Plan: | De Wit's Reed 1a Kornhorn |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.BPKH23POST1-VA01 |
Het voorliggende bestemmingsplan De Wit's Reed 1a Kornhorn is opgesteld om de toekomstige uitbreiding van de 'DeWit Factory' mogelijk te maken. Dit is in het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.
De oppervlakte aan bedrijfsbebouwing wordt met circa 2.200 m2 uitgebreid. De vorig jaar gerealiseerde (tijdelijke) opslagloods en voormalige woning achter de bestaande bedrijfslocatie zullen plaatsmaken voor de nieuwe uitbreiding.
Het plangebied betreft de gronden aan de De Wit's Reed 1a in Kornhorn. De omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, bedrijven en maatschappelijke functies. Ten zuiden en westen van het plangebied zijn voornamelijk agrarische cultuurgronden te vinden. De dichtstbijzijnde woning bij de uitbreiding naar achteren is de woning aan De Wit's Reed 2. De afstand van deze woning tot de grens van de uitbreiding bedraagt circa 70 m.
Figuur 1.1. Luchtfoto met in het rood de begrenzing van het plangebied
Voor een deel van het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast', vastgesteld op 1 juni 2010 en het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014', vastgesteld 16 februari 2016. De bestemmingen 'Natuur - Agrarisch', 'Agrarisch' en 'Wonen' komen voor in het plangebied.
Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Besloten gebied' en 'Waarde - Houtsingelreservaat'. Deze laatste dubbelbestemming geldt bij de agrarische enkelbestemming en een deel van de woonbestemming).
De rest van het plangebied ligt in het 'Bestemmingsplan Kleine dorpen'. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf - 1'. Dit bestemmingsplan maakt gebruik van bouwvlakken en maatvoeringen op de verbeelding. De bedrijfswoning is aangeduid (Provincialeweg 12).
Figuur 1.2. Uitsnede van het 'Bestemmingsplan Buitengebied Grootegast' (links) en van het 'Bestemmingsplan
Kleine dorpen' (rechts) (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De realisatie van de uitbreiding van het bedrijf zoals gewenst, kan niet plaatsvinden op grond van de beide bestemmingsplannen voor het buitengebied. Om deze reden is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de huidige situatie en huidige structuren in het plangebied. Daarna wordt de nieuwe situatie beschreven.
'DeWit Factory' begon in 1898 als dorpssmederij in Kornhorn. Door de jaren heen is het bedrijf uitgebreid en aangepast en met zijn tijd meegegaan. Tegenwoordig staat er een modern bedrijf voor de fabricage van tuingereedschappen. Het bedrijf staat aan de rand van het dorp Kornhorn in het zuidwesten van het dorp.
De huidige bedrijfsbebouwing bestaat uit een bedrijfswoning (kadastraal nr. 2552) en een productieruimte (kadastraal nr. 2553 en nr. 2550). Deze percelen zijn in het bestemmingsplan 'Kleine dorpen' van de voormalige gemeente Grootegast bestemd als 'Bedrijf - 1'. De bedrijfswoning is aangeduid als 'bedrijfswoning'. De bouwhoogte van de productiehal is maximaal 5 m.
Op 23 september 2022 heeft de gemeente een omgevingsvergunning (zaaknummer Z2022027626) verleend voor het bouwen van een tijdelijke opslagloods, het tijdelijk gebruiken van de bestaande woning achter het bedrijf ten behoeve van opslag/showroom en het tijdelijk gebruik van gronden ten westen van de bedrijfslocatie als parkeerterrein en plaatsing van een schrootcontainer.
Voor de uitbreiding met de opslagloods, die in 2022 is gerealiseerd, is een bouwplan gemaakt door Kode Profiel B.V.
Figuur 2.1. Situering tijdelijke opslagloods de Wit's Reed 1a (bron: Kode Profiel B.V.)
Het perceel waar de nieuwe loods is gerealiseerd heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast' en het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014', van de voormalige gemeente Grootegast de bestemming 'Natuur - Agrarisch'. De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing heeft de functie opslag/magazijn.
De bestaande woning aan De Wit's Reed 1 (kadastraal perceel 2742) wordt nu gebruikt als opslagruimte en showroom. Deze woning is bestemd als 'Wonen' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast'.
Tegenover de nieuwe opslag, naast de bestaande parkeergelegenheid, is nieuwe bestrating door middel van graskeien aangelegd. Deze nieuwe bestrating wordt gebruikt om te parkeren en er is een schrootcontainer geplaatst.
DeWit Factory voorziet voor de komende 10 jaar een verdere verduurzaming van het bedrijf. Duurzaam produceren gaat tegenwoordig vaak gepaard met robotisering, en robotisering betekent niet alleen extra werkgelegenheid maar ook extra ruimtebeslag. De robot wordt meestal door de mens voorzien van onderdelen en halffabricaten, het aantal medewerkers zal in de toekomst dan ook toenemen.
Bouwfase 1 betreft de bebouwing van de huidige woonkavel ten zuiden van het bedrijf. De hier aanwezige woning zal worden gesloopt. In deze eerste fase zal een bouwvolume van circa 1.050 m2 worden gerealiseerd. In een tweede fase zal een bouwvolume van 600 m2 worden toegevoegd met aansluitend een overdekt plein met laaddeuren en manoeuvreerruimte voor vrachtwagens van circa 540 m2.
In bouwfase 2 worden bestaande bouw en nieuwbouw tot één geheel samengesmeed. In de nieuwe situatie kan een ladende of lossende oplegger een volledige kerende beweging maken ter plaatse van het overkapte terreingedeelte.
Door de voorgenomen uitbreiding met een nieuwe bedrijfshal en overkapte laad- en losruimte (fase 1 en fase 2) kan DeWit Factory op de huidige locatie worden voortgezet, conform de wens van de initiatiefnemer. Daarmee kan het bedrijf zijn duurzame productiepositie behouden en versterken.
Onderstaand zijn respectievelijk afbeeldingen van de huidige situatie en van de nieuwe situatie opgenomen, alsmede een plattegrond en geveltekening van de nieuwe bedrijfshal
Figuur 2.2. Huidige situatie (bron: Kode Profiel B.V.)
Figuur 2.3. Situering nieuwe bedrijfsloods (fase 1 en 2) (bron: Kode Profiel B.V.)
Figuur 2.4. Plattegrond en gevels nieuwe uitbreiding (fase 1 en 2) (bron: Kode Profiel B.V.)
Voor de bedrijfsuitbreiding van DeWit Factory is een stedenbouwkundige opzet en een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Dit plan is hieronder afgebeeld.
Figuur 2.5. Landschappelijke inpassing (bron: Frans Beune, Landschap en Stedenbouw)
In het plan is gekozen om de beide nieuwbouwfasen als één doosvormig geheel samen te laten vloeien met de architectuur van het bestaande bedrijf. Er ontstaat één langwerpig aluminiumkleurig bouwvolume dat de breedtemaat aanhoudt van de oostelijke landschapscoulisse (40 m). Er is bewust afgezien van verspringingen in de gevel tussen bestaande bouw en nieuwbouw als mogelijk schaalverkleinende ingrepen. Hierdoor zal een rommelig gebouw ontstaan dat door de slagschaduwen van de plastiek eerder meer zal gaan opvallen dan minder. Gevels van de nieuwbouw aan de landschapszijde blijven gesloten en houden hierdoor een rustig karakter. Alleen de gevels aan de kant van de De Wit’s Reed en het manoeuvreerplein worden voorzien van ramen en deuren.
De kopse zuidkant van de nieuwbouw wordt afgezoomd met een nieuw aan te planten houtwal van 10 m breedte. Deze houtwal wordt aangeplant als gemengd inheems bosplantsoen. Overweging kan zijn om hier ook enkele opgekweekte bomen in aan te planten (els, berk). Voor de aanleg van deze houtwal wordt een extra strook grond door de firma DeWit aangekocht.
Langs de lange oostgevel ligt een smalle strook eigen grond die van 1 m breed uitwigt naar 1,50 m. Hier is geen ruimte om het bouwvolume met opgaande beplanting in te passen. Aankoop van een extra strook grond op de aanpalende kavel bleek niet haalbaar; deze kavel wordt intensief als akkerland door de buurman gebruikt. Er is uiteindelijk gekozen om de gehele oostgevel van zowel bestaande bouw als nieuwbouw uit te voeren als één lange groengevel. Hiermee wordt ook de inpassing van het bestaande bedrijfsgebouw verbeterd. Aan de gevels worden verzinkte wapeningsnetten bevestigd, die met afstandhouders op 7,5 cm van de gevel komen te hangen. Deze rasters worden over de volle lengte en hoogte (5 m) aangebracht. De rasters worden beplant met klimop (Hedera helix), die na een aantal jaren het volledige gevelbeeld in zomer en winter zal bepalen.
De westelijke coulisse behoudt zijn groene karakter. Het parkachtige gebied wordt uitgebreid met een gevarieerd parkbomensortiment en de vijver wordt vergroot. In het midden van het vijvercomplex zal een slank bruggetje een aantrekkelijk rustpunt in een rondwandeling vormen. De huidige vijver fungeert als buffer voor de opvang van dakwater van het bedrijfsgebouw. In de toekomst kan ook (een deel van) het verhardingswater naar de vijver worden afgevoerd. Het totale gesloten oppervlak (daken en verhardingen) neemt in de ontworpen situatie toe met circa 2.200 m2. Wanneer we als vuistregel 15% van dit oppervlak als extra berging hanteren, dan is er minimaal 330 m2 extra berging nodig. De ontworpen vergroting van de vijver van 450 m2 voldoet hier ruimschoots aan.
Aan de parkzijde wordt de toerit naar het bedrijf (De Wit’s Reed) vanaf de Provinciale Weg begeleid met een nieuwe rij lindebomen. Hierdoor wordt de coulissenstructuur van de planlocatie versterkt en wordt de bedrijfsentree vriendelijker. Het hier aanwezige langsparkeren wordt hierdoor ook minder dominant in het beeld van de bedrijfsentree.
Ten zuiden van het parkgebied is een nieuw omhaagd parkeerterrein van 24 plaatsen voor personeel ontworpen. De haagbeplanting bestaat uit een dubbele rij gewone beuk (Fagus sylvatica). De entree van het parkeerterrein wordt gemarkeerd door twee lindebomen. Ten zuiden van dit parkeerterrein is een containerpark gesitueerd. Dit wordt aangelegd op een verharding van halfopen graskeien. Aan de zuidkant van het containerpark wordt een gesloten houtwal van 5 m breedte aangelegd. De houtwal bestaat uit inheems gemengd bosplantsoen, in dit bosplantsoen kunnen een aantal opgekweekte bomen worden aangeplant (els, berk).
Het complete inpassingsplan is als Bijlage 2 bij de regels gevoegd.
Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. Daarnaast dienen nieuwe ontwikkelingen passend te zijn binnen het beleid van de verschillende overheidsniveaus. In de navolgende paragrafen worden daarom de relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, provinciaal niveau, regionaal niveau en gemeentelijk niveau beschreven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de
Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
Het plan is niet in strijd met rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst.
De Omgevingsvisie 2016-2020 (geactualiseerde versie is vastgesteld op 25 mei 2022, hierna Omgevingsverordening genoemd) van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
1. Ruimte:
2. Natuur en landschap:
3. Water:
4. Mobiliteit:
5. Milieu:
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (geactualiseerde versie is vastgesteld op 25 mei 2022, hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. De ontwikkeling van De Wit's Reed 1a is getoetst aan het provinciaal beleid en bijbehorende voorschriften.
De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen. Specifiek voor dit plan zijn de volgende onderwerpen van belang:
Buitengebied
Het plangebied is op grond van de Omgevingsverordening (kaart 1) aangewezen als buitengebied.
Figuur 3.1. Uitsnede kaart provinciale verordening Groningen, kaart Buitengebied (bron ruimtelijkeplannen.nl)
Op grond van artikel 2.13.1 van de verordening moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvinden, tenzij wordt aangetoond dat daarvoor geen ruimte beschikbaar is of kan worden verkregen door herstructurering, transformatie of anderszins. Onderstaand wordt door middel van de Ladder van duurzame verstedelijking verder toegelicht waarom binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is voor de voorgenomen ontwikkeling en waarom de ontwikkeling dus buiten bestaand stedelijk gebied moet plaatsvinden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens van wanneer er sprake is van een stedelijke ontwikkeling 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van 500 m2. Dit bestemmingsplan maakt een toename van nieuwe bebouwing van 2.200 m2 mogelijk. Er is dus sprake van stedelijke ontwikkeling.
Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kleine dorpen' met de bestemming 'Bedrijf - 1'. Dit behoort tot bestaand stedelijk gebied. Het andere gedeelte van het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast' en 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014'. In dat deel van het plangebied gelden de enkelbestemmingen 'Natuur - Agrarisch', 'Wonen' en 'Agrarisch'. Deze enkelbestemmingen worden, met uitzondering van de woonbestemming, niet gezien als stedelijke bebouwing, het huidige bestemmingsplan voor het buitengebied maakt geen nieuwe stedelijke bebouwing mogelijk.
Met het planvoornemen wordt 2.200 m2 bebouwing toegevoegd, er is met het planvoornemen dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ad 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van DeWit Factory is niet beperkt tot de lokale omgeving. DeWit maakt in Kornhorn gereedschappen voor tuinliefhebbers en hoveniers die wereldwijd worden verkocht. Export vindt plaats naar Canada, USA, Australië, Nieuw-Zeeland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Zwitserland, Duitsland, België, Frankrijk, Engeland, Peru en Chili. De verkoop gaat meestal via lokale distributeurs en online dealers. Afnemers als Amazon, Home Depot, Wal-Mart doen hun inkopen via de distributeur in hun eigen land. Op deze wijze kan DeWit zich bezighouden met het verschepen van grotere aantallen en kunnen de kleinverpakkingen regionaal worden aangeleverd.
Naast de internationale markt is er ook in Nederland een grote afzet in de markt van hoveniers, wegenbouw en groenvoorziening. Producten als schoffels, hakken, stootijzers en straathamers gaan dagelijks naar de groothandel die op haar beurt de detailhandel en eindgebruikers levert. Naast de productie van het eigen merk DeWit worden er veel private label merken geproduceerd bijvoorbeeld High Grove van koning Charles, Daylesford organic, Odin biologische supermarkten, Gardeners.com en Felco uit Zwitserland.
Het productiebedrijf is al sinds jaar en dag gevestigd aan De Wit's Reed 1a en voorziet in regionale werkgelegenheid. Een groot deel van de medewerkers woont binnen de gemeente Westerkwartier. Wat betreft werkgelegenheid heeft de voorgenomen ontwikkeling dus geen gemeentegrens overstijgend effect.
Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De reden voor de uitbreiding komt enerzijds voort uit de goede economische situatie en een grote vraag vanuit de markt. Anderzijds zet het bedrijf in op duurzame processen en robotisering. Deze ontwikkelingen leiden tot een behoefte aan extra productieruimte. Binnen de bestaande bedrijfslocatie is geen ruimte beschikbaar voor uitbreiding. De huidige productiehal wordt al volledig en optimaal gebruikt en het huidige bedrijfsterrein is ook volledig benut. Daar waar geen bebouwing staat, is de ruimte nodig voor verkeersbewegingen en parkeren.
Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In artikel 1.1.1, onder h, van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt niet in bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de omgevingsverordening van de provincie Groningen, waar het plangebied tot het buitengebied wordt gerekend. Ook blijkt dit uit de enkelbestemming 'Agrarisch' van het gebied.
DeWit Kornhorn BV is al sinds 1898 gevestigd op het huidige adres en historisch gezien erg verbonden met het dorp Kornhorn. De locatie is gezien de vorm van industrie en de groene omgeving erg belangrijk voor het bedrijf, door de aanwezigheid van de ruim aangelegde fabriekstuin kunnen bezoekers uit binnen- en buitenland in de eigen tuin de producten van DeWit proberen en testen voor gebruik. In verband met de aanwezigheid van de huidige fabriek en de verbondenheid met het dorp Kornhorn dient de voorgenomen uitbreiding van de fabriek in het dorp Kornhorn plaats te vinden. Door dit uitbreidingsplan (fase 1 en fase 2) zal DeWit haar toekomst op de huidige locatie kunnen behouden en haar duurzame productiepositie kunnen behouden en versterken.
In het dorp Kornhorn is planologisch gezien geen ruimte meer waar het bedrijf binnen het bestaand stedelijk gebied zou kunnen uitbreiden. Alleen aan de oostkant van het dorp bevinden zich nog enkele lege percelen binnen bestaand stedelijk gebied. Deze percelen kennen een bedrijfsbestemming met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vleesverwerkingsbedrijf'. Deze percelen zijn dan ook specifiek bedoeld als ontwikkelingsruimte voor een slacht- en productiebedrijf aan de oostzijde van Kornhorn. Deze locatie is dus niet geschikt als uitbreidingslocatie voor DeWit Factory. Uit de gemeentelijke omgevingsvisie blijkt dat vrijwel alle bedrijventerreinen in de gemeente Westerkwartier volledig uitgegeven zijn, ruimte voor vestiging van nieuwe bedrijven, of in dit geval de uitbreiding van een bestaand bedrijf, is daarom schaars op de bestaande bedrijventerreinen. Volgens de gemeentelijke omgevingsvisie is daarom enige ontwikkeling mogelijk buiten bestaande bedrijventerreinen. Daarbij moet sprake zijn van aansluiting bij de bestaande schaal en omvang van het bestaande dorp/bedrijventerrein.
De voorgenomen uitbreiding van DeWit Factory is dus niet mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied nabij Kornhorn. De voorgenomen uitbreiding van DeWit Factory sluit desondanks toch goed aan bij de omgeving. De locatie grenst direct aan bestaand bebouwd gebied, ook vindt de uitbreiding plaats direct naast de bestaande productiehal. De nieuwe bebouwing sluit aan op de zuidgevel van het bestaande gebouw en zal daarom niet tot verstoring leiden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in een behoefte en de ontwikkeling ligt direct naast het bestaand stedelijk gebied, aansluitend aan de bestaande productielocatie.
De nieuwe ontwikkeling voldoet ook aan artikel 2.13.1 van de verordening. Met de ladder voor duurzame verstedelijking is aangetoond dat er binnen bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of kan worden verkregen door herstructurering, transformatie of anderszins.
Landschap
Het plangebied maakt deel uit van het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier (kaart 7).
Figuur 3.2 Uitsnede kaart provinciale verordening Groningen, kaart Landschap (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op grond van artikel 2.55.1 van de verordening bevat een bestemmingsplan regels gericht op bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien van houtsingels, als dat niet gebeurt voor normaal onderhoud.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast' hebben deze gronden de bestemming 'Waarde - Besloten gebied en Waarde - Houtsingelreservaat' gekregen. Deze beschermende regeling is in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Verder is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.3.2 waarbij rekening is gehouden met de landschappelijke waarden van het gebied.
Het plan is niet in strijd met het provinciaal omgevingsbeleid.
In de omgevingsvisie Westerkwartier staat beschreven dat de gemeente de economische kansen van bedrijven in de gemeente wil vergroten. De gemeente ziet kansen om de economie van de regio te versterken. Ook wil de gemeente bestaande bedrijven de kans geven om zich uit te breiden.
De gemeente zet in op het realiseren van een circulaire economie, waarbij de nadruk ligt op het klimaatbewust omgaan met grondstoffen, afval en afvalverwerking en op de circulaire inrichting van productieprocessen. De lokale economie draagt bij aan een fijn woon- en werkklimaat. De gemeente wil het ondernemerschap en bedrijvigheid dan ook behouden en versterken. Dat wil ze doen door een faciliterende houding en passende regelgeving. Concreet betekent dit dat de gemeente vestigingsmogelijkheden biedt voor lokale bedrijven. Daaronder wordt in ieder geval verstaan: de komst van duurzame bedrijven, bedrijven die zoveel mogelijk zelf zorgen voor hun energieopwekking en bedrijven die in brede zin aandacht hebben voor hun omgeving.
'DeWit Factory' is een bedrijf met een lange bestaansgeschiedenis dat al veel heeft gedaan aan duurzaamheid en dat bijdraagt aan de lokale economie. Het past binnen het gemeentelijke beleid om dit bedrijf de kans te geven om zich verder te ontwikkelen. De ontwikkeling zal zoals in Hoofdstuk 4 wordt aangetoond geen grote milieuimpact hebben. De uitbreiding is dan ook in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, ecologie, luchtkwaliteit en water).
Toetsingskader
De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet geeft aan dat archeologische belangen op een verantwoorde manier worden meegenomen in ruimtelijke plannen. Gemeenten dienen dus bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Provincies hebben hierbij een toetsende rol.
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014'. In de bouwregels van deze dubbelbestemming is geregeld dat voor het bouwen van een bouwwerk van meer dan 1.000 m2 moet worden vastgesteld of er geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of worden verstoord.
Onderzoek
In het plangebied hebben twee archeologische onderzoeken plaatsgevonden. Transect b.v. heeft op 24 november 2020 een deel van het plangebied onderzocht. Zie Bijlage 1 bij de toelichting. De Steekproef heeft op 13 januari 2022 onderzoek gedaan op de gronden ten zuiden van de bestaande productiehal, waar zal worden gebouwd. Zie Bijlage 2 bij de toelichting.
Beide onderzoeken worden hieronder samengevat weergegeven. Samen geven zij aan in hoeverre er archeologisch resten verwacht worden in het gebied. Aan de hand van deze onderzoeken is het mogelijk te bepalen of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening
Transect b.v.
Toetsing
Op 24 November 2020 heeft Transect b.v. archeologisch onderzoek gedaan op het perceel ten westen van de bestaande bedrijfslocatie. Deze gronden zijn bestemd als 'Agrarisch' (kadastraal 2792). Het onderzoeksgebied omvat het onderstaande gebied en een deel van het direct omringende gebied in een straal van circa 500 m. Dit omringende gebied is bij het onderzoek betrokken om tot een beter inzicht te komen in de landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische situatie in het plangebied
Figuur 4.1. Ligging van het onderzochte gebied (bron: www.opentopo.nl)
Tijdens het veldonderzoek is aangetoond dat in het onderzochte gebied sprake is van een lage verwachting op de aanwezigheid van resten uit alle periodes. Deze verwachting is gebaseerd op het aantreffen van een verstoorde bodemopbouw met veel zandbrokken tot een diepte van 55-95 cm -Mv (0,3-1,3 m +NAP). Deze verstoringen zijn waarschijnlijk het gevolg van werkzaamheden uit de 21e eeuw. Hierdoor is de top van de natuurlijke afzettingen, het dekzand, verstoord geraakt en is geen sprake van een intact archeologisch relevant niveau.
Het is vanwege de lage verwachtingswaarde onwaarschijnlijk dat de voorgenomen ingrepen zullen zorgen voor een aantasting van archeologische resten. Het advies van het archeologisch onderzoek is om de gronden vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen
De Steekproef
Toetsing
In verband met de voorgenomen uitbreiding van de productiehal heeft De Steekproef een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ten zuiden van de bestaande productiehal. Het circa 2.615 m2 grote plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting op de beleidskaart van de (voormalige) gemeente Grootegast. In deze zone is bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 archeologisch onderzoek nodig. Het doel van het bureauonderzoek was het opstellen van een archeologisch verwachtingsmodel van het gebied aan de hand van de beschikbare fysisch-geografische, archeologische en historisch-geografische informatie.
Figuur 4.2. Luchtfoto van het onderzochte gebied (rood omlijnd)
Bureauonderzoek
Het plangebied ligt op een uitloper van een zandrug. Hierop kunnen archeologische resten worden verwacht uit de periode paleolithicum tot neolithicum. Deze resten kunnen bestaan uit (tijdelijke) kampementen van jager-verzamelaars (paleolithicum/mesolithicum) en permanente nederzettingen uit het neolithicum en vroege bronstijd. Nederzettingen liggen vaak op een hogere/droge plek. Op zandgronden kenmerken dergelijke plaatsen zich door podzolering (bodemvorming) in het dekzand. Archeologische indicatoren in het dekzand kunnen onder meer bestaan uit vuursteen, aardewerk (neolithicum), botresten (verbrand) en houtskoolresten. Omstreeks 1500 v.C. raakte het hele gebied bedekt met veen en zal menselijke bewoning tot de middeleeuwen niet mogelijk zijn geweest. Vanaf de middeleeuwen werd het veen ontgonnen. Een exacte datering van de veenontginningen bij Kornhorn is niet bekend. Mogelijk zijn er in het plangebied nog sporen aanwezig van de middeleeuwse veenontginningen. Resten hiervan kunnen bestaan uit cultuurlagen, aardewerkscherven, bouwmateriaal, botresten (verbrand), hout en metaal.
De bodem in het plangebied kan mogelijk al verstoord zijn door de middeleeuwse veenontginningen, door landbouwactiviteiten, door de aanleg van kabels en leidingen en door de bouw- en graafwerkzaamheden nabij de woning.
Tijdens het booronderzoek is de bovenstaande verwachting getoetst. Hierbij werd de gaafheid van de bodem bepaald waarbij is vastgesteld of er nog archeologische waarden aanwezig kunnen zijn in het plangebied.
Veldonderzoek
Het veldwerk is uitgevoerd op 13 januari 2022. Hierbij zijn er zes boringen gedaan.
Figuur 4.3. Boorlocaties
De top van de bodem bestond bij boringen 1 tot 3 uit betontegel (circa 6 cm dik) met daaronder een pakket opgebracht bestratingszand tot een diepte van 55 cm tot 70 cm onder het maaiveld. Alleen bij boring 1 was nog een restant van een 15 cm dikke bouwvoor aanwezig onder het opgebracht pakket. Bij boringen 4 en 5 bestond de top uit een 10 cm dikke laag van puinverharding. Onder deze verharding lag een 40 tot 50 cm dikke bouwvoor. Bij boring 6 was de bouwvoor vanaf het maaiveld aanwezig. Vanaf circa 50 cm onder het maaiveld ging deze over in een verrommelde bouwvoor met brokken van een podzolbodem (bruine, gele vlekken van B/C horizont).
Onder de recent opgebrachte grond en bouwvoor lag het dekzand. Bij boringen 1 en 3 zijn hierin restanten van bodemvorming aangetroffen in de vorm van een B-, en (dunne) BC-horizont in boring 1 en een BC-horizont in boring 3. In de overige boringen werd direct de C-horizont (het gele zand) aangeboord. Hieronder werd bij alle boringen het keileem bereikt tussen de 70 cm en 130 cm onder het maaiveld. De top hiervan komt in zuidelijke richting geleidelijk hoger te liggen. Dit komt overeen met de hoogtekaart van het gebied waarop de contour van de zand/keileemrug is te zien. De ligging van het plangebied op de flank van deze rug is duidelijk te herleiden uit de diepere ligging van het keileem bij boringen 1 tot 3 (noordelijk deel) en de hogere ligging in boringen 4 tot 6 (zuidelijk deel). De scherpe overgang van de bouwvoor naar het dekzand in boringen 4 en 5 duidt erop dat de bodem is geëgaliseerd of afgegraven.
De grond van de kansrijke archeologische lagen in het dekzand werd gezeefd om archeologische resten op te sporen. Hierbij werden geen vondsten gedaan.
Conclusie
Door middel van het archeologische onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden geschonden worden in het plangebied. Gezien de afwezigheid van vondsten wordt de kans op archeologische waarden als laag beschouwd. Verder archeologisch onderzoek is daarom niet zinvol. Geadviseerd wordt om het terrein vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Mochten er bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.
Toetsingskader
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt in het voor het Groninger Westerkwartier kenmerkende opstrekkende coulissenlandschap. De dorpen zijn ontstaan als lintbebouwing op de zandruggen. Vanaf deze linten is het agrarisch gebied ontgonnen in een smalle strokenverkaveling waarbij de kavelsloten in de meeste gevallen aan één kant worden begeleid door bomensingels van voornamelijk els, soms hier en daar afgewisseld met es en berk. Hoewel de bomensingels een beschermde status hebben, is deze robuuste beplantingsstructuur de afgelopen decennia steeds ijler geworden.
Het plangebied ligt in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Houtsingelreservaat' en 'Waarde - Besloten gebied'. Deze dubbelbestemmingen verbieden werken en werkzaamheden die in bijlage 1 (tabel aanlegvergunningen) van het geldend bestemmingsplan staan. Voor bepaalde werken en werkzaamheden kunnen omgevingsvergunningen (aanlegvergunning) gevraagd worden. In het plangebied zijn veel werken en werkzaamheden aangeduid met het kenmerk A2. A2 betekent: "Aanlegvergunningsplicht wanneer de ingrepen plaatsvinden binnen de kroonprojectie van de bomen in de singel, anders toegestaan."
Toetsing
DeWit Factory is in 1898 begonnen als dorpssmederij in Kornhorn. Tegenwoordig staat er een modern industrieel bedrijf. Door zijn lange historie is het bedrijf een kenmerkend onderdeel van Kornhorn en de omgeving. In het voorliggende plan is sprake van een functiewijziging van de gronden achter de bestaande productiehal en het creëren van bouwmogelijkheden op deze plek. Om de bouw van de bedrijfsgebouwen mogelijk te maken wordt de bestaande woning op het adres De Wit's Reed 1 (kadastraal perceel 2742) gesloopt. Ook de tijdelijk vergunde opslagloods (kadastraal perceel 2741) wordt gesloopt.
Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor het plangebied (zie paragraaf 2.3.2). Het inpassingsplan bevat een aantal inpassingsmaatregelen waardoor de aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied worden versterkt:
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat niet in de weg van het voornemen.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een initiatief rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Toetsing
De onderzochte percelen hebben respectievelijk de bestemming 'Agrarisch', 'Natuur - Agrarisch' en 'Wonen'. Voor het deel van het plangebied waar wordt gebouwd (de gronden met de kadastrale nummers 2741 en 2742 en een klein deel van 2792) is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma Bouw & Milieu.
Onderzoek
Op 19 april 2022 is door onderzoeksbureau Sigma Bouw & Milieu een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd voor onderstaand deel van het plangebied (zie Bijlage 3).
Figuur 4.4. Boringen onderzoeksgebied (bron: Sigma Bouw & Milieu)
Uit het onderzoek blijkt dat er geen verhoogde gehalten in de bodem aanwezig zijn. Ook zijn er geen verhoogde waarden in het grondwater waargenomen.
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie vrij is van bodemverontreiniging.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat er geen milieukundige bezwaren zijn voor de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie.
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. Het perceel maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of Natura-2000. In de nieuwe situatie wordt enkel een bestaand verhard gebied bebouwd.
Om de uitvoerbaarheid te toetsen is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Naast het raadplegen van bronnen heeft een ecoloog van BügelHajema Adviseurs op 6 januari 2022 en 4 juni 2022 het plangebied bezocht. Onderstaand is een samenvatting opgenomen van het onderzoek. De volledige rapportage is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
Soortenbescherming
Inventarisatie
Uit het raadplegen van gegevens van de laatste vijf jaar in de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF - geraadpleegd op 4 januari 2022) blijkt dat in de directe omgeving (0 - 1 km) van het plangebied diverse beschermde diersoorten voorkomen. Het betreft vogels met jaarrond beschermde nesten, zoogdieren en amfibieën.
Het plangebied bestaat deels uit verharding en deels uit gazon en tuinbeplanting. Opgaande beplanting bestaat uit aantal elzen langs de sloot aan de oostzijde en een aantal bomen. Het gazon bestaat uit algemene grassoorten zoals Engels raaigras. Beschermde plantensoorten zijn niet bekend uit de omgeving (NDFF). Gezien de terreingesteldheid en voedselrijkdom zijn beschermde plantensoorten ook niet in het plangebied te verwachten.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich mogelijk een aantal vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten bekend, zoals huismus, kerkuil en buizerd (NDFF).
In de bomen binnen het plangebied zijn geen nesten aangetroffen die van vogels met jaarrond beschermde nesten kunnen zijn. Het fabrieksgebouw en het schuurtje in de demotuin hebben geen geschikte invliegopeningen voor gebouwbewonende vogelsoorten zoals kerkuil, huismus en gierzwaluw. Het woonhuis heeft geschikte invliegopeningen en ruimtes om een nest te maken voor huismus en gierzwaluw, zoals onder de eerste rij dakpannen (huismus) en bij de kantpannen (gierzwaluw).
Het plangebied kan ook onderdeel vormen van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismus.
In de sloot kunnen algemene vogels, zoals wilde eend of meerkoet, broeden. In de bomen en struiken kunnen soorten als merel, houtduif en heggemus nestelen. Nesten van deze algemene soorten zijn alleen tijdens de broedperiode beschermd.
In de bomen in het gebied zijn tijdens het veldbezoek geen holtes, scheuren of stroken loszittende schors aangetroffen die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Het fabriekspand is door de constructie van damwandplatenwanden en het platte dak, zonder spleten en gaten die geschikt zijn als invliegopeningen voor vleermuizen, ongeschikt voor vleermuizen. Ook het tuinhuisje en het demoschuurtje hebben geen voor vleermuizen geschikte invliegopeningen. Het woonhuis en de bijbehorende schuurtjes hebben wel geschikte invliegopeningen, zoals onder kantpannen en nokpannen.
Het plangebied kan een klein onderdeel vormen van het foerageergebied van soorten als de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger die in de directe omgeving van het plangebied voor kunnen komen, maar niet bekend zijn uit de NDFF. De bomen aan de oostzijde van het plangebied vormen een onderdeel van een doorgaande structuur van opgaande beplanting die kan fungeren als vliegroute voor vleermuizen.
De beplanting in het plangebied vormt geschikt leefgebied voor een klein aantal exemplaren van grondgebonden zoogdiersoorten, zoals de rosse woelmuis. Voor deze soorten geldt in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb.
In de directe omgeving van het plangebied is het voorkomen van de niet-vrijgestelde steenmarter en das bekend (NDFF). In het plangebied is voor de das geen mogelijkheid om een burcht te maken. Verder is het plangebied niet geschikt als foerageergebied voor de das. Volgens de eigenaar van de fabriek komen er wel steenmarters in het plangebied voor. Deze zouden ook in het huis ten zuiden van het plangebied zitten. Steenmarters kunnen foerageren rondom dit huis (parkeerplaats, rondom de bomen).
Voor de niet-vrijgestelde hermelijn, bunzing en haas is geen geschikt leefgebied aanwezig. Er zijn geen takkenhopen of opgeslagen materialen aangetroffen die geschikt kunnen zijn als verblijfplaats voor de hermelijn of de bunzing. Het grasveld ligt te dicht bij woningen en wegen om geschikt te zijn als leefgebied voor haas, die voornamelijk in grootschalig open buitengebied voorkomt.
De sloot langs de rand van het plangebied en de vijver vormen geschikt biotoop voor enkele algemene amfibieënsoorten, zoals de gewone pad en de bruine kikker (NDFF). Voor deze soorten geldt in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb. Niet-vrijgestelde amfibieënsoorten zijn door het ontbreken van geschikt biotoop en/of waarnemingen uit de omgeving (NDFF) niet in het plangebied te verwachten.
Overige beschermde soorten uit de soortgroepen vissen, reptielen en ongewervelden zijn niet in de directe omgeving bekend (NDFF) en geschikt biotoop ontbreekt in het plangebied. De aanwezigheid van beschermde vissen, reptielen en ongewervelden kan daardoor worden uitgesloten.
Toetsing
Als gevolg van de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ten zuiden van de bestaande bedrijfsgebouwen
gaan geen jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels of verblijfplaatsen van vleermuizen of steenmarters verloren.
Bij werkzaamheden aan of sloop van het woonhuis en de bijbehorende schuren kan niet op voorhand worden uitgesloten dat verblijfplaatsen van steenmarter of vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van gierzwaluw en/of huismus verloren gaan. Nader onderzoek naar de steenmarter, vleermuizen, gierzwaluw en huismus is nodig om de aanwezigheid van deze soorten in het plangebied uit te kunnen sluiten.
Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor de huismus en de steenmarter. In de nabije omgeving is echter in ruime mate alternatief en hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van de huismus treden daardoor niet op.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen ook in gebruik zijnde nesten van enkele algemene vogelsoorten worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Het plangebied zal door de plannen niet ongeschikt worden voor de te verwachten algemene vleermuissoorten, die rondom graslanden en bebouwing foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied van een hogere kwaliteit aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied en verblijfplaatsen van vleermuizen treden niet op.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Inventarisatie
Het projectgebied ligt circa 10 km ten noorden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Bakkeveense Duinen'. Op circa 300 m ten zuidoosten van het plangebied ligt een gebied dat is aangewezen als natuur buiten het NNN. Aan de zuid- en oostkant wordt het projectgebied direct begrensd door een NNN-gebied. De graslanden op circa 900 m afstand ten noorden van het plangebied zijn aangewezen als weidevogelleefgebied en NNN-gebied.
Toetsing
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan Wnb beschermde Natura 2000-gebieden. Hierdoor zijn in potentie effecten ten gevolge van het plan alleen mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Tijdens de aanleg- en gebruiksfase kan wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Daarom is op 24 augustus 2023 een AERIUS-berekening uitgevoerd om inzichtelijk te maken of al dan niet sprake is van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Deze berekening is als Bijlage 5 aan het plan toegevoegd.
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescher-ming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Het NNN in Groningen kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. Natuur buiten het NNN en Weidevogelleefgebieden zullen eveneens geen aantasting of verstoring ondergaan, gezien de grote afstand tot het plangebied.
In tegenstelling tot waarvan bij de toetsing was uitgegaan, zullen er geen bomen worden gekapt.
Conclusie
Uit de toetsing komt wel naar voren dat als gevolg van toekomstige sloop of werkzaamheden aan de woning en omliggende schuren mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen en steenmarter en jaarrond beschermde nesten van gierzwaluw en huismus verloren gaan.
Op het moment dat duidelijk is dat werkzaamheden aan of sloop van deze woning en schuren plaats zal gaan vinden is eerst nader onderzoek nodig om de aan- of afwezigheid van nesten en verblijfplaatsen van deze soortgroepen vast te stellen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is.
Dit onderzoek dient tijdig opgestart te worden, gezien de vaste periodes waarin het onderzoek kan plaatsvinden:
Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van algemene vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.
Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Toetsing
Het voornemen heeft geen betrekking op een (beperkt) kwetsbare functie in de zin van de Bevi. Er hoeft daarom geen onderzoek te worden gedaan naar de externe veiligheid.
Uit raadpleging van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat het plangebied ook niet in de buurt van risicovolle inrichtingen, in de buurt van buisleidingen of in de buurt van vervoerswegen van gevaarlijke stoffen ligt.
Conclusie
Er zijn ten aanzien van externe veiligheid geen belemmeringen voor het initiatief.
Toetsingskader
Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf. Van een geluidgevoelige functie is bij dit voornemen geen sprake. Toetsing aan de Wet geluidhinder kan daarom achterwege blijven.
Wel is er vanwege de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten sprake van industrielawaai in de zin van het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit geeft voorschriften voor het aspect geluidhinder.
Toetsing
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bij woningen van derden bedraagt ten hoogste 47 dB(A) (Provincialeweg 14). Het maximale geluidsniveau bedraagt ten hoogste 65 dB(A) overdag (Provincialeweg 10) en 59 dB(A) ’s nachts (Provincialeweg 14 en 24). Bij toetsing ten aanzien van de indirecte hinder kan bij de onderzochte woningen aan de richtwaarde van 50 dB(A) worden voldaan.
De situatie is inpasbaar zowel volgens de criteria voor een goede ruimtelijke ordening als bij toetsing aan het Activiteitenbesluit.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen). Het doel hiervan is om milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.
Toetsing
Op grond van de VNG brochure is het bedrijf te beschouwen als 'overige metaalwarenfabriek' met milieucategorie 3.2. De omgeving kan worden omschreven als een gemengd gebied met woningen, agrarische bedrijven en bedrijfsbestemmingen. De Provincialeweg is een doorgaande weg die de verbinding vormt tussen Grootegast en Marum met Surhuisterveen.
Voor een bedrijf in milieucategorie 3.2 gelden in gemengd gebied richtafstanden van 30 m voor geur, stof en gevaar. Voor geluid geldt een richtafstand van 100 m. De meest nabijgelegen gevoelige bestemming (woning Provincialeweg 14) staat op circa 50 m afstand van de bestaande productiehal. Deze afstand neemt niet af door de nieuwe bedrijfsbebouwing. Overige woningen in de omgeving staan op grotere afstand.
Aan de richtafstanden voor geur, stof en gevaar wordt voldaan. Aan de richtafstand voor geluid wordt niet voldaan. Om deze reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.6 en Bijlage 6). Hieruit blijkt dat de situatie inpasbaar is, zowel volgens de criteria voor een goede ruimtelijke ordening als bij toetsing aan het Activiteitenbesluit.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Het plan betreft het mogelijk maken van het toevoegen van bedrijfsbebouwing van circa 2.200 m2.
Voor de beoordeling of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt gebruik gemaakt van de nota 'Parkeernormen gemeente Westerkwartier' zoals die is opgenomen in het Parapluplan parkeren Westerkwartier (vastgesteld 14 juni 2023).
Wat betreft de stedelijkheidsgraad wordt de gemeente Westerkwartier beschouwd als een gemeente met een 'weinig stedelijk'' karakter. De hoogte van de parkeernorm wordt ook bepaald door nadere ruimtelijke kenmerken. Het CROW maakt onderscheid in verschillende zones. Het plangebied valt in zone C 'rest bebouwde kom en overige kernen'. Er wordt daarbij uitgegaan van het gemiddelde van de door het CROW aangegeven bandbreedte.
Functie | Rest en overige kern | Eenheid | Aandeel laadpunten | |
min | max | |||
Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) | 0,6 | 1,1 | 100 m2 bvo | 3,0% geen bovengrens |
De uitbreiding aan de zuidkant van het huidige complex is bedoeld voor opslag grondstoffen en gereed product. Er zal daar geen productie gaan plaatsvinden. Er is daarom uitgegaan van de functie 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)'.
Dit betekent dat er voor de uitbreiding 19 extra parkeerplaatsen (0,85 x 22) moeten worden gerealiseerd. Bij de herinrichting van het plangebied worden in totaal 32 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van het bestaande bedrijf en de uitbreiding.
In het akoestisch onderzoek (Bijlage 6) is de representatieve bedrijfssituatie in beeld gebracht. Daarbij is uitgegaan van 12 verkeersbewegingen van vrachtauto's en 50 verkeersbewegingen van personenauto's op een dag. Het plangebied wordt ontsloten op de Provincialeweg. De wegenstructuur in de omgeving van het plangebied heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen, die gepaard gaan met de ontwikkeling, op te vangen.
Toetsingskader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn ten aanzien van luchtkwaliteit geen belemmeringen voor het initiatief.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Toetsing
Via de digitale watertoets is het waterschap op de hoogte gesteld van dit voornemen (Bijlage 7). De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Op 30 augustus 2023 heeft het waterschap per mail nog een aantal aandachtspunten ten aanzien van de verhardingstoename en doorgegeven. Deze zijn in deze paragraaf verwerkt.
Verhardingstoename
Door de ruimtelijke ontwikkeling neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren, is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het waterschap de volgende compensatienorm:
Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.
Het totale gesloten oppervlak (daken en verhardingen) neemt in de ontworpen situatie toe met circa 2.200 m2. Wanneer als vuistregel 15% van dit oppervlak als extra berging wordt gehanteerd, dan is er minimaal 330 m2 extra berging nodig. De bestaande vijver op het terrein fungeert als buffer voor de opvang van dakwater van het bedrijfsgebouw. Deze vijver wordt met circa 450 m2 vergroot. Hiermee wordt in de toekomst ook verhardingswater naar de vijver worden afgevoerd. Er wordt hiermee ruimschoots voldaan aan de compensatieplicht.
De vijverpartij moet losgekoppeld zijn van de omliggende sloten, en kan met een geknelde afvoer overstorten naar de sloot aan de zuidzijde. Dit laatste mag volgens de leidraad watertoets met een maximale capaciteit van 1,33 l/s/ha waardoor er weer ruimte voor berging ontstaat in de vijverpartij.
Boezem
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. (streefpeil: -0,52 m NAP). Dit betekent dat het plangebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er dient daarom rekening te worden gehouden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Maatgevende boezemwaterstand 1/100 jaar is hier 0,07 + NAP. Het maaiveld ligt hier op ruim 150 + NAP. Hierdoor is bouwen op maaiveldhoogte uit oogpunt van veiligheid ruim voldoende.
Het initiatief betreft de uitbreiding van een bedrijfslocatie en de oprichting van nieuwe bedrijfsbebouwing. Het voornemen zal geen water vervuilen. Op het gebied van de waterkwaliteit vormt het voornemen dan ook geen obstakel.
Conclusie
Er zijn ten aanzien van water geen belemmeringen voor het initiatief.
Inleiding
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Onderzoek
Het plan maakt de uitbreiding van een metaalwarenfabriek mogelijk, in totaal kan de bedrijfsvloeroppervlakte met 2.200 m2 toenemen. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen en een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer opgenomen. Het project is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, blijkt dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig. In dit geval is de gemeente niet de initiatiefnemer. Daarom is er wel een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De notitie is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. De gemeente neemt hierover separaat een besluit.
Conclusie
Het planvoornemen is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het planvoornemen qua potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(-beoordelings)procedure. Wel is er een aanmeldnotitie opgesteld (zie Bijlage 8).
Vanuit de omgevingsaspecten zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Realisatie van het voorgenomen initiatief is wat betreft de omgevings- en milieuaspecten haalbaar.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij andere bestemmingsplannen in de gemeente Westerkwartier. Voor de wijze van meten geldt hetzelfde.
Het bestaande bedrijf en de voorgenomen uitbreiding hebben de bestemming 'Bedrijf - 1'. Deze bestemming bevat een regeling voor bedrijven die zich binnen woongebieden hebben ontwikkeld. De meeste van de bedrijven zijn nabij woningen gelegen en een negatieve beïnvloeding van de woonfunctie moet worden voorkomen. Daarom wordt uitgegaan van een basisregeling waarbij bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan.
In de bestemmingsomschrijving is toegevoegd dat de bestaande bedrijfsactiviteiten, te weten de fabricage van tuingereedschap, is toegestaan.
Het bestaande bouwvlak is uitgebreid om de uitbreiding - met een oppervlakte van circa 2.200 m2 - mogelijk te maken.
De goot- en bouwhoogte van de bouwwerken zijn niet gewijzigd ten opzichte van het nu geldende bestemmingsplan.
In de bestemming is één bedrijfswoning begrepen. Deze is aangeduid.
Tuin
De tuin met vijver en de daar aanwezige bebouwing zijn bestemd als 'Tuin'. In het geldende bestemmingsplan waren deze gronden bestemd als 'Agrarisch', maar gelet op de inrichting en het gebruik past de bestemming 'Tuin' beter. Het bouwen van (nieuwe) gebouwen is niet toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn de gronden bestemd voor parkeerplaatsen voor het personeel. Ook is daar een containeropstelplaats gesitueerd waar afval(schroot)containers mogen worden geplaatst.
Waarde - Besloten gebied
Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de daarbij behorende houtsingelstructuur, pingoruïnes en (opstrekkende) verkaveling moeten worden behouden, beschermd en/of hersteld.
Er geldt hier een aanlegvergunningstelsel. In de regels is een uitzondering op het verbod om zonder vergunning werken en werkzaamheden uit te voeren voor de werken en werkzaamheden die in het landschappelijk inpassingsplan bij het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Waarde - Houtsingelreservaat
Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de daarbij behorende houtsingelstructuur, pingoruïnes en (opstrekkende) verkaveling moeten worden behouden, beschermd en/of hersteld.
Er geldt hier een aanlegvergunningstelsel. In de regels is een uitzondering op het verbod om zonder vergunning werken en werkzaamheden uit te voeren voor de werken en werkzaamheden die in het landschappelijk inpassingsplan bij het bestemmingsplan zijn opgenomen.
De algemene regels bestaan uit een aantal regels:
De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De overige algemene regels zijn gebaseerd op andere bestemmingsplannen in de gemeente en bevatten verscheidene regels van algemene strekking.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat Overgangs- en slotregels de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.
Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betreffende overlegpartners en adviesinstanties.
De direct omwonenden zijn geïnformeerd over de uitbreidingsplannen. In het dorp wordt in het algemeen positief gedacht over het behoud van het bedrijf in het dorp Kornhorn.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 december 2023 tot en met 29 januari 2024 ter inzage gelegen als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb op grond van artikel 3,10 lid a Wabo. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.