direct naar inhoud van Regels
Plan: Veldstreek 6A te Zevenhuizen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het wijzigingsplan 'Veldstreek 6A te Zevenhuizen' van de gemeente Westerkwartier.

1.2 Wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01 en de daarbij behorende bijlagen en toelichting.

1.3 Bestemmingsplan (moederplan)

het bestemmingsplan Buitengebied, partiële en correctieve herziening 2016 van de vm. gemeente Leek, zoals vastgesteld door de raad van de vm. gemeente Leek bij besluit van 8 november 2018.

Artikel 2 Van toepassing verklaring

Het wijzigingsplan wijzigt de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied, partiële en correctieve herziening 2016 ' zoals vastgesteld door de raad van de vm. gemeente Leek bij besluit van 8 november 2018. De regels van het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied, partiële en correctieve herziening 2016 ' zoals vastgesteld door de raad van de vm. gemeente Leek bij besluit van 8 november 2018 zijn onverkort van toepassing, met dien verstande dat de volgende bepaling wordt toegevoegd.

2.1 Specifieke gebruiksregels
  • Voorwaardelijke verplichting
    • 1. Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de
      bestemming, waarbij geen rekening is gehouden met kaders die in het
      landschap- en beeldkwaliteitsplan zijn geformuleerd. Zie voor de kaders het in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen landschap- en beeldkwaliteitsplan. Het gaat hierbij met name om de beschreven positie van de kavel, de
      bebouwing op kavel en de oriëntatie op het landschap (pagina 11 e.v. van het landschap- en beeldkwaliteitsplan) en de erfbeplanting en erfafscheiding (pagina 15 van het landschap- en beeldkwaliteitsplan);
    • 2. In afwijking van het bepaalde onder 1 mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt, uitsluitend en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na de gereedmelding van de bouw van de woning, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 bij de toelichting opgenomen landschap- en beeldkwaliteitsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
    • 3. Het oprichten van de woning op de ruimte voor ruimte kavel aan de Veldstreek 6A in Zevenhuizen is slechts toegestaan na de sloop van (een deel van) de stal en de romneyloods. Deze sloop moet zijn gerealiseerd voordat de omgevingsvergunning (bouw) kan worden afgegeven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

(Voor de leesbaarheid zijn de relevante regels uit het moederplan overgenomen. Indien de navolgende regels afwijken van de regels uit het moederplan, dan gelden de regels uit het moederplan)

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • a. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
  • b. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;
  • c. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik en voor bestaand agrarisch gebruik door derden;
  • d. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  • e. de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • f. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van het hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
    • 3. internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid en zonder afhaalpunt is toegestaan:
    • 4. buitenopslag niet is toegestaan.

met daaraan ondergeschikt:

  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  • l. tuinen en erven;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Wonen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat:

  • a. deze uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie en van het bepaalde in Artikel 4 Algemene bouwregels;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 300 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' en de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende bebouwing buitengebied' de bestaande gebouwen uitsluitend mogen worden vergroot met instandhouding van de bestaande architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde, een en ander met inachtneming van het bepaalde in Artikel 4 Algemene bouwregels , waarbij geldt dat indien ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' een groter gezamenlijk oppervlak aanwezig is het bestaande oppervlak het maximum is .

3.2.2 Hoofdgebouwen in casu woonhuizen

Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden ' het aantal woonhuizen niet meer dan het aangegeven aantal mag bedragen en waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' het aantal aaneen te bouwen woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal en dat de aaneen gebouwde woonhuizen niet mogen worden vervangen door vrijstaande woonhuizen;
  • b. het woonhuis wordt gebouwd binnen een zone van 20 m diep, gemeten vanuit de voorgevel zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan of het verlengde daarvan;
  • c. de grondoppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m2;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw aanwezig was dat voor een diepte van meer dan 20 m als woonhuis werd gebruikt, deze grotere diepte als maximale zone, gemeten vanaf de voorgevel geldt;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met f geldt, indien een grotere oppervlakte, een hogere goothoogte, een hogere bouwhoogte of een andere dakhelling aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dat deze oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte of dakhelling voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw als maximale oppervlakte, maximale goothoogte, maximale bouwhoogte en minimale of maximale dakhelling geldt.

3.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor een aanbouw, een uitbouw en een bijgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een aanbouw, uitbouw of bijgebouw dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, waarbij de afstand tot de voorgevel en het verlengde daarvan niet minder dan 2 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50 m2, indien en voor zover geen omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in 3.3.1 onder e ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 130 m2, indien en voor zover geen omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in 3.3.1 onder e ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen in één bouwmassa;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 180 m2, met dien verstande dat indien nevenactiviteiten zijn toegestaan, de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de in 3.1 genoemde oppervlakte;
  • e. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 5,5 m bedragen;
  • g. in afwijking van het bepaalde in a tot en met g geldt, indien een kleinere afstand, een grotere oppervlakte, een hogere bouwhoogte, een hogere goothoogte aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, deze afstand, oppervlakte , bouwhoogte, goothoogte als minimale afstand, maximale oppervlakte, maximale bouwhoogte en maximale goothoogte geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor een omgevingsvergunning is of wordt verleend als bedoeld in 3.4, mits dit in overeenstemming is met de in 3.4 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 3.2.2 onder a en toestaan dat een karakteristiek pand hoofdgebouw met een aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende bebouwing buitengebied' met een omvang van minimaal 1.000 m3 wordt verbouwd ten behoeve van twee woningen, waarbij geen vergroting mag plaatsvinden van het bouwvolume;
  • c. 3.2.2 onder a en toestaan dat een karakteristiek pand hoofdgebouw met een aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende bebouwing buitengebied' met een omvang van minimaal 1.500 m3 wordt verbouwd ten behoeve van drie woningen, waarbij geen vergroting mag plaatsvinden van het bouwvolume;
  • d. 3.2.2 onder b ten behoeve van een andere situering van het woonhuis, indien en voor zover dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  • e. 3.2.2 onder c ten behoeve van het onderbrengen van de oppervlakte van hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen in één bouwmassa met een oppervlakte van niet meer dan 300 m2;
  • f. 3.2.2 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • g. 3.2.3 onder c ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2, door één of meerdere aanbouwen, uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. qde vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 50 m2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
  • h. 3.2.3 onder c ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke vervanging van meerdere vrijstaande bijgebouwen waarvan de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan 130 m2, door één of meerdere vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
    • 2. met de vervanging een vermindering (sanering) van de oppervlakte plaatsvindt, voor zover die oppervlakte meer bedraagt dan 130 m2 tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van het meerdere bovenop de 130 m2;
  • i. 3.2.3 onder c ten behoeve van extra vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van landschaps- en/of natuurbeheer, waarvan de continuïteit aannemelijk is gemaakt, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen niet meer bedraagt dan 260 m2.

3.3.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 5.2 Afwegingskader.

3.3.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking geldt de in 6.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 onder e ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bed & breakfast groter dan 50 m2, mits:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een bed & breakfast ten hoogste 250 m2 bedraagt, dan wel maximaal 30% van het bestaande vloeroppervlak van de bebouwing op het perceel;
    • 2. het parkeren van de gasten van de bed & breakfast op eigen erf plaatsvindt;
    • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. 3.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de woning;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan ;
  • c. 3.1 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits:
    • 1. het kampeerterrein een maximum oppervlakte van 0,5 hectare heeft en maximaal 25 kampeerplaatsen;
    • 2. de afstand van het kampeerterrein tot aan het naastgelegen bestemmingsvlak, niet zijnde het bestemmingsvlak waarbij het kampeerterrein behoort, minimaal 50 meter bedraagt ;
    • 3. het kampeerterrein aansluit aan de woonbebouwing van de beheerder;
    • 4. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van het kampeerterrein maximaal 50 m² is, behalve indien gebruik wordt gemaakt van bestaande (voormalige agrarische) gebouwen; de bebouwing dient aan te sluiten bij de reeds bestaande bebouwing;
    • 5. er geen chalets, trekkershutten en stacaravans zijn toegestaan;
    • 6. wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing;
    • 7. de exploitatie tijdens het jaar plaatsvindt tussen 15 maart en 31 oktober;
    • 8. voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, parkeren op eigen terrein plaatsvindt en onderdeel is van de landschappelijke inpassing.

3.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 5.2 Afwegingskader.

3.4.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking geldt de in 6.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Algemene bouwregels

4.1 Karakteristieke, beeldbepalende en vrijkomende gebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' of de aanduiding 'vrijkomende bebouwing buitengebied' gelden de kenmerken van de bestaande architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarden van het hoofdgebouw voor het behoud van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen, zoals omschreven in de 'Karakteristieke en beeldbepalende gebouwen buitengebied gemeente Leek ', die als Bijlage 5 Karakteristieke en beeldbepalende gebouwen buitengebied gemeente Leek bij de regels van het moederplan zijn opgenomen.

4.1.1 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen geldt dat de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokhoogte en dakhelling van de als 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' aangeduide (delen van) gebouwen, niet meer dan 10% mag afwijken van de bestaande maatvoering, met dien verstande dat dit ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' ook geldt voor de bijgebouwen.
  • b. Voor het bouwen geldt dat de als 'vrijkomende bebouwing buitengebied' aangeduide gebouwen niet mogen worden vergroot, dan wel dat er nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw.

4.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1.1 voor een grotere afwijking van de bestaande maatvoering, mits:

  • a. er geen afbreuk wordt gedaan aan de architectonische, cultuurhistorische en situatieve waarden van de uitwendige hoofdvorm;
  • b. er wordt voldaan aan de overige bouwregels die ter plaatse van toepassing zijn;
  • c. tevens de onder lid 4.1.3 genoemde vergunning is verleend indien in combinatie met de bouwwerkzaamheden ook sloopwerkzaamheden plaatsvinden;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'vrijkomende bebouwing buitengebied', als bedoeld in lid 4.1.1 sub b, niet verder wordt vergroot dan maximaal 20% van de oppervlakte zoals die aanwezig was op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan, onder voorwaarde dat de nieuwe bebouwing past in het aanwezige bebouwingsbeeld;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'vrijkomende bebouwing buitengebied', als bedoeld in lid 4.1.1 sub b, wordt vergroot met meer dan 20% van de oppervlakte zoals die aanwezig was op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan, onder voorwaarde dat voor deze uitbreiding de maatwerkmethode wordt toegepast. In de maatwerkmethode dient rekening gehouden te worden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande gebouwen;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
    • 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
    • 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.

4.1.3 Omgevingsvergunning voor het slopen
  • a. Het geheel of gedeeltelijk slopen van als 'karakteristiek' aangeduide gebouwen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning is verboden.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • c. De onder a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw redelijkerwijs moet wijken; of,
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm van het (hoofd)gebouw niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 3. het delen van een gebouw betreffen die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt, of;
    • 4. het delen van een gebouw betreffen die weliswaar als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen;
    • 5. zinvol hergebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan. De aanvrager om vergunning dient daartoe een rapport van een deskundige te overleggen dat ingaat op:
      • de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
      • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol hergebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming.
  • d. Het overleggen van een deskundigenrapport, bedoeld in sub c, onder 8, is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.
  • e. Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een vergunning op basis van het bepaalde in sub c te verlenen wordt een onafhankelijke, dan wel een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurhistorie om een schriftelijk advies gevraagd.

4.2 Bebouwingsgrenzen
4.2.1 Afstand tot wegas

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen bij de bouw van gebouwen de volgende afstanden tot de as van de weg in acht te worden genomen:

  • wegen met de bestemming Verkeer - 1 100 m
  • wegen met de bestemming Verkeer - 3 30 m
  • wegen met de bestemming Verkeer - 4 15 m
  • wegen in overige bestemmingen 10 m

4.2.2 Afwijking

Burgemeester en wethouder kunnen afwijken van het bepaalde in 4.2.1 , indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

4.3 Geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;


mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76, lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.

4.4 Onderzoek archeologie

Indien gebouwen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 worden gerealiseerd dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van bescherming van archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1969.WZZE19HERS1-VA01_0015.png"

4.5 Reclame-uitingen

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de oppervlakte van reclame-uitingen niet meer dan 0,5 m2 mag bedragen.

4.6 Reclamemasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.

4.7 Lichtmasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat lichtmasten:

  • a. niet mogen worden opgericht binnen een afstand van 100 m van de bestemmingen Bos, Natuur en Natuur - Agrarisch ;
  • b. een bouwhoogte mogen hebben van niet meer dan 6 m.

4.8 Windturbines

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de ashoogte van windturbines niet meer dan 15 m mag bedragen.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels

5.1 Afwijkingsbevoegdheid
5.1.1 Maatvoering

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten en met uitzondering van de ashoogte van windturbines, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  • g. de bestemmingsregels en toestaan dat ten behoeve van het bevorderen van beeldbepalende en karakteristieke hoofdgebouwen een hoofdgebouw naar haar oorspronkelijke omvang wordt herbouwd .

5.1.2 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

het bepaalde in de artikel 3 Wonen ten aanzien van de oppervlaktes van de (bedrijfs)woning en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, indien en voor zover:

  • a. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2.

5.2 Afwegingskader
5.2.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie, archeologie en nachtelijke lichtuitstraling;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
5.2.2 Weigering omgevingsvergunning

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 5.2.1 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de 5.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de 5.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 6 Algemene procedureregels

6.1 Afwijking

Bij de gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid en de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. het voornemen tot afwijking, dan wel tot het stellen van nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de bekendmaking bevat de mededeling dat belanghebbenden schriftelijk hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • c. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Bouwwerken
7.1.1 Bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 6.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 671.1 met maximaal 10%.

7.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.

7.2 Gebruik
7.2.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag naar die aard en omvang worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaand gebruik.

7.2.2 Wijziging gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 7.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.2.3 Onderbreken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 7.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Veldstreek 6A te Zevenhuizen' van de gemeente Westerkwartier.