direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Natuurbegraafplaats Zomerlanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Oude Maas heeft A.S.R. Levensverzekering N.V. een uniek stuk bos-natuurgebied in eigendom; het Mollebos. Uniek vanwege de getijdennatuur aan de rand met de Oude Maas en de vele vogelsoorten die hier te vinden zijn. Landschappelijk gezien vormt het één van de weinige bossen in de directe omgeving en vormt het een uitloopgebied voor omwonenden.

Tot op heden heeft er weinig beheer plaatsgevonden in het bos en dreigt het onaantrekkelijke plek te worden om te vertoeven. De gemeente heeft de ambitie om de polder 'De Buitenzomerlanden' recreatief te ontwikkelen. De vereniging Het HoekscheWaards Landschap (HWL) heeft een hoge ambitie met betrekking tot het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden.

A.S.R heeft als eigenaar van het bos, circa 9,4 hectare groot, de intentie om het bos duurzaam in te richten voor de toekomst. Dit bekent een veilige en aangename plek om te vertoeven. Op het moment ontbreekt het hieraan. Deze duurzame inrichting kan behaald en behouden worden door het bos de functie natuurbegraafplaats te geven, waarbij tevens wensen en ambities uit andere initiatieven gerealiseerd kunnen worden. Zo wordt door, het toevoegen van een horecapunt, een koppeling gemaakt om de recreatieve aantrekkingskracht van het gebied een impuls te geven. De natuurbegraafplaats wordt geëxploiteerd door Natuurbegraafplaatsen van Waarde.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in de polder 'Buitenzomerlanden'. Het gebied betreft een buitendijksgelegen gebied aan de Oude Maas in de gemeente Hoeckse Waard (voormalige gemeente Binnemaas). In figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0001.png"

Figuur 1: Ligging en begrenzing plangebied, de exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Landelijk Gebied Binnenmaas', welke is vastgesteld op 24 december 2013 en 'Windpark Oude Maas', welke is vastgesteld op 28 september 2017. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Natuur', de enkelbestemming 'Verkeer', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1', de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - waterstaatkundige functie. Ten westen van het plangebied is een olieleiding gelegen, hiermee kent het plangebied voor een klein deel nog de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leidingstrook'. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' weergegeven.

Met het vaststellen van het bestemmingsplan 'Windpark Oude Maas' is op een aantal plekken een nieuwe bestemming toegevoegd, hierbij gaat om de enkelbestemming 'Bedrijf-Windturbine' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - windturbine'. In figuur 3 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven. De gronden met de enkelbestemming 'Bedrijf-Windturbine' vallen buiten het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Windpark Oude Maas', bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De huidige bestemming 'Natuur' staat de aanleg en exploitatie van een natuurbegraafplaats niet toe, evenals het nieuw te realiseren horecapunt. Dit geldt voor de functies, maar ook voor het benodigde gebouw en het parkeren.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt het behoud van de bestemming 'Natuur', waarbij het plangebied een aanduiding 'Natuurbegraafplaats' krijgt, het te realiseren gebouw de aanduiding 'lichte horeca' en de te realiseren parkeerplaatsen de aanduiding 'parkeren'. Met deze aanduidingen worden de ontwikkeling en inrichting van de natuurbegraafplaats en het horecapunt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Natuurbegraafplaats Zomerlanden' bestaat uit de volgende stukken:

  • a. verbeelding;
  • b. regels met bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een achttal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het principe natuurbegraven. In hoofdstuk 3 komt de planbeschrijving aan bod. In dit hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 5 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 6 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 8 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving natuurbegraven en lichte horecafunctie

In dit hoofdstuk wordt het plan toegelicht. Hierin wordt o.a. ingegaan op de betekenis van natuurbegraven en wordt het inrichtings- en beheerplan toegelicht.

2.1 Natuurbegraven

Natuurbegraven gaat uit van verbondenheid van de mens met natuur en milieu. Natuurbegraven is de oudste en meest natuurlijke manier om een overledene te begraven. Natuurbegraven houdt in dat het lichaam op een organische manier wordt teruggegeven aan de aarde, in een daarvoor bestemd stuk natuur. Respect voor de overledene gaat hand in hand met respect voor natuur en milieu. Een natuurgraf wordt niet geruimd. Daarom betekent natuurbegraven eeuwigdurende rust in de schoonheid van de natuur. Alleen duurzame materialen die zonder problemen weer opgenomen worden door de natuur, vergezellen het lichaam. Dan zijn er geen zorgen meer over onderhoud en verdere verplichtingen. Want de natuur verzorgt het graf en de natuurbegraafplaats beheert de natuur. Een natuurgraf kan worden gemarkeerd door een schijf of sculptuur van onbewerkt hout van geringe afmetingen dat van nature in onze omgeving groeit. Ook een boom kan dienen als grafmarkering. Het natuurgraf is integraal onderdeel van de natuur.

Natuurbegraven is een fenomeen dat sinds 2010 in Nederland is ingetreden. In Engeland bestaat Natuurbegraven al 30 jaar, en daar heeft het nu een marktaandeel van 5% van het totaal aantal uitvaarten. Mensen die nu op het spoor zitten van cremeren, kiezen steeds vaker voor Natuurbegraven. Mensen die gericht zijn op de traditionele begraafplaats bij de kerk, kiezen minder snel voor het natuurbegraven, o.a. omdat er geen traditionele grafmonumenten mogen. Natuurbegraven vormt een aanvulling op het traditionele begraven. In Nederland het heeft net Natuurbegraven een marktaandeel van 1,6% op het totaal aantal uitvaarten

 

2.2 Criteria voor natuurbegraven

De branchevereniging natuurbegraafplaatsen (BRANA) bewaakt de kwaliteit, continuïteit en profilering van natuurbegraven. Elke natuurbegraafplaats dient aan 7 criteria te voldoen om lid te kunnen worden van de branchevereniging. Deze 7 criteria zijn:

  • De natuurbegraafplaats heeft een planologische dubbelbestemming of aanduiding;
  • Zij heeft een vergunning van de gemeente om een begraafplaats te mogen exploiteren;
  • Het is een particuliere onderneming die duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen herkenbaar in beleid en praktijk praktiseert;
  • In het beleid staat de verbinding van de mens met de maatschappij, de natuur en de cultuur centraal. De ‘eeuwige grafrust’ maakt daar deel van uit;
  • De organisatie werkt met een vastgesteld en toetsbaar natuurbeleidsplan;
  • De organisatie is gecertificeerd als natuurbeheerder;
  • De natuurbegraafplaats is aangesloten bij de LOB (Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen).

Bovenstaande criteria zijn nader uitgewerkt in een Brana gedragscode.

2.3 Grafdichtheid, maatvoering, inmeting, grafdiepte en onderhoud

Voor een graf wordt een totale ruimte van gemiddeld 25 m2 gerekend. Er wordt vanaf het hart van een graf een punt genomen en daaromheen een denkbeeldige cirkel van 25 m2 getrokken. Binnen deze ruimte wordt het graf zelf gerealiseeerd. Dit graf zelf heeft een oppervlakte van 2 m2. Door deze maatstelling worden er gemiddeld maximaal 400 graven per hectare gerealiseerd. Er wordt in het plangebied niet dubbeldiep begraven, maar uitsluitend enkeldiep (geen twee graven boven elkaar).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0004.png"

 Figuur 4: Schematische weergave graf tot zijn omgeving

De inmeting van graven vindt plaats met behulp van geavanceerde GPS-apparatuur en een speciaal voor Natuurbegraafplaatsen van Waarde (de exploitant) ontwikkelde app. Deze app kan tevens worden gebruikt door bezoekers bij de oriëntatie op een nieuw uit te zoeken graf of bij het bezoeken van een bestaand graf. Het centrum van een graf vormt het meetpunt. Richting (hoofd-voeten) wordt aangegeven met de windrichting (bijvoorbeeld 900). Nadat de plek met een cliënt is uitgezocht wordt het graf nogmaals nagemeten. De grafakte wordt vervolgens voorzien van de coördinaten.

In artikel 5 van het Besluit op de lijkbezorging staat dat boven de bovenste kist (in het voorliggende plan worden geen twee graven boven elkaar gerealiseerd) een laag aarde van minstens 65 centimeter moet zitten en tussen elke kist een laag aarde van 30 centimeter. Bij een hoge kist moet het gat dus wat dieper zijn. Een kist is tussen de 40 en 50 cm hoog, waardoor geldt dat voor een enkel graf een diepte van 105 - 115 cm nodig is.

Graven op een natuurbegraafplaats kennen geen onderhoud. Het graf wordt weer opgenomen door de natuur. Natuurbegraafplaatsen van Waarde verzorgd het bos- en natuurbeheer. Zo worden nabestaanden niet geconfronteerd met het onderhoud van graven en eventuele onderhoudskosten.

2.4 Grafrecht

Uitgangspunt is dat een eeuwig grafrecht wordt gegarandeerd. Er wordt hiertoe een 'kwalitatieve verplichting' vastgelegd in een notariële akte die staat ingeschreven in het kadaster. Deze akte bepaalt dat Zomerlanden BV verplicht is om de natuurbegraafplaats en alle grafrechten in stand te houden en dat de rechtsopvolgers deze verplichting ook hebben. Een uitzondering hierop vormen de graven die liggen in de beschermingszone van het waterschap. Dit betreft de zuidzijde van het plangebied. Voor de graven die dit betreft komt een toevoeging in de akte die bepaalt dat na 10 jaar het graf kan worden ontruimd, indien het waterschap hier een werk moet uitvoeren die noodzakelijk is om de waterveiligheid te waarborgen.

2.5 Natuurbeheer

Ten behoeve van het plan is een inrichtings- en beheerplan opgesteld (zie Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan). 'Zomerlanden BV' wordt gecertificeerd als natuurbeheerder bij stichting certificeren en Part-Ner. Het opgestelde inrichtings- en beheerplan kan hiermee uitgevoerd worden door de organisatie zelf. De ecologisch adviseur van Natuurbegraafplaatsen Van Waarde houdt hier toezicht op. 

De Gedragscode bosbeheer (opgenomen in Bijlage 1) geeft samen met het inrichtings- en beheerplan handvatten aan de organisatie om altijd in het belang van de natuur te handelen. De gedragscode bosbeheer is een dynamisch document wat de beheerder verplicht om voor elke begraving een inventarisatie uit te voeren naar beschermde flora- en fauna.

Voor de uit te voeren bos-werkzaamheden dient een Checklist Bosbeheer te worden opgesteld met afspraken over de wijze waarop de planning en de uitvoering van de werkzaamheden wordt afgestemd op de aanwezigheid van flora- en fauna-elementen die moeten worden gespaard, ontzien en/of beschermd. Deze checklist dient voorzien te zijn van een beoordeling ecologie van de deelgebieden waarin kap van bomen wordt voorzien vanwege de aanleg van paden en dergelijke. Beide documenten dienen uiterlijk een week voor de werkzaamheden aanvangen ter beoordeling te worden gemaild aan meldingenWnb@ozhz.nl (de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid).

Om de kwaliteit te borgen wordt Natuurbegraafplaats Zomerlanden lid van de Branchevereniging Natuurbegraafplaatsen Nederland (Brana). Brana heeft een gedragscode vastgesteld voor echte natuurbegraafplaatsen (zie ook paragraaf 2.2). Toetreding als Brana-lid is mogelijk na het met goed gevolg doorstaan van een certificeringstoets, uitgevoerd door het Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK). Brana beoogt de kwaliteit en continuïteit en daarmee de betrouwbaarheid en het duurzaam-maatschappelijk verantwoord ondernemen van natuurbegraafplaatsen te bevorderen. Het is een signaal naar cliënt, samenleving en overheid van zorgvuldige bedrijfsvoering.

2.6 Effecten natuurbegraven op natuur en milieu

In de provincie Gelderland heeft onderzoek plaatsgevonden naar de effecten van natuurbegraven op natuur en milieu. De onderzoekers (van bureau B-ware) concluderen dat natuurbegraven beperkte effecten op natuur en milieu heeft. Er zijn geen risico's op verontreiniging met medicijnresten. Zij adviseren op grond van het onderzoek o.a. om:

  • Natuurbegraven niet toe te staan in ongestoorde bodems;
  • Een lage dichtheid van graven per ha te hanteren om te voorkomen dat er een hoge nitraatuitspoeling naar het grondwater optreedt;
  • Er voor te zorgen dat de toplaag van de bodem wordt teruggebracht op het graf.

Daarnaast heeft Wageningen Environmental Research (voorheen Alterra) in opdracht van Natuurmonumenten onderzoek gedaan naar de effecten van natuurbegraven op de natuur bij Natuurbegraafplaats Heidepol bij Arnhem. Conclusie van dit onderzoek is, dat natuurbegraven op het onderzochte terrein (Heidepol) geen significante effecten heeft op de vegetatie en de bodemchemie.

Omdat de indruk ontstond dat B-ware iets voorzichtiger conclusies trok dan Wageningen Environmental Research, is een gesprek met beide organisaties gevoerd, waarbij ook Natuurmonumenten, de opdrachtgever van WEnR, aanwezig was.

Tijdens dat gesprek zijn o.a. volgende conclusies getrokken:

  • De grafdichtheid kan worden verhoogd van 50 naar 500 graven per ha (in het voorliggende plan geldt een maximale grafdichtheid van 400 graven per hectare), als tegelijkertijd die gebieden voor natuurbegraven worden uitgesloten waarvan het grondwater voeding geeft aan voedselarme natuurgebieden.
  • Als oude bosbodems (1850) worden uitgesloten van natuurbegraven, zijn daarmee de ongestoorde bodems afdoende beschermd.
  • Bij het bestemmingsplan moet een beheerplan van de natuurbegraafplaats worden overlegd waarin is aangegeven hoe met voorkomende beschermde soorten wordt omgegaan, zodat geen rode lijstsoorten of Natura-2000 soorten worden verstoord.

Hiermee kan worden geconcludeerd dat uit eerdere onderzoeken en deskundigenoordelen, geen directe beperkingen komen m.b.t. het voorliggende plan. Wel dient ecologisch onderzoek plaatst te vinden en dient aangegevn te worden hoe met voorkomende beschermde soorten wordt omgegaan. Dit is weergegeven in paragraaf 5.2 van de voorliggende toelichting.

2.7 Behoefte aan natuurbegraafplaats

Natuurbegraafplaatsen bestaan in Nederland sinds halverwege de vorige eeuw, maar in de afgelopen jaren heeft het begraven in de natuur een vlucht genomen. Op het moment zijn er steeds meer initiatieven voor nieuwe natuurlijke begraafplaatsen. Er zijn zeer diverse plannen, variërend van een natuurbegraafplaats op het terrein van een verlaten steenfabriek tot natuurbegraven in de duinen. Er is een groeiende groep mensen geïnteresseerd in natuurbegraven, maar veruit de meeste mensen kiezen voor cremeren. Ongeveer 65% van de mensen kiest voor crematie en begraven heeft een marktaandeel van 33%. Anderhalf procent kiest nu voor een begrafenis in de natuur.

Zowel de Landelijke Organisatie Begraafplaatsen (LOB) als de branchevereniging hebben onderzoek gedaan naar de toekomst van natuurbegraven. De Brana schat de potentie op 5%, terwijl de LOB heeft becijferd dat tien procent van de mensen interesse heeft. In Engeland, waar natuurbegraven al tientallen jaren bestaat, kiest ongeveer drie procent van de mensen voor deze vorm van begraven.

De term 'natuurbegraafplaats' is niet beschermd. In theorie kan iedere begraafplaats zich zo noemen. Met oog hierop en op het stijgende aantal natuurbegraafplaatsen en initiatiefnemers, zien wij het als een goede ontwikkeling dat er een branchevereniging is opgericht. De Brana bewaakt de kwaliteit, continuïteit en profilering van deze heel specifieke maatschappelijke voorziening.

Natuurbegraafplaats Zomerlanden zal een beperkte doch sterke groep aantrekken van mensen die bewuster met de natuur en dood bezig zijn.

2.8 Ontvangstruimte met lichte horecafunctie

In de noordoosthoek van het Mollebos, aan de Boonsweg, wordt ruimte gemaakt voor een gebouw (van maximaal 350 m2) dat dienst doet als ontvangstruimte. Hier vinden ook de ceremonies plaats (deze vinden alleen binnen plaats). Daarnaast kan hier stalling van materieel voor het beheer een plek krijgen. Tot slot wordt in dit gebouw ruimte geboden voor lichte horeca (maximaal 135 m2), om de recreatieve aantrekkingskracht van het gebied een impuls te geven. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om lichte horeca, zonder alcoholvergunning die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, alleen overdag en 's avonds is geopend (tot maximaal 21:00 uur in de avond). Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Het betreft horeca welke gelijk is te stellen met horecabedrijven zoals:

  • cafetaria, koffiebar, theehuis;
  • lunchroom;
  • ijssalon.

Er is hierbij geen sprake van zalenverhuur, anders dan ceremonies die worden gehouden t.b.v. de natuurbegraafplaats. De lichte horeca is aanvullend op de hoofdfunctie van het gebied: de natuurbegraafplaats.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied voor natuurbegraafplaats Zomerlanden is gelegen in de polder Buitenzomerlanden. In en rondom de polder spelen diverse intiatieven en ambities om het gebied te ontwikkelen:

  • de realisatie van een windpark;
  • de wens van de gemeente Hoeksche Waard om het gebied recreatief te ontwikkelen;
  • de ambitie van de vereniging Hoekschewaard Landschap (HWL) om de landschaps- en natuurwaarde te verbeteren.

Het gebied voor de ontwikkeling van een natuurbegraafplaats, bestaat uit het bosgebied ten oosten van de Heinenoordtunnel, ook wel het Mollebos genoemd. Het betreft een jong bosgebied dat overwegend planmatig is aangelegd. Doordat er sinds de aanleg vrijwel geen beheer is toegepast op het bos, heeft de natuur zich spontaan kunnen ontwikkelen. Plaatselijk komen dan ook unieke nartuurwaarden voor.

De planmatige aanleg en concurrentie tussen de bomen heeft echter ook geresulteerd in delen met een eentonige uitstraling, waarbij de bomen niet zijn uitgegroeid in hun natuurlijke vorm, maar bestaan uit kale stammen met kleine hoge kronen (zie figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0005.png"

Figuur 5: Weergave van het plangebied (d.d. 30 augustus 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0006.png"

Figuur 6 & figuur 7: Weergaven van het plangebied (d.d. 30 augustus 2017)

3.2 Historie

Het gebied is in sterke mate gevormd onder invloed van de rivieren en menselijk handelen, hetgeen mede tot uiting komt in de naamgeving van de voormalige naam van de gemeente Hoeckse Waard; de gemeente Binnenmaas. Deze naamgeving verwijst naar de Binnenbedijkte Maas die is ontstaan in 1270. De Maas werd toen bij Maasdam afgedamd. Het afgesneden stuk water slibde langzaam maar zeker dicht. In 1439 ontstond door bedijking van de aanliggende polders de huidige Binnenbedijkte Maas, in de volksmond de Binnenmaas genoemd.

Het plangebied omstreeks 1850

Op de historische kaart van omstreeks 1850 (zie figuur 8) is te zien dat het gebied grotendeels onontgonnen is en bestaat uit bos en ruigte. Aan de buitenzijde is sprake van zoetwater getijdennatuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0007.png"

Figuur 8: Historische kaart (1850)

Het plangebied omstreeks 1900

Omstreeks 1900 (zie figuur 9) heeft een groot deel van het bos en de ruigte plaats gemaakt voor een open en verkaveld gebied. De gronden zijn opgehoogd met havenspecie (haven aan de noordzijde van de Oude Maas) en slib van de vloeivelden. De ontsluiting van het gebied is verbeterd door de aanleg van de Barendrechtse brug.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0008.png"

Figuur 9: Historische kaart (1900)

Het plangebied omstreeks 1950

Tot omstreeks 1950 (zie figuur 10) zijn er geen grote veranderingen in de inrichting van het gebied. De structuren Kalesland en Avenhil zijn nog steeds herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0009.png"

Figuur 10: Historische kaart (1950)

Het plangebied omstreeks 1980

Tussen 1960 en 1980 heeft een aanzienlijke ophoging van de polder plaatsgevonden. Dit heeft verband met de bouw van de Heinenoordtunnel en de aanleg van de A29. In 1969 is de Heinenoordtunnel geopend. Deze tunnel verving de Barendrechtse brug, waarvan nu nog het bruggenhoofd aanwezig is in het plangebied. De ontgronding die nodig was voor de aanleg van de tunnel is opgespoten op een gedeelte van de polder De Buitenzomerlanden. Hiermee zijn de kenmerkende structuren van Kalesland en Avenhil verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0010.png"

Figuur 11: Historische kaart (1980)

Het plangebied omstreeks 1997

In het westelijke deel van het plangebied heeft zich een oeverbos ontwikkeld, zoals te zien is op de kaart van omstreeks 1997 (zie figuur 12). In de noordrand van het plangebied, grenzend aan de Oude Maas, is nog steeds sprake van een zoetwater getijdennatuur. De Geertruida Agathapolder is vrijwel ongewijzigd gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0011.png"

Figuur 12: Historische kaart (1997)

Huidige situatie plangebied

Recentelijk is de getijdennatuur versterkt met de aanleg van een kreek in de oosthoek, nabij Kuipersveer, zoals te zien op de kaart van omstreeks 2016 (zie figuur 13). Het oostelijke deel van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden en een griend. Ten westen van de oorspronkelijke verbinding van de Barendrechtse brug is het oeverbos gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0012.png"

Figuur 13: Kaart huidige situatie (2016)

3.3 Uitgangspunten inrichting plangebied

In het plangebied bestaat het voornemen om een natuurbegraafplaats in te richten. In hoofdstuk 2 is reeds ingegaan op het fenomeen natuurbegraven en wat natuurbegraven voor potenties kan hebben voor het gebied. Ook is aangegeven dat er een ontvangstruimte wordt gerealiseerd, waar ook plek is voor lichte horeca.

Het is de wens om het gebied recreatief te ontwikkelen, waarbij aandacht blijft voor de unieke natuur- en landschapswaarden. Recreatieve ontwikkeling is dan ook hoofdzakelijk gericht op passieve recreatie, zoals wandelen, en het beleefbaar maken van de waarden die het gebied te bieden heeft. Daarbij gaat ook aandacht uit naar het verhogen van de natuur- en belevingswaarde in deze deelgebieden. Natuurbegraven kan bijdragen aan meer variatie in het bosgebied door plaatselijk openheid te creëren en zichten te realiseren. Op deze wijze neemt de belevingswaarde van het gebied toe voor de bezoeker. Daarbij gaat ook aandacht uit naar het realiseren van een interessant padenstelsel, het realiseren van structuurvariatie in het bos en het toevoegen van herkenningspunten. Voor de ontwikkeling zijn de volgende uitgangspunten opgesteld.

  • Verhogen van de belevingswaarde van het gebied door:
    • 1. het realiseren van een afwisseling in open- en beslotenheid;
    • 2. het realiseren van zichten;
    • 3. structuurverrijking van het bos;
    • 4. het toevoegen van een interessant padenstelsel, en;
    • 5. het toevoegen van herkenningspunten.
  • Aantrekkelijker en efficiënter inrichten van de parkeergelegenheid aan de Boonsweg.
  • Het herplanten van het gekapte oppervlak aan bos (in de vorm van bomen en struweel) binnen het plangebied.
  • Bij het inrichten van de natuurbegraafplaats dient rekening gehouden te worden met de al lopende realisering (buiten het bestemmingsolangebied van de natuurbegraafplaats) van windturbines in het plan 'Windpark Oue Maas'.
  • De ondergrond geeft vrijheid wat betreft vormgeving van de natuurbegraafplaats. Vanwege de ophoging van het gebied zijn vele oorspronkelijke structuren verloren gegaan. Deze kunnen wel inspiratie bieden bij het vormgeven van de inrichting.
  • Er dient aandacht uit te gaat naar een goede (recreatieve) ontsluiting van de natuurbegraafplaats.

Met deze uitgangspunten wordt er gestreeft naar een hogere belevingswaarde van het plangebied voor de bezoeker. Een opener en gevarieerder bos nodigt ook uit om te wandelen. Door het bieden van een duidelijk en aangenaam padenstelsel zijn bezoekers bovendien te sturen naar gebieden waar deze gewenst zijn. Gevoelige natuurgebieden, waar rust gewenst is, kunnen zodoende ongestoord ontwikkelen.

3.4 Inrichtings- en beheerplan

Ten behoeve van het plan is een inrichtings - en beheerplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 1 van de regels. Het inrichtingsplan beschrijft uitgebreid de inrichting van de atuurbegraafplaats en direct omliggende gronden, en de te realiseren beeldkwaliteit. In deze paragraaf volgt een beknopte toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0014.png"

Figuur 14: Overzichtstekening inrichtingsplan Natuurbegraafplaats Zomerlanden

Halfverhard openbaar pad

Om het gebied aantrekkelijker te maken voor bezoekers en deze beter te sturen binnen het bosgebied, wordt een deel van de bospaden in een halfverharding aangelegd. De bospaden die gelegen zijn in het meer natuurlijker bos (lager onderhoudsniveau) blijven onverhard. De inrichting draagt bij aan het concentreren van bezoekers, zodat de gebieden met een hoge natuurwaarde over het algemeen ontoegankelijker zijn en rustiger blijven.

Open plekken in stakenbos

In de huidige situatie is sprake van een bosbeeld dat overwegend bestaat uit hoog opgeschoten essen met kale stammen en een kleine transpararante groene kroon. Overige soorten die pleksgewijs voorkomen zijn witte abeel, populier (met name langs het fietspad), zwarte els, gladde iep,veldesdoorn, vlier, vogelkers en wilg. Door bomen te verwijderen en zodoende de onderlinge afstand tussen bomen te vergroten ontstaat niet alleen meer ruimte voor bomen om uit te groeien in hun natuurlijke vorm, maar ook meer licht en openheid in het bos. De open plekken worden pleksgewijs gerealiseerd door goed beheer van het bosgebied. In deze open plekken is ruimte voor natuurbegraven. De openheid biedt ook kansen voor mantel- en zoomvegetatie, hetgeen de biodiversiteit ten goede komt. Hierin kunnen vele soorten insecten, vogels en kleine zoogdieren nestelen, schuilen en foerageren. Soorten die tot ontwikkeling kunnen komen zijn: rode kornoelje, eenstijlige meidoorn, aalbes, Gelderse roos en sleedoorn.

Beeldbepalende beplanting bij hoofdentree

De huidige inrichting aan de Boonsweg is sober en draagt niet bij als aangename plek om te verblijven. Het is gewenst om meer kwaliteit toe te voegen, zodat de plek een duidelijk herkenningspunt wordt van waaruit de omgeving te ontdekken is. Het vormt een kruising van wandelpaden:

  • in noordelijke richting is het uitkijkpunt over de Oude Maas gelegen (bruggenhoofd voormalige Barendrechtse brug);
  • in oostelijke richting loopt een wandelpad in de richting van de Geertruida Agathapolder, en:
  • in westelijke richting de hoofdtoegang tot het Mollenbos.

Om de plek herkenbaar te maken wordt afgeweken van de beplantingssoorten die in het bos voorkomen. Aandacht gaat uit naar het toevoegen van beeldbepalende soorten die een typerende (herfst)kleur hebben en/of vruchtdragend zijn.

Hoogwaardige parkeervoorziening

Op het moment is het mogelijk om aan de rand van het bos te parkeren op een geasfalteerde strook. Hier blijven echter regelmatig plassen staan. Bij een nieuwe inrichting wordt het geheel (rijbaan en parkeren) in een halfverharding uitgevoerd, waarbij aandacht uitgaat naar een goede afwatering en voldoende parkeercapaciteit (39 plekken). In figuur 15 is de ligging van de parkeerplaatsen weergegeven.

Voorziening lichte horeca

Ter hoogte van de parkeerplaats komt een gebouw van maximaal 350 m2. Dit gebouw wordt gebruikt als verblijfs- en rustplek voor passanten (wandelaars) met een bescheiden aanbod in eten en drinken (lichte horeca). Daarnaast functioneert het gebouw voor ceremonies (deze vinden alleen binnen plaats) en biedt het stallingsruimte voor gereedschap dat benodigd is voor het beheer van het bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0015.png"

Figuur 15: Overzichtstekening inrichtingsplan Natuurbegraafplaats Zomerlanden, het gebouw en de parkeervoorziening

3.5 Beeldkwaliteit

Het bijgevoegde inrichtings- en beheerplan bevat ook een beeldkwaliteitsparagraaf. Hierin is op landschapsniveau, voor het entreegebied en op bebouwingsniveau de beeldkwaliteit weergegeven. In figuur 16 is een referentiebeeld van het ontvangstgebouw opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0016.png"

Figuur 16: Referentiebeeld voorgevel van het ontvangstgebouw

3.6 Verkeer en parkeren

Met de realisatie van de natuurbegraafplaats met een ontvangstgebouw (met lichte horecafunctie) is er sprak van een toename van verkeersbewegingen. Tevens ontstaat er een toename in de parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

Parkeren

Om parkeerbehoefte te bekijken is gebruik gemaakt van de parkeerkencijfers van het CROW (CROW notitie 381). Gezien het relatief recentelijk bestaan van natuurbegraafplaatsen, is uitgegaan van de parkeerkencijfers voor begraafplaatsen. Uit de volgende tabel blijkt dat voor het buitengebied, niet stedelijk, een maximum aantal parkeerplaatsen van 36,6 wordt gehanteerd. De lichte horecafunctie heeft daarbovenop geen significante verkeersaantrekkende werking, m.b.t. autoverkeer. Ook wordt de horeca niet aangeboden, tijdens uitvaarten. Daarnaast zullen er slechts 70 uitvaarten per jaar plaatsvinden en kan het aantal auto's per uitvaart goed gestuurd worden. Er worden om deze redenen 39 parkeerplaatsen voor autoverkeer gerealiseerd, waaronder 3 invalidenparkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0017.png"

Er wordt door de beheerder toezicht gehouden op het parkeerterrein. Ook wordt een afpraak gemaakt dat er minimaal 2 x per week een boa langs komt (in dienst van initiatiefnemer).

Verkeersgeneratie

De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats zal extra verkeersbewegingen veroorzaken. Om te bekijken hoeveel extra verkeersbewegingen dit zijn, worden de cijfers van het CROW als uitgangspunt gebruikt. Bij een reguliere plechtigheid kunnen 39 parkeerplaatsen worden benut. Dit betekent dat er 39 voertuigen van en naar de natuurbegraafplaats zullen rijden. Dit levert een totaal van 80 verkeersbewegingen per plechtigheid op. Op zondagen vinden geen begrafenissen plaats. Dit aantal gehanteerde verkeersbewegingen is hoger dan het aantal dat het CROW per plechtigheid hanteert. Het CROW hanteert namelijk een maximum van 51,4 verkeersbewegingen per plechtigheid. Dit aantal verkeersbewegingen zal daarbij slechts 70 maal per jaar voorkomen. Per 24 uur betreft het gemiddeld (80*44/365) 15 extra verkeersbewegingen. Gezien de rustige ligging van de Boonsweg, de staat van de weg en het relatief lage aantal verkeersbewegingen, worden daarom geen negatieve effecten verwacht.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, en maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Het voorliggende plan voorziet het toevoegen van de functie natuurbegraven, een kleinschalige horecagelegenheid en het ontwikkelen van natuurwaarden binnen een plangebied met de bestemming 'Natuur'. Een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Bij provinciale verordening worden de gebieden aangewezen die het Natuurnetwerk Nederland vormen. De ligging van die gebieden wordt geometrisch vastgelegd. De bescherming van deze gebieden in relatie tot bestemmingsplannen gebeurd op provinciaal niveau, zo stelt het Barro in artikel 2.10.4. Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland, waarmee die betreffende regelgeving niet van toepassing is.

Het onderhavige plan heeft geen betrekking op overige onderdelen in het Barro.

4.2.2 Wet op de lijkbezorging

In de Wet op de lijkbezorging zijn alle regels omtrent de lijkbezorging opgenomen. De wet regelt de lijkbezorging in ruime zin. Hierin is vastlegt wat er met een lichaam van een overleden persoon moet gebeuren na het overlijden, maar ook de locatie en beheer van een begraafplaats. Een natuurbegraafplaats is een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. Deze regels hebben betrekking op de feitelijke lijkbezorging. Hieraan zal in dit geval ook worden voldaan. Het beleid rondom natuurbegraven wordt vastgelegd in een Algemeen Reglement door de initiatiefnemer. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats.

De wet schrijft voor dat: 'De houder van een begraafplaats houdt een register van alle daar begraven lijken, met een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar zij begraven zijn'. In de administratie van de Natuurbegraafplaats zal een register worden bijgehouden van de exacte locatie van de begravingen op de begraafplaats, omdat na verloop van tijd geen zichtbare herkenningspunten meer aanwezig zullen zijn op de plek van het graf. Hiermee zal initiatiefnemer voldoen aan de Wet op de lijkbezorging.

4.2.3 Besluit op de lijkbezorging

Het Besluit op de lijkbezorging is een nadere uitwerking van de Wet op de lijkbezorging. In het besluit worden zaken, zoals de wijze van begraven en cremeren, het vervoer van lijken en de inrichting van een graf nader gespecifiseerd. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven enkel een kist of ander omhulsel wordt gebruikt indien deze vervaardigd is met toepassing van biologisch afbreekbare materialen die het doel van begraving niet belemmeren. Dit sluit aan bij natuurbegraven, waarbij alleen gebruik gemaakt mag worden van materialen die makkelijk afbreken en vergaan in de bodem. Initiatiefnemer zal hier op toezien.

4.2.4 Inspectierichtlijn Lijkbezorging, 3e herziene druk

De Inspectierichtlijn lijkbezorging kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. In de inspectierichtlijn worden adviezen gegeven over het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging, onvolledige lijkvertering en hinderaspecten. In de inspectierichtlijn is verder aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats tot een woning, 20 tot 30 meter dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt.

De invloed van natuurbegraven op grond en grondwater is verwaarloosbaar, blijkt onder andere uit onderzoek van Alterra (zie ook paragraaf 2.6). De afstand tot woningen van derden bedraagt ruim meer dan 30 meter. De begraafplaats is gelegen in een bos, waardoor deze niet zichtbaar is voor de omgeving. Er wordt voldaan aan de Inspectierichtlijn.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie provincie Zuid-Holland

Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen

Op 20 februari 2019 is door de Provinciale Staten van Zuid-Holland de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' vastgesteld. Deze Omgevingsvisie is op 20 april 2019 geconsolideerd. Samen met de Omgevingsverordening maakt de Omgevingsvisie deel uit van het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Hieronder zijn relevante hoofdstructuren benoemd.

Landschappelijke eenheden

De groene ruimte bestaat uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur. Deze groene ruimte, en daarbinnen vooral de natuur en het cultureel erfgoed, heeft een intrinsieke waarde. De groene ruimte draagt in hoge mate bij aan de biodiversiteit in de provincie en kent kwaliteiten die onderscheidend en uniek zijn vanwege de typisch Zuid-Hollandse combinatie van deltalandschappen: het kustlandschap, het veenlandschap en het rivierdeltalandschap. Deze landschappen zijn ontstaan op het grensvlak van zout en zoet, van land, zee en rivieren. Ze vormen de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en de groene ruimte in de provincie en vertellen de geschiedenis van Zuid-Holland.

Belangrijk is het versterken van de economische kracht van de groene ruimte. De provincie wil ruimte bieden voor agrarisch ondernemerschap en andere economische activiteiten die passen bij de gebiedskwaliteiten. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0019.png"

Figuur 17: Landschappelijke eenheden in Zuid-Holland (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)

Groene ruimte

De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende 'klassieke' functies in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen stad en land. Een gezamenlijke opgave is om de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten. De provincie zet daarom in op de groenblauwe structuur. Dat is een samenhangend stelsel van verschillende groene ruimtes en routes die stad en land met elkaar verbinden: de grote parken en groenblauwe dooradering in de stad, recreatieve stad-land verbindingen en poorten, recreatiegebieden om de stad, de groene buffers en belangrijke recreatieve routes in het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0020.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0021.png"

Figuur 18: Groene ruimte in Zuid-Holland

Het plangebied is in de verordening aangeduid als 'recreatiegebied' (beschermingscategorie 2), zie figuur 19. Recreatiegebieden liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. Een divers aanbod aan recreatiegebieden vergroot de aantrekkelijkheid van de provincie. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden.
  • Recreatieve routes dragen bij aan een betere verbinding van de buitenstedelijke groengebieden onderling en met de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
  • (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen.
  • Ontwikkelingen behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0022.png"

Figuur 19: Kaart Ruimtelijke kwaliteit en beschermingsgebieden (Omgevingsverordening Zuid - Holland).

Relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.

Met het inrichtingsplan voor Natuurbegraafplaats Zomerlanden wordt nadrukkelijk ingezet op versterking van natuurwaarden in het plangebied. Het is de wens om het gebied recreatief te ontwikkelen, waarbij aandacht blijft voor de unieke natuur- en landschapswaarden. Recreatieve ontwikkeling is dan ook hoofdzakelijk gericht op passieve recreatie, zoals wandelen, en het beleefbaar maken van de waarden die het gebied te bieden heeft. Deze wens sluit aan bij de ruimtelijke hoofdstructuur, en de ligging in 'recreatiegebied'. In het nu moeilijk toegankelijke terrein, wordt het bosgebied kwalitatief verberterd, worden wandelpaden aangelegd waardoor het bos beter toegankelijk en beleefbaar is, en wordt een horecapunt gerealiseerd (welke ook met name is gericht op wandelaars en fietsers). Hiermee wordt de openbaarheid van het gebied versterkt.

Amtities en sturing

De provincie meer ruimte en vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. Ruimte en vrijheid gedijen alleen binnen grenzen. Daarvoor werkt de provincie in haar omgevingsbeleid vanuit een aantal principes en kaders, als waarborg voor kwaliteit.

Provincie Zuid-Holland ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De provinciale ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie Zuid-holland bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Deze zes ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energie vernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Relatie tot de voorgenomen ontwikkeling

Met de realisatie van de natuurbegraafplaats wordt bijgedragen aan enkele van de genoemde ambities. Zo draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan een 'gezonde en aantrekkelijke leefomgeving'. De provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de samenhang tussen onder andere natuur en recreatie.

Omgevingskwaliteit

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede omgevingskwaliteit. Het provinciaal omgevingsbeleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Hiermee sluiten de provincie aan bij de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet. Voor het realiseren van maatschappelijke belangen werkt de provincie vanuit de zes vernieuwingsambities en vanuit opgaven in gebieden. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die Provincie Zuid-Holland van provinciaal belang achten.

De beleidskeuzes heeft de provincie in die opgaven geclusterd. Samen geven deze 'Opgaven Omgevingskwaliteit' invulling aan de provinciale opgaven en belangen bij de zorg voor een goede omgevingskwaliteit. De voor de natuurbegraafplaats relevante opgaven omgevingskwaliteit en de beleidsuitwerkingen die horen bij deze opgaven zijn onder het kopje 'beleidskeuzes' opgenomen.

Ruimtelijke kwaliteit

Zuid-Holland, dat zich onderscheidt door het sterke contrast tussen een dynamische stedelijke omgeving en open deltalandschappen, is zorg voor de ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder van belang. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.

De essentie van 'verbeteren van ruimtelijke kwaliteit' is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0023.png"

 Figuur 20: De kwaliteitskaart (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)

De kwaliteitskaart (zie figuur 20) toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. Doel van de kaart is om nieuwe ontwikkelingen binnen de provincie op een logische en aantrekkelijke manier te verbinden aan een plek in Zuid-Holland. De kaart geeft randvoorwaarden voor het maken van integrale afwegingen in het begin van het planproces. De randvoorwaarden zijn nader geconcretiseerd in zogeheten richtpunten. Richtpunten benoemen en beschrijven (generiek voor Zuid-Holland en gebiedsspecifiek) de bestaande kenmerken en waarden en de wijze waarop nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening kunnen houden. Het gaat hierbij om de volgende lagen:

  • Laang van de ondergrond
  • Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
  • Laag van de stedelijke occupatie
  • laag van de beleving

laag van de ondergrond

De laag van de ondergrond gaat over de grondslag van de provincie en de natuurlijke (landschapsvormende) processen. Deze laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor (het gebruiken van) de bestaande bodem en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van de provincie.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

In het buitengebied zijn agrarische landschappen en natuurlandschappen veelal beeldbepalend. Dicht bij de stad vinden we een grote diversiteit aan verschillende natuur- en cultuurlandschappen met bijbehorende (lint)bebouwing. Deze vormen de tweede laag. In de toekomst blijft het agrarisch gebruik een belangrijke drager voor de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, en is er binnen de voorwaarden vanuit ruimtelijke kwaliteit ook ruimte voor andere (economische) activiteiten. De combinatie van gebruikswaarde en belevingswaarde staat hier centraal.

Laag van de stedelijke occupatie

Zuid-Holland is een dynamisch gebied met veel steden en dorpen. Ook de bebouwde ruimte en de wijze waarop deze is ontstaan en gegroeid zijn zichtbaar geënt op de drie deltalandschappen. Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen, in relatie tot het landschap, zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied. Zo kunnen ontwikkelingen bijdragen aan versterking van levendige centra en interactiemilieus.

Laag van de beleving

De vierde laag bestaat uit de beleving van Zuid-Holland. Deze laag omvat bijzondere plekken van cultuurhistorische waarde, maar gaat ook over de recreatieve kwaliteiten en de groenstructuur. Kwaliteiten als rust en openheid kunnen belangrijk zijn voor de beleving. Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe gebied daarbuiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor behoud of versterking van de belevingswaarde van de betreffende plek.

Relatie tot de voorgenomen ontwikkeling

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voornamelijk bijgedragen aan de laag van de cultuur- en natuurlandschappen en de laag van beleving. Met de realisatie van een natuurbegraafplaats op het huidige bosperceel wordt bijgedragen aan gebruiks- en belevingswaarde van dit perceel. Naast het versterken van de natuurwaarden, wordt er in de nieuwe situatie ook ruimte geboden voor nieuwe economische activiteiten. Door het gebied passief recreatief in te richten wordt er een bijdrage geleverd aan het beleefbaar maken van de waarden die het gebied te bieden heeft.

Drie soorten ruimtelijke ontwikkeling

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een openveenweidepolder.
  • Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
  • Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0024.png"

  • 1. Inpassing: Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de schaal en aard van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0025.png"

  • 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet, zoals bij de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0026.png"

  • 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied, een nieuwe gebiedsidentiteit, gebaseerd op nieuwe kwaliteiten, structuren en kenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0027.png"

Relatie tot de voorgomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft in hoofdzaak een 'inpassing'. Het gaat hierbij om een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap. Het nieuw te realiseren gebouw en het uitbreiden van de parkeerplaatsen kan gezien worden als 'aanpassing'. Deze ontwikkeling voorzieningen worden echter zorgvuldig ingepast in de omgeving, passend bij de gebiedskenmerken.

Beleidskeuzes van de omgevingsvisie

De provincie wil richting geven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Hierna worden twee relevante beleidskeuzes met de ambitie vanuit de provincie benoemd.

 

Beheer recreatievoorzieningen: gebieden en netwerken

De provincie draagt samen met partners zorg voor het beheer van recreatiegebieden, -netwerken en -voorzieningen. Waaronder de recreatieve netwerken voor varen, fietsen, wandelen en paardrijden.

Behoud en versterking biodiversiteit

Het provinciale beleid is gericht op het behouden, herstellen en op langere termijn vergroten van de biodiversiteit in Zuid-Holland, inclusief de biodiversiteit van de bodem. Om dit doel te bereiken zet de provincie in op duurzaam beheer, bescherming en voltooiing van de het Natuurnetwerk Nederland, meer natuurwaarden op boerenland en in recreatiegebieden.

Relatie tot de voorgenomen ontwikkeling

In de voorgenomen ontwikkeling zijn de beleidskeuzes vanuit de provincie meegenomen in het plan. De beleidskeuzes 'beheer recreatievoorzieningen' en 'behoud en versterking biodiversiteit' sluiten aan bij het plan voor de realisatie van de natuurbegraafplaats. Door het gebied recreatief te ontwikkelen, waarbij aandacht blijft voor de unieke natuur- en landschapswaarden, wordt er een bijdrage geleverd aan de recreatievoorzieningen en het behoud, herstellen en vergroten van de biodiversiteit van het plangebied.

4.3.2 Omgevingsverordening provincie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 is door de Provinciale Staten van Zuid-Holland de 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' vastgesteld. Deze Omgevingsverordening is op 20 april 2019 geconsolideerd. Samen met de Omgevingsvisie maakt de Omgevingsverordening deel uit van het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland. De Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland is verdeeld in hoofdstukken en daar aan ondergeschikt afdelingen. In hoofdstuk 6, afdeling 6.2 staan de regels opgenomen omtrent bestemmingsplannen.

In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening worden de regels over ruimtelijke kwaliteit benoemd. Lid 1 van artikel 6.9 gaat specifiek in op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • d. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

De overige leden van dit artikel gaan over uitzonderingen en aanvullende regels.

In paragraaf 4.3.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan is reeds aangegeven dat het plangebied in de verordening is aangeduid als 'recreatiegebied' (beschermingscategorie 2).

Relatie tot de voorgenomen ontwikkeling

Met het inrichtingsplan voor Natuurbegraafplaats Zomerlanden wordt nadrukkelijk ingezet op versterking van natuurwaarden in het plangebied. Het is de wens om het gebied recreatief te ontwikkelen, waarbij aandacht blijft voor de unieke natuur- en landschapswaarden. Recreatieve ontwikkeling is dan ook hoofdzakelijk gericht op passieve recreatie, zoals wandelen, en het beleefbaar maken van de waarden die het gebied te bieden heeft. Deze wens sluit aan bij de ruimtelijke hoofdstructuur, en de ligging in 'recreatiegebied'. In het nu moeilijk toegankelijke terrein, wordt het bosgebied kwalitatief verberterd, worden wandelpaden aangelegd waardoor het bos beter toegankelijk en beleefbaar is, en wordt een horecapunt gerealiseerd (welke ook met name is gericht op wandelaars en fietsers). Hiermee wordt de openbaarheid van het gebied versterkt.

In de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan de regels uit artikel 6.9 lid 1a. De voorgenomen ontwikkeling betreft in hoofdzaak een 'inpassing'. De realisatie van de natuurplaats past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Het nieuw te realiseren gebouw en het uitbreiden van de parkeerplaatsen kan gezien worden als 'aanpassing'. Deze ontwikkeling voorzieningen worden echter zorgvuldig ingepast in de omgeving, passend bij de gebiedskenmerken.

4.3.3 Conclusie

Het voorgenomen plan van de Natuurbegraafplaats Zomerlanden past binnen de beleidskaders en regelgeving van de provincie Zuid-Holland. Het plan sluit aan bij de ambities betreffende de ontwikkeling van natuur en recreatie uit de Omgevingsvisie- en -Verordening van de provincie Zuid-Holland.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard

Op eind 2019 is de Omgevingsvisie Hoeksche Waard vastgesteld. Deze Omgevingsvisie nodigt inwoners, ondernemers, investeerders, maatschappelijke organisaties en anderen uit om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Hoeksche Waard. Om de omgevingskwaliteit van de Hoeksche Waard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente Hoeksche Waard in deze Omgevingsvisie aangegeven wat zij als gemeenschap en gemeente binnen de Hoeksche Waard de belangrijkste waarden vinden. Dit worden de Hoeksche Waarden genoemd. In deze Omgevingsvisie worden verschillende ambities benoemd die betrekking hebben op duurzaamheid, energie, economie, landbouw, etc. Hierna worden de relevante kaders voor de ontwikkeling van een natuurbegraafplaats benoemd.

De Hoeksche Delta vormt de natuurlijke buitenrand van de Hoeksche Waard. Het plangebied voor de realisatie van een natuurbegraafplaats is gelegen in de Hoeksche Delta. De buitendijkse gebieden zijn veelal natuurgebieden (grienden, (gras)gorzen, moerasbossen etc.) met hoge natuurwaarden waar natuurlijke processen het beeld bepalen. Het betreft grootschalige en stoere natuur. Ze staan in sterk contrast met de strak verkavelde, agrarische polders binnendijks.

Voor de Hoeksche Delta geeft de gemeente een aantal te ontwikkelen waarden. Voor het plangebied van de natuurbegraafplaats gelden de volgende te ontwikkelingen waarden:

  • Versterken van watergerichte recreatie en natuurattracties in de overgangszone, passend bij een groots, stoer en robuust Deltalandschap.
  • Versterken van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de natuurgebieden.

Voor deze te ontwikkelen waarden wordt door de gemeente een aantal voorbeelden van initiatieven benoemd, zoals; projecten voor natuur- en recreatieontwikkeling.

Relatie tot de voorgenomen ontwikkeling

Met de realisatie van een natuurbegraafplaats draagt het initiatief bij aan de te ontwikkelen waarden voor de Hoeksche Delta.

4.5 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling voor de ontwikkeling van een natuurbegraafplaats past binnen het rijks, provinciale en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Waardentoets

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

5.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een Quickscan flora en fauna (door Groenteam) is er getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De quickscan is bijgevoegd (Bijlage 2 van de toelichting). Op basis van de toetsing is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Wet natuurbescherming en overige relevante wetgeving.

Bronnenonderzoek soorten

Dit onderzoek omvat de toetsing van de locatie aan bronnen met reeds bestaande inventarisatie- en verspreidings-gegevens, met name NDFF, de 'Nederlandse Databank Flora & Fauna'. Het is gericht op eventueel terreingebruik door juridisch zwaarder beschermde soortenen indien voor het project relevant, op 'aangewezen soorten'. Zie voor de beschikbare gegevens per onderzoek de seperaat bijgevoegde quickscan (Bijlage 2). Hieronder wordt ingegaan op de conclusie per soort.

Vaatplanten

  • Ontheffingsplichtige soorten kunnen binnen het werkgebied op basis van verspreiding op voorhand worden uitgesloten (vergelijk met algemeen karakter werkgebied).

Grondgebonden zoogdieren

  • De locatie vergt controle op eventuele gebruiksmogelijkheden voor Bever en Steenmarter als ontheffingsplichtige soorten. Deze vergen zo nodig nader veldonderzoek en indien aangetroffen, aanvraag van ontheffing.
  • Noordse woelmuis kan in het werkgebied op basis van het algemeen karakter van het werkgebied op voorhand worden uitgesloten.
  • Bij uitvoering is tevens aandacht vereist voor mogelijk aanwezige 'andere soorten' waarop de wettelijke zorgplicht van toepassing is.

Vleermuizen

  • Van de hier geregistreerde soorten kunnen uitsluitend beide soorten dwergvleermuizen gebruik maken van bomen, en nog uitsluitend voor zomer- en/of paarverblijf, waarom te kappen bomen nadere controle vergen.
  • Kraamverblijven van Gewone dwergvleermuis zijn zelden in bomen aangetroffen en dan alleen nog in zeer oude (ouder dan 100 jaar), zeer dikke boomstammen (zie ook Limpens 1997): deze kunnen op voorhand in het werkgebied worden uitgesloten. Ruige dwergvleermuizen hebben hun kraamverblijf niet in Nederland doch gaan daartoe naar Oost-Europa.
  • Binnen het werkgebied zijn geen omstandigheden aanwezig die kunnen fungeren als vaste vlieg- of migratieroute, welke functies op basis van het algemeen karakter van het werkgebied (zie blz.12) op voorhand kunnen worden uitgesloten.

Broedvogels

  • Jaarrond beschermde nesten: het werkterrein vergt nadere controle op mogelijk aanwezige jaarrond beschermde nesten in bomen of op/ aan gebouwen en behoeft zo nodig nadere inventarisatie van het gebruik en aanvraag van ontheffing.
  • Overige broedende vogels: werkzaamheden die verstorend kunnen zijn, dienen in beginsel buiten het broedseizoen plaats te vinden.

Amfibieën en reptielen

  • In het werkgebied worden uitsluitend soorten verwacht waarvoor een provinciale vrijstelling, in samenhang met de wettelijke zorgplicht, van toepassing is:

Vissen

  • Ontheffingsplichtige vissen kunnen op basis van verspreiding op voorhand worden uitgesloten.

Ongewervelden

  • Rivierrombout kan in het werkgebied op basis van het algemeen karakter van het werkgebied op voorhand worden uitgesloten.
  • Andere ontheffingsplichtige soorten kunnen op basis van verspreiding worden uitgesloten (zie ook Bos 2006; Dijkstra 2002) .

Conclusie soorten uit beschikbare gegevens

Volgens de databank van NDFF en verspreidingsgegevens blijkt dat in het werkgebied naast vrijgestelde 'andere soorten', meerdere ontheffingsplichtige soorten verwacht kunnen worden waarvan reeds enkele op basis van het algemeen karakter van het werkgebied, op voorhand kunnen worden uitgesloten. De volgende resterende soorten vergen alsnog nadere controle van de habitat om te beoordelen of er een geschikte habitat voor is, in welk geval nader onderzoek (en mogelijk aanvraag van ontheffing) nodig is (zie hiervoor hoofdstuk 3.2 van de Bijlage 2):

  • Bever en Steenmarter;
  • vaste verblijven van Ruige- en Gewone dwergvleermuis in bomen
  • jaarrond beschermde nesten in te kappen bomen.

Voorts zijn er broedgevallen te verwachten van zangvogels, welke tijdens het broeden moeten worden ontzien. Ook zijn er vrijgestelde kleine zoogdieren en amfibieën te verwachten, welke bij de uitvoering aandacht en toepassing van de wettelijke zorgplicht vergen. Andere ontheffingsplichtige soorten kunnen op basis van verspreiding en/of habitat, op voorhand worden uitgesloten.

Verkenning werkgebied en habitatbevindingen

Op 10 november 2019 heeft een veldverkenning plaatsgevonden door een veldbioloog, die tevens het onderzoek van 2015 ten behoeve van het plaatsen van windturbines in dit gebied heeft uitgevoerd (zie ook eindrapportage GroenTeam 2017). Zie voor de bevindingen tijdens de verkenning de resultaten in de quickscan (Bijlage 2)

Ingrepen en effecten

Het creëren van meer openheid zoals in het plandoel wordt gememoreerd, biedt meer kansen voor lagere vegetatielagen (kruidlaag, mantel- en zoomvegetatie) waarmee ook meer soorten planten en dieren verwacht kunnen worden, resulterend in een hogere biodiversiteit. Gezien de conditie van het aanwezige bos kan in het deel met de essendominantie flink worden gedund, terwijl ook tussen de grote abelen gedund kan worden.

Conclusies

Ontheffingsplichte soorten

In het werkgebied zijn aanwezig (zie Bijlage 2):

  • bomen met holten geschikt voor gebruik door Gewone- en Ruige dwergvleermuis (als zomer- en/of paarverblijf);
  • bomen met holten geschikt voor gebruik door spechten en andere holenbroedende vogels;
  • een gevarieerde begroeiing geschikt voor overige broedvogels;
  • een buizerdhorst;
  • veel schuilmogelijkheden voor Steenmarter.

Indien voor onderdelen hiervan verstoring dreigt te ontstaan, is nader veldonderzoek en zo nodig aanvraag van ontheffing vereist. Overige ontheffingsplichtige soorten konden op basis van verspreiding of habitat-condities, op voorhand worden uitgesloten.

Ingrepen en effecten

  • Door een aantal nader aangegeven beperkingen in acht te nemen (zie blz.27 van de Bijlage 2), kan uitvoering van werkzaamheden plaats vinden op basis van de Gedragscode Bosbeheer (zie Bijlage 1).
  • Indien/ waar niet kan worden voldaan aan de aangegeven beperkingen, is nader veldonderzoek genoodzaakt.

Voorwaarde Gedragscode Bosbeheer

Voor de werkzaamheden dient een Checklist Bosbeheer te worden opgesteld met afspraken over de wijze waarop de planning en de uitvoering van de werkzaamheden wordt afgestemd op de aanwezigheid van flora- en fauna-elementen die moeten worden gespaard, ontzien en/of beschermd. Deze checklist dient voorzien te zijn van een beoordeling ecologie van de deelgebieden waarin kap van bomen wordt voorzien vanwege de aanleg van paden en dergelijke. Beide documenten dienen uiterlijk een week voor de werkzaamheden aanvangen ter beoordeling te worden gemaild aan meldingenWnb@ozhz.nl (de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid).

Zorgplicht niet-ontheffingsplichtige soorten

Met de werkzaamheden kunnen overal wellicht vrijgestelde kleine zoogdieren of amfibieën worden aangetroffen. Hierop is de wettelijke zorgplicht van toepassing, evenals op fauna welke niet is beschermd. Deze dieren dienen te worden opgepakt en voorzichtig buiten de gevarenzone weer te worden weggezet.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren.

Natura 2000

De werklocatie grenst langs de noordzijde aan het Natura 2000-gebied Oude Maas, dat is aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn. De Oude Maas is een rivier die onder invloed van eb en vloed staat. De uiterwaarden behoren tot het grootste, nog resterende zoetwatergetijdengebied van ons land. Door afsluiting van het Haringvliet is de getijdendynamiek afgenomen. Hoge delen van het gebied worden daarom bij getijdenhoogwaters niet meer regelmatig overspoeld. Het gebied bestaat uit getijdengrienden, wilgenbossen en vochtige terreinen met riet- en ruigtevegetaties. Aangewezen habitatsoorten van dit gebied betreffen Bever en Noordse woelmuis, waarvoor in het werkgebied de 'externe werking Natura 2000' van toepassing kan zijn. Op de planlocatie is geen gebruik aangetroffen door aangewezen soorten uit Natura 2000-gebied: de regelgeving van de 'externe werking Natura 2000' is dus niet van toepassing (zie § 3.1 van de Bijlage 2).

Met betrekking tot het aspect stikstofdepositie is onderzoek (zie Bijlage 3) uitgevoerd naar de te verwachten stikstofdepositie vanwege de aanleg/bouw en het gebruik van de nieuw te realiseren natuurbegraafplaats (inclusief nieuw gebouw). De het onderzoek, door middel van een AERIUS berekening, volgt dat zowel vanwege de realisatie als het gebruik van de natuurbegraafplaats (inclusief nieuw ceremoniegebouw) ‘Zomerlanden’ te Heinenoord de stikstofdepositie op de omliggende stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden niet meer bedraagt dan 0,00 mol mol/ha/jr. Conform het door de rijksoverheid gepubliceerde stappenplan 'Toestemmingsverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten' geldt voor de te realiseren natuurbegraafplaats en het ceremoniegebouw geen vergunningplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming.

NNN

Het Natura 2000-gebied betreft tevens het NNN. Het werkgebied maakt daarmee géén deel uit van het NNN waarmee die betreffende regelgeving niet van toepassing is. Het werkgebied ligt ook buiten de bijzondere weidevogelgebieden. Het plangebied vormt géén onderdeel van het NNN of van 'bijzondere weidevogelgebieden' (zie § 3.1 van de Bijlage 2) waarmee de regelgeving van NNN dus niet van toepassing is.

Bescherming houtopstanden

De Wet natuurbescherming heeft als doel het bestaande bosareaal te behouden. Dit betekent dat wanneer er bos wordt gekapt, hier schriftelijk melding van moet worden gedaan. Binnen drie jaar moet het gekapte bos dan worden herplant. Dit kan op het perceel of elders worden aangeplant (gecompenseerd). De provincie ziet hier op toe. Herplant van bos mag een combinatie zijn van bomen en struweel. Herplant van enkel struweel is onvoldoende.

Ter hoogte van het te realiseren ontvangstgebouw en de te realiseren parkeerplaatsen, worden bomen gekapt. Deze bomenkap wordt ruim gecompenseerd buiten het plangebied, conform de herplantplicht. Daarnaast zal er een dunning plaatsvinden (bosbeheer). Boscompensatie vindt plaats op de kadastrale percelen 'Heinenoord G 1175' en Heinenoord G 1176.

Slotconclusie

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het aspect natuurwaarden. Met betrekking tot soortenbescherming moeten wel aan aantal beperkingen in acht worden genomen (zie blz.27 van de Bijlage 2), en uitvoering van werkzaamheden dient plaats vinden op basis van de Gedragscode Bosbeheer (zie Bijlage 1).

Voor de uitvoering van werkzaamheden dient een Checklist Bosbeheer te worden opgesteld met afspraken over de wijze waarop de planning en de uitvoering van de werkzaamheden wordt afgestemd op de aanwezigheid van flora- en fauna-elementen die moeten worden gespaard, ontzien en/of beschermd. Deze checklist dient voorzien te zijn van een beoordeling ecologie van de deelgebieden waarin kap van bomen wordt voorzien vanwege de aanleg van paden en dergelijke. Beide documenten dienen uiterlijk een week voor de werkzaamheden aanvangen ter beoordeling te worden gemaild aan meldingenWnb@ozhz.nl (de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid).

5.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Archeologische waarden en regels binnen plangebied

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1'. Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog 1' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 500 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m², en dieper dan 0,5 m, dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

Beoordeling en conclusie

Ten behoeve van het plan is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Dit betreft een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (een verkennend booronderzoek). Hierna is een samenvatting van dit onderzoek opgenomen.

Het plangebied kenmerkt zich door zijn ligging direct ten zuiden van de Oude Maas. Op basis van deze ligging gold een middelhoge archeologische verwachting voor resten vanaf de periode ijzertijd . Uit het booronderzoek blijkt dat een opgespoten laag aanwezig is met een dikte die sterk varieert. Onder dit pakket van de verstoorde en opgehoogde bovengrond zijn kalkrijke dekafzettingen aanwezig . Intacte oevers van de Oude Maas met tekenen van bodemvorming zijn in het plangebied niet aangetroffen. Aangezien er geen onverstoorde oevers van de Oude Maas in het plangebied zijn aangetroffen en de omstandigheden waarin de dekafzettingen werden afgezet waarschijnlijk niet geschikt waren voor bewoning kan de archeologische verwachting voor de periode ijzertijd tot en met de late middeleeuwen worden bijgesteld naar laag.

Op basis van het historisch kaartmateriaal bleek dat er in de nieuwe tijd geen bewoning in het plangebied heeft plaatsgevonden en er werden op voorhand geen archeologische resten van bebouwing verwacht uit de nieuwe tijd. Tijdens het veldonderzoek zijn in de boringen ook geen aanwijzingen gezien om deze verwachting voor de periode vanaf de nieuwe tijd aan te passen: gezien het opbrengen van het slib waren de omstandigheden in het plangebied niet geschikt voor bewoning.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

5.4 Cultuurhistorische waarden

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro.

Onderzoek en conclusies

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap de Hoeksche Waard. Nationale landschappen zijn echte Nederlandse landschappen met een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen en vertellen daarmee het verhaal van het Nederlandse landschap.

Het Nationaal Landschap Hoeksche Waard wordt gekenmerkt door zijn openheid, beboombe dijken en historische panden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het Nationaal Landschap, zodat de kenmerken gekoesterd blijven. Tergelijkertijd wordt het Nationaal Landschap beleefbaar gemaakt doormiddel van onder andere wandel- en fietsroutes.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden de kenmerken van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard gekoesterd. De natuur- en landschapswaarde wordt met het voorliggende plan verbeterd. Door extensieve recreatie, in de vorm van wandelroutes, in het gebied mogelijk te maken, wordt het plangebied beleefbaarder. Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling in de uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen in het Nationaal Landschap Hoeksche Waard.

Tevens is de 'Cultuur Historische Atlas' van de provincie Zuid-Holland geraadpleegd. Hieruit komt naar voren dat het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden bevat.

Tot slot is aan de zuidwestkant van het plangebied het monument Jack Dawson gesitueerd, welke behouden blijft.

5.5 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2020 beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

De activiteiten betreffende het voorliggende plangebied vinden plaats in oppervlaktewaterlichaam 'Oude Maas'. Hier is Rijkswaterstaat bevoegd gezag. Werkzaamheden op deze locatie zijn vergunningplichtig voor de waterwet artikel 6.5 c. Tevens is hierop van toepassing de 'Beleidsregels Grote Rivieren' (zie figuur 21).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0028.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0029.png"

Figuur 21: Uitsnede kaart Beleidslijn Grote Rivieren

Indien het plan in totaliteit volume toevoegd tussen Maatgevend Hoog Water (MHW) en Gemiddeld Hoog Water (GHW), dient dit volume gecompenseerd te worden, zodat het waterbergend vermogen van het plangebied niet afneemt. Het GHW betreft hier NAP 0.97m en het MHW betreft hier NAP+ 3,02m.

De nieuwe volumes betreffen het toevoegen van het gebouw en parkeergelegenheid met een oppervlak van circa 1350 m2 op een hoogte tussen de NAP+ 2,6m en NAP+ 3,3m. De maatregelen vinden ruim boven de GHW plaats (meer dan 1,5m) en schommelen rondom de MHW. Binnen de hoogtes van NAP+ 2,6m en NAP+ 3,3m wordt bestaand asfaltverharding weggehaald (huidige parkeerplaatsen) en worden bomen gekapt ter plaatse van de parkeerplaatsen en wordt bus gedund. Deze volumes zijn gezamenlijk groter dan het volume wat wordt toegevoegd binnen de hoogtes NAP+ 2,6m en NAP+ 3,3m en daarmee is compensatie (extra waterberging) niet noodzakelijk.

Met de nieuwe inrichting neemt het waterbergend vermogen van het gebied enigszins af, tussen MHW en GHW). Dit geldt voor het toevoegen van het gebouw. Dit betreft maximaal 350 m2 aan oppervlakte waarbij water niet in de ondergrond kan infiltreren. Bij de inrichting van de fietsenstalling (63m2) en de parkeerplekken (907m2) is rekening gehouden met het waterbergend vermogen door een halfverharding toe te passen. Voorwaarde is dat de halfverharding duurzaam is. Dit betekent sterk, slijtvast, waterdoorlatend en onderhoudsarm. Om de afname van het waterbergend vermogen vanwege de realisatie van het gebouw te compenseren, worden rondom het gebouw een drietal laagtes aangebracht. Deze laagtes zorgen voor een tijdelijk bergend vermogen en hebben flauwe taluds en een maximale diepte van 0,50 meter. Het oppervlak aan laagtes betreft 750m2, waarmee deze ruimschoots de afname aan waterbergend vermogen als gevolg van het gebouw compenseren. Daarnaast verfraaien deze laagtes de entree richting de natuurgraven.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Zuid-Holland wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De provincie wil dat de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater uiterlijk 2027 voldoen aan een 'goede toestand' die volgt uit de kaderrichtlijn Water. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterschap Hollandse Delta

Waterschap Hollandsche Delta heeft een waterbeheerprograma opgesteld voor de periode van 2016-2021. Het waterbeheerprogramma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode 2016-2021. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren. Het plan bevat doelen en maatregelen voor de overkoepelende thema’s Calamiteitenzorg en Water en Ruimte en de thema’s Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Onderstaand worden de overkoepelende thema's nader toegelicht.

Calamiteiten

Calamiteiten worden door Hollandse Delta gedefinieerd als “omstandigheden waarin de veiligheid van waterstaatswerken in gevaar is of dreigt te komen, met mogelijk zodanig ernstige gevolgen dat het noodzakelijk kan zijn af te wijken van het bestuurlijk vastgestelde beleid of beslissingen te nemen waarin het vastgestelde beleid niet voorziet”. Indien waterschap Hollandse Delta de instandhouding van de waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen of ondersteunende kunstwerken) in zijn beheer (mogelijk) niet (alleen) meer kan garanderen is er sprake van een calamiteit.

Essentie van de calamiteitenzorg is dat het waterschap adequaat optreedt in omstandigheden waarbij waterstaatkundige calamiteiten optreden of dreigen op te treden.

Water en Ruimte

Waterbeheer en ruimtelijke ordening zijn nauw met elkaar verbonden. Het waterschap beschikt in de ruimtelijke ordening echter nauwelijks over directe bevoegdheden. Voor het zoeken van combinaties tussen enerzijds de externe ruimtelijke ontwikkelingen en anderzijds de eigen taken, bevoegdheden beschikken is dan ook erg belangrijk.

Waterveiligheid

Het thema Waterveiligheid omvat alle activiteiten van het waterschap die erop gericht zijn bescherming te bieden tegen overstromingen door middel van de zorg voor de waterkeringen, het adviseren over de ruimtelijke inrichting van het beheersgebied en het adequaat omgaan met (dreigende) calamiteiten.

Voldoende water

Het thema Voldoende water omvat de activiteiten van het waterschap die gericht zijn op het beheren van de hoeveelheid oppervlaktewater door overtollig water af te voeren en door watertekorten aan te vullen om een bepaald waterpeil te handhaven. Binnen deze taak wordt naast het peilbeheer aandacht besteed aan het aspect van de natuurlijke verzilting.

Schoon water

Het waterschap heeft een zorgplicht om het watersysteem zo te beheren dat het technisch goed functioneert, maar ook om ervoor te zorgen dat waterkwaliteit en ecologie op orde zijn en blijven. Dit valt onder het thema Schoon water.

Door menselijke activiteiten kan het water verontreinigd raken. Het is mede de taak van het waterschap om dat zoveel mogelijk te voorkomen en waar het toch gebeurt in te grijpen om de gevolgen te beperken. De waterkwaliteit, inclusief de ecologische kwaliteit, is niet uniform over het gebied. Afhankelijk van de grondsoort, de aanwezigheid van zoete of brakke kwel en de mate waarin rivierwater van een bepaalde samenstelling wordt ingelaten treden verschillen op in de ecologische kwaliteit. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het bepalen van de normenkaders.

Waterketen

De waterketen beoogt de volksgezondheid te bevorderen en het milieu te beschermen en draagt bij aan het voorkomen van (hemel)wateroverlast, waardoor de leefomgeving verbetert.

Beoordeling voorliggend plan

Voor het zuidelijke deel van het plagebied geldt een beschermingszone van een dijklichaam van het waterschap. Binnen deze beschermingszone moet het waterschap de mogelijkheid houden om maatregelen te treffen ten behoeve van de waterveiligheid. Hiertoe heeft nadere afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Afgesproken is dat voor de graven die liggen in deze beschermingszone van het waterschap 'eeuwig durend grafrecht' hier niet wordt gegarandeerd. In de notariële akte wordt bij deze graven toegevoegd dat na 10 jaar het graf kan worden ontruimd, indien het waterschap hier een werk moet uitvoeren die noodzakelijk is om de waterveiligheid te waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0030.png"

Figuur 22: Uitsnede kaart met ligging beschermingszones waterschap

Overige gevolgen plan voor de waterhuishouding

Ten aanzien van het aspect watertoets kan worden gesteld dat de toename van verhard oppervlakte beperkt is. Het waterbergend vermogen van het plangebied zal niet significant afnemen. Zodoende is er geen sprake van een noodzaak tot de realisatie van extra waterbergend vermogen. Hemelwater van het gebouw wordt afgevoerd via het omringende terrein. Vuil afvalwater wordt afgevoerd via een ter plaatse aan te leggen IBA-systeem. Bij het natuurbegraven wordt alleen gebruik gemaakt van niet schadelijke en biologisch materialen voor de kist/ het omhulsel. Deze eisen zijn vastgelegd in de Wet op de lijkbezorging.

Conclusie

Met betrekking tot het aspect water is het voorliggende plan uitvoerbaar.

5.6 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 6 Milieuaspecten

6.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

6.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik.

Onderzoek en conclusie

Bij natuurbegraven wordt uitgegaan van een lage grafdichtheid. Verder zal bij het natuurbegraven alleen gebruik worden gemaakt van niet schadelijke en biologisch materialen voor de kist/ het omhulsel. Deze eisen zijn vastgelegd in de wet op de lijkbezorging. Effecten op de bodem zullen daarom verwaarloosbaar zijn. Verder voorziet de wet op de lijkbezorging afdoende in maatregelen om significante milieueffecten te voorkomen of te beperken. De Wet op de lijkbezorging is afgestemd op reguliere vormen van begraven.

Verder blijkt uit een algemeen rapport, het Alterra-rapport 'Terug naar de Natuur' uit 2009, dat het vergaan van het dode lichaam geen significant effect op de bodem en het bodemleven veroorzaakt. In dit rapport is een aantal theoretische studies beschreven waarin effecten van metalen, eutrofiërende stoffen, organische zuren en afbraakproducten, medische stoffen en stoffen als kwik op afzonderlijke milieuonderdelen onderzocht zijn. Het begraven zal niet leiden tot overschrijdingen van de milieunormen voor de bodem.

Daarnaast is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, om inzicht te verkrijgen in de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreinigingen (zie Bijlage 6). Op basis van het onderzoek (conform de NEN5725) is het volgende geconcludeerd:

  • Ter plaatse zijn sloten gedempt met materiaal van onbekende kwaliteit en herkomst. Daarnaast is de locatie mogelijk opgehoogd met baggerslib.
  • Voor het eventueel ter plaatse uit te voeren bodemonderzoek wordt de locatie derhalve beschouwd als verdacht voor bodemverontreiniging.
  • Op basis van de resultaten van het huidige historisch onderzoek zijn hiervoor de volgende strategieën van toepassing;
    • 1. Gehele terrein; NEN 5740:2009- A1:2016 (verdachte locatie, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeelde verontreiniging op schaal van monsterneming);
    • 2. Gedempte sloten; NEN 5740:2009- A1:2016 (verdachte locatie met een plaatselijke bodembelasting met een duidelijke verontreinigingskern).
  • Op basis van het totaal aan resultaten van het uitgevoerde historisch onderzoek is, naar de mening van het onderzoeksbureau, de bodemsituatie ter plaatse en de ontstaansgeschiedenis hiervan in afdoende mate in beeld gebracht voor de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.

Gezien deze conclusie, en gezien de locatie indien noodzakelijk redelijkerwijs door sanering geschikt te maken is voor toekomstig gebruik, is het voorliggende plan hiermee uitvoerbaar.

Tot slot is aanvullend nog een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter hoogte van het te realiseren ontvangstgebouw (zie Bijlage 7). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige bestemming van het onderzochte terreindeel, concludeerd het onderzoeksbureau dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de toekomstige bestemming van het onderzochte terreindeel.

Met betrekking tot het aspect bodem wordt de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar geacht.

6.3 Geluid

Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:

  • de normen uit de Wet geluidhinder worden in acht genomen;
  • bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd;
  • op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

Onderzoek en conclusie

Op deze locatie wordt geen geluidsgevoelige bestemming toegevoegd. Een natuurbegraafsplaats is op basis van de Wet geluidshinder niet aagemerkt als een geluidsgevoelig object. Volgens de VNG-richtlijnen bedraagt de grootste afstand voor begraafplaatsen 10 meter. Voor lichte horeca geldt ook een richtafstand voor geluid van 10 meter. De dichtsbijzijnde woonbestemmingen bevinden zich op ruim meer dan 10 meter afstand van de natuurbegraafplaats. Nader akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk. De meest nabij gelegen woonbestemming bevindt zich op ruim 500 meter afstand van de zuidelijke grens van het plangebied.

Hiermee kan worden gesteld dat het voorliggende plan voldoet aan de Wet geluidhinder en op en rond het plangebied blijft sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd (deze liggen op ruime afstand van het plangebied).

6.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Voor NO2 bedraagt de grenswaarde in Nederland 40 µg/m3. Voor PM10 bedraagt de grenswaarde ook 40 µg/m3 en de advieswaarde 20 µg/m3.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Onderzoek en conclusie

Actuele luchtkwaliteit

Voor de actuele luchtkwaliteit, ter hoogte van het plangebied, is de Atlas voor de Leefomgeving geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de NO2 waarde ter hoogte van het plangebied 20 tot 25 µg/m3 bedraagt. Ook blijkt dat de PM10 waarde ter hoogte van het plangebied 17 tot 18 µg/m3 bedraagt. Hiermee wordt ruim voldaan aan de grenswaarden en de luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied is daarmee voldoende.

Bijdrage plan aan luchtkwaliteit

De natuurbegraafplaats draagt volgens de Regeling (luchtkwaliteitseisen) niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan is qua omvang en verkeersaantrekkende werking kleinschaliger als de bouw van 1500 woningen aan één ontsluitingsweg. De beschikbaar gestelde NIBM-tool is voor de volledigheid ook ingevuld, middels een worst-case scenario van 150 verkeersbewegingen als weekdaggemiddelde (in werkelijkheid wordt dit aantal niet gehaald). Ook hieruit blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is, en dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is (zie figuur 23).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0031.png"

Figuur 23: Ingevulde NIBM-tool (worst-case scenario).

Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig.

6.5 Externe veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt.

Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Onderzoek en conclusies

Ten behoeve van het plan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Hierna volgt een samenvatting van dit onderzoek.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen:

  • Oude Maas;
  • Rotterdam-Rijn pijpleiding;
  • Rijksweg A29;
  • Windturbine (Windpark Oude Maas).

Oude Maas

  • De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 0 meter. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • Het groepsrisico is zowel in de huidige als de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, wel is er sprake van een beperkte toename van het groepsrisico;
  • Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Rotterdam – Rijnpijpleiding

  • Binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten voorzien. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • De ondergrens voor het groepsrisico (tien slachtoffers) wordt niet gehaald voor deze leiding. Er is daarmee geen sprake van een groepsrisico(verantwoording).

Rijksweg A29

  • Het invloedsgebied van de weg reikt niet tot het plangebied. Nadere beschouwing ten aanzien van het risiconiveau is derhalve niet van toepassing.

Windturbine

  • Binnen de 10-6 en 10-5 plaatsgebonden risicocontouren zijn respectievelijk geen kwetsbare objecten en (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan. De geprojecteerde horecalocatie ligt buiten deze plaatsgebonden risicocontouren. 

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de Oude Maas. In bijgevoegde rapportage zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen (zie hoofdstuk 4 van Bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Hiermee is onderbouwd dat het groepsrisico aanvaardbaar wordt geacht.

Conclusie

Het voorgenomen plan is m.b.t. het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

6.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

Volgens de VNG-normen hebben begraafplaatsen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar een maximale hinderafstand van 10 meter. Ditzelfde geldt voor lichte horeca. De dichtsbijzijnde woningbestemming is op ruim 500 meter afstand gelegen. Hiermee is er geen sprake van milieuhinder vanuit de natuurbegraafplaats. Verder is een natuurbegraafs ook geen milieugevoelig object en is daarmee geen belemmerend object voor de bedrijfsvoering van bedrijven in de nabij gelegen omgeving. Ditzelfde geldt voor de lichte horecafunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPnatuurbegrHND20-VG01_0032.png"

Figuur 24: Afstand tot aan de dichtsbijzijnde woonbestemming (Bron: Google Maps)

6.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit milieueffectrapportage geeft activiteiten en gevallen aan waarin een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Ook gelden er verplichtingen als een voorgenomen project valt onder de genoemde activiteiten, maar niet onder de drempelwaarden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Het project maakt de functies natuurbegraven en kleinschalige horeca mogelijk. Deze voorgenomen ontwikkelingen zijn niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. De realisatie van een natuurbegraafplaats betreft bijvoorbeeld geen landinrichtingsproject (D9). Ook betreft de ontwikkeling geen 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeertereinen (D11.2). Het ontvangstgebouw, met kleinschalige horeca, betreft een dermate kleinschalig plan dat hier geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Voor het voorgenomen plan is geen m.e.r.-beoordeling of vormvrije m.e.r. benodigd. De realisatie van een natuurbegraafplaats met kleinschalige horeca valt niet onder het Besluit milieueffectrapportage. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn de kenmerken en de plaats van het project beschreven. De natuurbegraafplaats wordt aangelegd met respect voor de bodem. De locatie is onderzocht op het gebied van aanwezige ecologische waarden. Hieruit blijkt dat het gebied geschikt is voor planontwikkeling. De locatie is niet gelegen in een Natura 2000-gebied (en heeft hier geen negatieve effecten op) en in Natuur Netwerk Nederland. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie is goed onderzocht in het kader van de onderzoeken welke deel uit maken van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Resumerend zullen er zowel tijdens de aanlegfase, als tijdens de gebruiksfase, als tijdens de ontmantelingsfase, geen significante negatieve effecten bestaan voor het milieu.

6.8 Verkeer en parkeren

Voor de effecten betreffende verkeer en parkeren wodt verwezen naar paragraaf 3.6 van deze toelichting.

6.9 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas'.

7.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor is een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

7.3 Verantwoording van de regels

1. Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.

2. Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, die specifiek voor die bestemming gelden.

Met betrekking tot de regels is aangesloten aangesloten op de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas'. Dit betreft de geldende enkelbestemming, dubbelbestemmingen en aanduidingen.

Voor dit voorliggende bestemmingsplan geldt dat aanvullend hierop het medegebruik als natuurbegraafplaats is toegestaan op gronden die daartoe specifieke zijn voorzien van een nadere aanduiding, waarbij is gereguleerd dat binnen de gronden die zijn voorzien van deze aanduiding ('specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats') er geen sprake mag zijn van een grafdichtheid van gemiddeld meer dan 400 graven per hectare, waarbij het grondgebruik per graf niet meer mag zijn dan 3,5 m2.

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - lichte horeca toegestaan', is het ontvangstgebouw (inclusief beheerruimte) met lichte horeca-functie toegestaan.

Dit gebouw mag een oppervlakte hebben van maximaal 350 m2 en een bouwhoogte van 9,5 meter hoogte.

Ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' zijn parkeerplaatsen toegestaan.

3. Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels van het plan. Hierbij is aangesloten aangesloten op de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas'.

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

8.2 Ruimtelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 6). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

8.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg en zienswijzen

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Rijkswaterstaat

Er heeft afstemming met Rijkswaterstaat plaatsgevonden. Van belang is dat volume wordt toevoegd tussen Maatgevend Hoog Water (MHW) en Gemiddeld Hoog Water (GHW). Dit volume wordt gecompenseerd binnen het plangebied (door enkele laagtes aan te brengen rond het ontvangstgebouw), zodat het waterbergend vermogen van het plangebied niet afneemt. Er dient een watervergunning aangevraagd te worden, waarin deze compensatie opgenomen dient te zitten.

Provincie Zuid - Holland

Er heeft afstemming plaatsgevonden met de provincie. De provincie heeft aangegeven dat het plangebied in de provinciale verordening is aangeduid als 'recreatiegebied (beschermingscategorie 2)'. Dit is toegevoegd aan paragraaf 4.3 van het voorliggende bestemmingsplan, en onderbouwd is dat er wordt voldaan aan het bijbehorende beleid en de regelgeving.


De provincie heeft aangegeven dat zodra dit onderdeel goed is verwerkt, het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid en dat vanuit de provincie, gedurende de bestemmingsplanprocedure, geen reactie meer hoeft te worden verwacht.

Waterschap

Er heeft meerdere malen afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Hollandsche Delta. Het waterschap heeft geen bezwaren tegen het voorliggende plan.

Afstemming met belanghebbenden

Tijdens de planontwikkeling heeft afstemming plaatsgevonden met diverse andere belangenhebbenden. Deze afstemming heeft geleid tot het voorliggende plan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 augustus 2020 voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn zienswijzen en overlegreacties ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en van antwoord voorzien in de als bijlage toegevoegde 'Nota van beantwoording zienswijzen' (zie Bijlage 9 van de toelichting van dit bestemmingsplan.

De beantwoording van de zienswijzen gaf aanleiding om het bestemmingsplan op een aantal onderdelen aan te passen. Tevens is er een ambtshalve aanpassing doorgevoerd. Het betreft een aanpassing in de plantoelichting en aanpassing van de bijlagen 3 (Berekening Stikstofdepositie) en 5 (Rapportage externe veiligheid) van de toelichting. Met deze aanpassingen is in het bestemmingsplan aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Aanpassingen

Toelichting

Op één onderdeel is het wenselijk gebleken de plantoelichting aan te vullen. Dit betreft paragraaf 5.5, onder het kopje ‘Rijksbeleid’. De tekst zal aangevuld worden met de opmerkingen van Rijkswaterstaat en de tekst ‘Nationaal Waterplan uit 2009’ zal vervangen worden door ‘Nationaal Waterplan 2016-2020’. Met deze aanpassingen is in de toelichting aangepast en aangevuld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.

Bijlagen

Bijlage 3 (Berekening Stikstofdepositie) zal worden aangepast. Per 15 oktober 2020 is Aerius calculator versie 2020 voorgeschreven in artikel 2.1 Rnb. Dat betekent dat voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingplan een actualisatie moet plaatsvinden door de berekening uit te voeren in Aerius calculator versie 2020.

In bijlage 5 van de toelichting worden de waarden aangepast zoals aangegeven door de RRP. Het ge-update rapport zal aan het bestemmingsplan worden toegevoegd.

Met deze aanpassingen zijn de bijlagen aangepast en aangevuld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan

8.4 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven. De zakelijke beschrijving van de overeenkomst is bijgevoegd (in Bijlage 8).