Plan: | TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22F Hoofddiep 10/12 Zevenhuizen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.TPZE24POST01-VA01 |
Initiatiefnemer heeft het voornemen om een bestaande bedrijfswoning op het perceel Hoofddiep 10 in Zevenhuizen planologisch te wijzigen naar een reguliere woning. Ook wordt met het voornemen de al bestaande bedrijfswoning in het bedrijfspand op het perceel Hoofddiep 12 planologisch vastgelegd in het gemeentelijk omgevingsplan. Om dit te realiseren wordt het omgevingsplan op deze punten aangepast.
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij de percelen Hoofddiep 10 en 12 in Zevenhuizen, kadastraal bekend als gemeente Leek, sectie G, nummers 4349, 4492, 4516 en 4514 en 3402. Het werkingsgebied is gelegen aan het Leekster Hoofddiep, aan de noordkant van het dorp Zevenhuizen. Op de onderstaande figuur is een globale begrenzing van het werkingsgebied weergegeven.
Figuur 1. Ligging werkingsgebied (bron: Google Maps)
Het gemeentelijk omgevingsplan bestaat vooralsnog uit het omgevingsplan van rechtswege. Dit betreft het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bestaande uit (art. 22.1 Ow):
De besluiten, kaarten en regels die voor dit planvoornemen relevant zijn komen hieronder nader aan de orde.
Toets huidige bestemmingsplanregels
Het werkingsgebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Zevenhuizen' (vastgesteld op 15 juni 2011). Op basis van dit bestemmingsplan geldt er voor het werkingsgebied de enkelbestemming 'Bedrijf'. Ook gelden er de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van bedrijf - houtbewerkingsbedrijf'. Verder geldt in het werkingsgebied de maatvoering 'maximum bebouwingspercentage terrein: 60%, maximum bouwhoogte: 10 m en maximum goothoogte: 6 m'. Ook is er een bouwvlak opgenomen.
Tevens gelden er voor het werkingsgebied op dit moment de volgende (bestemmings)plannen:
Hieronder is een uitsnede van de plankaart van het werkingsgebied opgenomen:
Figuur 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Zevenhuizen' (bron: Omgevingsloket)
Om het initiatief mogelijk te maken is een wijziging van het gemeentelijke omgevingsplan noodzakelijk.
Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie en de planuitgangspunten. In Hoofdstuk 3 komt het relevante rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de onderzoeken die ten aanzien van verschillende milieu- en omgevingsaspecten zijn verricht. In Hoofdstuk 5 volgt de planbeschrijving in de vorm van een toelichting op de systematiek en een toelichting op de bestemmingen. Ten slotte verwoordt Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het werkingsgebied bestaat uit twee delen. In de huidige situatie bevindt zich in het noordelijk deel van het werkingsgebied (Hoofddiep 10) een bedrijfswoning met bijbehorende (achter)tuin. Het gehele perceel kent in de bestaande situatie een bedrijfsbestemming. Het zuidelijk deel is het deel van het bedrijfspand van het houtbewerkingsbedrijf dat op dit moment in gebruik is als bedrijfswoning (Hoofddiep 12).
Op de rest van het perceel op Hoofddiep 12 is het bedrijf gelegen. Het betreft een houtbewerkingsbedrijf. Door middel van een schutting is de bedrijfswoning op nummer 10 gescheiden van het bedrijf. Aan de voorzijde, bij de weg, worden de percelen door middel van een hek van elkaar gescheiden. Op de onderstaande figuur is de huidige situatie in het werkingsgebied weergegeven.
Figuur 3. Luchtfoto huidige situatie werkingsgebied (bron: Google Maps)
Het planvoornemen betreft alleen een functiewijziging. De bedrijfsbestemming van het noordelijke deel van het werkingsgebied wordt gewijzigd in een woonbestemming. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning in het bedrijfspand in het zuidelijke deel van het werkingsgebied met het planvoornemen planologisch vastgelegd in het gemeentelijk omgevingsplan. Verder blijft de toekomstige situatie feitelijk onveranderd. Er vinden met het planvoornemen geen fysieke ingrepen plaats en er worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt ten opzichte van het huidige planologische regime.
De voorgenomen ontwikkeling van het werkingsgebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen en het werkingsgebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid kort beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het werkingsgebied hierop inspeelt.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet. De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.
Het initiatief betreft slechts een functiewijziging. Het is niet strijdig met de Novi.
Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. Op 8 november 2023 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen gewijzigd.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
1. Ruimte:
Ruimtelijke kwaliteit;
Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
Ruimte voor duurzame energie;
Vitale landbouw.
2. Natuur en landschap:
Beschermen landschap en cultureel erfgoed;
Vergroten biodiversiteit.
3. Water:
Waterveiligheid;
Schoon en voldoende water.
4. Mobiliteit:
Bereikbaarheid.
5. Milieu:
Tegengaan milieuhinder;
Gebruik van de ondergrond;
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022 (hierna Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Geconsolideerde Omgevingsvisie provincie Groningen 2023 zoals hierboven is beschreven.
Artikel 2.23.3. Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen
Voor een deel van het werkingsgebied geldt veiligheidszone 2. Dit betekent dat er in het werkingsgebied aandacht moet worden besteed aan het veiligheidsniveau in de zeer kwetsbare gebouwen, kwetsbare gebouwen en de beperkt kwetsbare gebouwen en rekening gehouden moet worden met het veiligheidsrisico van branden, rampen en crises als bedoeld in artikel 5.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Het planvoornemen betreft een functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning en er wordt een bestaande bedrijfswoning planologisch vastgelegd. Er worden met het voornemen dus geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Een nadere afweging is daarom niet aan de orde.
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het geldende provinciale beleid.
Het initiatief is niet in strijd met de Omgevingsvisie Westerkwartier 2040 (vastgesteld op 16 februari 2022). Omdat er met het initiatief geen fysieke ingrepen plaatsvinden is het niet relevant om te toetsen aan de gemeentelijke welstandsnota. Het planvoornemen betreft onder andere het vastleggen van een bestaande bedrijfswoning. Hoewel er feitelijk gezien geen woning aan het woningenbestand wordt toegevoegd wordt er planologisch gezien wel een nieuwe woning toegevoegd aan het woningenbestand. Deze woning past binnen de bandbreedte van de Woonvisie 2020-2025. Het initiatief is daarmee niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Het plan betreft enkel de omzetting van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie en het planologisch vastleggen van een bestaande bedrijfswoning. Het gaat om bestaande woningen. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats en er worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt ten opzichte van het huidige planologische regime. Thema's zoals archeologie en ecologie zijn daarom niet relevant. In dit hoofdstuk worden alleen de voor dit plan relevante aspecten, namelijk Bedrijven en milieuzonering, Bodem en Volksgezondheid behandeld.
Toetsingskader
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over geluid en geur van activiteiten (paragraaf 5.1.4.2 en 5.1.4.6 van het Bkl). Het omgevingsplan of de Bopa moet ervoor zorgen dat het geluid en de geur van activiteiten op geur- en geluidsgevoelige gebouwen (zoals woningen) aanvaardbaar is. In de aanwijzing van geur- en geluidsgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming. Daarom moet het omgevingsplan of de Bopa in beginsel hierover regels bevatten. De benodigde regels over geluid en geur zijn opgenomen in de bruidsschat.
Onderzoek
Zoals gezegd gaat het plan om het omzetten van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie voor de woning op nummer 10 en het vastleggen van een bestaande bedrijfswoning op nummer 12 in het omgevingsplan. In het geldende bestemmingsplan werd ervan uitgegaan dat de woning op nummer 10 onderdeel was van het naastgelegen bedrijf en is de woning als bedrijfswoning bestemd. Als bedrijfswoning was het niet nodig om de milieubelasting op de woning dóór het bedrijf te toetsen. De bedrijfswoning was hier wettelijk gezien niet tegen beschermd. In de toekomstige situatie is de woning geen onderdeel meer van het bedrijf en moet wel getoetst worden of het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is, waarbij de bedrijfsactiviteiten van het naastgelegen bedrijf wel moeten worden meegenomen. Voor de bestaande bedrijfswoning op nummer 12 geldt dat deze als bedrijfswoning wettelijk gezien niet is beschermd tegen hinder van het bedrijf. In deze paragraaf wordt hier dus niet op ingegaan. Wel wordt ingegaan op eventuele andere bedrijfsactiviteiten in de omgeving van deze woning.
Om na te gaan of het geluid door activiteiten op het projectgebied aanvaardbaar is, is ervoor gekozen om de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 te raadplegen. Er is in 2019 een nieuwe VNG-brochure uitgekomen, namelijk de brochure Milieuzonering nieuwe stijl. Omdat deze brochure voor bestaande situaties weinig concreet was (er was bijvoorbeeld geen bedrijvenlijst met richtafstanden opgenomen) en naar verwachting in het eerste kwartaal van 2024 wordt vervangen, is ervoor gekozen in dit specifieke geval, waarin het gaat om toetsing aan bestaande bedrijvigheid, gebruik te maken van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering zoals hiervoor genoemd.
Door middel van zogeheten milieuzonering waarborgt men doorgaans dat er voldoende afstand wordt gehouden tussen hinderveroorzakende functies en gevoelige functies. Richtlijnen voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure zoals hiervoor genoemd.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. De VNG-brochure spreek over gemengd gebied in het geval sprake is van een lint in een dorp waarbij meerdere functies naast elkaar zitten. Ook 'lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid' kan worden aangemerkt als gemengd gebied. Daarnaast kunnen gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen ook worden aangemerkt als gemengd gebied.
Het werkingsgebied is gelegen aan de doorgaande provinciale weg N979 (Hoofddiep). Het werkingsgebied maakt daarnaast deel uit van een lint waarin meerdere (agrarische) functies naast elkaar bestaan. Er kan dus worden geconcludeerd dat er bij het werkingsgebied sprake is van een gemengd gebied. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met één afstandsstap verkleind worden.
Met het planvoornemen wordt een bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Een bedrijfswoning geldt zoals gezegd niet als milieugevoelige functie voor de eigen bedrijfsfunctie. Een reguliere woonfunctie geldt altijd als milieugevoelige functie. Het is dus noodzakelijk om te onderzoeken welke bedrijven en functies er in de omgeving aanwezig zijn die mogelijk effect kunnen hebben op het werkingsgebied. In en rondom het werkingsgebied is de volgende bedrijvigheid aanwezig:
Conclusie
Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering.
Toetsingskader
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (artikel 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie artikel 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, artikel IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem). Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en zijn de activiteiten opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan betekenen dat een onderzoek moet worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit
Onderzoek
In de huidige situatie is er voor zowel de bedrijfswoning op nummer 12 als voor de om te zetten reguliere woning op nummer 10 al sprake van gebouwen waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) verblijven. Er worden met dit initiatief geen bodemingrepen uitgevoerd en ook is er geen bodemverontreiniging bekend. Daarom is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Conclusie
Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft het aspect bodem.
Het werkingsgebied ligt binnen de zone van 2 km van een geitenhouderij. Daarom is een afweging nodig tussen enerzijds een eventueel verhoogd gezondheidsrisico en anderzijds het belang van de voorgenomen ontwikkeling.
Met de uitvoering van het planvoornemen verandert de feitelijke situatie niet. Zowel de in de toekomstige situatie om te zetten reguliere woning op nummer 10 als de bedrijfswoning op nummer 12 zijn in de huidige situatie al bewoond. Het planvoornemen zorgt er daarmee niet voor dat het aantal inwoners binnen een afstand van 2 km van een geitenhouderij stijgt. Na uitvoering van het planvoornemen is er geen sprake van een verhoogde kans op longontsteking. Tot slot wordt opgemerkt dat de gemeenteraad (middels een vastgesteld bestemmingsplan Geitenhouderijen) besloten heeft tot een moratorium dat de bouw en ingebruikname van nieuwe geitenstallen verbiedt.
Er kan daarmee worden gesteld dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft het aspect Volksgezondheid.
Dit TAM-Omgevingsplan vormt een alternatieve mogelijkheid om het omgevingsplan te wijzigen, wanneer dit nog niet via de nieuwe standaard kan worden gedaan. Het doel van dit TAM-plan is om te voorkomen dat planvorming (en in het bijzonder gebiedsontwikkeling) onaanvaardbare verstraging oploopt onder de Omgevingswet. Het TAM-plan wordt met de techniek van de Wet ruimtelijke Ordening (Wro)-standaard (IMRO-standard) wijzigingsbesluit van het omevingsplan bekendgemaakt. Dit gebeurt conform de eisen inhoudelijke eisen van de Omgevingswet. De bekendmaking vindt niet plaats via publicatie naar de LVBB, maar via het vaststellingsbesluit via DROP in het Gemeenteblad wordt gepubliceerd. Het voorliggende TAM-plan is vervolgens ook direct raadpleegbaar in het DSO.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit TAM- Omgevingsplan hun juridische vorm gekregen in de vorm van functies en activiteiten. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het TAM-Omgevingsplan.
Onder de Omgevingswet is er geen standaard zoals men dat onder de SVBP 2012 kende. Voorliggend TAM-plan wordt gemaakt conform de inhoudelijke eisen van de Omgevingswet, maar zal technisch gezien het 'oude' format hebben (IMRO).
De regels in dit TAM-omgevingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken.
Hieronder worden deze hoofdstukken puntsgewijs besproken.
Dit onderdeel bestaat uit de 'Begripsbepalingen', 'Toepassingsbereik', 'Meet- en rekenbepalingen' en 'Aanvraagvereisten'.
Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van het eerste begrip 'plan' en 'TAM- omgevingsplan'.
Voor de overige onderdelen te weten; de meet- en rekenbepalingen is aansluiting gezocht bij andere bestemmingsplannen in de gemeente Westerkwartier. Aanvullend zijn de begripsbepalingen, toepassingsbereik, meet- en rekenbepalingen en aanvraagvereisten conform de inhoudelijke vereisten van de Omgevingswet opgesteld.
Een deel van de voorliggende ontwikkeling heeft de functie Wonen -2. De ontwikkeling ziet op een functiewijziging van bedrijfswoning naar een reguliere woning op nummer 10. Door middel van het bouwvlak wordt de locatie aangegeven.
Het andere deel van voorliggende ontwikkeling ziet op het vastleggen van een bestaande bedrijfswoning in het bedrijfspand in het zuidelijke deel van het werkingsgebied van voorliggend plan. Het perceel heeft de functie 'Bedrijf' en daarnaast een functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Voor de bedrijfswoning op nummer 12 is aansluiting gezocht bij de bestemming 'Bedrijf' uit het bestemmingsplan Zevenhuizen (vastgesteld op 15 juni 2011), voor zover deze regels zien op de bedrijfswoning. Regels die betrekken hebben op de bedrijfsactiviteiten, zijn niet overgenomen in dit wijzigingsplan maar blijven van toepassing via het tijdelijke gemeentelijke omgevingsplan.
In het hoofdstuk algemene regels zijn de ' Anti-dubbeltelregel' en de 'Algemene regels over het gebruik van locaties' opgenomen.
Tot slot bevat hoofdstuk 4 de 'Overgangsregels' waarin is aangegeven hoe het TAM-plan kan worden aangehaald. Daarnaast bevat dit hoofdstuk overgangsrecht voor bouwwerken en het functioneel gebruik.
In artikel 7.4 van de Omgevingsregeling staat een plicht voor de aanvrager van een omgevingsvergunning om bij de aanvraag aan te geven:
Dit aanvraagvereiste omvat geen verplichting voor de aanvrager om aan participatie te doen. Er is één uitzondering. De gemeenteraad kan gevallen aanwijzen waarin participatie een verplichte aanvraagvereiste is. Dit kan alleen bij een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, waarvoor het college bevoegd gezag is (artikel 16.55, lid 7 van de Omgevingswet). Als de aanvrager bij zo'n aangewezen geval niet of onvoldoende aan participatie heeft gedaan, kan het college de aanvraag buiten behandeling laten.
Dit voornemen betreft alleen een functiewijziging. In de toekomstige situatie blijft de situatie feitelijk onveranderd. Participatie heeft in dit geval geen meerwaarde. Er is daarom niet aan participatie gedaan.
Het TAM-omgevingsplan heeft voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen. Voorliggend TAM-omgevingsplan wordt zodoende ongewijzigd vastgesteld.
De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die ook uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager. Een exploitatieplan is niet nodig.