direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kapelstraat 37 Ophemert
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Kapelstraat 37 te Ophemert in de gemeente West Betuwe heeft het voornemen om het agrarische bedrijf ter plaatse te beëindigen. In ruil hiervoor wil de initiatiefnemer de een nieuwe woning realiseren, door gebruik te maken van de ruimte-voor-ruimte regeling, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan. De bestaande bedrijfswoning wordt hierbij herbestemd als burgerwoning.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017' is het initiatief primair niet mogelijk. In het geldende bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. Om van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken is een wijzigingsplan noodzakelijk. Hiertoe is op 4 april 2022 een principeverzoek ingediend bij het College van Burgemeester en Wethouders, waaraan op 23 juni 2022 medewerking is verleend. Dit plan voorziet in het benodigde wijzigingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

De percelen liggen in het agrarische gebied, ten noordwesten van de bebouwde kom van Ophemert. De percelen zijn kadastraal bekend als Ophemert sectie H-458 en H-10. Op de onderstaande afbeeldingen zijn de ligging en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0001.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Ophemert

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0002.png"

Begrenzing plangebied

1.3 Geldende planologische situatie

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat op 18 februari 2016 is vastgesteld. Op 6 december 2018 is het veegplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017' vastgesteld. Dit veegplan is het vigerende bestemmingsplan en maakt onderdeel uit van het moederplan 'Buitengebied'.

Binnen het geldende bestemmingsplan hebben beide percelen de bestemming Agrarisch. Perceel H-458 heeft daarnaast een functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en een bouwvlak. Dit perceel heeft gedeeltelijk de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 en gedeeltelijk Waarde - Archeologie 3. Perceel H-10 heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.

Wat betreft dubbelbestemmingen heeft het hele plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Perceel H-458 heeft gedeeltelijk Verder geldt dat het hele plangebied binnen een gebiedsaanduiding 'Overige zone - oeverwal-stroomrug' ligt. De onderstaande afbeelding geeft een uitsnede weer van het vigerende bestemmingsplan, met het plangebied in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied (in rood aangegeven)(bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

De percelen liggen in het buitengebied van de Gemeente West Betuwe, grofweg ten noordwesten van Ophemert, zuidwesten van Passewaaij en zuidoosten van Geldermalsen. In de huidige situatie hebben de percelen een agrarische functie.

Op perceel H-458 is een bedrijfswoning aanwezig samen met een aantal agrarische opstallen. Deze schuren hebben gezamenlijk een oppervlak van 1.003 m2. Het perceel wordt aan de west-, zuid- en oostkant omsloten door agrarische percelen. Direct naast de huidige bebouwing liggen twee percelen met een woonbestemming. Aan de noordkant wordt het perceel omsloten door de Kapelstraat, deze weg loopt tussen de twee percelen van het plangebied door. Ten noorden van de Kapelstraat liggen verder alleen gronden met een agrarische bestemming in de directe omgeving van het plangebied. Hier is een boomgaard gelegen. Op onderstaande afbeeldingen zijn de huidige situatie van bovenaf geschetst te zien, samen met een voor- en zijaanzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0004.png"

Schets huidige situatie, gezien vanaf de Kapelstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0005.png"

Vooraanzicht huidige bedrijfswoning, gezien vanaf de Kapelstraat (bron: google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0006.png"

Zijaanzicht perceel vanuit noord-westelijke richting (bron: google streetview)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer beëindigd het agrarische bedrijf ter plaatse. De agrarische bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt en in ruil daarvoor wil de initiatiefnemer een nieuwe vrijstaande woning van maximaal 750 m2 realiseren op het tegenoverliggend perceel (H-10).

De initiatiefnemer wil hobbymatig nog een aantal paarden (blijven) houden, waarvoor de voorste en achterste damwandloods behouden zullen blijven. Deze worden gebruikt voor de paardenstalling met hooiopslag. De aanwezige paardenbak wordt ook behouden in zijn huidige omvang.

De totale bebouwing op het perceel is op dit moment 1.806 m2. De te slopen gebouwen hebben gezamenlijk een oppervlak van 1.003 m2. Wat resteert is ca. 800 m2 exclusief de huidige bestaande woning. Onderstaande afbeeldingen geven een schets weer van de toekomstige situatie voor zowel perceel H-458 als het hele plangebied. De volledige bestanden zijn bijgevoegd in Bijlage 2, Bijlage 3 en Bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0007.png"

Toekomstige situatie H-458

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0008.png"

Toekomstige situatie H-10

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0009.png"

Toekomstige situatie gehele plangebied

Landschappelijke inpassing
Het geheel zal op gepaste wijze landschappelijk worden ingepast. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 5. Bij de landschappelijke inpassing is rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken en karakteristieken van de Kapelstraat.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerijnen, veegplan 2017' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een functieverandering van agrarisch naar wonen ter plaatse van een voormalig agrarisch bedrijf, en de realisatie van een extra woning. De bepalingen van deze wijzigingsbevoegdheid zijn hieronder opgenomen, waarbij steeds is aangegeven hoe aan de betreffende regels wordt voldaan.

3.1 Artikel 3.7.9 Wijziging naar wonen ten behoeve van ruimte - voor - ruimte woningen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De agrarische gronden mogen niet gelegen zijn in een glastuinbouwconcentratiegebied of een glasconcentratiegebied ter plaatse van een overige zone - regionaal cluster glastuinbouw'.
  • b. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.
  • c. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • d. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
  • e. Wat betreft de ruimte-voor-ruimteregeling voor bedrijfsgebouwen geldt het bepaalde onder e en wat betreft de ruimte-voor-ruimteregeling van kassen geldt het bepaalde onder f.
  • f. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van Artikel 20 Wonen, waarbij overtollige bedrijfsbebouwing, met uitzondering van monumentale en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient te worden gesloopt, met dien verstande dat voor de sloop van 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen een woongebouw van 1.200 m³ of vrijstaande woning van 750 m³ mag worden gebouwd, waarbij de oppervlakte van een wooneenheid niet minder mag bedragen dan 350 m². Voor iedere 300 m² extra gesloopte bedrijfsgebouwen mag 100 m³ aan het woongebouw worden toegevoegd, met dien verstande dat de inhoud maximaal 1.600 m³ bedraagt.
  • g. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van Artikel 20 Wonen, waarbij overtollige kassen, met uitzondering van monumentale en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dienen te worden gesloopt, met dien verstande dat voor de sloop van 10.000 m2 aan kassen een woongebouw van 1.200 m³ of vrijstaande woning van 750 m³ mag worden gebouwd, waarbij de oppervlakte van een wooneenheid niet minder mag bedragen dan 350 m³. Voor iedere 2.500 m² extra gesloopte kassen mag 100 m³ aan het woongebouw worden toegevoegd, met dien verstande dat de inhoud maximaal 1.600 m³ bedraagt.
  • h. mits de oppervlakte van de woning niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de te slopen bebouwing.
  • i. Er dient te worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.
  • j. Er dient te worden voldaan aan het gemeentelijk woningbouwprogramma.
  • k. Saldering tussen verschillende locaties is toegestaan, waarbij op de locatie waar de grootste oppervlakte aan bebouwing wordt gesloopt, de woning gerealiseerd dient te worden.

Hieronder wordt puntsgewijs toegelicht of en hoe het planvoornemen voldoet aan de geldende wijzigingsvoorwaarden.

  • a. Het plangebied ligt niet in een glastuinbouwconcentratiegebied of een glasconcentratiegebied, het gebied kent geen aanduiding hiervoor.
  • b. Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd in lijn met de wens van de initiatiefnemer, deze is zelf niet meer in staat om het terrein agrarisch her te gebruiken.
  • c. Vanuit een milieuhygiënisch oogpunt is dit een aanvaardbare wijziging, de functie veranderd naar een minder belastende functie die bijdraagt aan een prettig woon- en leefklimaat, zowel voor de initiatiefnemer, als de rest van de directe omgeving. Uitgebreide toelichting hierop is te lezen in Hoofdstuk 4.
  • d. De nabijgelegen bedrijven kennen bepaalde richtafstanden tot een gevoelige functie als wonen, welke dit perceel zal krijgen. Deze richtafstanden worden ruim gehaald met de nieuwe functie waarmee de ontwikkelingsmogelijkheden niet meer beperkt worden. Daarnaast zijn aangrenzend aan het plangebied andere woningen, ofwel gevoelige functies, waardoor voor de wijziging in huidig planvoornemen niet verwacht wordt dat het en significante belemmering vormt ten opzichte van de oude situatie.
  • e. Dit wordt hieronder besproken.
  • f. Hieraan wordt voldaan: de overtollige bedrijfsgebouwen worden gesloopt met een oppervlakte 1.003 m2, daarvoor terug komt een nieuw gebouw van maximaal 750 m3. De overige bedrijfsgebouwen zijn niet overtollig en zullen worden hergebruikt voor het hobbymatig houden van paarden.
  • g. Deze wijzigingsvoorwaarde gaat hier niet op omdat het planvoornemen niet om kassen gaat.
  • h. Hier wordt rekening mee gehouden in het definitieve ontwerp van de woning.
  • i. Het plan is in zijn geheel landschappelijk ingepast. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 5.
  • j. Het plan voldoet aan het gemeentelijk woningbouwprogramma. Dit is hieronder uitgebreider toegelicht.
  • k. Het slopen van de bestaande bebouwing en het realiseren van een nieuwe woning vindt plaats op het terrein van eenzelfde eigenaar op twee aangrenzende percelen. Hier is dus geen sprake van saldering tussen verschillende locaties.

Gemeentelijk beleid op het gebied van wonen
Op 22 februari 2022 is de Omgevingsvisie West Betuwe vastgesteld. Deze omgevingsvisie laat zien wat de gemeente belangrijk vindt voor de omgeving waarin we wonen, werken en waarin we onze vrije tijd doorbrengen. Het nodigt iedereen uit om bij te dragen aan de ontwikkeling van de gemeente. De Omgevingsvisie West Betuwe heeft drie kernambities geformuleerd:

  • De gemeente West Betuwe zet in op toekomstbestendige en leefbare kernen.
  • Als gemeente West Betuwe ontwikkelen we ons tot dé fruitgemeente van Nederland.
  • De gemeente West Betuwe versterkt haar beleefbaar rivierlandschap waarin kleinschaligheid en 'de dorpse sfeer' de boventoon voeren.

Wat betreft wonen heeft de gemeente de volgende ambities:

  • Het vergroten van de woonvoorraad met tenminste 2.200 woningen tot 2030.
  • Het bieden van ruimte voor bouwen naar de woonbehoefte van inwoners, onder de voorwaarde dat deze het dorpse karakter en open landschap in West Betuwe beschermen.
  • Nieuwe plannen dragen bij aan de diversiteit van de woningvoorraad.
  • Er wordt ingezet op tijdelijke flexibele woonvormen en collectieve wooninitiatieven.
  • De gemeente stimuleert dat senioren zo lang en gezond mogelijk thuis kunnen wonen. Daarom wordt gekozen voor de realisatie van seniorenhuisvesting nabij dagelijkse voorzieningen, zorg en vervoer.
  • Energiebesparing wordt gestimuleerd en gefaciliteerd, alsmede het isoleren van huizen en het leggen van zonnepanelen op bestaande huizen om het energieverbruik terug te dringen en woningen zoveel mogelijk 'aardgasvrij-gereed' te maken.
  • Er wordt ingezet op het versterken van leefbare kernen waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten.

Op 15 december 2020 is de woonvisie 'Wonen naar behoefte' vastgesteld door de gemeenteraad van West Betuwe. Hierin is het beleid tot de woningmarkt, kansen, aanbod en behoefte opgenomen. Om richting te geven aan de ontwikkeling van de gemeente, biedt deze visie belangrijke handvatten voor de gemeente zelf, maar ook de partners met wie zij op het brede speelveld van het wonen samenwerkt. Het geeft een kwalitatieve inkleuring aan de woningbouwontwikkeling van zowel nieuwbouw als bestaande bouw in de gemeente en alle facetten die hiermee samenhangen. Binnen het Regionale Woningmarktonderzoek en de Regionale Woonagenda worden de kaders van de nieuwbouwopgave met de regiogemeenten afgestemd. Hiermee wordt gezorgd dat de nieuwbouwproductie past binnen de regionale behoefte.

De gemeente wil een toekomstbestendige woningmarkt, waarin ruimte is voor alle doelgroepen, zodat West Betuwe een leefbare en groene gemeente is en blijft. Het doel is een woningaanbod dat aansluit op de behoefte van de bewoners van de 26 kernen. Dorpen waar jong en oud naar tevredenheid kunnen wonen. De woonvisie heeft vier leidende principes:

  • 1. Het beschermen van de unieke landschappelijke kwaliteiten en het dorpse karakter van West Betuwe en haar 26 kernen.
  • 2. Voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar.
  • 3. Ieder kan gezond en veilig wonen.
  • 4. Woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij de aard en schaal van de kern. Extra groei krijg de ruimte in de A2-corridor.

Dit initiatief voorziet in de transformatie van een agrarische bestemming in een woonbestemming, waarbij tevens een nieuwe woning gerealiseerd wordt. Het initiatief sluit hiermee aan op de wens om in de gemeente nieuwe woningen te realiseren. Doordat het planvoornemen op een gewenste afstand van minimaal 50 m ligt ten opzichte van de dichtstbijzijnde boomgaard, vormt het planvoornemen ook geen belemmering voor het ontwikkelen van de gemeente tot dé fruitgemeente van Nederland en biedt het daarnaast een verantwoorde en gezonde omgeving voor de inwoners. Daarnaast zorgt de landschappelijke inpassing ervoor dat het plan binnen het dorpse karakter en het open landschap van West Betuwe past zodat de landschappelijke kwaliteiten gewaarborgd blijven. Hiermee sluit het plan aan op gemeentelijke woningwensen.

3.2 Artikel 3.7.7 Wijziging naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De agrarische gronden mogen niet gelegen zijn in een glasconcentratiegebied ter plaatse van een overige zone - regionaal cluster glastuinbouw'.
  • b. Het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd en agrarisch hergebruik is redelijkerwijs niet mogelijk.
  • c. De wijziging dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
  • d. De agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven mogen niet worden beperkt.
  • e. Het aantal woningen mag niet toenemen, met dien verstande dat de inhoud per woning niet meer mag bedragen dan 750 m³.
  • f. De oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 150 m².
  • g. Overtollige bebouwing, met uitzondering van monumentale bebouwing, dient te worden gesloopt. In bijzondere gevallen is het college bevoegd om bij een fraai ensemble in goede bouwkundige staat en binnen een verantwoorde stedenbouwkundige opzet (naar het oordeel van een ter zake deskundige) een groter oppervlak aan te handhaven bebouwing toe te staan, mits daar een goede bestemming (gebruik) voor zal zijn.
  • h. In afwijking van het bepaalde onder d e mag per 100 m² aan gesloopte bedrijfsgebouwen 40 m³ toegevoegd worden aan de inhoud van de woning, waarbij de inhoud van de woning maximaal 1.200 m³ mag bedragen.
  • i. In afwijking van het bepaalde onder e f mag per 500 m² aan gesloopte bedrijfsgebouwen of per 1.000 m² aan gesloopte kassen 100 m² extra aan nieuwe bijgebouwen worden opgericht, waarbij de totale oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 500 m² mag bedragen.
  • j. Er dient te worden voorzien in een passende landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan.
  • k. Er dient te worden voldaan aan de voorwaarden van Artikel 20 Wonen.

Hieronder wordt puntsgewijs besproken of het planvoornemen voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden voor het omzetten van een agrarische functie naar een woonfunctie.

  • a. Het plangebied ligt niet in een glasconcentratiegebied en heeft ook geen zone-aanduiding die hier op duidt.
  • b. Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd in lijn met de wens van de initiatiefnemer. Enkel de gronden direct om de woning worden naar wonen gewijzigd. Deze zijn redelijkerwijs niet in te zetten als agrarische grond. Het achterliggende deel van het perceel behoudt de agrarische bestemming.
  • c. Vanuit een milieuhygiënisch oogpunt is dit een aanvaardbare wijziging, de functie veranderd naar een minder belastende functie die bijdraagt aan een prettig woon- en leefklimaat, zowel voor de initiatiefnemer, als de rest van de directe omgeving. Uitgebreide toelichting hierop is te lezen in Hoofdstuk 4.
  • d. De nabijgelegen bedrijven kennen bepaalde richtafstanden tot een gevoelige functie als wonen, welke dit perceel zal krijgen. Deze richtafstanden worden ruim gehaald met de nieuwe functie waarmee de ontwikkelingsmogelijkheden niet meer beperkt worden. Daarnaast zijn aangrenzend aan het plangebied andere woningen, ofwel gevoelige functies, waardoor voor de wijziging in huidig planvoornemen niet verwacht wordt dat het en significante belemmering vormt ten opzichte van de oude situatie.
  • e. Het aantal woningen neemt toe met één woning, dit is toegestaan via wijzigingsvoorwaarde uit artikel 3.7.9 en hierboven uitgebreid toegelicht.
  • f. Hier wordt aan voldaan via wijzigingsvoorwaarde van artikel 3.7.9.
  • g. Overtollige bebouwing wordt gesloopt, de overgebleven bebouwing wordt niet overtollig en blijft behouden. Dit is hierboven uitgebreider toegelicht.
  • h. Er wordt geen inhoud toegevoegd aan de bestaande woning, zodoende wordt hier aan voldaan.
  • i. Het aantal vierkante meters gesloopte bedrijfsgebouwen worden via de wijzigingsvoorwaarden in artikel 3.7.9 gebruikt voor het realiseren voor een nieuwe woning. Meer wordt niet gesloopt, zodoende wordt aan deze voorwaarde voldaan.
  • j. De landschappelijke inpassing is terug te vinden in Bijlage 5.
  • k. In dit wijzigingsplan worden de regels van het moederplan van de bestemming Wonen van toepassing verklaard door een van toepassingsverklaring en dit wordt opgenomen in Artikel 4 in de regels behorend bij dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Verkeer en parkeren

Kader
In het Paraplubestemmingsplan 'parkeren 2019' is aangegeven dat voor de gemeente West Betuwe gebruik gemaakt wordt van de meest recente parkeercijfers van CROW. Op basis van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' nr. 381 kan de verkeersgeneratie en het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning worden berekend. Gezien de locatie van het plangebied is gekozen om de CROW-parkeerkencijfers voor weinig stedelijke gebieden als uitgangspunt te hanteren.

Plangebied
Dit wijzigingsplan maakt de bouw van een vrijstaande woning en een burgerwoning op een voormalig agrarisch perceel mogelijk. Uitgaande van vrijstaande koopwoningen in 'buitengebied' (weinig stedelijk) bedraagt de verkeersgeneratie per woning circa 8,6 mvt/dag en het aantal benodigde parkeerplaatsen 2,8 per woning. De realisatie van dit project brengt ongeveer 18 extra voertuigbewegingen per dag met zich mee. De ontwikkeling is dusdanig kleinschalig van aard dat deze geen/ weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer op de Kapelstraat en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Kader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Plangebied
In de nabijheid van het plangebied zijn enkele bedrijven of inrichtingen gelegen die voorzien zijn van een milieucategorie. Het gaat hier om enkele agrarische bedrijven. De milieucontour van deze bedrijven reikt echter niet tot in het plangebied. In dit kader is aanvullend onderzoek in het kader van bedrijven en milieuzonering niet noodzakelijk.

Het huidige planvoornemen betreft één nieuw te bouwen woning en het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het plangebied wordt vrijwel in zijn geheel ontsloten door agrarische percelen. Direct ten noorden van het plangebied liggen meerdere fruitteelt bedrijven. Voor akkerbouw en fruitteelt geldt dat het aspect geluid het belangrijkst is en het grootste effect kan hebben. De richtafstand hiervoor is 30 meter. De nieuwe woning en de oude bedrijfswoning die een nieuwe bestemming krijgt, liggen beide op een grotere afstand dan de vereiste afstand en voldoen hiermee aan de vereiste afstand.

Gewasbeschermende middelen
Vaste jurisprudentie van de Afdeling luidt dat wanneer het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, er geen wettelijke bepalingen bestaan over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. Er dient dus een belangenafweging plaats te vinden. De minimaal aan te houden afstand dient zodanig te worden gekozen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd. De Afdeling acht een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, daarbij niet onredelijk. Een kortere afstand is mogelijk, mits daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag wordt gelegd.

Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat moet worden beoordeeld of in het betreffende object, ter plaatse van de betreffende functie, mensen langdurig (kunnen) verblijven. Daarmee hebben zij een grotere kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Als dat het geval is, is doorgaans sprake van een gevoelig object.

In dit geval is het mogelijk dat gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt op het perceel ten noorden van het plangebied. Deze ligt op 75 meter voor de nieuw te realiseren woning. Voor de nieuwe woning kan gesteld worden dat deze voldoet aan de minimale afstand om een goed woon-/leefklimaat te garanderen.

De toekomstige woonbestemming op perceel H458, de huidige bedrijfswoning, ligt wel binnen de afstand van 50 meter tot de agrarische bedrijvigheid waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Gezien het feitelijk gebruik van de huidige woning niet veranderd, vind er geen vergroting van het risico plaats. Voor de omgekeerde werking geldt dat het agrarische bedrijf door de bestaande bedrijfswoning al wordt ingeperkt in haar bedrijfsvoeringsmogelijkheden. De omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning heeft geen nieuwe beperkende effecten op het agrarische bedrijf. Nader onderzoek kan in dit kader achterwege blijven.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Er worden geen gevoelige functies binnen milieuzones gerealiseerd. Er is sprake van een goed woon-leefklimaat.

4.3 Bodem

Kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb).

Plangebied
Het initiatief voorziet in de realisatie van één nieuw vrijstaande woning en een burgerwoning. De voorgenomen woningen zijn een gevoelig object in het kader van de Wet bodembeheer aangezien er voortdurend mensen zullen verblijven. Ter plaatse van de nieuwe woning is op dit moment geen gevoelige functie in het kader van de wet bodembeheer aanwezig. Vanwege deze beoogde verandering is het noodzakelijk een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat de percelen licht verontreinigd zijn. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging. Nader onderzoek of een sanering is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit initiatief.

4.4 Geluid

Kader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Plangebied
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die significante geluidhinder veroorzaken. Onderzoek naar Industrielawaai kan achterwege blijven.

Wegverkeer
Met dit wijzigingsplan wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt, samen met de herbestemming van de voormalige bedrijfswoning. In dat kader is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport hiervan is te lezen in Bijlage 7. Volgens de wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelige functie. De nieuwe woning ligt binnen de invloedszone van de Kapelstraat en de Ophemertstraat (Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die, gerekend vanuit de as van de weg, aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen op 250 meter). Deze weg kent ter plaatse van de nieuwe woning een maximum snelheid van 50 km/uur en kent daarmee formeel een zone. De verkeersintensiteit op de Kapelstraat en de Ophemertstraat is laag, en wordt met name gebruikt ter ontsluiting van omliggende woningen en enkele agrarische bedrijven.

De geluidsbelasting op de woningen bedraagt ten hoogste 45 dB. Er vindt geen overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB plaats. Er gelden vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Luchtkwaliteit

Kader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen).
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen).
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 ug/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 ug/m³.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer.
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering.
  • ISL2: berekening van emissies voor buiten stedelijk verkeer.
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).

Plangebied
Het plan voorziet in de realisatie van één nieuwe woning en de herbestemming van een voormalige bedrijfswoning. Het plan is van dermate omvang dat het in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Ecologie

Kader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden.
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek
Flora en fauna
In het plangebied is ecologisch vooronderzoek uitgevoerd om in kaart te brengen van welke soorten mogelijk sprake is. Het volledige rapport is te lezen in Bijlage 8. Voor het perceel Ophemert sectie H-458 is een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Voor dit deel van het plangebied komt naar voren dat als gevolg van de plannen mogelijk jaarrond beschermde nesten van huismus, verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis) en leefgebied van steenmarter verloren gaan. Voor het westelijke gebouw (nummer 3) is nader onderzoek naar de aan- of afwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismus en naar verblijfplaatsen en leefgebied van steenmarter en alle bovengenoemde vleermuissoorten nodig. Voor de oostelijke lage stal is nader onderzoek naar verblijfplaatsen en leefgebied van steenmarter en alle bovengenoemde vleermuissoorten nodig. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd en bij dit bestemmingsplan gevoegd bij de vaststelling van dit plan.

Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring. Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.

Ook zal bij uitvoering van de werkzaamheden verstoring van jaarrond beschermde nesten van huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen in de bedrijfswoning voorkomen moeten worden. Verstoring door lichtuitstraling kan bijvoorbeeld voorkomen worden door gebruik te maken van amberkleurige verlichting en/of gerichte armaturen.

Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich niet in of direct tegen beschermde gebieden aan. Wel is in het kader van stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden een stikstofberekening uitgevoerd met het programma Aerius. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 9. Uit de berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie optreedt in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als gevolg van deze ontwikkeling. Maatregelen in het kader van gebiedsbescherming zijn niet noodzakelijk.

Conclusie
In het kader van flora en fauna is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek wordt uitgevoerd en bij dit bestemmingsplan gevoegd bij de vaststelling van het plan.

4.7 Water

Kader
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's.

Vergunningplichtige handelingen volgen uit de Waterwet en uit de Keur van het Waterschap. Veel handelingen in het watersysteem vallen onder algemene regels en dan is er geen watervergunning nodig. Een melding is vaak wel noodzakelijk. Het Waterbesluit bevat bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening 'de Keur'. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening 'de Keur' is geregeld dat langs A- en B-waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang.

Daarnaast heeft de gemeente een verordening voor de afvoer van hemel- en grondwater. Hierin is de verplichting opgenomen tot het realiseren van voldoende waterberging voor nieuwbouw. Vanwege klimaatontwikkelingen is het nodig dat ook particulieren een bijdrage leveren aan het vasthouden van regenwater op eigen terrein. Een hemelwaterberging kan in verschillende vormen worden aangelegd. Voorbeelden zijn de aanleg van een bergingsvoorziening met een hemelwatergebruiksysteem, het ingraven van infiltratiekratten of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin of het aanleggen van een groen dak. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk. Het schone hemelwater wordt vanuit de waterberging bij voorkeur hergebruikt of geloosd in de bodem (geïnfiltreerd) of in oppervlaktewater.

Plangebied
Voor het plangebied is een watertoets uitgevoerd, opgesplitst naar perceel. Deze zijn geheel te lezen in Bijlage 10 en Bijlage 11. Uit de watertoets blijkt dat de normale watertoetsprocedure gevolgd moet worden. In dat kader wordt het plan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.

Watergangen
Er liggen enkele watergangen rondom de projectlocatie. Aan de noordkant van het perceel ligt een A-watergang met daar omheen een beschermingszone water, aan de zuidkant ligt een B-watergang en aan de oostkant ligt een C-watergang die niet verbonden is aan andere watergangen. Deze watergangen liggen gunstig voor het toepassen van een waterberging waar een overstort bij benodigd is.

Er dient rekening gehouden te worden met de positie van de toekomstige watergangen die gebruikt worden voor watercompensatie en dat deze niet te dicht op de weg gesitueerd wordt in verband met verzakkingsrisico naar verloop van tijd.

Waterafvoer
Het afvalwatersysteem van de ontwikkeling wordt zodanig vormgegeven dat het regenwater kan worden afgekoppeld. Het overige vuilwater wordt afgevoerd middels de riolering. Er ligt een vacuümriool aan de Kapelstraat. Omdat de bedrijfswoning herbestemd wordt als burgerwoning en er één extra woning wordt gerealiseerd is de verwachting het riool de capaciteit aan kan.

Watercompensatie
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, kan aanleg van extra waterberging noodzakelijk zijn. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.

Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de voorkeursvolgorde vasthouden- bergen- afvoeren:

  • 1. Hergebruik en/of vasthouden. Hierbij wordt het hemelwater binnen het plangebied verzameld en komt niet (direct) in het oppervlaktewater terecht.
  • 2. Bergen. Onder bergen verstaan we de opvang van hemelwater in het oppervlaktewater.
  • 3. Afvoeren. Hierbij wordt hemelwater afgevoerd via de riolering.

In het plangebied wordt het hemelwater afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd. Dit betekent dat in het plangebied het water wordt vastgehouden, conform optie 1.

Het plan voorziet in de realisatie van een woning. De totaal te realiseren verharding betreft 162 m2. Artikel 4 uit de verordening afvoer hemel- en grondwater geeft aan met welke eis gerekend dient te worden. Bij nieuw verhard oppervlak minder dan 500 m2 geldt 20 liter per m2 verhard oppervlak. In dit geval moet er 3.240 liter compensatie of 3,2 m3 gerealiseerd worden. Deze compensatie wordt op het eigen terrein opgelost.

Voor het planvoornemen geldt dat 1.000 m2 bestaande bebouwing gesloopt wordt. De verhardingsbalans neemt hiermee af. Deze verhardingsbalans mag niet worden gebruik als compensatie. De watersituatie ter plaatse wordt verbeterd als gevolg van dit project.

Conclusie
Het concept wijzigingsplan dient voorgelegd te worden aan het Waterschap. In het definitieve ontwerp voor de nieuwe woning dient voldoende waterberging gerealiseerd te worden. Verwacht wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

Archeologie
Kader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Plangebied
In het plangebied gelden volgens het vigerende bestemmingsplan Waarde - Archeologie 4, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 2. De locaties waar de beoogde woningen voorzien zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Om een lijn te creëren in de verschillende beleidsstukken van de voormalige gemeente Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal, een nieuw archeologiebeleid opgesteld. In dit beleid zijn de volgende regels opgenomen per waarde:

  • Waarde - Archeologie 2: grenswaarde diepte 30 cm & oppervlakte 50 m2;
  • Waarde - Archeologie 3: grenswaarde diepte 30 cm & oppervlakte 100 m2:
  • Waarde - Archeologie 4: grenswaarde diepte 30 cm & oppervlakte 500 m2.

Voor de nieuw te realiseren woning wordt het maximumoppervlak van 50 m2 overschreden, zodoende is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport van dit onderzoek is te lezen in Bijlage 12.

Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de ondergrond in het zuidoostelijke deel van het plangebied bestaat uit bedding- en oeverafzettingen van de Ochten-stroomgordel uit het Laat-Neolithicum – Midden-Bronstijd, afgedekt door komafzettingen uit de Midden-Bronstijd – Late Bronstijd. In het noordwestelijke deel van het plangebied zijn beddingafzettingen van de Bommel-stroomgordel aangetroffen uit de Late Bronstijd – Midden-Ijzertijd. De komafzettingen in het zuidoostelijke deel van het plangebied en de beddingafzettingen in het noordwestelijke deel van het plangebied zijn afgedekt door oeverafzettingen van de Bommel-stroomgordel, gevormd in de Late Bronstijd – Midden-Ijzertijd. In de top van de oeverafzettingen is een bouwvoor gevormd. De top van de oeverafzettingen van Ochten- en Bommel-stroomgordel hebben een lage verwachting, omdat de bouwvoor in de top van de Bommel-oeverafzettingen is omgewerkt en in de top van de Ochten-oeverafzettingen zijn geen bodems aangetroffen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie voor het planvoornemen geen belemmering vormt. Regioarcheoloog heeft namens gemeente West Betuwe besloten het plangebied vrij te stellen van nader onderzoek. De bestemming wonen heeft na het uitgevoerde onderzoek geen dubbelbestemming waarde archeologie meer.

Cultuurhistorie
Kader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Ophemert. Een open gebied waar voornamelijk agrarische bedrijven staan. Door de jaren heen heeft het gebied een open karakter gehad met veel kleinere landbouwerven. De historische kaarten in de landschappelijke inpassing in Bijlage 5 tonen dat er landschappelijk gezien weinig verandering in de verkaveling heeft gevonden. Er bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten in het plangebied.

De woningen aan de Kapelstraat hebben een puntdak en zijn zowel haaks op de weg als evenwijdig aan de weg gepositioneerd. De woningen staan voor op het perceel met een korte voortuin. De voortuinen hebben grotendeels een open uitstraling wat bijdraagt aan het open karakter van de straat.

Hier is uitvoerig rekening mee gehouden bij de landschappelijke inpassing voor de nieuw te realiseren woning. Qua uitstraling sluit het nieuw te realiseren gebied aan op de aanwezige bebouwing en het landschap in de directe omgeving.

Conclusie
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor dit initiatief.

4.9 Externe veiligheid

Kader
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Basisnet externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.

Per 1 april 2015 is het Basisnet externe veiligheid transportroutes (Bevt) met bijbehorend informatiesysteem Basisnet in werking getreden. In Basisnet staan gegevens over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi.

Planspecifiek
Risicovolle inrichtingen
Het plan voorziet niet in het oprichten van risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Transportroutes
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter-zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute; en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 23 november 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de

zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voor het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid. Het plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.OPHKapelstraat37-VSG1_0010.png"

Uitsnede risicokaart, ter hoogte van de blauwe stip is het plangebied

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan voorziet in een juridische planologische regeling waarbij het adres Kapelstraat 37 en het tegenoverliggende perceel worden bestemd als 'Wonen', zodat ter plaatse burgerbewoning mogelijk wordt.

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, verbeelding en regels. In de regels zijn toepassingsregels opgenomen welke aangegeven dat de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' in combinatie met het bestemmingsplan 'Buitengebied Neerrijnen, Veegplan 2017' van overeenkomstige toepassing zijn.

De sloop van een deel van de gebouwen, conform de situatietekening zoals opgenomen in Bijlage 1 bij de regels, is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels behorende bij dit bestemmingsplan vastgelegd. Deze voorwaardelijke verplichting regelt dat binnen 2 jaar na vaststelling van het wijzigingsplan de bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 1, dient te zijn gesloopt. Hetzelfde geldt voor de landschappelijke inpassing van het perceel zoals opgenomen in Bijlage 2 bij de regels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan betreft een particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp wijzigingsplan doorloopt de procedure overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). De initiatiefnemer heeft van tevoren de bewoners in de directe omgeving benaderd en het planvoornemen besproken, waarop alleen maar positieve reacties zijn gekomen.

Het wijzigingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad een zienswijze in te dienen.

Er is in deze periode één zienswijze ingediend door het Waterschap, waarin gevraagd werd om een concretere uitwerking van de verhardingsbalans. Dit heeft geleid tot een aanscherping van paragraaf 4.7 van deze toelichting, welke akkoord is bevonden.