Plan: | Dorpsstraat 1b Heinenoord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1963.Drpsstr1bHnd23-VG01 |
De eigenaar van Dorpsstraat 1b te Heinenoord heeft zijn kassen ten zuiden van dit perceel verkocht ten behoeve van de ontwikkeling van de wijk Tienvoet. Als compensatie voor de sloop van deze kassen is de gemeente bereid om medewerking te verlenen aan de realisatie van twee woningen op het perceel Dorpsstraat 1b.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet mogelijk, hiertoe dient een nieuw juridisch planologisch kader te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan dient als kader voor de te ontwikkelen woningen.
Naar aanleiding van gewijzigde uitgangspunten is het eerder gepubliceerde ontwerpbestemmingsplan aangepast. De aanpassingen hebben voornamelijk betrekking op de verbeelding en bouwmogelijkheden, derhalve wordt het ontwerpbestemmingsplan opnieuw ter inzage gelegd.
Het plangebied bevindt zich op het adres Dorpsstraat 1b (tussen Dorpsstraat 1 en 1a) te Heinenoord gemeente Hoeksche Waard (provincie Zuid-Holland). D Momenteel wordt de woonbuurt Tienvoet gerealiseerd op de aangrenzende gronden aan de zuidzijde.
Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Dorpsstraat, aan de oost- en westzijde wordt het plangebied begrensd door de naastgelegen woonpercelen. De zuidrand wordt gevormd door het plangebied van de nieuw te realiseren woonbuurt Tienvoet. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied. (bron: Google Earth)
Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Heinenoord' (vastgesteld op 10-12-2009) en 'Landelijk Gebied Binnenmaas' (vastgesteld op 24-12-2013). Het perceel heeft een agrarische bestemming. Het gehele plangebied is voorzien van twee dubbelbestemmingen ten aanzien van archeologie, te weten: 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Archeologische verwachting hoog 1'. Een zeer klein deel in het noordwesten van het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Op grond van deze bestemming is het bouwen van woningen niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient dan ook een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplannen t.p.v. het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. In hoofdstuk 2 komt het voorgenomen plan aan bod. Het daarop volgende hoofdstuk toetst de ontwikkeling aan het beleidskader. De sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft de juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Lintbebouwing
De Dorpsstraat is een karakteriserend bebouwingslint met voornamelijk woningen. Ten hoogte van het plangebied staan de (vrijstaande) woningen onder aan de dijk. De kavels zijn ruim opgezet en er zijn veel landelijke barrières en groen aanwezig, waaronder veel grote bomen die kenmerkend zijn voor het gebied.
Opvallend is dat er veel woningen langs de dijk zijn met een mansardedak. De overige woningen hebben vaak een wolfsdak of een zadeldak.
Voorzieningen
Ten noordoosten van het plangebied ligt de voorzieningenkern met dagelijkse voorzieningen (supermarkt, bakker, kapper), zorgvoorzieningen, sportvoorzieningen, het Museum Hoeksche Waard en een basisschool.
Kassen
De voormalige kassen in het zuiden van het plangebied zijn gesaneerd.
Woonbuurt Tienvoet
Ten zuiden van het plangebied wordt een nieuwe woonbuurt genaamd Tienvoet gerealiseerd. Deze woonbuurt heeft een eigen procedure doorlopen en is reeds in aanbouw.
Met voorliggend bestemmingsplan worden in het plangebied twee woningen mogelijk gemaakt. Omdat er nog geen concrete bouwplannen zijn voor deze woningen zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten vastgelegd in het inrichtingsplan dat is opgenomen als bijlage 1 bij voorliggend bestemmingsplan.
Dit inrichtingsplan gaat uit van 2 woningen, deze kunnen twee-onder-een-kap worden gebouwd of vrijstaand. De woning(en) bestaan uit één bouwlaag met een kap, met een goothoogte van max. 4 meter en een nokhoogte max. 9 meter. Toepassen van een traditionele kapvorm: zadeldak of mansardekap is vereist. Een plat dak, tentkap, golfdak of varianten daarop zijn niet toegestaan.
Een ruime voortuin is kenmerkend voor het dijklint.
De bijgebouwen staan achter op het erf. De ontsluiting vindt plaats bij de huidige dam die uitkomt op het perceel of een nieuwe dam die uitkomt op de nieuwe kavel. De erfafscheiding tussen eventueel beide woningen en naast gelegen kavels dient als groene erfafscheiding te worden gerealiseerd van maximaal 2 meter hoog; Daarbij geldt dat Minimaal 30% van het perceel dient groen ingericht te worden. Minimaal 5 meter van de oever dient vrijgehouden te worden van bebouwing en de Oeverzijde aan de noordzijde inrichten als natuurvriendelijke oever, geen damwand.
In de navolgende paragraaf worden de uitgangspunten voor de twee-onder-een-kapwoning en de vrijstaande woningen opgesomd en weergeven op de figuren 2.1 en 2.2.
Gewenst kavelbeeld – twee vrijstaande woningen (met huidige dam)
Situering en oriëntatie
Gewenst kavelbeeld twee-onder-een-kapwoning (met nieuwe dam)
Situering en oriëntatie
Figuur 2.1 Gewenst kavelbeeld – twee vrijstaande woningen (met huidige dam)
Figuur 2.2 Gewenst kavelbeeld twee-onder-een-kapwoning (met nieuwe dam)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.
Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijven. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
Het mogelijk maken van een beperkt aantal nieuwe woningen in het dijklint van Heinenoord past binnen het rijksbeleid.
De Nationale Omgevingsvisie is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.
Toetsing
Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten beschrijven waarom er behoefte is aan de ontwikkeling en als die ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, motiveren waarom er niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
In het kader van de ladder is het van belang dat er met voorliggend bestemmingsplan woningen worden mogelijk gemaakt. In dit geval is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat om minder dan 11 woningen op een perceel in een bebouwingslint. Aanvullende onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hierna ingegaan op de woningbehoefte.
Het rijksbeleid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.
Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen.
Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
Toetsing
Het plangebied is gelegen in het bebouwingslint van de Dorpsstraat.
Het aantal woningen dat met voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is regionaal afgestemd.
In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
9 t/m 12 zijn niet van toepassing.
Toetsing artikel 6.9
De beschermingscategorie ter plaatse van het plangebied betreft 'beschermingscategorie 3 buitengebied'.
In dit geval is sprake van 'inpassen', er dient derhalve te worden voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
6.10 a: De ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen in paragraaf 3.1.3.
6.10 b: N.v.t..
Artikel 6.27a risico's van klimaatverandering
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's.
Toetsing
`Met voorliggend bestemmingsplan worden twee nader uitte werken woningen mogelijk gemaakt, de bovengenoemde zaken worden gelijktijdig met de woningen nader uitgewerkt. Er dient in ieder geval voldaan te worden aan de inrichtingseis van 30% groen, waardoor voldoende ruimte gereserveerd is voor het planten van bomen voor schaduw en het infiltreren van water.
Het provinciaal beleid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard stelde de Omgevingsvisie Hoeksche Waard op 17 december 2019 vast. De omgevingsvisie is te raadplegen op www.omgevingsvisiehoekschewaard.nl/.
Lange tijd nam de overheid in haar beleid het voortouw als het ging om het bepalen van kwaliteit in de leefomgeving. De Omgevingsvisie biedt handvatten en inspiratie aan iedereen die een bijdrage wil leveren aan de Hoeksche Waard. Dat noemt de gemeente Waardmaken.
Bouwstenen voor de kern Heinenoord
De gemeente Hoeksche waard heeft voor het opstellen van de omgevingsvisie bouwstenen voor elke kern vastgelegd. De belangrijkste elementen voor Heinenoord worden als volgt benoemd:
De ruimtelijke opgaves en aandachtspunten zijn als volgt verwoord:
Ruimtelijke opgaves en aandachtspunten:
Maatschappelijke opgaven
De relevante maatschappelijke opgave in de Hoeksche Waard is als volgt geformuleerd:
Als de trend zich doorzet krijgt de Hoeksche Waard te maken met krimp van de bevolking. Als gevolg van de vergrijzing raakt de verhouding tussen jongere en oudere huishoudens dusdanig uit balans dat het draagvlak voor bepaalde voorzieningen verder onder druk komt te staan. Wanneer een evenwichtig samengestelde samenstelling van de bevolking het doel is, is het nodig dat er tot 2035 circa 3.500 nieuwe huishoudens instromen in de Hoeksche Waard. Dat komt bovenop de vraag naar circa 3.100 woningen die tot 2030 nodig zijn als gevolg van gezinsverdunning.
'Dorpse Trots'
Dit deelgebied omvat alle dorpen in de Hoeksche Waard. Doordat de Hoeksche Waard letterlijk een eiland is, zijn mensen op elkaar aangewezen, staat zorg voor elkaar hoog in het vaandel en bloeit het verenigingsleven. De Hoeksche Waard kent (mede daardoor) kleine, hechte gemeenschappen met veelal een geheel eigen identiteit. De combinatie van ondernemerszin en de zorg voor elkaar maakt het eiland zeer aantrekkelijk voor gezinnen.
De dorpen in de Hoeksche Waard zijn nauw verbonden met de inpolderingsgeschiedenis. Veel nederzettingen zijn gekoppeld aan de dijken of aan het water. De dijken in de dorpen zijn van oudsher bebouwd en bewoond en hebben een functie als ontsluitingsweg. Dit heeft tot verschillende typen dorpen geleid, met een eigen stedenbouwkundige structuur. Belangrijkste hoofdgroepen zijn de voorstraatdorpen en de dijkdorpen, daarnaast zijn er nog rivierrug- en kreekrugdorpen. Er zijn ook combinatietypen zoals voorstraatdorpen.
De gemeente gaat uit van de identiteit per dorp als basis voor de toekomst. Maatwerk per dorp is hierbij het uitgangspunt. In- en uitbreidingen passen bij de schaal en maat van het dorp. In het dorpsgericht werken moeten initiatieven bijdragen aan het versterken van de identiteit per dorp.
Bij ontwikkelingen in de dorpen kijken we niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, maar met name ook naar de gevolgen voor het sociale netwerk in het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin in het dorp.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat eerst de mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkeling binnen het dorp worden benut, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Waar mogelijk worden bestaande woningen aangepast in de richting van levensloopbestendige en duurzame woningen. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp.
De uitgangspunten hierbij zijn als volgt:
Toetsing
Met voorliggend plan wordt de dijklintbebouwing van de Dorpsstraat versterkt.
Conclusie
Het voorliggende plan sluit aan bij de omgevingsvisie.
In de Nota Ruimtelijke kwaliteit Hoeksche Waard. zijn de samenhang in de eigenschappen van gebieden en objecten vertaald in objectieve beoordelingscriteria die de burger en de bouwplantoetser een houvast moeten bieden bij het opstellen en het beoordelen van bouwplannen. Heinenoord is in de welstandsnota volledig aangewezen als zeer waardevol welstandsgebied. Dit vanwege haar hoge cultuurhistorische waarde en de aanwezigheid van veel monumentale panden.
Waardevolle welstandsgebieden zullen vanwege hun zeer hoge waarde kritisch aan welstandscriteria getoetst worden. Het welstandsbeleid is erop gericht de historische kwaliteit te behouden en waar mogelijk te versterken. Voor dit gebied is het welstandsbeleid daarom uitgewerkt tot op een klein schaalniveau. Aandachtspunten voor welstandstoezicht zijn o.a. cultuurhistorische herkenbaarheden, diversiteit in gevelwanden, positionering, massa en maatvoering, aandacht voor hoeksituaties, detaillering van gevel en dakvlak, materialen en kleuren en reclame-uitingen. Ook voor specifieke bouwwerken is het vaststellen van het welstandsniveau van belang.
Toetsing
Nadat de woningen zijn uitgewerkt zal de welstandscommissie van de gemeente Hoeksche Waard het bouwplan toetsen aan de eisen van welstand.
Het gemeentelijk beleid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De beoogde ontwikkeling is in lijn met zowel het rijks- provinciaal als het gemeentelijke beleid.
De bouw van twee woningen heeft gevolgen voor de verkeersaspecten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, afwikkeling van het verkeer en de parkeerbehoefte voor de nieuwe ontwikkeling. De kencijfers uit 'CROW publicatie 381' zijn toegepast voor de parkeervraag en de verkeersgeneratie. Voor het bepalen van het kencijfer is uitgegaan van een 'niet stedelijke' gemeente en voor de locatie een ligging in 'rest bebouwde kom'.
De ontsluiting van het perceel zal verlopen via de bestaande of nieuwe dam op de Dorpsstraat.
De beperkte verkeersgeneratie van de twee woningen zal opgaan in het heersende verkeersbeeld op de Dorpsstraat.
De parkeerbehoefte van 2,3 parkeerplaatsen per woning wordt geheel voorzien op het eigen terrein. Hier is voldoende ruimte voor beschikbaar.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van stedelijke of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De ontwikkeling vindt plaats in de zones van de Dorpsstraat en de Oud-Heinenoordseweg.
De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Door Rho Adviseurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, deze is opgenomen in bijlage 2 van voorliggend bestemmingsplan. Hoewel dit onderzoek uitgaat van de verouderde verbeelding blijven de conclusies een aanbevelingen uit de rapportage in stand.
De geluidbelasting van de Dorpsstraat is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar voldoet aan de maximale ontheffingswaarde. Omdat wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid, kunnen hogere waarden worden aangevraagd.
Conclusie
De geluidbelasting van de Dorpsstraat is hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar voldoet aan de maximale ontheffingswaarde. Omdat wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidbeleid, kunnen hogere waarden worden aangevraagd. De Oud-Heinenoordseweg zorgt niet voor een relevante geluidbelasting.
Aan te vragen hogere waarden.
Voor de twee woningen is een hogere waarde van 54 dB aangevraagd. Het hhogere waarde besluit is opgenomen in bijlage 3.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgenomen ontwikkeling. De digitale watertoets is uitgevoerd op 29 april 2021, het toetsresultaat is in bijlage 9 weergegeven. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. (PM reactie)
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta:
Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Het plangebied bevindt zich op het adres Dorpsstraat 1b (tussen Dorpsstraat 1 en 1a) te Heinenoord en is momenteel deels onverhard.
Bodem en grondwater
Op de Bodemkaart is te zien dat de bodem van het plangebied uit zavel met homogeen profiel bestaat (figuur 4.1). Met betrekking tot het grondwater is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap Vb= H <40 L >120 (figuur 4.2). Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) minder dan 40 centimeter onder maaiveld betreft. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt op meer dan 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 0,2 m onder NAP.
Figuur 4.1 Overige bodemsoorten plangebied (rood omcirkeld) (bron: Bodemkaart)
Figuur 4.2 Overzicht grondwatertrappen plangebied rood omcirkeld (bron: Bodemkaart)
Waterkwantiteit
Conform de Legger van het waterschap Hollandse Delta bevinden zich ten noorden en ten oosten van het plangebied twee overige watergangen. Volgens de Legger van het waterschap Hollandse Delta kent de watergang behorende tot de categorie 'overig' een beschermingszone van 1 m. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van het waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden (figuur 4.3).
Figuur 4.3 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta met het plangebied rood omlijnd
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Ten noorden grenst het plangebied aan de beschermingszone van een regionale waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
De bestaande bebouwing is momenteel aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Het plan is om 2 woningen te realiseren.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
In het plangebied bevinden zich twee watergangen in de categorie 'overig' met een beschermingszone van 1 m. Voor werkzaamheden in de beschermingszone dient een watervergunning aangevraagd te worden.
De toename in verharding is op basis van een luchtfoto en de plankaart in tabel 4.1 berekend, omdat het bouwvlak slechts voor 60% mag worden bebouwd en de woonbestemming in overwegende mate als tuin zal worden gebruikt is de laatste voor 50% opgenomen in de berekening.
Tabel 4.1 Watercompensatieberekening
Bruto m² | Verhardingspercentage | Netto oppervlak (m²) | ||
Huidige situatie | ||||
-bebouwing | 700 | 100% | 700 | |
- verharding | 450 | 100% | 450 | |
-groen | 660 | 0% | 0 | |
Totaal huidig | 1810 | 1150 | ||
Toekomstige situatie | ||||
-Bouwvlak | 440 | 100% | 440 | |
-Woonbestemming | 900 | 50% | 450 | |
-Groen/tuin | 275 | 50% | 138 | |
-Tuin( inrit/erf buurman) | 195 | 100% | 195 | |
Totaal nieuw | 1810 | 1223 | ||
Te compenseren | 73 |
De toename in verharding van de ontwikkeling zal onder de grens van 500 m² blijven, waardoor compensatie niet noodzakelijk is.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Voor werkzaamheden in de beschermingszone van de regionale waterkering dient een watervergunning aangevraagd te worden om een negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving uit te sluiten.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Er zijn voldoende mogelijkheden om het hemelwater af te wikkelen op het oppervlaktewater nabij het plangebied.
In de omgeving van het plangebied bevindt zich een regionale waterkering en twee watergangen in de categorie 'overig'. Voor werkzaamheden in de beschermingszones hiervan dient een watervergunning aangevraagd te worden. Hiermee kunnen negatieve effecten op het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse van het plangebied uitgesloten worden.
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied de Biesbosch ligt op circa 15 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 680 m (figuur 4.4).
Figuur 4.4 Ligging plangebied (rood omcirkeld) t.o.v. beschermde natuurgebieden
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De aanleg en gebruiksfase van de ontwikkeling leidt niet tot een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. De memo is te vinden in bijlage 4 en de berekening in bijlage 5.
In opdracht van Rho adviseurs heeft Habitus het plangebied en de aanwezige opstallen onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting. In tabel 4.2 zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven.
Tabel 4.2 Samenvattende conclusie
Maatregelen beschermde soorten:
Er zijn maatregelen nodig voor beschermde vogels.
Vogels zonder jaarrond beschermd nest
Voorkom vernietiging van vogelnesten óf een verstoring die van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van een in Europa inheemse vogelsoort. Nesten van deze soorten mogen niet beschadigd, weggehaald of vernietigd worden. Ook verstoringen die leiden tot het verlaten van het nest zijn verboden. De meeste vogels broeden globaal tussen half maart en half augustus. Echter, alle broedende in Europa inheemse vogelsoorten zijn te allen tijde beschermd.
Maatregel 1: verricht de werkzaamheden buiten de broedperiode van de aanwezige soorten. Op basis van het veldbezoek waarin we op aanwezige vogelsoorten hebben gelet én op basis van de aanwezige biotopen, verwachten wij dat de broedperiode loopt van half maart t/m half augustus.
Indien het niet mogelijk is om buiten deze broedperiode te werken, kan maatregel 2 uitkomst bieden.
Maatregel 2: laat voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitvoeren door een ecoloog. Indien er geen broedende vogels worden vastgesteld, kunnen de werkzaamheden alsnog plaatsvinden.
Oeverzwaluw
Voorkom vestiging van oeverzwaluw door in de periode april t/m juni steilwanden te voorkomen (in de vorm van zanddepots en afgravingen). Of zorg voor geleidelijke overgangen met een minimale verhouding van 1:3 óf dek de zandhopen af met een stevig zeil.
Witte kwikstaart en zwarte roodstaart
Vogelsoorten zoals de witte kwikstaart en zwarte roodstaart kunnen aanwezig zijn op bouwterreinen en broeden in hopen afval of bouwmateriaal. Als de soort tot broeden komt op het terrein is het nest beschermd en zal hier rekening mee gehouden moeten worden.
Maatregel: voorkom vestiging van deze soorten door in de broedperiode (globaal van half maart t/m eind juli) bouwmateriaal, hopen houtafval of stenen direct te verwijderen uit het plangebied. Of dek de bouwmaterialen geheel af met een stevig zeil of doek.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Uit de zorgplicht volgt dat nadelige gevolgen voor flora of fauna voorkomen worden of dat noodzakelijke maatregelen getroffen worden. Om invulling te geven aan de zorgplicht wordt de volgende strategie gevolgd:
Indien niet aan deze strategie voldaan kan worden, zijn andere maatregelen minimaal benodigd om nadelige gevolgen te voorkomen. Deze zijn in paragraaf 5.2 van bijlage 6 te vinden.
Gebiedsbescherming en soortenbescherming geven geen belemmeringen voor het uitvoeren van de werkzaamheden ter plaatse van het plangebied. Wel moet te allen tijde de zorgplicht in acht worden genomen. Het aspect ecologie staat de ontwikkeling niet in de weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 2 woningen. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Rijksweg A29. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020 29,6 µg/m³ voor NO2, 18,5 µg/m³ voor PM10 en 10,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,5. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het effect ten gevolge van het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en fijn stof. Conform de Regeling NIBM wordt immers voldaan aan het begrip 'Niet in betekenende mate' (NIBM). Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-publicatie. In de directe omgeving van het plangebied zijn naast woningen ook enkele maatschappelijke functies en bedrijven aanwezig. Het plangebied kan door de beperkt aanwezige andere functies zodoende worden getypeerd als 'rustige woonwijk'.
Ten zuidoosten bevindt zich een maatschappelijke bestemming. Het betreft een begraafplaats welke volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 valt met een richtafstand van 10 m in een rustige woonwijk. Met een afstand van circa 60 m tot het plangebied wordt hier ruim aan voldaan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat in de omgeving geen bedrijven of andere bestemmingen aanwezig zijn die door de voorgenomen ontwikkeling in hun functie uitoefening worden beperkt.
Hoeksche Waard Energieneutraal 2040
De ambitie van de Hoeksche Waard is om in 2040 100% energieneutraal te zijn. Hiermee legt de Hoeksche Waard de lat hoger dan de landelijke ambitie (in 2050 energieneutraal). Om gericht stappen in deze richting te zetten is de 'Energievisie Hoeksche Waard 2016-2020' opgesteld in nauwe samenwerking met ondernemers en maatschappelijke organisaties in de Hoeksche Waard.
De Energievisie gaat uit van de Trias Energetica, waarbij in eerste instantie wordt ingezet op het beperken van de energiebehoefte. Dit uit zich in 3 pijlers:
Tot slot zijn er twee belangrijke neveneffecten. Het gezamenlijk inzetten op besparing en opwekking van energie biedt volop kansen voor de lokale economie (bouwsector, agrarische sector en biobased economy) om daarvoor met oplossingen te komen. Het sturen op innovatie is daarbij belangrijk. Daarnaast wordt met Marketing & Educatie de Hoeksche Waard meer op de kaart gezet als duurzame regio. Beginnen bij de jeugd draagt bij aan bewustwording bij ouders en zorgt tevens voor een ander handelen door deze jeugd over 10 jaar.
Naast de Energievisie is er ook een 'Regionaal Uitvoeringsprogramma Energievisie 2016-2020' opgesteld. De Energievisie is in dit Uitvoeringsprogramma uitgewerkt tot concrete activiteiten voor de jaren 2016-2020. Een aantal van deze activiteiten is het afgelopen jaar en begin 2017 al in gang gezet. Met dit Uitvoeringsprogramma worden deze activiteiten gestructureerd en zichtbaar gemaakt. Daarnaast starten wij op basis van dit uitvoeringsprogramma diverse nieuwe activiteiten. Voor het Uitvoeringsprogramma en de Energievisie is input verzameld van het maatschappelijk middenveld en vanuit het Regionale Raadsledenoverleg (ROHW). Het Uitvoeringsprogramma wordt elk jaar opnieuw bekeken of het nodig is om het te actualiseren om op deze manier per jaar projecten uit te voeren die actueel, (financieel)haalbaar en marktgericht zijn. Elke activiteit wordt in dit uitvoeringsprogramma toegelicht en bestaat uit de onderdelen; resultaat, planning, kosten en status.
Voorliggend bestemmingsplan is dusdanig globaal en kaderstellend dat er nog niks gezegd kan worden ten aanzien van duurzaamheidsambities in de latere uitwerking van de woningen. Uiteraard zullen de woningen te zijner tijd voldoen aan de dan geldende regelgeving.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Figuur 4.5 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied paars omcirkeld
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.5). Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor.
Wel vindt er ten zuidoosten van het plangebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de N217. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door de maatgevende stofcategorie GF3 en bedraagt 355 m. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 530 m. Het plangebied valt daarmee niet binnen het invloedsgebied. Ook ligt het plangebied nabij de Rijksweg A29. Het invloedsgebied van deze weg wordt ook bepaald door de maatgevende stofcategorie GF3 en bedraagt 355 m. Gezien het plangebied circa 1 kilometer van de A29 verwijderd is, valt de beoogde ontwikkeling niet binnen het invloedsgebied.
Ten noorden bevindt zich de vaarroute Oude Maas (tot Dordtsche Kil). Het invloedsgebied van deze vaarroute wordt bepaald door de stofcategorie GT3 en bedraagt 1.070 m. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 1.070 m en valt hiermee in het invloedsgebied. Omdat de afstand tot de vaarroute groter is dan 200 meter, hoeven volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel dient vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording te worden opgesteld.
Beknopte verantwoording
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Dorpsstraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Heinenoord. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het water geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de vaarroute Oude Maas waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
In opdracht van Rho Adviseurs is ter plaatse van het plangebied door IDDS een milieuhygiënisch vooronderzoek en een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de herontwikkeling van de locatie en de daaruit voortvloeiende aanvraag van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen). In het kader van herontwikkeling wenst de opdrachtgever inzicht te krijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.
De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Hieronder zijn de conclusies en aanbevelingen uit het rapport overgenomen.
Wet bodembescherming
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijding van de betreffende streefwaarde (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.
Ter plaatse van de gedempte sloot zijn de boringen gestaakt op een puinlaag. Omdat de onderzijde van de slootdemping niet bereikt is kan niet met zekerheid worden vastgesteld waaruit het dempingsmateriaal exact bestaat. Vooralsnog lijkt het erop dat de sloot gedempt is met puin wat niet als bodem kan worden gedefinieerd. Doordat de demping onder de huidige oprijlaan aanwezig is waarbij het gebruik van de oprijlaan in de toekomst niet gewijzigd wordt is onzes inziens aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Mocht in de toekomst de situatie ter plaatse van de oprijlaan wijzigen, waarbij werkzaamheden worden verricht, wordt aanvullend onderzoek naar de demping geadviseerd. Indien in de bodem sprake is van bodemvreemde bijmengingen dient de bodem, ongeacht de gradatie aan bijmengingen, te worden aangemerkt als asbestverdacht.
Het plangebied voor dit bestemmingsplan bevindt zich tussen de bebouwing onderaan de dijk Dorpsstraat. Dit is de hoofdweg door Heinenoord en is derhalve beeldbepalend. Er zijn geen formele cultuurhistorische waarde in en om het plangebied.
De verkaveling is geïnspireerd op de historie en de bestaande geschiedenis van het landschap en van de bebouwing aan de Dorpsstraat.
In opdracht van Rho Adviseurs heeft IDDS Archeologie in januari 2021 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd aan de Dorpsstraat 1b in Heinenoord, gemeente Hoeksche Waard. De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit het bestemmingsplan. De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. Hieronder is de samenvatting en conclusie uit het rapport overgenomen.
Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Het plangebied kent vanaf het maaiveld waarschijnlijk een bodemopbouw van een 0,5 tot 0,8 m dik ophoogpakket en daarna een pakket zandige of uiterst siltige en gelaagde kleien die horen bij de overstromingen uit de Late Middeleeuwen (tot 1437) en het Laagpakket van Walcheren. Onder dit zandige kleipakket is een dik pakket Hollandveen aanwezig waarvan de bovengrond waarschijnlijk bij de overstromingen deels geërodeerd is. De top van dit veenpakket ligt waarschijnlijk op ongeveer -2,2 tot -3,0 m NAP ofwel 1,7 tot 2,5 m -mv. Onder het veenpakket, op een niveau van ongeveer -3,7 tot -4,4 m NAP ofwel 3,2 tot 3,9 m -mv, komt weer een kleipakket voor. Mogelijk gaat het om de resten van de stroomrug van Zwijndrecht of de estuariene kleien die buiten deze rivier zijn afgezet. Op basis van voornamelijk deze stroomrug heeft het plangebied op de archeologische verwachtingenkaart en in het bestemmingsplan een hoge archeologische verwachting. Deze verwachting geldt echter alleen voor de afzettingen van de stroomrug onder het Hollandveen en dus op een diepte van meer dan 3,0 m -mv.
Omdat deze stroomrug door inklinking pas zichtbaar is sinds de ontginning van dit landschap in de Middeleeuwen geldt de hoge verwachting voor de stroomrug alleen voor de periode van activiteit van de rivier en dus voor de periode van het Neolithicum. Tijdens de vorming van het Hollandveen had het gebied een lage archeologische verwachting en pas aan het einde van de veenvorming in de IJzertijd- Romeinse tijd kon er gewoond worden op het veen. Voor de top van het veen geldt daarom een middelhoge archeologische verwachting voor de IJzertijd tot en met de overstromingen in de Middeleeuwen. Als deze overstromingen de top van het veen geërodeerd hebben is de archeologische verwachting echter laag. Voor het overstromingspakket van het Laagpakket van Walcheren geldt een lage archeologische verwachting voor de Middeleeuwen tot 1437. Na 1437 is dit landschap ingepolderd en in gebruik genomen als landbouwgebied. Het is mogelijk dat tussen de 15e een 19e eeuw bebouwing heeft gestaan in het plangebied, maar omdat hiervan op de historische kaarten geen sporen van zijn weergegeven wordt die kans laag ingeschat.
Het veldonderzoek bevestigt het bureauonderzoek met uitzondering van de aanwezigheid van een ophoogpakket. Een dergelijk pakket is in de boringen niet aangetroffen, de hogere ligging van het plangebied is veroorzaakt door de reliëfinversie van de kreekafzettingen in het plangebied. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied verschillende niveaus kent met allemaal slechts een lage archeologische verwachting.
Conclusie
IDDS Archeologie adviseert om de dubbelbestemmingen voor wat betreft het aspect archeologie in het plangebied te laten vervallen.
PM bevoegd gezag.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 2 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Voorafgaand aan de ter visie legging van het eerste ontwerpbestemmingsplan is besloten geen m.e.r. procedure te doorlopen, het bestemmingsplan is qua omgevingsaspecten niet gewijzigd waardoor het besluit niet opnieuw genomen hoeft te worden.
Voor de opbouw van een bestemmingsplan is door het Ministerie van BZK een standaard ontwikkeld, de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden gebruikgemaakt. Hiermee is de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De hoofdstukindeling van de bestemmingsplanregels bestaat uit:
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In dit artikel wordt bepaald op welke manier bij de toepassing van de planregels wordt gemeten. Bij het meten van bouw– en goothoogtes van gebouwen is het begrip peil van belang.
Deze bestemming betreft in principe, niet openbare gronden (deze hebben de bestemming groen of verkeer), die "Tuin" zijn in de gebruikelijke betekenis van het woord en die dat dienen te blijven. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde en erkers toegestaan.
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop de woningen zijn beoogd. Er mogen zowel vrijstaande als twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd.
Op de verbeelding heeft niet elke woning afzonderlijk een eigen bestemmingsvlak gekregen, noch is voor elke woning afzonderlijk een bouwvlak aangewezen. Gekozen is voor een bestemmingsvlak dat de twee woningen omvat. Binnen dit bestemmingsvlak is voor de twee woningen tezamen één bouwvlak aangewezen. Het aantal toegestane woningen is beperkt tot twee.
Binnen de bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Van al deze bouwwerken is in artikel 1 een omschrijving opgenomen. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten et cetera. Alleen voor hoofdgebouwen zijn goothoogten aangeduid. Voor het overige is het, voor zover noodzakelijk, uitgeschreven in de regels. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan. Het opnemen van meerdere woningen in een bouwvlak heeft tot gevolg dat het bouwvlak soms ruim bemeten is. Dit heeft niet tot doel mogelijk te maken dat alle bebouwing die binnen het bouwvlak wordt opgericht de goothoogte mag hebben zoals is ingetekend of dat dit niet meegeteld hoeft te worden in het aantal maximaal toegestane vierkante meters. Immers deze nieuwe bebouwing is, met uitzondering van algehele nieuwbouw van het hoofdgebouw, aan te merken als een aan-, uit-, of bijgebouw. Hiervoor gelden specifieke bouwregels die gecategoriseerd zijn naar soort woningen en omvang van het zij- en achtererf.
De planregels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep. Het gaat hierbij om dienstverlenende beroepen op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming met de woonfunctie is.
Artikel 5 Waarde - Archeologie en Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting hoog 1
Op basis van het archeologische beleid van de Hoeksche Waard en de voormalige gemeente Binnenmaas zijn aan het plangebied twee dubbelbestemming toegekend. Met deze dubbelbestemming wordt geregeld dat er uitsluitend werken en werkzaamheden uitgevoerd mogen worden, nadat is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast. Binnen het plangebied is er sprake van twee afzonderlijke archeologische verwachtingswaarden.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
Voor het behoud van de waterkering in het plangebied geldt dat in het bestemmingsplan hiervoor een beschermende regeling is opgenomen. In principe mogen alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd, mits wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte. Voor het realiseren van gebouwen is een ontheffingsbevoegdheid opgenomen waarbij vooraf instemming van de waterbeheerder noodzakelijk is. Tevens is een aanlegvergunningstelsel opgenomen om de waterkering te beschermen tegen de verschillende werken en werkzaamheden.
Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Overschrijding bouwgrenzen
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Tevens is aangegeven voor welke bouwwerken en tot welke mate aangegeven hoogten mogen worden overschreden.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt benadrukt wat wordt verstaan onder strijdig gebruik.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn alle afwijkingsregels opgenomen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Het gaat om kleine afwijkingen die kunnen worden verleend als een aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen niet geheel past binnen het bestemmingsplan. Het gaat dan om ondergeschikte afwijkingen ten behoeve van bijvoorbeeld balkons, trappenhuizen en liftkokers.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel zijn wijzigingsregels opgenomen voor het desgewenst overschrijden van bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 m en het vergroten van bouwvlakken met ten hoogste 10%, indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
In de overige regels is in artikel 13.1 Voldoende parkeergelegenheid geregeld dat bij een nieuw bouwwerk of verandering van een bouwwerk wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in artikel 13.1 lid 1 Wro. Enkele bouwmogelijkheden in afwijking van de regels blijven bestaan voor gebouwen die afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet. Bestaande afwijkingen mogen niet worden vergroot. Uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning om af te wijken van het bevoegd gezag.
Lid 2 betreft de overgangsregels met betrekking tot het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtsmacht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het gebruik is slechts toegestaan indien de afwijzing hierdoor niet wordt vergroot.
Het laatste artikel van de planregels betreft de slotregel van het onderliggende bestemmingsplan.
Draagvlak
De voorgenomen ontwikkeling heeft een relatie met het plan voor woningbouw Tienvoet, waarmee wordt bijgedragen aan het tegengaan van leegstand en invulling wordt gegeven aan de maatschappelijke behoefte aan voldoende en passend woningaanbod. De woningen worden op zorgvuldige wijze ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur. Daarnaast is zorgvuldig afgewogen hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de verschillende milieuaspecten.
Communicatie en participatie
Bij de planontwikkeling van Tienvoet is de ontwikkeling op de Dorpsstraat 1b als onderdeel meegenomen en zijn omwonenden geïnformeerd over de plannen. Daarnaast zijn informatieavonden georganiseerd en de voortgang van de ontwikkelingen van de locatie en de planning van de werkzaamheden worden bijgehouden op een openbare projectpagina. De formele bestemmingsplanprocedure start met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Na het publiceren van het eerste ontwerpbestemmingsplan zijn de uitgangspunten dusdanig gewijzigd dat het plan opnieuw ter inzage wordt gelegd. De wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op de verbeelding en de bouwmogelijkheden. De direct omwonenden zijn geïnformeerd over de gewijzigde situatie en de uitkomst van de reactie op hun input wordt aan hen terug gekoppeld.
Het concept ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan overlegpartners in het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro. De reacties zijn verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.
Het tweede ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegd. Tijdens de bestemmingsplanprocedure wordt de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Die worden meegewogen bij de beslissing over de vaststelling van het bestemmingsplan. Er zijn geen zienswijze ontvangen op het tweede ontwerpbestemmingsplan.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Hieronder valt onder meer de bouw van een of meer woningen, alsmede de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen.
Er is in het plangebied sprake van een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), namelijk de ontwikkeling van nieuwe woningen. Derhalve dient een exploitatieplan opgesteld te worden. Hiervan kan worden afgeweken indien de plankosten anderszins zijn verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een anterieure overeenkomst afgesloten. Derhalve zijn de plankosten anderszins verzekerd en wordt er voldaan aan de eisen voortkomend uit de Wro.