende luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0004.png"

Figuur 4: te saneren bebouwing (rood gearceerd)

2.2.2 Compensatiewoning met garage

Op de plek van de gesloopte kalverstallen wordt de compensatiewoning met garage gerealiseerd. Het schetsontwerp in de onderstaande figuur is een weergave van het voorstel om tot een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe situatie te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0005.png"

Figuur 5: positionering compensatiewoning met garage (bron: Landschap- en beeldkwaliteitsplan)

2.2.3 Landschap- en beeldkwaliteitsplan

Ten behoeve van het project is een landschap- en beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. De belangrijkste aspecten uit het landschap- en beeldkwaliteitsplan zijn in deze paragraaf samengevat.

Positie kavel, bebouwing op kavel en oriëntatie op het landschap

De nieuwe bebouwing is haaks gepositioneerd op de weg met de kopgevel naar de weg. De beeldkwaliteit van het erf wordt bepaald door de samenhang tussen de bebouwing, de erfinrichting en de omgeving. Deze dienen met elkaar in overeenstemming te zijn.

Bij de indeling van het plangebied wordt er gebruik gemaakt van de bestaande entrees en is sprake van een referentie naar de traditionele opbouw van het erf.

De nieuwe bebouwing sluit qua schaal en maat aan bij de bestaande bebouwing, en zal passend zijn bij het karakter van het boerenerf.

De beplante erfafscheidingen geven de percelen een besloten karakter. Bij de inrichting van het gebied zijn ook de kwaliteiten van het wonen in het buitengebied uitgangspunt, namelijk ruimte om de woning, rust, landschap en uitzicht. Vanaf de woonkavel zijn er doorzichten door de houtsingels op het meer open omliggende landschap. Doordat de woning haaks op de weg staat, ontstaan er ook vanaf de Veldstreek meer zicht op het achterliggende buitengebied. Zie figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0006.png"

Figuur 6: zicht op het achterliggende landschap

Bebouwing

Om aan te sluiten bij dit agrarische en landelijke karakter, krijgt de nieuwe woning de uitstraling van een agrarisch bijgebouw, in de vorm van bijvoorbeeld een schuurwoning. De woning en bijgebouw kan op een eigentijdse wijze vormgegeven worden.

De bebouwing heeft een eigentijdse duurzame architectuur, met de karakteristieken van landelijke bebouwing in het buitengebied.

Het gevelbeeld naar de wegzijde gesloten tot half open gevelopzet. Naar de achterliggende weilanden een open gevelbeeld/karakter met als doel het buitengebied naar binnen te halen.

Vorm woning:

  • De hoofdmassa heeft een eenvoudige en eenduidige vorm.
  • Op- en aanbouwen zijn ondergeschikt aan hoofdmassa of maken onderdeel uit van het ontwerp.
  • De hoofdmassa bestaat uit 1 bouwlaag met een kap.
  • Samenhangend stelsel van maatverhoudingen, dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.

Dit type bebouwing past binnen het van oorsprong agrarische erf, en sluit aan bij het agrarische en landelijke karakter.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Bij het opstellen het wijzigingsplan dient de gemeente rekening te houden met het door hogere overheden vastgestelde beleid. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op relevante onderdelen van het provinciaal beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en de Verordening en het gemeentelijk beleid. Gezien de aard van het plan (kleinschalige buitenstedelijke ontwikkeling) is het rijksbeleid niet van belang.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsverordening en omgevingsvisie

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 – 2020.

Relatie Omgevingsvisie - Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie omvat onderstaande wettelijke plannen:

  • Ruimtelijke Structuurvisie, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
  • Regionaal Waterplan, zoals bedoeld in de Waterwet;
  • Mobiliteitsplan, zoals bedoeld in de Planwet verkeer en vervoer;
  • Milieubeleidsplan, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.

De Omgevingsvisie bevat de doelstellingen voor het provinciale beleid op deze gebieden. Met de Omgevingsverordening laat de provincie haar omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen) doorwerken in plannen van gemeenten en waterschappen.

De hoofdstukken Vaarwegen en Wegen en Ontgrondingen zijn nieuw in de Omgevingsverordening en vervangen het Kanalen- en wegenreglement en de Ontgrondingenverordening. Hiermee bevat de Omgevingsverordening alle verordeningen voor de fysieke leefomgeving.

De Omgevingsverordening bevat de volgende wettelijke verplichte aanwijzingen:

  • provinciaal net van wegen op grond van de Wet basisnet;
  • vaarwegen en vaarwegbeheerders;
  • regionale waterkeringen;
  • milieubeschermingsgebieden.

Relevante artikel uit de Verordening

In artikel 2.8 van de Verordening is het beleid vastgesteld waaraan een (bestemming) plan moet voldoen bij de inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen.

De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling, inzicht in:

  • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
  • b. de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
  • c. de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving;
  • d. de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden binnen of buiten het plangebied als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling te salderen of te compenseren;
  • e. de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden.

In artikel 2.13.4 is de Ruimte-voor-Ruimte-regeling opgenomen. In lid b is bepaald dat een bestemmingsplan kan voorzien in de mogelijkheid om een woning te bouwen ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing of de mogelijkheid om twee woningen op te richten ter compensatie van de afbraak van 2000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing. De provinciale Ruimte-voor-Ruimte-regeling is in het bestemmingsplan Buitengebied Leek, partiële en correctieve herziening 2016 opgenomen als wijzigingsbevoegdheid. Zie hiervoor paragraaf 3.3.2.

Toetsing aan provinciaal beleid

Het landschap- en beeldkwaliteitsplan geeft inzicht in de gevolgen van het ruimte voor ruimte plan voor de waarden in het gebied en wat de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling zijn voor deze waarden.

In het landschap- en beeldkwaliteitsplan is het volgende aangegeven: "De herontwikkeling van het plangebied biedt kansen om de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied te versterken. Het heringerichte plangebied op de saneringslocatie bestaat uit 1 nieuwe woonkavel met bijgebouw. De nieuwe bebouwing, een eigentijdse schuurwoning, sluit qua opzet en bebouwingstypologie aan op het karakter van bebouwingstypologie met schuren. Met deze ontwikkeling wordt landschappelijke winst behaald. Er ontstaat een sterke afname van het bebouwde oppervlak en er ontstaat een beeld wat aansluit op het landelijke karakter van de omgeving.

De kenmerken van het landschap (o.a. de ligging op de grens van meer besloten naar open buitengebied, lineaire structuur, groen gelegen erven langs de wegen) zijn leidend voor de herinrichting van het plangebied.

Hiermee wordt voldaan aan de vereisten van artikel 2.8 van de Omgevingsverordening.

In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit het vastgestelde bestemmingsplan. Deze voorwaarden komen grotendeels overeen met de voorwaarden uit de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Westerkwartiergemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn hebben de archeologische en cultuurhistorische waarden geïnventariseerd en vast laten leggen in de Kadernota Archeologie en cultuurhistorie. De gemeenteraad heeft de Kadernota Archeologie en cultuurhistorie op 5 februari 2016 vastgesteld.

De archeologische waarden-/verwachtingenkaart laat de bekende archeologische vindplaatsen zien en geeft vlakdekkend de verwachte dichtheid aan archeologische sporen en vondsten weer in een aantal categorieën.

Op de beleidskaart worden de archeologische verwachtingen vertaald naar categorieën waarvoor een bepaald maximum oppervlak en diepte kan worden vrijgesteld. In het rapport worden de volgende categorieën onderscheiden

categorie 1   Rijksmonumenten. Deze zijn vergunningplichtig conform de Erfgoedwet  
categorie 2   Gemeentelijke archeologische monumenten. Het betreft terreinen die in het kader van de Erfgoedverordening kunnen worden aangemerkt  
categorie 3   Terreinen van Archeologische waarden, waaronder niet wettelijk beschermde AMK-terreinen (AMK = Archeologische Monumenten Kaart)  
categorie 4   Hoge archeologische verwachting  
categorie 5   Middelhoge archeologische verwachting  
categorie 6   Lage archeologische waarde  
categorie 7   Specifieke verwachting (beekdal)  
categorie 8   Geen verwachting. Het betreft zones waar het bodemarchief is verdwenen, waardoor er geen onderzoekseisen van kracht zijn.  

De categorieën zijn vertaald in dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' tot en met 'Waarde - Archeologie 7'. De Rijksmonumenten (categorie 1) worden niet opgenomen in het bestemmingsplan omdat die al in de Erfgoedwet worden geregeld. De gebieden met een lage archeologische waarde (categorie 6) en zonder verwachting (categorie 8) worden ook niet opgenomen in het bestemmingsplan. In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de archeologische verwachting ter plaatse van het plangebied.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied Leek, partiële en correctieve herziening 2016

In de partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Leek is de ruimte voor ruimte regeling opgenomen. Het voorliggende plan maakt gebruik van de wijzigingsbevoegdheid uit dit bestemmingsplan (artikel 55.1) voor het realiseren van een extra woning in ruil voor de sloop van minimaal 750 m2 aan bebouwing.

In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden. Hierin is aangegeven dat het plan voldoet aan de gestelde voorwaarden.

3.4 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van ruimte voor ruimte. De compensatiewoning wordt gerealiseerd op de saneringslocatie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert als gevolg van de sloop van de bebouwing. Zie hiervoor ook het bijgevoegde landschap- en beeldkwaliteitsplan. 

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Geluid

Algemeen

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit het jaar 10 jaar na realisatie of na het uitvoeren van het akoestisch onderzoek.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde. Als aan deze waarde wordt voldaan, is er voor de Wet geluidhinder geen belemmering voor het bouwplan. Onder voorwaarden is een hogere grenswaarde mogelijk. In het onderhavige plan ligt de nieuwe woning buiten de bebouwde kom. In dit geval gelden de volgende grenswaarden:

  • Voorkeursgrenswaarde: 48 dB
  • Maximale grenswaarde: 53 dB


De Wet geluidhinder gaat ervan uit dat het verkeer in de toekomst stiller wordt, onder andere door Europees bronbeleid. Daarom mogen op de berekende geluidsbelastingen enkele correcties worden toegepast. Er geldt een generieke correctie van 5 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van minder dan 70 km/u en (minimaal) 2 dB als het gaat om wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer (de zogenaamde 'aftrek'). Daarnaast geldt er een correctie die afhankelijk is van het soort wegdek van 1 dB of 2 dB voor wegverkeer met een snelheid van 70 km/u of meer.

Onderzoek

Adviesbureau Sain heeft onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van het wegverkeer op de gevel van de nieuwe woningen. Het complete rapport (projectnummer 2018-3147) is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de geplande woning is berekend volgens de Standaard Rekenmethode II uit het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012.

Het plan ligt alleen binnen de geluidszone van de Veldstreek. De gemeente heeft aangegeven, dat er van deze weg geen telgegevens voorhanden zijn en dat een indicatie van de verkeersintensiteit moeilijk te geven is. Uit het geluidsonderzoek, dat is uitgevoerd voor de wijziging van het bestemmingsplan 'Zevenhuizen Oost' blijkt dat op de Kokswijk (de verbindingsweg tussen Zevenhuizen en Nieuw-Roden) in het jaar 2030 een verkeersintensiteit van 1950 motorvoertuigen per etmaal verwacht wordt.

Gezien het soort weg en de wegenstructuur wordt daarom verwacht, dat op de Veldstreek niet meer dan circa 1000 motorvoertuigen per etmaal rijden. In de berekeningen is een etmaalintensiteit gehanteerd van 1300 motorvoertuigen in het jaar 2030.

Voor de voertuig- en periodeverdeling is uitgegaan van de standaardverdeling voor een buitenstedelijke 70 km/u-weg van het lokaal/regionaal wegennet, uit het softwarepakket BOA van dirActivity-software BV. De rijsnelheid en het wegdektype zijn bepaald door visuele waarnemingen. In onderstaande tabel zijn de rijsnelheid, de zonebreedte en de gehanteerde aftrek (correctie 1) weergegeven.

4.1 Tabel Verkeergegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0007.png"

De de tabel genoemde correcties zijn achtereenvolgens:

  • 1. Generieke correctie, afhankelijk van de rijsnelheid (artikel 3.4 van het RMG20122), conform de aftrek ex art. 110g Wgh;
  • 2. Correctie afhankelijk van het soort wegdektype, bij een rijsnelheid van 70 km/u of meer (artikel 3.5 van het RMG2012);
  • 3. Plafondcorrectiewaarde (alleen voor Rijkswegen); Een negatieve waarde is een reductie, een positieve waarde een ophoging.

Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de geluidsniveaus berekend op de nieuwbouw. De geluidsbelasting Lden is berekend voor het jaar 2030.

In tabel 4.2 staat een overzicht van de hoogste geluidsbelastingen Lden op de geplande nieuwe woning.

Tabel 4.2

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0009.png"

Uit de berekeningen blijkt, dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Veldstreek voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Conclusie

De woning kan gebouwd worden zonder verdere procedures in het kader van de Wgh. Het plan is voor het aspect geluid uitvoerbaar.

4.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Onderzoek

Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van één compensatiewoning. Daarmee valt deze ontwikkeling binnen de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Dit betekent dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit aan de orde is.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten is gekeken naar de lokale luchtkwaliteit.

De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen nabij het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2018 14,73 µg/m³ voor NO2 en 14,77 µg/m³ voor PM10. Omdat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Daarnaast worden er in het plan geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het "Besluit gevoelige bestemmingen. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.3 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelasting- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig. Zie hiervoor ook de navolgende uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0010.png"

Figuur 7: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

De van oorsprong agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied zijn in het verleden al bestemd voor woondoeleinden.

Het dichtstbijgelegen agrarisch bedrijf ligt op circa 450 meter ten noordwesten van de planlocatie. Deze afstand is dermate groot dat ter plaatse van het plangebied geen sprake kan zijn van geurhinder.

De realisatie van de compensatiewoning zal geen gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. Er is sprake van voldoende ruimtelijke scheiding.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.4 Bodemkwaliteit

Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Door Terra bodemonderzoek is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport (met nummer 15093, d.d. 3 april 2015) is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

Op basis van de vooronderzoek is geconcludeerd dat op de locatie sprake is van (voormalige) potentieel bodembedreigende activiteiten. De aandachtspunten zijn de ondergrondse tank, romneyloods en de asbesthoudende daken.

Op basis van het vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie behoudens enige verdachte locaties aangemerkt als onverdacht.

Ondergrondse tank

De ondergrond is niet verontreinigd met minerale olie en/of vluchtige aromaten. Het grondwater ter plaatse van de ondergrondse tank is licht verontreinigd aan barium, kwik, xylenen en naftaleen. Een verhoogd gehalte aan barium komt veelvuldig van nature voor in de noordelijke gebieden.

Deze deellocatie is voldoende onderzocht en behoeft geen aanvullend onderzoek.

Grondwal

In de grond is een lichte verontreiniging aan PAK aangetroffen. Deze verontreiniging hangt vermoedelijk samen met de aanwezige puinresten. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte grond aan de (Toetsingsregel) achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie ‘altijd toepasbaar’.

Deze deellocatie is voldoende onderzocht en behoeft geen aanvullend onderzoek.

Voorterrein

In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen aan zink, lood en PAK aangetroffen. Deze verontreinigingen hangen vermoedelijk samen met de aanwezige puinresten. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) voldoet de onderzochte grond aan kwaliteitsklasse wonen en is eventueel vrijkomende grond, onder voorwaarden, geschikt voor hergebruik.

Het asfalt (ter plaatse van boring 11) bevat geen verhoogde concentratie aan PAK en kan hierdoor worden hergebruikt.

Deze deellocatie is voldoende onderzocht en behoeft geen aanvullend onderzoek.

Romneyloods

In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen aan zink, PAK en minerale olie aangetroffen. Deze verontreinigingen hangen vermoedelijk samen met de aanwezige puinresten. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) voldoet de onderzochte grond aan kwaliteitsklasse industrie en is eventueel vrijkomende grond, onder voorwaarden, geschikt voor hergebruik.

Deze deellocatie is voldoende onderzocht en behoeft geen aanvullend onderzoek.

Noord-west hoek

In de bovengrond is een lichte verontreiniging aan lood aangetroffen. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) voldoet de onderzochte grond aan kwaliteitsklasse wonen en is eventueel vrijkomende grond, onder voorwaarden, geschikt voor hergebruik.

Deze deellocatie is voldoende onderzocht en behoeft geen aanvullend onderzoek.

Noordelijk terreingedeelte en ondergrond overig terrein

In de grond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte grond aan de achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie ‘altijd toepasbaar’.

Deze deellocatie is voldoende onderzocht en behoeft geen aanvullend onderzoek.

Mestgoot t.p.v. boring 4

In de grond is een lichte verontreiniging aan zink aangetroffen. Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte grond aan de (Toetsingsregel) achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie ‘altijd toepasbaar’.

Deze deellocatie is voldoende onderzocht en behoeft geen aanvullend onderzoek.

Ontbrekende dakgoot asbestdak voorkant

In de toplaag is een asbestverontreiniging boven de norm aangetroffen. In een recent uitgevoerd onderzoek ("Bijzonder inventariserend onderzoek-erosie van asbestdaken", Geofox-Lexmond, rapportnummer 20131980/JOOS, 29 september 2014) blijkt dat deze verontreinigingen veelvuldig voorkomen. De omvang van deze verontreinigingen is meestal beperkt (circa 1 meter breed en circa 10 cm diep).

Bij het saneren van de asbestplaten van het te saneren stalgedeelte wordt tevens de bodem afgegraven en afgevoerd ter plaatse van de ontbrekende goot. Hiermee wordt de aangetroffen asbestverontreiniging in de bodem opgeheven.

Conclusie

Op basis van het bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem geen verontreinigingen bevat die de uitvoering van het plan in de weg zullen staan.

In de bodem is zintuiglijk geen asbestverdachtmateriaal aangetroffen. Gesteld kan worden dat de aangetroffen overschrijdingen geen aanleiding geven tot het instellen van een vervolgonderzoek.

Ter plaatse van de ontbrekende dakrand is de bodem verontreinigd met asbest. Naar verwachting is de omvang van deze verontreinigingen beperkt (ca. 1 meter breed en ca. 10 cm diep).

Om de omvang van de verontreiniging vast te kunnen stellen wordt aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit aanvullend bodemonderzoek wordt bepaald of bodemsanering aan de orde is of niet. Het aanvullend bodemonderzoek en de eventuele sanering zal plaatsvinden voordat wordt begonnen met de bouw van de woning.

4.5 Externe veiligheid

Algemeen

De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in en rond het plangebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten ervoor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Onderzoek

Op de navolgende afbeelding (zie figuur 8) is een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven.

Hierop is te zien dat in de direct omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede Risicokaart Nederland (plangebied is aangegeven met de rode afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0012.png").

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het tankstation Van der Veen aan de Zevenhuisterweg 37 in Nieuw-Roden. De afstand van deze inrichting tot het plangebied is circa 2,5 kilometer. Andere risicovolle inrichtingen liggen op een grotere afstand en geen van de veiligheidscontouren raakt het plangebied.

De rode stippellijn ten zuiden van de planlocatie geeft de ligging van de buisleiding van de NAM aan. Deze buisleiding ligt op een afstand van circa 1,10 kilometer van het plangebied. Het plangebied ligt ook (ver) buiten de veiligheidscontour van deze buisleiding.

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle transportroutes gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Ter bescherming van de leefkwaliteit is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies noodzakelijk. Om die reden moet worden onderzocht of in de directe omgeving van het plangebied milieugevoelige functies aanwezig zijn en in welke mate de bedrijfsactiviteiten, die vanuit het plangebied worden uitgeoefend, hinderlijk zijn voor deze (gevoelige) functies.

In de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” zijn de meest voorkomende vormen van bedrijvigheid beoordeeld op grond van hun hinderlijkheid en aan de hand daarvan verdeeld in een zestal milieucategorieën. Op grond van de mate van milieuhinderlijkheid wordt geadviseerd een bepaalde afstand ten opzichte van gevoelige functies aan te houden, zoals woningen, scholen, e.d. Deze afstandsnormen zijn indicatief van aard. In de navolgende tabel zijn de richtafstanden weergegeven.

Tabel: richtafstanden Bedrijven en milieuzonering

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0013.png"

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.

Er zijn twee omgevingstypen gedefinieerd, te weten de omgevingstype rustige woonwijk / rustig buitengebied en de omgevingstype gemengd gebied. Bij het gemengd gebied wordt een kleinere richtafstand aangehouden.

Daarnaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

Onderzoek

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Het plangebied is bestemd voor woondoeleinden. Er worden geen hinderveroorzakende functies gerealiseerd. Dit aspect hoeft daarom geen nadere beschouwing.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Er moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Het gaat hierbij om hinder voor de nieuw te bouwen woningen.

In de directe omgeving van het plangebied zijn alleen woningen aanwezig. Op iets grotere afstand, aan de Veldstreek 10-1, is een bedrijf gevestigd dat zich bezighoudt met (kleinschalige) houtbewerking. Op basis van de richtafstandenlijst, welke als bijlage 2 aan de regels van het vigerende bestemmingsplan is toegevoegd, geldt voor een houtbewerkingsbedrijf met een vloeroppervlakte minder dan 200 m2 een richtafstand van 50 meter (categorie 3.1).

De omgeving van het plangebied moet worden gekarakteriseerd als een rustig buitengebied. Er is daarom geen verkleining van de richtafstand aan de orde.

De afstand van het houtwerkingsbedrijfje tot aan het plangebied is circa 136 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Water

Waterbeleid

Juridisch kader

In het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten”.

Missie

Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Wij creëren hiermee een basis voor een gezonde en toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.

Vigerend beleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Veilig, voldoende en schoon water

Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen willen wij hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Ons regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.

Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:

  • Het vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit)
  • Het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit)

Borgen integrale afweging

Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en omgevingsvisies, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.

Grondwater

Houdt bij nieuwe ontwikkelingen rekening met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen kan worden gewerkt met de volgende indicatieve droogleggingsnormen.

  Drooglegging  
Woningen met kruipruimte   1,30 meter  
Woningen zonder kruipruimte   1,00 meter  
Gebiedsontsluitingswegen   0,80 meter  
Erftoegangswegen   0,80 meter  
Groenstroken / ecologische zones   0,50 meter  

Onderzoek

Als gevolg van het ruimte voor ruimte-plan neemt de oppervlakte aan verharding af. Er wordt in totaal circa 1.000 m2 aan bebouwing gesloopt, terwijl voor de nieuwbouw (inclusief erverharding) uitgegaan moet worden van circa 400 m2 aan verharding.

Het Waterschap Noorderzijlvest hanteert in de Beleidsnotitie Ruimte (2013) als regel dat bij een toename onder de 2.500 m2 (in overige gebieden buiten de bebouwde kom) geen extra waterberging hoeft te worden gerealiseerd.

Bij dit project is geen sprake van een toename aan verharding, maar juist een afname. Het plan heeft daarom een positief effect op de kwantitatieve waterhuishouding.

Een tweede belangrijk aspect is waterkwaliteit. In dit kader is het van belang dat de kwaliteit van oppervlaktewater binnen het plangebied niet verslechtert. Als gevolg van de afname van de oppervlakteverharding zal er minder water direct afspoelen naar de kavelsloten en vindt meer inzijging plaats.

Een derde aspect is de drooglegging van de nieuw te bouwen woning. Het waterachap adviseert om rekening te houden met voldoende drooglegging. Het waterpeil in de hoofdwatergang langs de Veldstreek is 2,25 m NAP. In de watergangen rondom het plangebied, de kleinere sloten, hanteert het waterschap een waterpeil van ongeveer 1.45 m NAP.

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging gerealiseerd worden in overleg met waterschap Noorderzijlvest.

Er vindt geen lozing op het oppervlaktewater plaats van verontreinigd water. Verder worden alleen niet uitloogbare bouwmaterialen gebruikt. De waterkwaliteit zal als gevolg van het plan niet verslechteren.

Op 6 maart 2019 is de digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van de Digitale Watertoets geeft waterschap Noorderzijlvest, mits aan de bovenstaande uitgangspunten wordt voldaan, een positief wateradvies. Ten aanzien van de minimale drooglegging zullen initiatiefnemers contact opnemen met het waterschap.

Conclusie

Er zijn geen waterstaatkundige aspecten in het geding. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Ecologie

Algemeen

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming. Ten behoeve van de ontwikkeling geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijk effecten van de ruimtelijke ingreep daarop.

Onderzoek

Het plangebied is op 6 februari 2019 door een medewerker van Natuurbank Overijssel onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied. Het complete rapport van de quickscan (projectnummer 1793, d.d. 4 april 2019) is als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van gronden die tot het NatuurnetwerkNederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied.

Met behulp van Aerius Calculator 2019 is berekend of het plan gedurende de realisatie- en de gebruiksfase een stikstofdepositie veroorzaakt op Natura 2000 gebieden. De berekening is toegevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting. Uit de Aeriusberekening blijkt dat zowel gedurende de realisatiefase als bij de gebruiksfase geen NOx depositie optreedt op de Natura 2000 gebieden.

De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieën-, vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de bebouwing en beplanting. De te slopen bebouwing en de te rooien beplanting wordt als een ongeschikte potentiële) rust- en verblijfplaats voor vleermuizen beschouwd.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Bebouwing mag alleen gesloopt worden en beplanting mag alleen gerooid worden buiten de voortplantingsperiode van vogels.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die mogelijk een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Samenvattende consequenties

Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de ligging van het plangebied in agrarisch cultuurland, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Conclusie

Gelet op het voorgaande hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening provincie Groningen vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

4.9 Cultuurhistorie en Archeologie

4.9.1 Cultuurhistorie

Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Het plangebied ligt niet in een gebied met aangewezen cultuurhistorische waarden. Aan de overzijde van de veldstreek is een gebied aangewezen als houtsingelgebied. Ten zuiden van het plangebied is een aangewezen wijk aanwezig. Deze cultuurhistorische waardevolle gebieden / elementen raken het plangebied echter niet.

Bij de uitwerking van het plan is echter wél rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke waarden. Zie hiervoor het landchap- en beeldkwaliteitsplan.

4.9.2 Archeologie

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Monumentenwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

De Westerkwartiergemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn hebben de archeologische en cultuurhistorische waarden laten inventariseren en vast laten leggen in de Kadernota Archeologie en cultuurhistorie in de Westerkwartier-gemeenten.

De archeologische waarden-/verwachtingenkaart laat de bekende archeologische vindplaatsen zien en geeft vlakdekkend de verwachte dichtheid aan archeologische sporen en vondsten weer in een aantal categorieën.

Op de beleidskaart worden de archeologische verwachtingen vertaald naar categorieën waarvoor een bepaald maximum oppervlak en diepte kan worden vrijgesteld. Zie voor de categorieën paragraaf 3.3.1.

Onderzoek

De archeologische waarden-/verwachtingenkaart is als volgt vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied, partiële en correctieve herziening 2016:

Mede bestemming   Onderzoek nodig bij bouwactiviteiten vanaf   Onderzoek nodig bij werkzaamheden op een oppervlak vanaf (*)  
Waarde - Archeologie 3   50 m², geen dieptegrens   50 m², en zodra dieper dan 50 cm  
Waarde - Archeologie 4   500 m², geen dieptegrens   500 m², en zodra dieper dan 50 cm  
Waarde - Archeologie 5   1000 m², geen dieptegrens   1000 m², en zodra dieper dan 50 cm  
Waarde - Archeologie 6   5000 m², geen dieptegrens   Geen onderzoeksplicht  

Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is te zien dat het plangebied is aangewezen met de mede bestemming 'Waarde -Archeologie 5'. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht vanaf 1.000 m2 bij bouwactiviteiten.

Geconcludeerd wordt dat de grondroerende werkzaamheden een oppervlakte zullen beslaan die veel kleiner zal zijn dan 1.000 m2. Er is daarom geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Hoewel de noodzaak om archeologisch onderzoek uit te voeren ontbreekt, is het echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet is de uitvoerder van het grondwerk verplicht om archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid. In de te verlenen omgevingsvergunning(en) zal hieromtrent een voorwaardelijke bepaling worden opgenomen.

Rekening houdend met het voorgaande staat het aspect archeologie de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De nieuwe woonkavel wordt vanaf de Veldstreek ontsloten. De kavel maakt daarbij gebruik van een reeds bestaande oprit van het voormalige agrarisch erf.

Door de bestaande ontsluitingen te gebruiken en op te waarderen hoeven geen nieuwe opritten te worden gerealiseerd.

Parkeren

Uitgangspunt bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt. Om het aantal benodigde parkeerplaatsen te bepalen worden de actuele parkeercijfers van het CROW2 als parkeernorm toegepast. Voor het gebruik van deze publicatie gelden de volgende uitgangspunten:

  • Stedelijkheidsgraad: matig stedelijk
  • Stedelijke zone: buitengebied
  • Kencijfer: gemiddelde van minimale en maximale waarde.

Voor vrijstaande woningen wordt daarbij de categorie 'koop, vrijstaand' aangehouden. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Het kencijfer (gemiddelde) bedraagt dus 2,4 parkeerplaatsen per woning.

Op het erf behorende bij de woning is meer dan voldoende ruimte voor het parkeren van 2 auto's.

4.11 Vormvrije Mer-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:

De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en meer dan 2.000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijsten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • 1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.- beoordeling noodzakelijk;
  • 2. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.


Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

4.12 Kabels, leidingen en straalpaden

In het plangebied zijn geen relevante kabels en straalpaden aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Toetsing aan wijzigingscriteria

In artikel 55.1.1. van het vastgestelde bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van een extra woning in ruil voor de afbraak van minimaal 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing.

In artikel 55.1.1., lid b zijn de volgende voorwaarden geformuleerd waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor de extra woning. Deze voorwaarden zijn:

  • 1. de nieuw te bouwen woning of woningen wordt/worden gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt;
  • 2. de ruimtelijke kwaliteit in visueel-landschappelijk opzicht door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert;
  • 3. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting passen in het landschapsbeeld;
  • 4. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2;
  • 5. over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • 6. de betreffende gronden niet zijn gelegen in de in de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 aangegeven 'NNN-beheergebieden', 'NNN- natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied', 'NNN-natuuraanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.

Toetsing

De te sanering bebouwing moet, op grond van de wijzigingsbevoegdheid, bestaan uit niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing.

De te slopen bebouwing werd in het verleden gebruikt als kalverstallen. De stallen zijn in slechte staat van onderhoud en bevatten asbest.

Het wederom in gebruik nemen van de stallen voor hun oorspronkelijke functie gaat niet. De locatie is in een voorgaande herziening van het bestemmingsplan reeds bestemd voor woondoeleinden. Het wederom bestemmen van de locatie voor agrarische intensieve veehouderij doeleinden is in strijd met artikel 2.29.1 'Nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij niet toegestaan' van de Omgevingsverordening. Ook is het milieutechnisch niet (meer) mogelijk om voor het bedrijfsmatig houden van kalveren een omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu te krijgen vanwege de korte afstand van de stallen ten opzichte van woningen van derden.

De te slopen bebouwing heeft geen karakteristieke aanduiding en is ook niet aangewezen als monument of beeldbepalende bebouwing.

In de navolgende tabel is het resultaat van de toetsing van het plan aan de voorwaarden weergegeven.

Voorwaarde   Toetsing  
1. Bouwen op perceel waar wordt gesloopt   Hieraan wordt voldaan.
De ruimte voor ruimte-woning wordt gebouwd op de plaats van de te slopen kalverstallen.  
2. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit   Hieraan wordt voldaan.
Met de ontwikkeling wordt landschappelijke winst behaald. Er ontstaat een sterke afname van het bebouwde oppervlak en er ontstaat een beeld wat aansluit op het landelijke karakter van de omgeving.  
3. De ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting passen in het landschapsbeeld   Hieraan wordt voldaan.
De bebouwing heeft een eigentijdse duurzame architectuur, met de karakteristieken van landelijke bebouwing in het buitengebied. In het landschap- en beeldkwaliteitsplan wordt uitvoerig ingegaan op de kenmerken van de nieuwe bebouwing en de inrichting van het erf.  
4. De gezamenlijke oppervlakte van woning en aan- en bijgebouwen is maximaal 300 m2   Hieraan wordt voldaan.
De oppervlakte van de ruimte voor ruimte-woning en het bijgebouw zullen niet meer dan 300 m2 bedragen  
5. Advisering onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur   Het landschap- en beeldkwaliteitsplan is opgesteld door ter zake deskundigen. Het plan is door de gemeente getoetst en akkoord bevonden.  
6. De gronden liggen buiten de NNN en buiten het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland   Hieraan wordt voldaan. Het plangebied lig ver buiten deze gebieden. Zie ook de afbeelding onderaan de tabel.
Het plan veroorzaakt bovendien geen toename van de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0014.png"

Figuur 9: Kaart 6 'Natuur' van de Omgevingsverordening (plangebied ligt bij de blauwe druppel)

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemers worden doorberekend. Met initiatiefnemers wordt een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over onder andere planschade, sloop van de bedrijfsgebouwen en kostenverhaal. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voert met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn.

De Provincie heeft in een vooroverlegreactie van 7 mei 2019 aangeven dat het wijzigingsplan Veldstreek 6A Zevenhuizen geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Het Waterschap heeft op 13 mei 2019 een aanvullend advies gegeven op de drooglegging bij de verdere ontwikkeling van het plan.

De Omgevingsdienst heeft op 6 juni 2019 per mail gereageerd. Het aspect externe veiligheid is door de Omgevingsdienst beoordeeld. De gemaakte aanvulling/opmerking is verwerkt in de paragraaf externe veiligheid.

6.2.2 Zienswijze

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 4 juli 2019 gedurende zes weken zowel analoog als digitaal voor belanghebbenden ter inzage gelegen. De terinzagelegging eindigde op 14 augustus 2019. Tijdens deze periode is één zienswijze binnengekomen.

In de Nota zienswijze en commentaar Wijzigingsplan Veldstreek 6A Zevenhuizen is de binnengekomen zienswijze samengevat en voorzien van een reactie. De Nota is als bijlage 1 aan deze regels toegevoegd.

Naar aanleiding van de zienswijze is het wijzigingsplan deels aangepast. Dit betreft een aanpassing van het landschap- en beeldkwaliteitsplan.

6.2.3 Ambtelijke wijziging

Op 29 mei 2019 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee belangrijke uitspraken over het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het PAS niet als basis mag worden gebruikt voor toestemming voor activiteiten die extra stikstofuitstoot veroorzaken.

Met behulp van Aerius Calculator 2019 is berekend of het plan gedurende de realisatie- en de gebruiksfase een stikstofdepositie veroorzaakt op Natura 2000 gebieden. Uit de Aeriusberekening blijkt dat zowel gedurende de realisatiefase als bij de gebruiksfase geen NOx depositie optreedt op de Natura 2000 gebieden. De stikstofberekening is als bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd en de resultaten hiervan zijn in paragraaf 4.8 verwerkt.