Plan: | Zevenhuizen Oost fase 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.BPZE21UITB3-VA01 |
Het voorliggende bestemmingsplan Zevenhuizen Oost fase 3 is opgesteld als herziening van het vigerende bestemmingsplan voor de wijk Zevenhuizen Oost ten aanzien van fase 3. In 2016 is voor Zevenhuizen Oost een bestemmingsplan opgesteld, naar aanleiding van de toenemende vraag naar woningen in Zevenhuizen. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de bouw van 50 woningen, verdeeld over drie fases. Voor fase 1 is in het bestemmingsplan uit 2016 een direct bouwrecht opgenomen. In fase 1 zijn 19 woningen gerealiseerd. Fase 2 en 3 kunnen ontwikkeld worden op basis van door B&W vast te stellen wijzigingsplannen. Voor fase 2 en een klein deel van fase 3 zijn in 2018 wijzigingsplannen vastgesteld, op basis waarvan 26 woningen zijn gerealiseerd. Dat kleine deel van fase 3 (twee woningen) werd ontwikkeld om tot een goede (tijdelijke) afronding van fase 2 te kunnen komen.
Zoals aangegeven, bevat het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan fase 3 kan worden ontwikkeld. Aangezien met de beoogde bouw van 20 woningen het maximale aantal van 50 wordt overschreden, is de wijzigingsbevoegdheid niet toereikend. Om die reden is voorliggend, zelfstandig bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied betreft fase 3 van de woonwijk Zevenhuizen Oost. Deze wijk ligt ten oosten van het dorp Zevenhuizen en is inmiddels deels gerealiseerd. De wijk bestaat uit woningen, verblijfsgebied, groenvoorzieningen en water.
Het plangebied, Zevenhuizen Oost fase 3, grenst aan de zuidzijde aan Zevenhuizen Oost fase 2. Aan de noordzijde en oostzijde grenst het gebied aan agrarisch gebied. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de achterzijde van percelen gelegen aan het Hoofddiep.
Figuur 1. Luchtfoto Zevenhuizen Oost fase 3 met in het rood de globale begrenzing plangebied
Zoals in paragraaf 1.1 al is toegelicht, zijn voor (delen van) de wijk Zevenhuizen Oost al eerder bestemmingsplannen vastgesteld. Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, valt op dit moment onder het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost (vastgesteld in 2016). Hierbij heeft de noordzone van de wijk de bestemming 'agrarisch' gekregen. Het aangepaste stedenbouwkundig plan van het bestemmingsplan uit 2016 fungeert als onderlegger. Daarbij gold voor fase 1 een gedetailleerde opzet en voor de vervolgfasen een nader te bepalen detaillering.
Figuur 2. Verbeelding bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016
Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de huidige situatie en huidige structuren in het plangebied. Daarna wordt de nieuwe situatie beschreven. Hier wordt begonnen met de visie op de gehele uitbreiding van Zevenhuizen Oost. Vervolgens wordt ingegaan op de uitgangspunten van de gewenste invulling van het deel Zevenhuizen Oost fase 3.
De wijk Zevenhuizen Oost bevindt zich op voormalige agrarische grond. De ontwikkeling van het plangebied Zevenhuizen Oost als woonwijk startte in 2010, toen B&W het plan van aanpak en een startnotitie met uitgangspunten voor de ontwikkeling van een nieuwe woningbouwlocatie ten oosten van het Hoofddiep vaststelden. Het betreffende gebied was al eerder, in de Structuurvisie Leek (1997) en de Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden (2009), als toekomstige uitbreidingslocatie voor woningbouw aangewezen.
In het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost is de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijk-functionele karakteristiek van het gebied beschreven. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
In 2016 is het bestemmingplan Zevenhuizen Oost vastgesteld. De stedenbouwkundige opzet is opgedeeld in 4 fasen. Hoewel de stedenbouwkundige opzet en de bijbehorende verkaveling meer nieuwbouwruimte bieden, is het aantal te bouwen woningen in het bestemmingsplan op grond van de toen verwachte woningbehoefte op maximaal 50 woningen vastgesteld.
Figuur 3. Uitwerking stedenbouwkundig ontwerp (26-11-2015)
Het initiatief betreft het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van woningbouw. Het voornemen is om 20 woningen te realiseren in het plangebied. De woningen zullen afwisselend vrijstaand, als twee-onder-één-kap of als rijwoningen worden gebouwd. De woningen zullen gasloos worden uitgevoerd. Tevens wordt hierbij de benodigde infrastructuur aangelegd. Het plangebied wordt net als fase 1 en 2 ontsloten op de Kokswijk. Verder wordt een verbinding voor langzaam verkeer aangelegd die aantakt op het Hoofddiep (oostzijde). Deze verbinding is tevens bedoeld als calamiteitenontsluiting voor hulpdiensten. De wegen binnen het plangebied krijgen een minimale breedte van 4,5 meter. Dit is voldoende om aan de veiligheidseisen te voldoen.
Stedenbouwkundige opzet
De wegen- en bebouwingsstructuur met lange zichtlijnen sluiten aan bij de karakteristieke structuur van Zevenhuizen Oost. Daarnaast is de wijk sterk verankerd met het aangrenzende landelijk gebied. Dit landelijk gebied kenmerkt zich door een patroon met kavelscheidende sloten met daarlangs hier en daar een bosje of een deel van een schaars begroeide singel. Dit patroon wordt doorgestoken in de woonwijk en kenmerkt zich door houtsingels die het plangebied indelen en stofferen.
De groene randzone met verspreid geplaatste bomen en laanbeplanting langs de straat, zorgt voor een goede landschappelijke overgang naar het buitengebied. Dit wordt versterkt door bij de woningen aan de randen van de woonwijk een terughoudend kleur- en materiaalgebruik toe te passen en door 'wandvorming' te voorkomen (lage gootlijn, wisselende kapvormen en open bebouwingspatroon).
Om aansluiting op de landschappelijke hoofdstructuur te realiseren, wordt in het westen een bebouwingspatroon evenwijdig aan de woningen aan het Hoofddiep gerealiseerd.
Dit tamelijk dicht aaneen gebouwde patroon refereert aan de structuur die samenhangt met het onderliggende landschap. Eenheid in verscheidenheid als het gaat om de bebouwing moet een dorpsbeeld tot stand brengen dat in sfeer refereert aan de 'oorspronkelijke' dorpslinten.
De tussen eerdergenoemde straten aan oost- en westzijde gelegen verbindingsstraten geven mede vorm aan groene ruimten met landschapselementen als singels. Deze zijn gerelateerd aan de singelstructuur van het landschap. In figuur 4 is een impressie van de indeling van het plangebied in de voorgenomen situatie weergegeven, met dien verstande dat de aangegeven 'tijdelijke ontsluiting' (het weggedeelte ten oosten van de lus-structuur) wordt verwijderd.
Figuur 4. impressie indeling plangebied en ontsluiting langzaam verkeer
VERKEER
Het plangebied wordt ontsloten door de Kokswijk welke aansluit op de N979. Ook wordt een calamiteitenontsluiting gerealiseerd die aantakt op het Hoofddiep.
PARKEREN
Parkeren dient zoveel mogelijk plaats te vinden op eigen terrein. Voor de tussenwoningen wordt in de openbare ruimte voldoende parkeergelegenheid aangelegd. Er worden vrijstaande, twee-onder-één-kap en aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Bij de uitwerking van het plan wordt voorzien in de parkeerbehoefte door te voldoen aan de parkeerkencijfers van het CROW. Voor vrijstaande woningen geldt een parkeerkencijfer van 2,3 parkeerplaatsen per woning, voor twee-onder-één kap woningen een parkeerkencijfer van 2,2 parkeerplaatsen per woning en voor aaneengebouwde woningen geldt een parkeerkencijfer van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Wanneer duidelijk is hoeveel vrijstaande en aaneengebouwde woningen gerealiseerd worden, zullen ook voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen passend te zijn binnen het beleid van de verschillende overheidsniveaus. In de navolgende paragrafen worden daarom de relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, provinciaal niveau, regionaal niveau en gemeentelijk niveau beschreven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
Het plan is niet in strijd met rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.
De Omgevingsvisie 2016-2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
RUIMTE
NATUUR EN LANDSCHAP
WATER
MOBILITEIT
MILIEU
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (geactualiseerde versie is vastgesteld in februari 2021, hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. De ontwikkeling van Zevenhuizen Oost fase 3 is getoetst aan het provinciaal beleid en bijbehorende voorschriften.
Het plangebied is op grond van de Omgevingsverordening aangewezen als stedelijk gebied.
Woningbouw (afdeling 2.4)
In de Omgevingsverordening zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van woningbouw. Een bestemmingsplan dat voorziet in de bouw van nieuwe woningen moet naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie.
De ontwikkeling van Zevenhuizen Oost fase 3 is in paragraaf 4.11 (de Laddertoets) getoetst aan het regionaal woonbeleid, het 'Regionaal Woondocument Regio Groningen - Assen', en de gemeentelijke woonvisie.
Provinciaal basisnet Groningen (afdeling 2.9)
De N979, de provinciale weg die naast het plangebied ligt, is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De weg is onderdeel van het provinciaal basisnet Groningen. In de Omgevingsverordening zijn daarom afstanden opgenomen waarbinnen voorwaarden gelden. Op onderstaande afbeelding is te zien dat het plangebied (rode begrenzing) binnen deze afstanden ligt (lichtroze zone).
Figuur 5. Uitsnede kaart provinciale verordening Groningen, kaart Veiligheid
De lichtroze zone staat voor 'Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. Deze zone is 355 m aan beide zijden van de weg. In artikel 2.23.3 zijn voorwaarden opgenomen voor bestemmingsplannen die (gedeeltelijk of geheel) binnen deze zone liggen.
Zo is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied binnen deze zone, een nadere verantwoording van het groepsrisico moet bevatten en inzicht moet bieden in de manier waarop rekening is gehouden met de Veiligheidsregio Groningen. In paragraaf 4.7 (Externe veiligheid) wordt nader ingegaan op dit thema. Vooruitlopend kan op deze plaats al geconcludeerd worden dat dit thema geen belemmering vormt voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Het plan is niet in strijd met het provinciaal omgevingsbeleid. Een aandachtspunt is de toets aan het regionaal woonbeleid, het plan wordt hieraan in paragraaf 4.11 (Ladder voor duurzame verstedelijking) getoetst en hieruit komen geen belemmeringen naar voren. Een ander aandachtspunt is dat er rekening gehouden moet worden met de Veiligheidsregio van Groningen, het plan wordt hieraan getoetst in paragraaf 4.7.
De gemeente Westerkwartier werkt met zeven gemeenten en de provincies Groningen en Drenthe samen op het vlak van onder andere woningbouw in het kader van de Regio Groningen-Assen (RGA).
Het samenwerkingsverband heeft voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030 in 2004 een visie op hoofdlijnen vastgesteld. Deze visie is in 2013 geactualiseerd met de publicatie 'Veranderende context, blijvend perspectief, actualisatie regiovisie Groningen-Assen'.
De oorspronkelijke hoofddoelstellingen voor de Regio blijven in de geactualiseerde visie overeind. Dit betreft het benutten en uitbouwen van economische kansen en het behouden en versterken van gebiedskwaliteiten. Van die hoofddoelstellingen zijn voor de komende periode nieuwe speerpunten afgeleid, namelijk het verder ontwikkelen van het economisch kerngebied, het versterken van de interne samenhang tussen steden en regio en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land.
De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod. In dit kader zijn ook regionale woningbouwafspraken gemaakt, die destijds vooral een taakstellend karakter hadden om de woningproductie op een hoger niveau te krijgen. In 2012 zijn er binnen de RGA afspraken gemaakt over woningbouw om ervoor te zorgen dat de vraag en het aanbod van locaties in goede balans kwam.
In 2015 is besloten om onderzoek te doen naar de actuele trends en ontwikkelingen en zijn nieuwe prognoses opgesteld. Dit onderzoek bevestigde de enorme populariteit van het stedelijke wonen in Groningen. Tevens gaf het een geactualiseerd en genuanceerder beeld van de om de stad heen liggende regio.
In de 'Regionale woningmarktanalyse regio Groningen Assen 2017-2030', het vervolg op dit onderzoek, is de vraag gesteld of de afspraken uit 2012 - tot stand gekomen ten tijde van de economische crisis en stagnerende woningmarkt en sterk gericht op aantallen - ook niet herijkt zouden moeten worden. Deze analyse bevestigde dat de opgave op de woningmarkt anno 2017 anders is dan in 2012. In 2012 moest drastisch in het aantal nieuwbouwwoningen worden gesnoeid. De regionale woningmarktmonitor liet zien dat er in 2017 sprake was van een sterk toegenomen vraag naar woningen. De analyse leidde begin 2018 tot vaststelling van het 'Regionaal Woondocument Regio Groningen - Assen', waarin de actuele behoefteraming het regionale uitgangspunt is.
In dit Regionaal Woondocument is per gemeente opgenomen wat de bandbreedte van de uitbreidingsbehoefte is en wat de geplande ontwikkelingen zijn.
In de paragraaf over de Ladder van duurzame verstedelijking (4.11) wordt het plan uitgebreid getoetst aan behoefte en ruimtegebruik en wordt getoetst aan de regionale woningbouwafspraken.
In 2021 is een nieuwe Woonvisie vastgesteld door de gemeente Westerkwartier. In de Woonvisie Westerkwartier 2020 – 2030 (en het woningmarktonderzoek dat eraan ten grondslag ligt) is een raming voor de woningbehoefte opgenomen. Deze woonvisie is ook de wettelijke basis onder nieuwe prestatieafspraken, zoals wordt voorgeschreven in de Woningwet uit 2015. De woonvisie legt op hoofdlijnen vast wat corporaties van de gemeente mogen verwachten en wat de gemeente van corporaties vraagt. Hieronder volgen kort de aandachtspunten vanuit de nieuwe woonvisie voor de nieuwbouw in Zevenhuizen Oost fase 3.
De gemeente Westerkwartier vindt dat zij de beste woongemeente is van Nederland. Om dat te behouden en uit te bouwen, werkt de gemeente in de Woonvisie vanuit drie invalshoeken aan het wonen:
Naast de drie invalshoeken heeft de gemeente Westerkwartier nog een aantal onderwerpen opgenomen in de woonvisie, waaronder nieuwbouw. Ten aanzien van nieuwbouw zijn dit de gemeentelijke ambities:
Het voornemen sluit aan bij deze ambities. In Zevenhuizen worden kavels uitgegeven en woningen op de markt gebracht. Omdat de vraag groot is, worden in de toekomst stapsgewijs kleine nieuwe fases (zoals Zevenhuizen Oost fase 3) tot ontwikkeling gebracht op een grote ontwikkellocatie.
Ten aanzien van duurzaam wonen heeft de gemeente ook ambities opgenomen in de Woonvisie:
Naast deze ambities zijn er nog thema's die in de woonvisie niet worden verbonden aan concrete doelen of ambities. Zoals een klimaat adaptieve inrichting van de ruimte, circulair bouwen en gezondheid. De gemeente Westerkwartier voorziet dat deze thema's in de komende jaren op steeds meer plekken en in steeds meer gevallen om aandacht zal vragen. Per geval voegen ze dan ambities toe aan de plannen.
Een van de speerpunten van het duurzaamheidsbeleid 2020-2025 van de gemeente Westerkwartier is: 'bij de (her)inrichting van gebieden en transformatie van gebieden hebben we standaard klimaatvriendelijke ontwerpprincipes toegepast'.
Tot slot het thema 'voor iedereen betaalbaar' uit de woonvisie. Ambities voor dit thema zijn:
Uit de woonvisie van de gemeente Westerkwartier 2020-2025 blijkt dat de basisdorpen (waaronder Zevenhuizen) een toekomstbestendige voorzieningenbasis hebben om ook sociale huurders te binden, jong en oud. Met de instrumenten verkoop, nieuwbouw en sloop kan de voorraad meebewegen met de vraag. Per dorp is een eigen programma nodig voor beheer, renovatie en eventueel nieuwbouw. Uit de woonvisie blijkt dat de focus op afronding in reeds versnipperde complexen en om goed na te denken over sloop (en vervanging) van woningen die kwalitatief te ver achterop geraakt zijn.
Uitgangspunten van beleid zijn:
In de regeling van dit bestemmingsplan wordt dit nader uitgewerkt.
Uitgangspunten van beleid zijn:
In de regeling van dit bestemmingsplan wordt dit nader uitgewerkt.
Ten behoeve van Zevenhuizen Oost is in 2016 een beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad vastgesteld, die mede de nu voorliggende 3e fase omvat. Het beeldkwaliteitsplan, dat vastgesteld is als welstandsnota in de zin van artikel 12a van de Woningwet, is van toepassing op de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, ecologie, luchtkwaliteit en water).
Inleiding
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.
Onderzoek
In opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Deze kaart geeft de trefkans op of de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem weer. Het plangebied heeft een middelhoge trefkans (licht oranje) en lage trefkans (geel).
Figuur 6. Trefkans Zevenhuizen Oost fase 3 (IKAW)
De gemeenten in het Westerkwartier hebben in 2015 een nieuw archeologiebeleid vastgesteld. Gezamenlijk is een onderzoek gedaan naar de archeologische (verwachtings)waarden in het gebied (Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn, Vestigia, Amersfoort, 10-03-2014, def). Op grond van onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het
landschap zijn voor de regio Westerkwartier een archeologische verwachtingenkaart en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt.
De ruimtelijke hoofdlijnen voor de gehele wijk Zevenhuizen Oost werden vastgelegd in het bestemmingsplan uit 2014. In dat kader werd een karterend booronderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken dat geen van de aangetroffen vondsten een duidelijke indicatie voor een archeologische vindplaats te zien geeft. Daarom is de trefkans op archeologische resten binnen de onderzoeksgebieden laag. Verder archeologisch onderzoek is niet nodig gebleken.
Conclusie
Het aspect archeologie staat het plan en de ontwikkelingen derhalve niet in de weg. Mochten er tijdens de bouw toch archeologische vondsten worden gedaan, dan geldt hiervoor de meldingsplicht.
Inleiding
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.
In de handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht. Zevenhuizen Oost wordt in dit kader beschouwd als een 'rustige woonwijk' omdat er nauwelijks sprake is van functiemenging.
Onderzoek
De in en buiten het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Geitenhouderij
Op een kortste afstand van 1.084 meter van het plangebied bevindt zich een geitenhouderij. Aan deze geitenhouderij wordt in paragraaf 4.10 (Volksgezondheid) nader aandacht besteed.
Bedrijven nabij plangebied
Ten westen van het plangebied is een autobedrijf gevestigd. Het bedrijf is in het geldende bestemmingsplan Zevenhuizen (2011) opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het gaat om een reparatie- en servicebedrijf. Dit bedrijf aan de noord- en zuidzijde direct begrensd door woningen. Deze woningen zijn maatgevend voor dit bedrijf. Op basis van de VNG-brochure valt dit bedrijf in milieucategorie 2 en geldt een richtafstand van 30 meter. Omdat sprake is van gemengd gebied wordt dit teruggebracht tot 10 meter. Met betrekking tot de nieuwe woningen wordt aan deze richtafstand voldaan.
Naast het reparatie- en servicebedrijf staat een parfumerie. Op basis van de VNG-brochure bij 'Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten' valt dit bedrijf in milieucategorie 1 en geldt een richtafstand van 10 meter. Nader onderzoek is niet noodzakelijk omdat aan de richtafstand ruimschoots wordt voldaan.
Ten zuiden van het plangebied, aan de zuidzijde van de Kokswijk, is een bedrijventerrein gelegen. Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt maximaal een richtafstand van 100 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Ten noordwesten van het plangebied op een afstand van ongeveer 120 meter bevindt zich een tankstation. Op basis van de VNG-brochure geldt een richtafstand van 30 meter, omdat het een benzineservicestation is zonder LPG. Met betrekking tot de nieuwe woningen wordt aan deze richtafstand voldaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Inleiding
In artikel 3.1.6 van de Bro wordt aangegeven met welke onderwerpen rekening moet worden gehouden bij het opstellen en vaststellen van het bestemmingsplan.
In het artikel is géén rechtstreekse verplichting opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek of bodemsanering. Om te bepalen welke thema's relevant zijn bij ruimtelijke ordening is van rijkswege het handboek stroomlijning voorzien van toetsen. De bodem(sanerings)toets maakt hier deel vanuit. Vanuit de Algemene wet bestuursrecht is sprake van een indirecte verplichting om bodem als thema mee te nemen.
Om de woningbouw mogelijk te maken wijzigt de vigerende bestemming naar 'wonen' en krijgt hiermee een gevoeliger functie dan voorheen mogelijk was. Op een groot deel van de percelen ligt al een uit te werken bestemming naar 'wonen'.
Onderzoek
Binnen het plangebied wordt woningbouw gerealiseerd. Daarom moet gemotiveerd worden dat de bodem hiervoor van voldoende kwaliteit is. In het verleden zijn binnen het plangebied meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierop is voor twee percelen sanering uitgevoerd.
Verder is voor de Regio Centraal-West Groningen (Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Marum, Slochteren en Zuidhorn) de Nota 'Bodemfunctieklassekaarten' vastgesteld (21-02-2012). Hierin is voor het plangebied van dit wijzigingsplan de functieklasse 'wonen' vastgesteld. Hiermee zijn de toetsingscriteria vastgelegd voor het toepassen van gebiedsvreemde grond in het plangebied en voor bodemsaneringen binnen het plangebied conform het Besluit- en regeling bodemkwaliteit. De nog aanwezige verontreinigingen zijn niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen. De gronden zijn voor de functie wonen geschikt bevonden.
Conclusie
Deze conclusies zijn nog houdbaar aangezien bestaand agrarisch gebruik is voortgezet en geen activiteiten hebben plaatsgevonden met risico op bodemverontreiniging. Vanuit het aspect bodem zijn er dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan.
Inleiding
De rijksmonumenten worden beschermd door de Monumentenwet (1988). Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die ten minste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.
Onderzoek
Het plangebied ligt ten oosten van de N979 die van oorsprong de verbinding vormt van Leek en Zevenhuizen met zijn omgeving. In het rapport Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten
Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn, deel B Cultuurhistorie, zijn de cultuurhistorisch bepalende waarden in beeld gebracht. Van belang voor het plangebied zijn:
Binnen het plangebied zelf zijn deze elementen niet aangegeven, wel in het direct aangrenzende gebied. In het bestemmingsplan uit 2014, waarin de gehele woonwijk Zevenhuizen Oost werd opgenomen, is er reeds op gewezen dat het stedenbouwkundig ontwerp uitgaat van het respecteren van de bestaande historische lintbebouwing aan het Hoofddiep en de Kokswijk. Er is voldoende ruimte tussen de uitbreiding en de bestaande lintbebouwing gelaten. Daarnaast is het plangebied afgestemd op de naastgelegen landschapsstructuren. Deze worden in het plangebied verlengd. Zo wordt in het stedenbouwkundig ontwerp ruimte gereserveerd voor groenzones tussen de afzonderlijke fasen en op de overgang naar het buitengebied.
Conclusie
Gelet op bovenstaande kan worden vastgesteld dat het bestemmingsplan vanuit landschap en cultuurhistorie passend is. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Inleiding
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild
levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Onderzoek
Onder verwijzing naar bijlage 1, worden hieronder de conclusies van de uitgevoerde natuurtoets weergegeven:
Conclusie
Het thema ecologie vormt geen belemmering voor het voornemen.
Inleiding
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (vijf meter bij leidingen met een druk boven de veertig Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
Inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied
Volgens de risicokaart komen in of in nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen in de zin van het Bevi voor. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen ingevolge het Vuurwerkbesluit aanwezig. Deze inrichtingen zullen ook niet worden toegestaan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de N979 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Conform het beleidskader 'Veilig op weg, veiligheid rondom de weg' van de provincie Groningen heeft de weg geen PR 10-6 contour. Conform het beleidskader worden binnen 30 meter van alle provinciale wegen geen nieuwe objecten t.b.v. minder zelfredzame personen toegestaan. Het plangebied is op meer dan 30 meter afstand gelegen. Aan deze eis wordt dan ook voldaan.
Ten aanzien van het groepsrisico is in het kader van het eerdere bestemmingsplan 2016 voor onderhavig plangebied door het Steunpunt externe veiligheid Groningen een groepsberekening uitgevoerd (15-01-16). Die berekeningen toonden aan dat het groepsrisico als gevolg van de voorgenomen woningbouw niet significant toeneemt. Het groepsrisico ligt zowel in de bestaande alsook in de nieuwe situatie ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Het plan heeft daardoor geen significant negatief effect op de omgeving. Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de N979 is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Op circa 650 meter ten zuiden van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding met een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 65 bar. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Het invloedsgebied van deze leiding is 90 meter. Daarmee heeft deze leiding geen invloed op het plangebied.
Verder worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het water of spoor.
Groepsrisico - Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Groepsrisico - Bluswatervoorziening
Van belang is dat een adequate bluswatervoorziening is aangelegd in het kader van de realisatie van fase 1 en fase 2. De bluswatervoorzieningen voor fase 3 zullen voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 en uit de handreiking 'Bereikbaarheid en bluswatervoorziening regio Groningen B&B' (Veiligheidsregio Groningen, juli 2013).
In de reeds gerealiseerde fase(n) zijn brandkranen opgenomen. Deze zullen ook opgenomen worden in de fase 3. Hierbij wordt rekening gehouden met de eisen uit genoemde handleiding.
Groepsrisico - Bereikbaarheid
In het kader van de bereikbaarheid van het plangebied geeft de Veiligheidsregio Groningen aan dat het de voorkeur heeft om het gebied tweezijdig te ontsluiten. Dit levert de meest veilige situatie op. Met de aanleg van de calamiteitenontsluiting op het Hoofdddiep wordt hieraan tegemoet gekomen.
Groepsrisico - Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van circa 20 woningen. In fase 3 wordt voor diverse doelgroepen gebouwd. Aangenomen wordt dat de bewoners van fase 3 in het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.
Motivatie
Ongeacht de inzet van de gemeente Westerkwartier en de hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein dan ook, blijft altijd aanwezig. Alles overwegende wordt geconcludeerd dat het vanuit oogpunt van externe veiligheid verantwoord is om het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost fase 3, vast te stellen. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering van het planvoornemen.
Verkeerslawaai
Inleiding
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand voor tweestrookswegen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van dertig kilometer per uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht geschonken te worden.
Onderzoek
Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft het een ontwikkeling van geluidgevoelige functies. Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van het Hoofddiep en de Kokswijk. Deze zone is 200 meter, gemeten vanaf de kant van de weg. Op beide wegen geldt een maximaal toegestane snelheid van 50 km/uur. Voor dit wijzigingsplan is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai wordt geconcludeerd dat de geluidsbelastingen op de geprojecteerde woningen ten gevolge van het wegverkeer op de N979 voldoen aan de in de Wgh gestelde normen. Nadere berekeningen ten aanzien van de gevelwering zijn niet noodzakelijk aangezien er ten gevolge van de beschouwde bronnen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden.
Fi
Figuur 7. 48 dB-geluidsbelastingcontouren (lichtgroen) N979 (hoogte 4,5 m)
Conclusie
Het thema geluid leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Aangezien de voorkeursgrenswaarde door geen van de bronnen (wegen) wordt overschreden, hoeft de cumulatie van geluid niet te worden beoordeeld.
Inleiding
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' (paragraaf 4.3) wordt behandeld.
Onderzoek en conclusie
In dit bestemmingsplan zijn geurgevoelige objecten toegestaan, in de vorm van woningen. Het betreft nieuwbouw. Binnen een afstand van 200 meter rondom het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Het aspect geur is daarmee niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.
Het onderhavig plangebied ligt binnen de zone van 2 km van een geitenhouderij. Daarom is een afweging nodig tussen enerzijds het op dit moment aangetoonde verhoogde gezondheidsrisico en anderzijds het belang van de voorliggende woningbouwontwikkeling. Onder verwijzing naar bijlage 3 wordt hieronder volstaan met de conclusies van de brede afweging:
Tot slot wordt opgemerkt dat de gemeenteraad (middels een voorbereidingsbesluit en een vastgesteld bestemmingsplan Geitenhouderijen) besloten heeft tot een moratorium die bouw en ingebruikname van nieuwe geitenstallen verbiedt.
Door de GGD is een advies uitgebracht over de gemeentelijke afweging. Dit advies is opgenomen in bijlage.
Inleiding
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Onderzoek
Ad 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Het bouwplan bestaat uit circa 20 woningen. Gelet op de omvang van het project is het project aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Ad 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In het voorgaande bestemmingsplan van 2016 werd al gesproken over de vervolgfasen voor de woningbouw (fase 2 en 3). Voordat daar kan worden gebouwd moet er eerst een wijzigingsplan in procedure worden gebracht. Met de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen, namelijk "Wetgevingszone- wijzigingsgebied fase 3", kan de bestemming van de betreffende gronden ('Agrarisch') worden gewijzigd naar de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijf', 'Water', 'Wonen - 1 en/of Wonen - 2'.
Voor de bepaling van het aantal woningen geeft het stedenbouwkundig plan een goed beeld van de mogelijke invulling van het gebied. Wel biedt het plan een zodanige flexibiliteit dat binnen de aangegeven hoofdstructuur kan worden afgeweken van het aantal kavels zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan.
Omdat er nog veel keuzemogelijkheden zijn voor de ontwikkeling en de invulling daarom nog niet eerder is getoetst aan de Ladder, wordt dit plan gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ad 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig project beperkt tot de gemeente Westerkwartier en omliggende gemeenten. De woningen zullen voor het grootste gedeelte bewoond worden door de inwoners uit de gemeente of omliggende gemeenten.
Ad 4.
Woonvisie Westerkwartier 2020-2025
Ten behoeve van de Woonvisie Westerkwartier 2020-2025 is een woningmarktonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5). In dit onderzoek is de kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoefte in kaart gebracht voor de periode 2020-2030.
Gesteld kan worden dat het Westerkwartier gewild is als woongemeente. Er is een doorzettende groei van het aantal huishoudens. Tot 2030 is er sprake van een groei met maximaal bijna 2.500 huishoudens en ook daarna groeit de gemeente (bescheiden) verder. Voor wat betreft het dorp Zevenhuizen is in de Woonvisie het volgende opgenomen: "In Zevenhuizen worden momenteel kavels uitgegeven en woningen in verkoop gebracht. De animo is groot. Dit is reden om daar steeds stapsgewijs kleine nieuwe fases tot ontwikkeling te brengen, op een in potentie veel grotere ontwikkellocatie. In dit dorp spelen ook mogelijkheden voor inbreiding, die echter onzeker zijn. Door fasegewijs ruimte te bieden, kunnen we goed monitoren wanneer de vraag bediend is en kunnen we ook binnendorpse locaties voorrang geven als daar concrete mogelijkheden ontstaan".
Gelet op het bovenstaande staat er bij de verwachte woningbehoefte voor Zevenhuizen een 'plus' achter de 30. Dit geeft ruimte voor nieuwe kleine (10-20 woningen) ontwikkelingen mits aangetoond kan worden dat er vraag is naar meer woningen. Dit betekent dat bij een nieuwe ontwikkeling de behoefte gepeild moet worden.
Woonbehoefteonderzoek Zevenhuizen
Voor fase 3 is daarom een specifiek op het dorp Zevenhuizen toegesneden woonbehoefteonderzoek uitgevoerd. De conclusies en adviezen uit dat onderzoek, dat als Bijlage 5 is opgenomen, kunnen als volgt worden samengevat:
Uitgaande van het in 2016 vastgestelde stedenbouwkundig plan c.q. voorlopig verkavelingsplan biedt fase 3 ruimte voor de bouw van ongeveer 20 woningen.
Ad 5.
In artikel 1.1.1, onder h, van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in een behoefte en de ontwikkeling ligt in bestaand stedelijk gebied.
Inleiding
Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit nibm (luchtkwaliteitseisen) en Regeling nibm (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als drie procent van de grenswaarde voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10). In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
Bijzondere aandacht verdient verder het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. Dit geldt aan weerszijden van rijkswegen op een afstand van driehonderd meter en vijftig meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Onderzoek
Het plan betreft de realisatie van 20 woningen. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Deze publicatie geeft naast parkeerkencijfers ook kencijfers wat betreft de verkeersgeneratie.
Uitgaande van de realisatie van 20 woningen is berekend dat de verkeersgeneratie ongeveer 155 ritten per etmaal bedraagt (tabel 8).
functie | Crow-omschrijving | aantal | min. | max. | gem. aant. ritten | ritten totaal |
woningen | koop, vrijstaand | 8 stuks | 7.7 | 8.5 | 8.1 / woning | 64.8 ritten/etmaal |
woningen | koop, twee-onder-een-kap | 6 stuks | 7.3 | 8.1 | 7.7 / woning | 46.2 ritten/etmaal |
woningen | koop, tussen/hoek | 6 stuks | 6.9 | 7.7 | 7.31 / woning | 43.9 ritten/etmaal |
totaal | 154.9 ritten/etmaal |
Tabel 8. Verkeersgeneratie Zevenhuizen Oost fase 3
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2021) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2021, welke in maart 2021 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Tabel 9. Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM2.5 en PM10.
Stof | 2020*) | 2025*) | 2030*) |
NO2 | 7.497 µg/m3 | 7.012 µg/m3 | 5.424 µg/m3 |
PM2.5 | 6.714 µg/m3 | 6.732 µg/m3 | 5.247 µg/m3 |
PM10 | 13.24 µg/m3 | 13.21 µg/m3 | 11.25 µg/m3 |
Tabel 10. Achtergrondniveaus luchtkwaliteit
*) gegevens 2021
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd.
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Vanwege het belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Noorderzijlvest.
Onderzoek
Toetsing van het bestemmingsplan aan het waterbeleid is onder te verdelen in de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit en de beleidsnotitie Water en Ruimte. In het kader van het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost is in 2014 al een uitvoerige afweging van het thema ‘water’ beschreven. Deze afweging is aan de hand van de gewijzigde planopzet in het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016 geactualiseerd. Hieronder worden de relevante zaken besproken.
Waterkwantiteit
Waterkwaliteit
Beleidsnotitie Water en Ruimte
In de notitie Water en Ruimte wordt het beleid van Waterschap Noorderzijlvest ten aanzien van het waterbeheer in bebouwd gebied toegelicht. Een van de uitgangspunten gaat over versnelde afvoer door toename aan verharding en luidt: 'Om te voorkomen dat een toename van het verhard oppervlak het watersysteem extra belast, adviseert het waterschap in het Watertoetsproces om waterneutraal te bouwen. Waterneutraal bouwen houdt in dat de initiatiefnemer afdoende maatregelen neemt om de versnelde afvoer, door de toename van verhard oppervlak, te compenseren, zodat het watersysteem niet zwaarder wordt belast'.
Blijkens bovenstaande wordt met dit beleidsuitgangspunt van het waterschap rekening gehouden.
Inleiding
In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Dit betekent dat een verdere toename van stikstofdepositie tot een negatief effect kan leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit geldt voor een activiteit waar een omgevingsvergunning voor noodzakelijk is, maar ook voor een bestemmingsplan. Voor een bestemmingsplan is het namelijk noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van het plan op voorhand aan te tonen. Hiernaast geldt op grond van artikel 2.7 Wnb in samenhang met artikel 2.8 Wnb een onderzoeksplicht voor bestemmingsplannen. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor het bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is daarom een stikstofonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 5. Onder verwijzing naar bijlage 5, worden hieronder de conclusies benoemd.
Conclusies
Zowel in de aanleg- als gebruiksfase treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op binnen Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Inleiding
Een belangrijk element in m.e.r.-regelgeving zijn de (sinds 2017) zogenaamde indicatieve drempelwaarden. Ook voor activiteiten onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag een toets uitvoeren. Aangezien woningbouw wordt genoemd als activiteit, dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde van bijlage D van het Besluit m.e.r. valt, te motiveren. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Sinds de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. van 7 juli 2017 moet de keuze voor wel of géén m.e.r.-beoordeling worden genomen door middel van een apart besluit. De keuze wordt in principe gemaakt op basis van een aanmeldnotitie, tenzij het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is. In dat geval is een apart besluit niet noodzakelijk en kan de overweging voor het wel of niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, in de overwegingen van het moederbesluit worden opgenomen. Omdat de gemeente zelf de initiatiefnemer is voor dit bestemmingsplan, is het niet verplicht een aanmeldnotitie op te stellen. Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan tweeduizend woningen, een oppervlak van meer dan honderd hectare of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 vierkante meter of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden.
Het bevoegd gezag heeft de milieuaspecten beoordeeld zoals die in hoofdstuk 4 zijn benoemd en is tot de conclusie gekomen dat de opstelling van een milieueffectrapportage op basis van de geconstateerde milieueffecten niet nodig is.
Het bevoegd gezag doet mededeling van zijn beslissing bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.17, vijfde lid, van de Wet milieubeheer.
Conclusie
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.- (beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Realisatie van voorgenomen initiatief is wat betreft de omgevings- en milieuaspecten haalbaar.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplan te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
Hieronder worden deze hoofdstukken puntsgewijs besproken.
Dit onderdeel bestaat uit de Begrippen en de Wijze van meten. Deze beide artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij andere bestemmingsplannen in de gemeente Westerkwartier. Voor de wijze van meten geldt hetzelfde.
Groen
De eerste bestemming betreft de bestemming Groen. Openbare gronden met deze bestemming hebben als functie: groenvoorzieningen, voet- en rijwielpaden en speelvoorzieningen. Daarbij zijn ondergeschikte nutsvoorzieningen en water ook mogelijk. Voorts bepalen de bouwregels dat gebouwen niet zijn toegestaan en bouwwerken die geen gebouwen zijn slechts in zeer beperkte mate mogelijk zijn.
Tuin
Aan de gronden die gelegen zijn tussen de rooilijnen van de woonbestemmingen en de grens van het openbaar gebied is de bestemming 'Tuin' toegekend. Deze bestemming is geïntroduceerd om het groene karakter van de wijk te versterken, zoals dat ter plaatse van de bestemming voorkomt in de vorm van tuinen die grenzen aan de openbare weg. Met het oog daarop moet worden voorkomen, dat binnen deze strook gebouwde erfafscheidingen worden opgericht met een hoogte van meer dan één meter. Doel van deze bestemming is het onbebouwde karakter van de tuinen in deze strook te handhaven en te bevorderen dat de in deze strook aanwezige tuinen niet of uitsluitend met groen worden afgeschermd.
Verkeer - Verblijf
De derde bestemming betreft de bestemming Verkeer - Verblijf. Het gaat hier om de gronden die zijn bestemd voor de openbare wegen en straten en fiets- en voetpaden. Daarbij zijn uiteenlopende voorzieningen toegestaan.
Binnen de bestemming Verkeer - Verblijf is een aanduiding 'langzaam verkeer' opgenomen. Het betreft hier de verbinding tussen fase 3 en het Hoofddiep, uitsluitend bedoeld voor langzaam verkeer die tevens gebruikt kan worden als calamiteitenontsluiting voor hulpdiensten.
Evenals de bestemmingen 'Groen' en 'Tuin' zijn gebouwen niet toegestaan. Wel kunnen bouwwerken zoals lichtmasten en zaken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer worden gebouwd.
Water
Een ander deel van de openbare gronden zijn specifiek bestemd als Water. Het gaat dan om waterlopen, waterpartijen en waterberging. Op deze gronden zijn wat betreft bouwwerken alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een bouwhoogte van twee meter.
Wonen - 1 en Wonen - 2
De nieuw te bouwen woningen zijn in samenhang met hun hoofdvorm in twee bestemmingen verdeeld. De bestemming Wonen - 1 regelt de woningen langs de planrand die in één bouwlaag met een kap zullen worden gebouwd, de overige woningen kunnen in twee bouwlagen met kap worden gerealiseerd. Binnen de bestemming Wonen - 1 gaat het om vrijstaande woningen, binnen de bestemming Wonen - 2 kunnen ook dubbele woningen worden gebouwd alsmede woningen in een rij. Daarmee wordt ruimte geboden voor het eerder behandelde stedenbouwkundig ontwerp.
De maximale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen is per hoofdgebouw maximaal 70 m². Deze regeling sluit aan op de gangbare bijgebouwenregeling binnen de gemeente.
Binnen de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2 is het via een afwijking bij omgevingsvergunning mogelijk deze oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder voorwaarden te vergroten tot 100 m² voor percelen met een oppervlakte kleiner dan 600 m² en tot 150 m² voor percelen met een oppervlakte groter dan 600 m². Bij de regeling is aangesloten op de bijgebouwenregeling van de gemeente.
De met wonen verenigbare functies zijn binnen de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2 toegegaan, mits:
Voor nog te ontwikkelen delen van de wijk Zevenhuizen Oost wordt elk jaar bij de jaarrekening de grondexploitatie herzien. Deze wordt door de gemeenteraad van Westerkwartier (voorheen Leek) vastgesteld. Op grond van deze gegevens oordeelt de gemeente dat het plan uitvoerbaar is.
In deze paragraaf worden, voorzover beschikbaar, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro uiteengezet. Ook de resultaten van de zienswijzefase worden hier uiteengezet.
In het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan ter advisering voorgelegd aan een aantal vaste overleg- en adviesinstanties. Van de Provincie Groningen, Waterschap Noorderzijlvest en de Veiligheidsregio zijn opmerkingen ontvangen. Alle opmerkingen zijn in het voorliggende plan verwerkt. De binnengekomen reacties zijn hier te vinden :
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbestemmingsplan Zevenhuizen Oost fase 3 heeft van 24 november 2021 tot en met 5 januari 2022 ter inzage gelegen. De bekendmaking van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Zowel het Waterschap Noorderzijlves als de provincie Groningen hebben gemeld dat het ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot een zienswijze.
Er zijn in deze periode geen zienswijzen op het plan ingediend.
De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt te zijner tijd plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aan-huisblad en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (zes weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.