Plan: | Aduard-Borghlindt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.BPBG22HERS1-VA01 |
Op een voormalige agrarisch bouwperceel is het voornemen negen woningen te realiseren. Op een groot gedeelte van het plangebied is het nu al mogelijk om 9 woningen te realiseren. Echter is voor het noordelijk deel van het gebied een agrarische bestemming van toepassing. Hier zijn woningen niet toegestaan. De ontwikkeling past daarmee niet geheel binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.
In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het gewenste stedenbouwkundig ontwerp.
Figuur 1 Ligging plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn' (onheroepelijk geworden op 24 mei 2012) en 'Buitengebied Zuidhorn (herziening)' (onheroepelijk geworden op 27 maart 2019).
Buitengebied Zuidhorn
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn' hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Wonen' inclusief de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 9' en de aanduiding 'Maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden/: 9'. Voor het noordelijk deel van het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' van toepassing.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn 9 woningen toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' geldt dat de woonhuizen aaneengebouwd dienen te zijn. Voor de woningen geldende de volgende bouwregels.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn geen woningen toegestaan. Omdat een gedeelte van de toekomstige woningen binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn gelegen is het bouwplan in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Buitengebied Zuidhorn (herziening)
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn (herziening)' hebben de gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' én 'Waarde - Archeologie 5'. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan respectievelijk 1.000 m2 en 5.000 m2. Paragraaf 4.8 gaat hier nader op in.
Verder zijn in dit bestemmingsplan een aantal aanvullende regelingen in onder andere de bestemming 'Wonen' opgenomen. Deze hebben voornamelijk betrekking op karakteristieke en beeldbepalende panden. In het plangebied is hier geen sprake van en zijn derhalve niet relevant voor het plangebied.
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en onderbouwd. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot de uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied bevindt zich even ten zuidoosten van de kern Aduard en bevindt zich nabij het gehucht Nieuwklap. Nieuwklap is een klein gehucht waar zich een aantal woningen en enkele bedrijfsfuncties waaronder een café en een opslagterrein.
Het plangebied bevindt zich aan de noordkant van het gehucht, alsmede aan de noordkant van de watergang de Lindt. Het plangebied is te bereiken via een ontsluitingsweg aan de oostkant. Deze weg sluit aan de op de N983.
Aan de noordkant van het plangebied bevinden zich agrarische gronden gelegen in het wierdenlandschap, met zijn historische blokverkaveling. Ten oosten van het plangebied loopt de provinciale weg N983. De N983 sluit in noordelijke richting aan de noordkant van Aduard en sluit uiteindelijk in noordelijke richting aan op de N361. In de zuidelijke richting sluit de N983 aan op de N355. De N355 bevindt zich aan de zuidkant van het plangebied. Dit betreft de provincialeweg tussen Groningen en Leeuwarden.
In het plangebied staat de resterende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf. De bedrijfsvoering is gestopt en op basis van het geldende bestemmingsplan zijn hier al 9 woningen toegestaan. Het plangebied kent een vrij groen karakter met zowel opgaande beplantingen in het midden van het plangebied alsmede opgaande beplantingen aan de randen. Een luchtfoto van het plangebied en een aanzicht op het plangebied is weergeven in figuur 2 en 3. Een nadere impressie inclusief landschappelijke analyse is opgenomen in bijlage 1.
Figuur 2 Ligging plangebied
Figuur 3 Aanzicht op het plangebied vanaf de N355
Het plan is om het plangebied te transformeren naar een woongebied met daarin 9 woningen. De stedenbouwkundige uitwerking van de voorgestelde inrichting is in samenwerking met de gemeente en Libau tot stand gekomen. Het ontwerp is gebasseerd op een boerenerf bestaande uit een 'voorhuis' en hierachter de 'schuren'. Het oorspronkelijke advies van Libau is als bijlage 2 toegevoegd.
Om de kwaliteit te borgen, heeft de gemeente bij de uitwerking van de plannen een aantal kwalitatief geformuleerde uitgangspunten opgesteld. Deze zijn:
Vervolgens hebben de initiatiefnemer en de gemeente het stedenbouwkundig ontwerp nader uitgewerkt zoals weergeven in figuur 4. Figuur 5 geeft het beeld van de toekomstige situatie weer.
0
Met het plan wordt een stedenbouwkundig ontwerp voorgesteld in de vorm van een agrarisch erf bestaande uit een voorhuis met daarachter een tweetal schuren. Hierdoor wordt bijgedragen aan het open landschappelijke karakter.
In het 'voorhuis' komen twee woningen. Dit gebouw krijgt een bouwhoogte van circa 11 meter. De goothoogte bedraagt 7 m. Achter het 'voorhuis' zijn twee 'schuren' gepositioneerd met daarin respectievelijk 3 -en 4 woningen. Door de buitenzijde van de woningen aan elkaar te verbinden ontstaat er vanaf de openbare ruimte een visueel beeld in de vorm van een tweetal agrarische schuren. De woningen achter het 'voorhuis' krijgen een bouwhoogte van circa 9 meter en een goothoogte van 3 meter. De voor- en achterkant van de woningen worden verder voorzien van een aanbouw met een plat dak van 6 meter hoog. Figuur 6 en 7 weergeven een doorsnede van de gebouwen. Enkele aanzichten zijn weergeven in figuur 8 en 9.
De woningen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg aan de oostkant van het plangebied. De bestaande ontsluitingsweg komt hierbij te vervallen. Bij elke woning is verder ruimte voor 2 parkeerplaatsen.
Figuur 4 Stedenbouwkundig ontwerp
Figuur 5 Aanzichten 'achterste' gebouwen
Figuur 6 Aanzichten 'voorste' gebouw
Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast in de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied.
Voor de inpassing wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken. Voor een uitgebreide beschrijving van het planvoornemen wordt verwezen naar bijlage 3. Voor de totstandkoming van de landschappelijke inpassing zijn onderstaande uitgangspunten gehanteerd. Deze uitgangspunten zijn tot stand gekomen op basis van een analyse van het provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van het landschap inclusief het gewenste stedenbouwkundige programma.
De landschappelijke inpassing bestaat uit een aantal onderdelen. Het plan wordt gedragen door een robuuste beplantingsstrook en een gracht rondom.
Beplanting rondom
De beplantingsstrook is deels al aanwezig. Er worden zoveel mogelijk bestaande bomen behouden. Daar waar nodig wordt deze aangevuld met struiken en bomen. Dit is met name aan de zuidwest-, noordoost- en noordzijde het geval.
De huidige erfbeplanting is vrij eenzijdig en bestaat uit es, wilg en meidoorn. Het is wenselijk deze aan te vullen met juist andere soorten. Boomsoorten die hier passen zijn: zwarte els, veldesdoorn, wilg. Struweelsoorten die hier passen zijn kornoelje, hazelaar, meidoorn, sleedoorn, hondsroos, gelderse roos, kardinaalsmuts.
Aan de noordzijde worden bomen toegepast zonder onderbegroeiing, vanwege het zicht op de omgeving vanuit de noordelijke 'schuurwoningen'. De wilgen voor het 'voorhuis' aan de oostzijde zijn erg hoog en staan erg dicht op elkaar. Hier wordt voorgesteld in eerste instantie de helft (om en om) op circa 2 meter hoogte te knotten. Indien de bomen dit niet redden, worden de overgebleven bomen gehandhaafd. Indien de bomen 'aanslaan' kunnen de overige wilgen deels geknot en deels verwijderd worden.
De gracht
Aan de noord- en oostzijde is momenteel nog een deel van de oorspronkelijke gracht aanwezig. De oorspronkelijke gracht wordt in ere hersteld. Hiertoe wordt aan de zuid- en west-zijde een nieuwe gracht gegraven. Aan de noord- en oostzijde wordt de bestaande gracht verbreed. De gracht krijgt inclusief talud een breedte van 10 meter. Afhankelijk van de waterstand zal het water circa 5 a 6 meter breed zijn.
Aan de gracht kunnen kleine, ondergeschikte vlonders gemaakt worden. Dit dient in gezamenlijkheid te gebeuren, zodat het geheel als een eenheid ervaren wordt.
Bomen op het middenterrein
Ook op het middenterrein worden zoveel mogelijk bestaande bomen behouden. Aan de oostzijde staan twee essen. De weg slingert hier omheen.
Aan de zuidzijde staat een fraaie, grote boom (paardenkastanje). Deze stond waarschijnlijk vroeger in de voortuin van de boerderij. De boom wordt behouden in de achtertuin van de hoekwoning. Aan de zuidelijke gracht staat verder nog een te behouden es.
De binnentuin
Tussen de twee 'schuren' in komt een gezamenlijke tuin. In deze tuin komen vaste planten die vlinders en bijen aantrekken. Deze zogenaamde 'vlinderidylle' zal de biodiversiteit ter plekke vergroten. Er komen zo min mogelijk doorsnijdingen voor inritten in de gezamenlijke tuin. In de tuin kunnen eventueel een of twee hoogstamfruitbomen aangeplant worden. Ook de vlindertuin wordt gezamenlijk onderhouden. Aan het eind van de vlindertuin is er de mogelijkheid van een gezamenlijke vlonder aan de gracht, met uitzicht op de omgeving.
Hagen
Er wordt voorgesteld om zowel aan de voor- als aan de achterzijde een korte haag als erfafscherming aan te planten. Hierdoor ontstaat een eenduidig, rustig en groen beeld.
Voor de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de borg.
In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Groningen is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Deze regeling houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Dit plan maakt een herontwikkeling van een voormalige agrarisch perceel naar een woningbouwlocatie mogelijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse al 9 woningen toegestaan. De bouw van 9 woningen is niet aangemerkt is stedelijke ontwikkeling. Een nadere beschrijving van de ontwikkeling in het kader van een duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.
Geconsolideerde Omgevingsvisie februari 2019 (Provincie Groningen)
Op 1 juni 2016 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. Sindsdien zijn hier enkele herzieningen op geweest, waarna in februari 2019 een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie is vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgesteld in de provinciale Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakvlak heeft met de fysieke leefomgeving, geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.
Ruimtelijke kwaliteit en stedelijk gebied
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit voor haar grondgebied. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. De provincie acht een hoge ruimtelijke kwaliteit van belang om haar grondgebied aantrekkelijk te laten blijven om te wonen, werken en recreëren. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en het buitengebied. Het projectgebied valt in het stedelijk gebied. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden in bestand stedelijk gebied, omdat het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied behouden en versterkt dient te worden. Ten aanzien van het stedelijk gebied zijn gemeenten primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit.
In dit geval is sprake van een woningbouwplan in het landelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.8) van het gebied wordt versterkt door het gebied in gebruik te nemen en in te richten ten behoeve van de woonfunctie. Bovendien wordt een goede landschappelijke inpassing voorzien en toegepast in het plangebied. De behoefte aan de woningen is gemotiveerd aan de hand van het gemeentelijk woningbouwbeleid, opgenomen in paragraaf 3.3. Feitelijk is er geen sprake van een wijziging in het woningbouwprogramma. Op basis van het geldend bestemmingsplan zijn de 9 woningen ter plaatse al toegestaan.
Geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2021 (Provincie Groningen)
In de Omgevingsverordening is het beleid uit de Omgevingsvisie vertaald naar regels. Ten aanzien van woningbouw zijn in artikel 2.15.1 regels opgenomen ten aanzien van woningbouw. Hier is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woonbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt.
In paragraaf 3.3 is het initiatief getoetst aan het gemeentelijk woonbeleid. Door hieraan te voldoen wordt tevens voldaan aan de regeling uit artikel 2.15.1 van de provinciale verordening.
Artikel 2.60.4 Landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 als landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling, bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare onregelmatige blokverkaveling. Met de uitwerking van de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met het landschap.
Bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn
Het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn van de gemeente Westerkwartier vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente.
Het plangebied heeft hierin gedeeltelijk de bestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming zijn al 9 woningen toegestaan. Met dit bestemmingsplan worden ook 9 woningen mogelijk gemaakt. Echter dient hiervoor de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd te worden naar 'Wonen'. Met de uitwerking van dit bestemmingsplan blijft de huidige kavelstructuur behouden. Er vinden in de huidige situatie geen agrarische activiteiten meer plaats binnen de gronden die nu bestemd zijn als 'Agrarisch'. Het mogelijk maken van 9 woningen met dit bestemmingsplan past binnen de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.
Woonvisie Westerkwartier 2020-2025
In de Woonvisie (en het woningmarktonderzoek dat eraan ten grondslag ligt) is een raming voor de woningbehoefte opgenomen, zowel voor kortere termijn (2015-2020) als voor de langere termijn (2021-2025). De gemeente staat open voor impulsen in het buitengebied. De gemeente wil de rust, ruimte en natuur van het buitengebied behouden, maar ook ruimte bieden voor plannen die bijdragen aan een fijne leefomgeving of een impuls geven aan recreatie en toerisme.
Bij vrijkomend agrarisch vastgoed kijkt de gemeente hoe deze het beste invulling kan krijgen en voorkomen kan worden dat het pand verpaupert. Dit kan een andersoortige woonfunctie zijn, maar ze staan ook open voor functieverandering, een sloopregeling of de ruimte-voorruimte regeling.
In dit geval is reeds sprake van een woonbestemming, met de mogelijkheid voor 9 woningen, in het plangebied. De locatie was voorheen in gebruik door een agrarisch bedrijf. De bestaande bebouwing, met uitzondering van één bijgebouw, is gesloopt. Het bijgebouw wordt op korte termijn gesloopt. Hierdoor wordt plaats gemaakt voor de gewenste woningbouwontwikkeling in het plangebied. Met de uitwerking van de plannen is rekening gehouden met de landschappelijke waarden in de omgeving. Het plangebied behoudt daarmee de rust, ruimte en natuur van het buitengebied.
Daar er planologisch al 9 woningen mogelijk zijn, drukt de ontwikkeling van dit bestemmingsplan ook niet op het kwalitatieve woningbouwprogramma van de gemeente. Er is geen sprake van extra woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheid.
In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen ruimtelijk plan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het ruimtelijk plan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit ruimtelijk plan.
Ontsluiting
De woningen krijgen een ontsluiting aan de N983.
Openbaar vervoer
Het plangebied is met het openbaar vervoer ontsloten door middel van enkele bushaltes gelegen aan de Friesestraatweg. Deze bushaltes wordt aangedaan door zowel het reguliere streekvervoer en voorziet in een verbinding met Zuidhorn en het hoofdstation van Groningen.
Parkeren
De gemeente Westerkwartier kent geen eigen parkeernormen. Daarom wordt uitgegaan van de CROW publicatie 381. Uitgaande van een het gebiedstype niet stedelijk en rest bebouwde kom wordt voor koopwoningen (tussen/hoekwoning) een minimale parkeernorm van 1,6 en een maximum van 2,4 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Voor een twee-onder-een kapwoning geldt een parkeernorm van 2,2 per woning. Voor het bepalen van de parkeernorm is uitgegaan van een minimale parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning voor de tussen/hoekwoningen. Dit betekent een totale parkeerbehoefte van 19 parkeerplaatsen. In het plan is per woning ruimte voor 2 parkeerplaatsen en in de openbare ruimte is ook nog plek voor extra parkeren. Hiermee wordt dus voldaan aan de parkeernorm uit de CROW publicatie 381.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorie 'Koop, huis, tussen/hoek én Koop, huis, twee-onder-een-kap'. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'buitengebied.
Functie toekomstige situatie | Kencijfer CROW | Hoeveelheid | Verkeersgeneratie |
Koop, huis, tussen/hoek | 7,4 mvt/etmaal per wooneenheid | 7 | 58 mvt/etmaal |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 7,8 mvt/etmaal per wooneenheid | 2 | 18 mvt/etmaal |
Totaal | 9 | 76 mvt/etmaal |
Tabel 2: Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 76 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 8 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar is derhalve gering dat de toename naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.
Conclusie
Door de ontwikkeling op het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen beperkt toe. Er zullen naar verwachting geen problemen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied zelf. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.
Binnen het plangebied wordt een stedelijk woonmilieu gerealiseerd nabij bedrijfsfuncties ten zuiden van het plangebied. Bovendien ligt het plangebied nabij de hoofdinfrastructuur. De omgeving karakteriseert zich daarom duidelijk als een gemengd gebied.
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een horecabedrijf (milieucategorie 1), een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein (milieucategorie 3.1) en opslagterrein (milieucategorie 3.1). Voor milieucategorie 1 geldt een afstand van 0 meter in gemengd gebied en voor categorie 3.1 een afstand van 30 meter in gemengd gebied. De woningen worden op meer dan 30 meter tot het recreatieterrein en het opslagterrein gesitueerd. Aan de richtafstand wordt daarmee voldaan. Het dichtsbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op meer dan 200 meter tot het plangebied. Het betreft het bedrijf aan de Friesestraatweg 7. Hier is een melkveehouderij toegestaan uit milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in gemengd gebied. Aan de richtafstand wordt ook voldaan. Verder bevinden zich in de directe omgeving geen relevante bedrijven waar rekening mee gehouden hoeft worden.
Als gevolg van de ontwikkeling worden dus geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een goed woonklimaat. Er is in de beoogde situatie dan ook sprake van een verantwoorde milieuzonering.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland.
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het plangebied ligt op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 13 toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. De sloop, aanleg- en exploitatiefase zijn in dezelfde berekening meegenomen. De sloop, aanleg- en exploitatiefase zullen elk nog in hetzelfde jaar plaatsvinden. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken. Naar aanleiding van de quickscan Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat er ter plaatse sprake is van het voorkomen van een of meerdere strikt beschermde soort(en) beschermd onder de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn of Nationaal beschermde soorten.
De woningen in het plangebied zijn in potentie geschikt als nestplaats voor roofvogels, kerkuil, vleermuizen en waterspitsmuis. In verband met het mogelijk voorkomen van deze soorten is een nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 11 toegevoegd. Om de werkzaamheden binnen de kaders van Wet natuurbescherming uit te voeren, worden de volgende vervolgstappen aanbevolen.
Voor de benodigde soorten wordt een ontheffing aangevraagd. Bij deze ontheffing is ook een activiteitenplan nodig. Op basis van de te nemen maatregelen zoals op te nemen in het activiteitenplan wordt de gunstige staat van instandhouding van eventueel aanwezige beschermde soorten niet aangetast.
In 2022 heeft aan actualisatie plaatsgevonden waarbij ook gekeken is naar de bunzing, haas en hermelijn. Zie hiervoor bijlage 12. De kans op aanwezig leefgebied van bunzing en hermelijn binnen het plangebied wordt op basis van verspreidingsgegevens dusdanig klein en onwaarschijnlijk geacht dat het niet realistisch is om met deze soorten rekening te houden. Negatieve effecten van de werkzaamheden op de haas kunnen op voorhand uitgesloten worden als de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode en gefaseerd over tijd en ruimte worden uitgevoerd.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.
Het plangebied bevindt zich binnen de geluidszone van de N983 en de N355. Daarom is voor de ontwikkeling een geluidsonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Friesestraatweg/N355 maatgevend is; de geluidbelasting vanwege de rondweg/N983 voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder van Lden = 48 dB. De geluidbelasting vanwege de Friesestraatweg/N355 voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB en bedraagt ten hoogste Lden = 57 dB exclusief aftrek op basis van artikel 110g Wgh. Deze aftrek is afhankelijke van de berekende geluidbelasting 2 dB (generiek), 3 dB bij een geluidbelasting ex aftrek van Lden = 56 dB en 4 dB bij een geluidbelasting ex aftrek
van Lden = 57 dB. Op basis van figuur 5.1 kan dan ook worden geconcludeerd dat de maximale ontheffingswaarde van Lden =53 dB inclusief aftrek voor nieuwe woningen in buitenstedelijk gebied niet wordt overschreden.
Gesteld kan worden gesteld dat de woningen kunnen worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wgh met een hogere waarde procedure en hogere waarden van ten hoogste Lden = 53 dB voor wegverkeerslawaai. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Voor de Friesestraatweg geldt dat deze al is voorzien van geluidreducerend asfalt in het kader van de herinrichting van de N355 en aanleg rondweg. Het realiseren van geluidschermen is gezien het relatief gering aantal woningen financieel niet haalbaar.
Voorgesteld wordt daarom om voor het hele plangebied één generieke hogere waarde van Lden = 53 dB vast te stellen.
Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het bepalen of deze mogelijk een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
De woningen worden grotendeels gebouwd op gronden die nu al de bestemming 'Wonen' hebben. Er is dan ook geen sprake van een verdachte locatie ter plaatse van de bestemming 'Wonen'. Een deel van de woningen wordt binnen de bestemming 'Agrarisch' gebouwd. Ter plaatse was voorheen sprake van agrarische activiteiten. Derhalve is voor de ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd.
Het doel van het verkennend bodemonderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Indicatief wordt een uitspraak gedaan over de te verwachten kwaliteitsklasse van de grond (indicatieve toetsing van de analyseresultaten van de grond aan het toetsingskader van het Besluit bodemkwaliteit).
Onderzoeksresultaten
Zintuiglijk
Op het maaiveld zijn ter plaatse van boring 08 asbestverdachte plaatmaterialen aangetroffen. Daarnaast zijn in de opgeboorde grond sporen tot sterke bijmengingen met baksteen, puin en/of kolengruis waargenomen. In de opgeboorde grond zijn verder geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Analytisch grond
Ter plaatse van MM1 is een lichte verhoging aan minerale olie en PAK aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. De grond is indicatief aangemerkt als ‘niet toepasbaar’. Ter plaatse van MM3 en MM4 zijn hoogstens lichte verhogingen aan nikkel, PAK en/of minerale olie aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. De grond is indicatief aangemerkt als klasse industrie. Ter plaatse van MM2 zijn geen verhogingen aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde en is de grond indicatief aangemerkt als ‘altijd toepasbaar’.
Asbest
Uit de analyseresultaten blijkt dat in MMasb1 in de fijne fractie analytisch 51 mg/kg ds is aangetroffen. Het asbest betreft 10-15% hechtgebonden chrysotiel. Om te bepalen of de asbestverontreiniging in de toplaag of de bodem zit, zijn de grondlagen apart geanalyseerd. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de toplaag analytisch geen asbest in aangetoond. In de grond onder te toplaag is in de fijne fractie analytisch 64 mg/kg ds asbest aangetroffen (10-15% hechtgebonden chrysotiel). Uit de analyseresultaten van asbest in vaste materialen blijkt dat het aangetroffen asbestverdachte materiaal (buis 1) ter hoogte van boring 08 0-30% hechtgebonden chrysotiel en 2-5% hechtgebonden crocidoliet betreft. Buis 2 betreft 10-15% hechtgebonden chrysotiel en de asbest plaat 2-5% hechtgebonden chrysotiel.
Grondwater
In het grondwater is een lichte verhoging aan molybdeen, nikkel, koper en/of barium aangetoond ten opzichte van de streefwaarde.
Conclusie en aanbevelingen
De vooraf gestelde hypothese dat de locatie als verdacht wordt beschouwd ten aanzien van het voorkomen van een bodemverontreiniging is juist. De lichte verhogingen in de grond en het grondwater vormen geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Ter plaatse van de aanwezige bebouwing is in de grond 64 mg/kg ds asbest aangetroffen. Het aangetoonde gehalte asbest vormt een aanleiding tot het uitvoeren van een nader asbestonderzoek. Aangezien de toplaag niet verontreinigd is met asbest, is de verontreiniging niet te relateren aan de asbest dakbedekking zonder dakgoot.
Voor de uitvoering van het nader asbestonderzoek dienen enkele sleuven nabij de verontreiniging te worden gegraven. Geadviseerd wordt om na de sloop van de opstallen een nader asbest onderzoek uit te voeren. Tot die tijd wordt geadviseerd om geen graafwerkzaamheden in de bodem uit te voeren. De overige resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Nader asbest onderzoek
Op basis van de bevindingen van het uitgevoerde nader (asbest)bodemonderzoek kan De hypothese ‘verdacht’ voor asbest kan aangenomen worden daar er asbesthoudende materialen in de grond zijn aangetroffen bij sleuf 107. Bij een oppervlakte van circa 40 m² en een diepte van 10 cm is circa 4 m³ grond verontreinigd met asbest waarbij de hergebruiksnorm (100 mg/kg ds) wordt overschreden. Ter plaatse van de aanwezige grondwal en het overige niet onderzochte terreindeel zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de nieuwbouw van woningen op de locatie een
saneringsprocedure op te starten, waarbij een BUS-melding ingediend moet worden bij het bevoegd gezag (Provincie Groningen). De saneringswerkzaamheden dienen uitgevoerd te worden door een daarvoor gecertificeerde aannemer (BRL7000) onder milieukundige begeleiding van een erkende Milieukundig begeleider (BRL6000).
Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een keuring conform het Besluit bodemkwaliteit. De BUS melding geschiedt door de saneerder.
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van Waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.
Missie
Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Wij creëren hiermee een basis voor een gezonde en toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.
Vigerend beleid
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.
Veilig, voldoende en schoon water
Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen willen wij hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Ons regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn.
Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied. Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:
Borgen integrale afweging
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.
De ontwikkeling is op 17 augustus 2021 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Uit deze digitale watertoets blijkt dat voor dit project de normale procedure gevolgd moet worden. De samenvatting van de watertoets is opgenomen in bijlage 8.
Wateradvies
Regionale kering
Aan de zuidkant van het plangebied loopt een regionale kering. Het betreft hier een veiligheids- en beschermingszone rondom de regionale keringen. Deze beschermingszone geldt tot 4 meter buiten het centrale deel van de waterkering. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone is een Watervergunning nodig.
Met dit plan wordt de regionale kering verlegd. Afstemming hierover vindt plaats met het waterschap. In figuur 8 is een overzicht opgenomen van het huidige én nieuwe tracé van de regionale waterkering.
Omdat het beoogde keringtracé hoger ligt dan de vereiste kruinhoogte van +0.05 m NAP is het verleggen van de kering een administratieve handeling. Er hoeft geen dijklichaam aangelegd te worden. Op de Legger van het waterschap zal daarom een zone worden opgenomen ter bescherming van de kering. Er mag daar bijvoorbeeld niet gebouwd worden en niet worden gegraven.
Voor de watergangen binnen het plangebied betekent dit dat het streefpeil -0.93 m NAP zal worden (boezem) in plaats van -1.10 m NAP (Nijlandsterpolder).In de boezem kan het waterpeil in extreme situaties stijgen tot -0.25 m NAP.
Figuur 7 Leggerkaart Regionale kering
Figuur 8 Huidige en nieuwe trace regionale waterkering
Hoofdwatergangen
Aan de zuidkant loopt een hoofdwatergang. Hoofdwatergangen zijn de belangrijkste watergangen voor de wateraanvoer en waterafvoer van een gebied. Deze zijn essentieel voor het goed functioneren van het watersysteem. Tevens hebben de hoofdwatergangen een waterbergende functie. Alle watergangen, inclusief de daarin gelegen kunstwerken (bruggen, duikers, stuwen, gemalen enz.) worden beschermd door middel van de Keur van waterschap Noorderzijlvest. Voor het verrichten van handelingen binnen de kern- en beschermingszone is een watervergunning nodig. De kernzone betreft de watergang tussen de beide boveninsteken, de beschermingszone reikt tot 5 m buiten de beide boveninsteken.
Figuur 9 Leggerkaart Hoofdwatergang
Verhardingstoename
Indien de toename van het verhard oppervlak kleiner is dan 2.500 m² is er geen extra waterberging noodzakelijk. De verhardingstoename in dit project is beperkt. Een overzicht van de huidige -en toekomstige verharding is weergeven in onderstaande figuur. Per saldo is sprake van een toename van circa 680 m2. Compenserende maatregelen zijn daarom niet verplicht. Echter wordt met de uitwerking van dit project water gegraven zoals eerder beschreven in paragraaf 2.3. Het gaat om het doortrekken van de bestaande watergang rondom het plangebied. Zie hiervoor figuur 9.
Figuur 10 Overzicht huidige - en toekomstige verharding
Figuur 11 Situatietekening nieuw te graven water
Grondwater
Houdt bij nieuwe ontwikkelingen rekening met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen kan gewerkt worden met de volgende indicatieve droogleggingsnormen.
Drooglegging | |
Woningen met kruipruimte | 1,30 meter |
Woningen zonder kruipruimte | 1,00 meter |
Gebiedsontsluitingswegen | 0,80 meter |
Erftoegangswegen | 0,80 meter |
Groenstroken / ecologische zones | 0,50 meter |
Afvoer van riool- en hemelwater: Via een (verbeterd) gescheiden stelsel, hemelwater wordt geïnfiltreerd
Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater. De initiatiefnemer dient te onderzoeken of infiltratie mogelijk is.
Afstemming met de gemeente is nodig voor het afvoeren van het afvalwater naar de riolering. In dit geval wordt een nieuwe riolering aangebracht en vervolgens aangesloten op de bestaande riolering van de gemeente aan de A. Harkemagweg. Het schone hemelwater wordt geïnfiltreerd en vervolgens op het oppervlakte water afgevoerd.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Op basis van de provinciale verordening (kaart 7) ligt het plangebied in het gebied 'Landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling'. In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Wel maakt het plangebied deel uit van een gebied dat voorheen als agrarische gronden in cultuur is gebracht. Met de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de huidige verkaveling. Deze blijft in de gewenste situatie onaangetast. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Buitengebied Zuidhorn (herziening)
De gemeente heeft op 38 maart 2019 het bestemmingplan Buitengebied Zuidhorn (herziening) vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan respectievelijk 1.000 m2 en 5.000 m2.
Voor de ontwikkeling heeft een archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 9 toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en adviezen besproken.
Uit de bureaustudie bleek dat het plangebied drie potentiële archeologische niveaus kent. Op het diepste niveau, op het pleistocene dekzand, kunnen archeologische resten bewaard gebleven zijn uit de prehistorie en uit de steentijd in het bijzonder. De top van het pleistocene zand is echter geërodeerd en de eventuele archeologische resten uit de steentijd zullen daarbij verloren zijn gegaan. Ook bevindt de top van het pleistocene dekzand zich op een aanzienlijke diepte (tussen de 6 en de 10 meter beneden NAP). Deze zal tijdens het onderzoek niet worden bereikt. Het tweede potentiële niveau is het niveau dat hoger gelegen heeft vanaf de ijzertijd. Met name de kwelderruggen waren destijds geschikte plekken voor permanente bewoning. Het bovenste potentiële archeologische niveau is het maaiveld waarop resten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd kunnen liggen. Op basis van het bureauonderzoek is bekend dat sinds het einde van de 18e eeuw bebouwing aanwezig was in het plangebied. Dit betrof een omgrachte boerderijplaats met boomgaard. Rond 2010 is de boerderij volledig gesloopt. Door deze sloopwerkzaamheden kan de bodem reeds verstoord zijn geraakt.
In totaal zijn tijdens het veldonderzoek (verkennende fase) zes boringen verricht. Deels in overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek bestaat de opbouw van het plangebied van boven naar beneden uit een geroerde/vergraven laag op natuurlijke (hogere) kwelderafzettingen op getijden(geul)afzettingen en wadafzettingen. De top van de bodem is in het plangebied voor een groot deel verstoord: als gevolg van (sub)recente bodemingrepen is deze laag ontstaan. Uit meerdere boringen blijkt dat het terrein is aangevuld met bouwzand (Boring 3, 4 en 6). Het in gebruik zijn van het terrein als boerenerf, waarbij meerdere (bij)gebouwen zijn gebouwd en gesloopt heeft er voor gezorgd dat de toplaag van bodem reeds vergraven is geraakt. De minimale verstoringsdiepte is 50 centimeter beneden het maaiveld (ter hoogte van Boring 1) en de maximale verstoringsdiepte is 175 centimeter beneden maaiveld (ter hoogte van Boring 4).
Onder de vergraven pakketten is een intacte bodem waargenomen met natuurlijke (hogere)kwelderafzettingen op getijden(geul)afzettingen en wadafzettingen. In de (hogere)kwelderafzettingen is een 10 centimeter dikke vegetatiehorizont herkend (Boring 2; diepte 120 centimeter beneden maaiveld) en in Boring 3 is in de top van de (hogere)kwelderafzettingen (Boring 3; diepte 100 centimeter beneden maaiveld) een lichte zweem fosfaat waargenomen. Dit soort lagen kunnen wijzen op een fase waarin de invloed van de zee minder was. Er zijn verder geen (duidelijke) archeologische indicatoren gevonden of aanwijzingen voor zogenaamde terplagen en/of andere archeologisch relevante cultuurlagen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.
Tijdens de verkennende fase van het onderzoek is in alle boringen een vergraven bovenlaag aangetroffen. De top van de bodem is in het plangebied voor een groot deel verstoord: als gevolg van (sub)recente bodemingrepen is deze laag ontstaan. Ook bleek uit meerdere boringen (Boring 3, 4 en 6) dat het terrein is aangevuld met bouwzand. Onder de vergraven pakketten is een intacte bodem waargenomen met natuurlijke (hogere)kwelderafzettingen op getijden(geul)afzettingen en wadafzettingen. Naast een vegetatiehorizont en een lichte zweem fosfaat in de (hogere) kwelderafzettingen, zijn verder geen (duidelijke) archeologische indicatoren gevonden of aanwijzingen voor zogenaamde terplagen en/of andere archeologisch relevante cultuurlagen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats.
Aangezien de resultaten van het onderzoek geen aanwijzingen hebben opgeleverd voor een archeologische vindplaats in het plangebied, is geadviseerd om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen en het terrein vrij te geven.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.
Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft. Bij woningbouwplannen van minder dan 1.500 is dit het geval.
Er worden 9 woningen mogelijk gemaakt en deze zijn in de huidige situatie ook al planologisch mogelijk. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:
Risicorelevante inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedszone van risicovolle inrichtingen valt.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Ten zuiden van het plangebied loopt de provinciale weg N355. Hierover worden gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De weg heeft een PR10-6 contour van 0 meter. Het maatgevende invloedsgebied bedraagt 45 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de N355. Het uitvoeren van een groepsrisicoberekening en verantwoording van het groepsrisico wordt niet noodzakelijk geacht. Overigens zijn er in de huidige planologische regeling ook al 9 woningen toegestaan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute. In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de veiligheidsregio. Dit advies is als bijlage 15 opgenomen. In het advies worden een aantal functies genoemd waarvan de veiligheidsregio wil dat deze uitgesloten worden. Hieraan wordt tegemoet gekomen door artikel 6.4.1 lid d op te nemen. Deze geeft aan dat onder strijdig gebruikt wordt verstaan: het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kinderopvang en dagverblijf van personen met een lichamelijke of geestelijke beperking.
Reactie gemeente:
Deze functies worden dit bestemmingsplan uitgesloten.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn geldt op circa 70 meter ten westen van het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. In de praktijk is de leiding ook nog aanwezig. Echter verdwijnt de leiding op langere termijn en wordt even verder ten westen van de bestaande verbinding een nieuwe hoogspanningsverbinding, van 380 kv, aangelegd. De bestaande verbinding komt hierbij te vervallen. De nieuwe verbinding bevindt zich op meer dan 450 meter tot het plangebied.
Voor hoogspanningslijnen is er geen beleid vanuit het Rijk. Op de lijnen zijn een magneetveldzone van toepassing. De Europese Unie heeft - in een aanbeveling (1999/519/EG Europese Gemeenschap ) - een referentieniveau van 100 microtesla voor bescherming van leden van de bevolking vastgelegd. Deze waarde wordt in Nederland op voor het publiek toegankelijke plaatsen niet overschreden, ook niet in de buurt van hoogspanningslijnen. Het voorzorgsbeleid van het ministerie van VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zoals dat is vastgelegd in het beleidsadvies uit 2005, gaat een stap verder. Gemeenten en netbeheerders worden vanwege mogelijke gezondheidseffecten, geadviseerd nieuwe situaties te voorkomen waarin kinderen(0-15 jaar) langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla. RIVM vermeldt geen representatieve afstanden voor de magneetveldzones bij ondergrondse hoogspanningslijnen. Via berekening kan bepaald worden of de leiding mogelijk relevant is. Op basis van het 'magneetveld' onderzoek wat voor de nieuwe verbinding is uitgevoerd bedraagt de magneetzone maximaal 80 meter. Het plangebied valt buiten deze zone. Er zal geen sprake zijn negatieve gevolgen als gevolg van de hoogspanningsverbinding.
De gemeente Westerkwartier vindt het duurzaam ontwikkelen van het landelijke gebied belangrijk. Daarom streeft de gemeente ernaar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
Gelet op de eindigheid van ruimte en bouw- en brandstoffen is duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van heden en toekomst zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
Het wettelijk beleid ten aanzien van energiezuinig bouwen is opgenomen in het Bouwbesluit. Daarin is vastgelegd hoe de energieprestatie van gebouwen wordt gemeten met behulp van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Deze eis zal in de toekomst verder worden aangescherpt vanuit het streven om uiteindelijk energieneutraal te bouwen (EPC=0).
Het ontwerp draagt positief bij aan de energietransitie, klimaatadaptatie, vergroting van de biodiversiteit, flexibel gebruik van de bebouwing door verschillende doelgroepen in de tijd, duurzaam materiaalgebruik en sloop en hergebruik van bouwstoffen wanneer De Lindt aan het einde van haar levensduur is (circulariteit). De nieuwbouw van de woningen zal volgens de huidige normen voor duurzaamheid plaatsvinden. De toekomstige woningen worden in ieder geval gasloos uitgevoerd. De woningen voldoen verder aan de BENG eisen. Verder wordt gekeken naar extra maatregelen in de vorm van bijvoorbeeld een warmtepomp met aardwarmtebron.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit plan maakt slechts negen woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval verandert het gebruik van het perceel op basis van het geldende bestemmingsplan niet. Ook in het de huidige planologische situatie is het mogelijk om 9 woningen te realiseren. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.
Weliswaar wordt de bestemming 'Wonen' met dit bestemmingsplan in beperkte mate vergroot, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Met dit plan is sprake van een relatief beperkte toename van het ruimtebeslag ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Verder vinden geen wijzigingen aan de wijze van ontsluiting plaats en wordt de parkeerbehoefte binnen het plangebied opgelost. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een hogere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie mogelijk is. Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen of een MER nodig, dan wel niet nodig is.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Op grond van de informatie zoals genoemd in hoofdstuk 2.2 is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige functies in het plangebied. Onderstaand wordt een verantwoording van de keuzes van bestemmingen weergegeven. Een aantal aspecten die niet in het bestemmingsplan geregeld kunnen worden, zoals het uitsluiten van vergunningsvrij bouwen, wordt gewaarborgd in een privaatrechtlijke overeenkomst of een convenant (Vereniging van eigenaren) en dan wel bestuursrechtelijk. Hierin wordt het tegengaan van kwalitatief ongewenste bouwwerken op het achtererf die normaliter vergunningvrij zijn, geborgd. Denk bijvoorbeeld aan erfafscheidingen in de vorm van een haag van 1,5 meter hoog.
Het plangebied krijgt de volgende bestemmingen:
Bestemming Groen
De groenvoorzieningen hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Het is niet toegestaan om binnen deze bestemming te bouwen. Er mogen geen (gebouwde) erf- en terrein afscheidingen worden gebouwd.
Bestemming Water
De nieuw te graven watergangen hebben de bestemming Water gekregen.
Bestemming Wonen
De toekomstige woningen met de daarbij behorende erven en toegangsweg krijgen de bestemming 'Wonen'. Binnen het plangebied zijn 9 woningen toegestaan. Dit is geregeld met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
Voor het voorhuis geldt een goot- en bouwhoogte van 7 - en 11 meter en voor de schuren een goot -en bouwhoogtes van 2,5 en 9 meter. De bebouwing inclusief de aan -en uitbouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Binnen de bestemming Wonen zijn bijgebouwen verder niet toegestaan.
Voor de borging van het landschappelijk inpassingsplan is een voorwaardelijk verplichting opgenomen.
Bestemming Verkeer
De toekomstige verkeersontsluiting heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen.
(Dubbelbestemming) Archeologie 5-en 6
In het plangebied komen mogelijk archeologische waarden voor. Daarom is de dubbelbestemming Archeologie 5 en 6 van toepassing. Ter bescherming hiervan is bij ingrepen groter dan respectievelijk 1.000 -en 5.000 m2 archeologisch onderzoek nodig. Ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is in bepaalde gevallen een archeologisch onderzoek nodig.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke plan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het ruimtelijk plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. Het plan is daarmee financieel haalbaar.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.
In dit geval wordt een planschade overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Verder is geen kostenverhaal van toepassing. De eigendom en beheer van de gronden blijft de VVE. Er vindt geen overdracht plaats richting gemeente van dit particulier initiatief. Omdat hier verder voor de gemeente geen kosten uit voortvloeien is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig en zijn deze kosten dus anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.
Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de overlegpartners. De provincie, waterschap en Veiligheidsregio hebben in dit kader gereageerd. De overlegreacties zijn als bijlage opgenomen.
Waterschap
Reactie gemeente:
De reactie heeft tot één tekstuele wijziging in de toelichting geleid. Onder kopje 'Vigerend beleid' in paragraaf 4.6 Water is 'Waterbeheerprogramma 2016 -2021' vervangen door 'Waterbeheerprogramma 2022 – 2027'.
Veiligheidsregio
Reactie gemeente:
Bij de uitwerking van de concrete plannen wordt rekening gehouden met het advies van de veiligheidsregio voor dit aspect.
Reactie gemeente:
Deze functies worden dit bestemmingsplan uitgesloten.
Reactie gemeente:
De gemeente neemt dit advies ter kennisgeving aan.
Provincie
Reactie gemeente:
De geluidwering dient te worden getoetst aan artikel 3.3 van het Bouwbesluit op basis van vastgestelde hogere waarden, waarbij voor wegverkeer niet de aftrek van artikel 110 g Wgh wordt toegepast. De toetsing Bouwbesluit vindt plaats in het kader van de Omgevingsvergunning bouwen en is daarmee nadrukkelijk wel het toetsingskader. Dit wordt niet geregeld in het bestemmingsplan. Verder is het niet nodig om het geluidsrapport aan te passen. Het huidige geluidsrapport kan gebruikt worden voor het verlenen van de hogere waarden. Er kan een generieke hogere waarden van 53 dB afgegeven worden. Dit zoals ook verwoord in de toelichting van het bestemmingsplan.
Reactie gemeente:
De quickscan is op basis hiervan geactualiseerd. Zie hiervoor bijlage 12. De kans op aanwezig leefgebied van bunzing en hermelijn binnen het plangebied wordt op basis van verspreidingsgegevens dusdanig klein en onwaarschijnlijk geacht dat het niet realistisch is om met deze soorten rekening te houden. Negatieve effecten van de werkzaamheden op de haas kunnen op voorhand uitgesloten worden als de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode en gefaseerd over tijd en ruimte worden uitgevoerd.
Reactie gemeente: Dit onderzoek is uitgevoerd en als bijlage 7 bij de toelichting toegevoegd.
Omgeving
Verder is de omgeving op de hoogte gebracht van de plannen. Een verslaglegging hiervan is met de gemeente gedeeld. De omgeving heeft positief tegenover de plannen gereageerd.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft daarom voor 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Wel heeft het waterschap het volgende ter informatie meegegeven: 'Voor het project is in december 2022 een watervergunning aangevraagd. Deze is aangehouden omdat het nog niet (formeel) duidelijk is hoe de eigenaar aan de noordzijde aankijkt tegen het verplaatsen van de (juridische) waterkeringszone naar zijn perceel. Dat is wel randvoorwaardelijk qua watersysteem en waterveiligheid voor dit plan'.
Ten aanzien hiervan heeft de initiatiefnemer inmiddels overeenstemming bereikt met de eigenaren aan de noordelijke. Een formele overeenstemming hiervan volgt op korte termijn.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld op 12 juli 2023. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.