direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prins Willem-Alexanderstraat, Buurmalsen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In de kern Buurmalsen bevinden zich ten noorden van de Prins Willem-Alexanderstraat enkele percelen waarop landbouwschuren staan. Deze schuren waren in gebruik voor opslag en agrarische doeleinden, maar staan al enkele jaren leeg. Aangezien de gronden centraal binnen de kern Buurmalsen zijn gelegen, is dit feitelijk gebruik in de huidige situatie minder wenselijk. Hierom bestaat het voornemen om de locatie te herontwikkelen naar een woonlocatie van vijf geschakelde starterswoningen en een twee-onder-een-kapwoning (twee woningen). Met de voorgenomen ontwikkeling worden in totaal zeven grondgebonden woningen binnen een bouwvlak mogelijk gemaakt.

De voorgenomen ontwikkeling past qua gebruik en bouwregels niet rechtstreeks binnen het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging ex. artikel 3.1 Wro noodzakelijk.

De gemeente West-Betuwe heeft reeds op 1 maart 2023 besloten haar principemedewerking aan dit initiatief te geven. Uitgangspunten hierin zijn de realisatie van vijf rijwoningen in de prijsklasse 'betaalbare koop'(op basis van het huidige prijspeil betreft dit maximaal € 355.000,- V.O.N.) én een tweekapper bestaande uit een laag met kap (voor de doelgroep senioren). Er wordt een herziening van het bestemmingsplan via een bestemmingsplanprocedure geadviseerd. Met de herziening van het bestemmingsplan dient aan de hand van deze toelichting aangetoond te worden dat de ontwikkeling voldoet aan de eis van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen midden in de kern Buurmalsen, die onderdeel uitmaakt van de gemeente West Betuwe (figuur 1). Het plangebied is hiermee in het oostelijk deel van de gemeente gelegen. De gemeente wordt in noord/zuidelijke richting ontsloten via de Rijksweg A2, en in oost/westelijke richting via de Rijksweg A15. Tevens is de spoorlijn Den Bosch – Utrecht in noord/zuidelijk richting binnen de gemeentegrenzen gelegen. De zuidwestelijk gelegen kern Geldermalsen vormt veruit de grootste kern binnen de gemeente. De rivier de Linge, gelegen tussen de kernen Geldermalsen en Buurmalsen, vormt een aftakking van de Waal en stroomt in westelijke richting in de richting van Gorinchem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied in breder verband

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Kern Buurmalsen 2013' (vastgesteld op 27 maart 2015) zijn voor de gronden van het plangebied de bestemmingen 'Wonen – Beeldbepalend' en 'Agrarisch – Dorpsgebied' van toepassing (figuur 2). Daarnaast zijn op de locatie ook de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde – Archeologie 2' van toepassing.

Op een gedeelte van de gronden binnen de geldende woonbestemming is tevens een bouwvlak aanduiding van toepassing. 1 bouwvlak bevindt zich strak om de bestaande bebouwing (betreffende een fruitschuur/loods) op de planlocatie. Daarnaast maken de oostelijk gelegen gronden onderdeel uit van het bouwvlak, dat is gesitueerd rondom de bestaande bebouwing aan de Rijksstraatweg 19, 19a, 21-23b).

Rondom de bestaande schuur is binnen de woonbestemming tevens de functieaanduiding 'opslag' opgenomen. Ter plaatse is opslag toegestaan, die niet in combinatie met een bijbehorende woning hoeft te worden uitgeoefend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede geldend bestemmingsplan Geconsolideerde versie Kern Buurmalsen 2013' met ligging plangebied rood omlijnd

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet direct mogelijk om op de agrarische gronden en binnen de woonbestemming vijf geschakelde starterswoningen en een twee-onder-een-kapper mogelijk te maken. Binnen het bouwvlak met de functieaanduiding 'opslag' geldt dat er maximaal één woning gerealiseerd mag worden. Binnen het (gedeelte van het) andere bouwvlak mag ter plekke van het plangebied geen woning worden opgericht.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt de huidige situatie, het planvoornemen en het aspect verkeer en parkeren in Hoofdstuk 2 toegelicht. In Hoofdstuk 3 vindt de toetsing van het planvoornemen aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid plaats. De toetsing van de ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten vindt plaats in Hoofdstuk 4. In Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 wordt respectievelijk de juridische plantoelichting en de uitvoerbaarheid van het planvoornemen omschreven. In Hoofdstuk 7 wordt de procedure bijbehorend bij de ontwikkeling toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Plangebied

Het plangebied is centraal gelegen in de kern Buurmalsen, ten oosten van de Prins Willem-Alexanderstraat (figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0003.png"

Figuur 3: Ligging plangebied binnen kern

De betreffende gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Buurmalsen, sectie D, perceelnummers 2137, 2139, 2143 en 2210 (figuur 4). De totale omvang van het plangebied is circa 2.300 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0004.png"

Figuur 4: Obliek plangebied

Binnen het plangebied is in de huidige situatie centraal op de planlocatie een fruitschuur van circa 750 m² aanwezig (figuur 5). De fruitschuur heeft een verouderde uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0005.png"

Figuur 5: Aanzicht plangebied vanaf Prins Willem-Alexanderstraat

De overige gronden van het plangebied zijn deels voorzien van erfverharding. Een deel van de erfverharding is, voorsorterend op het planvoornemen, reeds verwijderd. Het plangebied wordt aan de voorzijde afgeschermd met een laag hekwerk en prikkeldraad. Op de locatie is weinig tot geen opgaande erfbeplanting aanwezig.

Het plangebied wordt met via een bestaande inrit op de Prins Willem-Alexanderstraat ontsloten. De Prins Willem-Alexanderstraat wordt via de Pastoriestraat in het zuiden ontsloten op de doorgaande Rijksstraatweg. Dit betreft een provinciale gebiedsontsluitingsweg (N833) die de kern Buurmalsen in noord/zuidelijke richting verder ontsluit.

Omgeving planlocatie

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een carrosseriebedrijf met ten oosten van het bedrijfsgebouw een bijbehorende bedrijfswoning (Rijksstraatweg 17). De achterzijde (oostzijde) van het plangebied wordt begrensd door drie tweelaagse vrijstaande woningen (Rijksstraatweg 19, 19A en 23A) met nokrichtingen haaks of parallel aan de weg. Twee van deze woningen betreffen een gemeentelijk monument. De gronden ten noorden van het plangebied betreffen onbebouwde agrarische gronden binnen de kern Buurmalsen. Aan de overzijde van de Prins Willem-Alexanderstraat is een kleine woonwijk gelegen met afwisselend tweelaagse geschakelde, halfvrijstaande en vrijstaande woningen met kap.

2.2 Planvoornemen

Het planvoornemen heeft betrekking op volledige sloop van de bestaande fruitschuur en vervolgens de herontwikkeling van de locatie naar een woonlocatie bestaande uit vijf tweelaagse rijwoningen (kap parallel aan of haaks op de straat) in het noordelijk gedeelte van de planlocatie en op het zuidelijk gedeelte de realisatie van een tweekapper bestaande uit één bouwlaag met kap parallel aan de straat. De woningen zijn hiermee passend binnen het bestaande straatbeeld aan de Prins Willem-Alexanderstraat. De vijf nieuwe rijwoningen zijn specifiek gericht op starters op de woningmarkt in de prijscategorie 'betaalbare koop'. Gebaseerd op het huidige prijspeil bedraagt dit maximaal € 355.000,- V.O.N.. De tweekapper is specifiek gericht op de doelgroep senioren (levensloopbestendig). De vijf rijwoningen krijgen de beschikking over een eigen bijbehorend schuur/berghok, gelegen op de achterste gedeelte van de nieuwe percelen.

Het plangebied wordt midden op het terrein, tussen de 5 rijwoningen in het noorden en de tweekapper in het zuiden via een centrale inrit ontsloten op de Prins Willem-Alexanderstraat. Haaks op deze inrit worden 11 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden de tweekappers en een van de twee hoek-rijwoningen voorzien van twee eigen parkeerplaatsen op eigen terrein (figuur 6). De parkeerplaats heeft een breedte van 6 meter ten behoeve van het draaien en manoeuvreren van motorvoertuigen. Hiermee wordt er voorzien in voldoende manoeuvreerruimte. De weergave van de 6 meter is geminimaliseerd toegevoegd in figuur 6.

Het plangebied wordt door de aanleg van hagen, bomen en struiken afgeschermd van omliggende percelen. Hiermee is de privacy binnen het plangebied én de directe omgeving geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0006.png"

Figuur 6: Impressie planvoornemen

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Parkeren

Op 30 juni 2020 heeft de gemeenteraad van West Betuwe het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 vastgesteld. Op basis van dit document is het plangebied gelegen binnen niet stedelijk gebied binnen de rest van de bebouwde kom (figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0007.png"

Figuur 7: Uitsnede gebiedsindeling conform Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 met ligging plangebied rood omlijnd

Voor de te hanteren parkeernormen wordt aangesloten bij de meest recente parkeerkencijfers van het CROW, publicatie 381 (uitgave december 2018). Met het planvoornemen worden vijf rijwoningen en één tweekapper gerealiseerd. Op basis van de CROW geldt voor een twee-onder-een-kapwoning (koop) op onderhavige locatie een maximale parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen én voor een koopwoning (tussen/hoek) op onderhavige locatie een maximale parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen. Dit resulteert in een maximale parkeernorm van 17,2 parkeerplaatsen. Met het planvoornemen worden 11 openbare parkeerplaatsen en 6 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.

2.3.2 Verkeersgeneratie

Met het planvoornemen worden vijf rijwoningen en één tweekapper gerealiseerd. Op basis van de CROW geldt voor een twee-onder-een-kapwoning op onderhavige locatie een maximale verkeersgeneratie van 8,2 lichte verkeersbewegingen per etmaal én voor een rijwoning op onderhavige locatie een maximale verkeersgeneratie van 7,8 lichte verkeersbewegingen per etmaal. Dit resulteert in een maximale verkeersgeneratie van (55,4) 56 lichte verkeersbewegingen ten gevolge van het planvoornemen.

In de huidige situatie is er een fruitschuur met een bvo van circa 750 m² op onderhavig perceel aanwezig. Hiervoor geldt op onderhavige locatie een maximale verkeersgeneratie van 5,7 verkeersbewegingen per 100 m² bvo per etmaal. Dit resulteert in en maximale verkeersgeneratie van (42,75) 43 verkeersbewegingen in de huidige situatie.

Het planvoornemen resulteert in een toename van (56-43) 13 verkeersbewegingen per etmaal. Het verkeer wordt via een inrit afgewikkeld op de Prins Willem-Alexanderstraat. Gezien de kleinschalige toename van de maximale verkeersgeneratie op locatie en de indeling van de Prins Willem-Alexanderstraat worden hierbij geen verdere problemen verwacht.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven.

De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

Het planvoornemen voorziet in de sloop van een bestaande fruitschuur en de realisatie van vijf rijwoningen en één tweekapper binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de wens van het Rijk om binnenstedelijk te voorzien in woonfuncties. Het realiseren van twee senioren- en vijf starterswoningen draagt bij aan de doorstroming op de woningmarkt en het toekomstbestendig houden van de kern Buurmalsen. Met de ontwikkeling vindt een kwaliteitsverbetering plaats op locatie en wordt afwenteling van de verouderde fruitschuur (en het totale perceel) voorkomen. Door woningen toe te voegen binnen de bestaande kern Buurmalsen, worden de kenmerken en identiteit van de kern versterkt. Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

3.1.2 Barro en Rarro

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en Rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland
  • buisleidingen van nationaal belang;
  • Ruimtereservering voor parallelle Kaagbaan.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen in deze beleidsstukken. Het Barro en de Rarro hebben dan ook geen consequenties voor onderhavige ontwikkeling en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren. In het geval dat een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Op basis van vaste jurisprudentie geldt dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling wanneer er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van in totaal zeven woningen. Met het planvoornemen is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde. Het Bro en de Ladder voor duurzame verstedelijking vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

3.1.4 Nationale woon- en bouwagenda

De Nationale Woon- en Bouwagenda is één van de grote speerpunten van de huidige regering. Het woningtekort is groot en loopt verder op, voor steeds meer mensen dreigt wonen onbetaalbaar te worden. Ook zijn er te weinig woningen beschikbaar voor diverse aandachtsgroepen, waaronder asielzoekers, statushouders, arbeidsmigranten, daklozen, mensen die uitstromen uit de GGZ en woonwagenbewoners. Om de woningnood in Nederland het hoofd te bieden publiceerde de minister voor VRO op 11 maart 2022, de Nationale Woon- en Bouwagenda. Het doel is het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Nederland. Dit is verder uitgewerkt in onderstaande zes programma's:

  • 1. Woningbouw
  • 2. Een thuis voor iedereen
  • 3. Betaalbaar wonen
  • 4. Verduurzaming gebouwde omgeving
  • 5. Leefbaarheid en veiligheid, en
  • 6. Wonen en zorg voor ouderen.

Bouwen van betaalbare woningen

Kern van de Nationale Woon- en Bouwagenda is de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030 en het opvoeren van de bouwproductie naar 100.000 woningen per jaar. Hiertoe worden ook flexwoningen en de transformatie van bestaand vastgoed gerekend.

Van de te realiseren woningen moet tweederde betaalbaar zijn. Hierbij gaat het om sociale huur (tot circa € 800,- per maand), middenhuur (tot € 1.000,- per maand) en betaalbare koop (aankoopprijs tot €355.000,- V.O.N.). Aanvullend geldt dat van de nieuw te bouwen woningen minimaal 28% sociale huur is gebouwd door corporaties en de streefnorm voor het aandeel sociale huur in de bestaande voorraad 30% is. De inzet is dat iedere gemeente op den duur 30% sociale huurwoningen in de woonvoorraad heeft.

Versterken van regie

Het Rijk ziet een gebrek aan regie als één van de belangrijkste oorzaken voor de huidige woningnood. Daarom wordt die regie stevig hernomen, waarbij de verschillende overheden een rol hebben. Zo krijgt dit onder meer invulling door de nationale opgaven te vertalen naar wederkerige prestatieafspraken met provincies. De provincies vertalen die afspraken vervolgens met gemeenten in regioverband. De coördinatie van dit laatste proces is belegd bij de provincies, waarbij de opdracht is om in regionaal verband te komen tot realisatieafspraken op gemeenteniveau.

Versterking van de regie betekent ook dat het Rijk en de provincie een veel grotere en actievere rol in het woonbeleid krijgen. Dat geldt voor zaken zoals:

  • het aantal te bouwen woningen;
  • het minimale percentage sociale huur en betaalbare koopwoningen;
  • de huisvesting van aandachtsgroepen;
  • Het ontwikkelen van verschillende visies en instrumenten door gemeenten (woonzorgvisie, woonwagenbeleid, toewijzing woningen aan bijzondere doelgroepen).

Hoe het Rijk en de provincie die rol vormgeven is nog niet helemaal duidelijk. Op dit moment zet de provincie in op een goed overleg met de regiogemeenten. De formele rol van het Rijk en de provincie en het daarbij behorende juridische instrumentarium wordt beschreven in de Wet regie op de volkshuisvesting. Deze wet wordt dit jaar in procedure gebracht waarmee de nieuwe (regie)rol van de provincie wettelijk verankerd wordt. Dan wordt ook concreter welke juridische instrumenten er komen. In aanvulling daarop zal de provincie ook haar beleidskaders en verordeningen in lijn moeten brengen met het nieuwe landelijke kader. Daarnaast zal de provincie een pro-actievere invulling gaan geven aan het coördineren. Op zijn vroegst kan deze wet in werking treden op 1 januari 2024.

3.1.5 Effect voor het planvoornemen

Onderhavig planvoornemen is met de realisatie van vijf betaalbare koopwoningen van in totaal zeven woningen in lijn met de nationale woon- en bouwagenda.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als plankaart of ontwikkelkaart maar zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien uit het perspectief van de Omgevingsvisie. Ze dienen hiermee voor de provincie als onderlegger om met haar partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende kwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke.

Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt voor de provincie. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan het benutten van bestaande gebouwen en concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, wil de provincie nadenken over uitbreiding aan de randen van steden of dorpen.

Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen.

Met het planvoornemen wordt een bestaande fruitschuur gesloopt en worden vijf rijwoningen en één tweekapper gerealiseerd. Hiermee wordt gebruik gemaakt van een inbreidingslocatie om de woningvoorraad binnen de kern Buurmalsen te vernieuwen. Gelet op het voorgaande ligt de ontwikkeling in lijn met hetgeen beschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale staten vastgesteld op 24 september 2014 en voor het laatst geactualiseerd op 21 december 2022. De Omgevingsverordening is een van de instrumenten die de provincie Gelderland gebruikt om haar ambities te realiseren. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet tot nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

De Omgevingsverordening is gericht op de regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Dit betekent ook dat vrijwel alle regels omtrent de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Op basis van de Omgevingsverordening is het conform Afdeling 2.1 Woonlocaties en recreatiewoningen de wens van de provincie dat een woningbouwontwikkeling is opgenomen in de regionale woonagenda. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030. In paragraaf 3.3.1 wwordt dit nader toegelicht. Het plangebied is verder niet gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone of het Gelders Natuurnetwerk.

Twee belangrijke aspecten uit de omgevingsverordening die van toepassing zijn op de locatie zijn klimaatadaptatie en het 'minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied'. Deze twee onderdelen worden hieronder nader toegelicht.

Klimaatadaptatie

In de Omgevingsverordening Gelderland wordt er in paragraaf 2.7a ingegaan op klimaatadaptatie. Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, wordt specifiek aandacht gevraagd voor het onderwerp klimaatadaptatie in relatie tot het voornemen. Onderzocht dient te worden of en zo ja welke maatregelen of voorzieningen getroffen worden om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving dienen de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte aan bod te komen. Hiertoe zijn de kaarten van de Atlas Leefomgeving geraadpleegd.

Waterveiligheid en wateroverlast

  • De kaart 'Maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak' uit de Atlas Leefomgeving, geeft aan hoe hoog het water maximaal kan stijgen bij een overstroming. Voor het westelijke deel van het plangebied is dat < 0,5 meter. Voor het oostelijk deel geldt geen hoogte;
  • Uit de kaart 'Droge verdiepingen' blijkt dat binnen het plangebied sprake is van een droge verdieping bij een overstroming .
  • Op basis van de kaart 'Water op straat na een extreme bui' blijkt dat na hevige regenval op enkele laaggelegen delen van de het plangebied tot 20 cm water kan komen te staan.

Het aspect water wordt, mede op basis van het voor dit planvoornemen opgestelde waterplan, in paragraaf 4.8 Water behandeld. Met het planvoornemen neemt het totale verharde oppervlak af en zal hemelwater afgekoppeld worden van het riool en geïnfiltreerd wordt binnen het plangebied. Dit betekent dat in het plangebied water wordt vastgehouden.

Droogte en hitte

Op de kaart 'Klimaatrisico' is te zien waar de risico's van klimaatverandering hoog zijn. Het risico op deze kaart laat zien waar je last kan hebben van een hoge gevoelstemperatuur, oftewel hittestress én waar wateroverlast kan ontstaan na een hevige regenbui. Het onderhavige plangebied valt echter buiten het gebied met een klimaatrisicoscore.

Naast de kaart 'Klimaatrisico' bestaat ook de kaart 'Stedelijk hitte-eiland effect (UHI)'. Deze kaart laat het temperatuurverschil zien tussen stad en het platteland. Op deze kaart krijgt het plangebied een lichtblauwe kleur. De legenda geeft aan dat er sprake is van 0,4 tot 0,6 °Celsius temperatuurverschil met het platteland in Nederland. Hiermee ligt het plangebied niet in een gebied met een duidelijke stedelijk hitte-eiland effect. Binnen het plangebied is tot nu toe nauwelijks beplanting aanwezig. Met het planvoornemen wordt meer groen toegevoegd, waardoor het temperatuurverschil na de realisatie eerder zal afnemen.

Minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied

De locatie is gekenmerkt als een 'minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied'. Dit impliceert dat ter plaatse en in de omgeving van het plangebied in de toekomst eventueel drinkwater gewonnen zou kunnen worden. Hiervoor zijn rechtstreekse regels gesteld in paragraaf 3.2.5b van de Omgevingsverordening. In dit drinkwaterreserveringsgebied is een beschermende kleilaag aanwezig, waardoor het overal in het watervoerend pakket boven de kleilaag meer dan 25 jaar duurt tot dit water naar een potentiële winning stroomt. Gelet op de kwaliteit van het toekomstige drinkwater is de bescherming van bodem en grondwater cruciaal.

Op basis van de Omgevingsverordening is het hierdoor verboden om de beschermende bodemlaag aan te tasten. Uitzondering zijn onderzoeken en sanering van de bodem met inachtneming van de Wet bodembescherming.

In een 'minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied' is het ook verboden om werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Daarnaast mogen in een Minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied op een diepte van 30 meter of meer onder het maaiveld, geen boringen worden verricht of boorputten worden aangelegd. Ook grond- of funderingswerken zijn dieper dan 30 meter niet toegestaan.

Voor het voornemen tot het aanleggen of het gebruiken van een bodemenergiesysteem of het verrichten van een activiteit op een diepte van 30 meter of meer onder het maaiveld doet degene die de activiteit wil ondernemen een melding.

Het planvoornemen voorziet niet in een bodemenergiesysteem of bodemactiviteiten dieper dan 30 meter. De kleilaag van het 'minder kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied' wordt niet aangetast door de realisatie van het planvoornemen.

De omgevingsverordening Gelderland stelt verder geen beperkende voorwaarden aan voorliggende ontwikkeling. Gelet op bovenstaande (en op de beschrijving in paragraaf 3.3.1) is het planvoornemen in lijn met de omgevingsverordening Gelderland.

3.2.3 Gelderse woondeal

Het Rijk heeft met de provincies afspraken gemaakt over de provinciale bijdrage aan de nationale opgaven. In Gelderland is afgesproken de komende jaren in te zetten op de bouw van 100.000 woningen, waarvan minimaal 60% betaalbaar en waarvan minimaal 28% sociale huur door corporaties. Om de gestelde Gelderse woningbouwambitie te kunnen realiseren, riep de provincie het Kabinet op om steun te geven (= randvoorwaarden). Het gaat dan om:

  • 1. Onrendabele toppen: De grote hoeveelheid eisen aan woningbouwprojecten kan er toe leiden dat ze meer geld kosten dan ze opleveren. Om de woningen betaalbaar te houden is een financiële bijdrage nodig;
  • 2. Bereikbaarheid: Er zijn extra investeringen (en dus financiële ondersteuning) nodig in diverse mobiliteitsnetwerken (weg, ov, fiets etc.) zodat werkgelegenheid en voorzieningen bereikbaar blijven;
  • 3. Ambtelijke capaciteit: Er is structureel geld nodig voor extra ambtelijke capaciteit bij gemeenten om onder andere plannen te maken, te toetsen en te begeleiden;
  • 4. Stikstof: Er is voldoende stikstofruimte nodig om voldoende (betaalbare) woningen te kunnen realiseren.

Specifiek voor Rivierenland is hierbij nog aangegeven dat ook oplossingen gevonden moeten worden voor de spuitzonering, de capaciteitsproblemen van het energienet en de verbetering van de bereikbaarheid via de A2, A15 en Rijnbrug.

3.2.4 Actieplan Wonen 2020-2025

De provincie Gelderland heeft haar woonbeleid vastgelegd in het Actieplan Wonen 2020-2025. Daarbij spelen verschillende opgaven:

  • Belangrijke kwalitatieve verbeteringen op de woningmarkt vragen om aandacht. Bijvoorbeeld de snellere doorstroming van huishoudens en de grotere beschikbaarheid van zowel betaalbare woningen voor starters, ouderen en andere doelgroepen, als van sociale en middeldure koop en huurwoningen;
  • Bij de bouwproductie spelen een aantal belangrijke ambities: een zorgvuldig en zuinig gebruik van de ruimte, klimaatadaptatie, een circulaire bouw en energievoorziening, en inspelen op demografische ontwikkelingen;
  • Een vlotte woningbouw wordt bemoeilijkt door verschillende knelpunten. Denk aan de capaciteitstekorten bij bouwbedrijven, gemeenten en nutsbedrijven en gestegen bouwkosten. Met name bij energievragende grondstofproducten is er onzekerheid door de oorlog in Oekraïne. We zien op dit moment al dat grote veiligheidsmarges worden afgegeven bij prijzen tussen ontwikkelaars en aannemers, mede ten gevolge van grondstof schaarste. Ook door stikstofregels en -toetsen, duurzaamheidscriteria en procedures komt de bouw op locaties minder snel van de grond.

De urgentie is zo hoog, dat provincie Gelderland met het Actieplan Wonen een bijdrage wil leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in het actieplan centraal:

  • Doelstelling 1: versnelling van de woningbouw (sneller).
  • Doelstelling 2: meer betaalbare woningen (betaalbaar).
  • Doelstelling 3: meer flexibele woonvormen (flexibel).

Met het Actieplan Wonen wil de provincie de komende vijf jaar de bouw van circa 45.000 woningen versnellen. De provincie heeft 14 maatregelen en acties ontwikkeld om deze versnelling haalbaar te maken. Daarvoor is 30 miljoen euro beschikbaar gesteld.

Het planvoornemen voorziet in de nieuwbouw van zeven woningen, waarvan vijf rijwoningen die specifiek zijn gericht op starters op de woningmarkt in de prijscategorie 'betaalbare koop' (maximaal € 355.000,- V.O.N.) en één tweekapper die is specifiek gericht op de doelgroep senioren (levensloopbestendig). Het planvoornemen is in lijn met het provinciaal woningbeleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030

In de regio Rivierenland is de afgelopen jaren actief samengewerkt op het beleidsveld wonen. Hieruit vloeit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 voort, de opvolger van de 'Woonagenda regio Rivierenland: Samen werken aan wonen' uit 2015. Deze Regionale Woonagenda is een gezamenlijk product van de gemeenten Buren, Culemborg, Maasdriel, Neder-Betuwe, Tiel, West Betuwe, West Maas en Waal en Zaltbommel en vormt de schakel tussen provinciaal en gemeentelijk beleid betreffende wonen.

De regio Rivierenland kent een aantrekkingskracht op woningzoekenden door haar centrale ligging en goede verbinding met de rest van het land. Ook dankt de regio haar aantrekkingskracht door haar afwisseling aan woonmilieus met veel groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad ten opzichte van omliggende steden. Om deze reden kent de regio een verstedelijkingsopgave, die op basis van provinciaal beleid zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen dient te worden.

Voor de regio Rivierenland is voor de gemeenten een bandbreedte vastgesteld voor het woningbouwprogramma voor de periode 2020-2030. Deze bandbreedte is voor de gemeente West Betuwe vastgesteld op een ondergrens van 1.150 woningen en een bovengrens van 2.200 woningen. Deze bovengrens houdt rekening met het inlopen van het bestaande woningtekort.

Lokaal gezien wil de gemeente inzetten op een woningaanbod dat aansluit bij de behoefte van inwoners van alle 26 kernen, waartoe ook Buurmalsen behoort. Het behouden van vitale en leefbare dorpen is daarbij een belangrijk thema. De gemeente wil haar kernen behouden, waar jong en oud naar tevredenheid kunnen wonen. Daarbij is het van belang om een balans te vinden tussen enerzijds het behoud van het eigen karakter van een kern, en anderzijds het bouwen van extra woningen die ook woningzoekenden van buiten de regio aantrekken en daarmee en bijdrage kunnen leveren aan de leefbaarheid.

In de gemeente West Betuwe wordt een sterke ontwikkeling voorzien in het aantal 75-plus huishoudens, met een toename van 56%. Hierdoor neemt de vraag sterk toe naar geschikte woningen voor senioren. Naast deze vraag voor seniorenwoningen, ligt er voor de gemeente West Betuwe ook een opgave om de grote voorraad aan kleine kernen die de gemeente rijk is, levensvatbaar en toekomstbestendig te houden. Belangrijk hierbij is om ook starters betaalbare woningen te bieden binnen de kern waarin zij opgegroeid zijn en willen blijven wonen.

3.3.2 Woondeal Rivierenland

De Gelderse Woondeal (paragraaf 3.2.3) is vervolgens vertaald in regionale Woondeals. Deze regionale Woondeals zijn het bestuurlijk akkoord tussen Rijk, provincie en gemeenten in regioverband en zijn op 8 maart 2023 door partijen ondertekend.

Voor de regio Rivierenland gaat het om circa 13.000 te realiseren woningen vanaf 2022 tot en met 2030. Dat is ca. 1.440 woningen per jaar, waarvan minstens 28% een sociale huurwoning is en in totaal 61% een betaalbare woning is. De bijdrage van West Betuwe is minstens 1.980 woningen. De Plantage is opgenomen als sleutelproject. Sleutelprojecten zijn noodzakelijk voor de realisatie van de regionale opgaven. Conform de kaders vanuit het Rijk gaat hierbij om projecten die aangemerkt zijn als grootschalige NOVEX woningbouwlocaties, grote locaties die een financiële bijdrage hebben ontvangen van Rijk en/of provincie of regionaal significante locaties.

3.3.3 Relatie met de regionale Woonagenda

In de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030 zijn in 2020 al regionale woningbouwafspraken met provincie Gelderland gemaakt voor de daaropvolgende 10 jaar. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het aantal te realiseren woningen alsook een streefpercentrage voor het aantal te realiseren sociale huurwoningen.

3.3.4 Effecten voor het planvoornemen

De realisatie van een tweekapper specifiek gericht op senioren én de realisatie van vijf rijwoningen specifiek gericht op starters speelt in op bovengenoemde vraag. In paragraaf 3.4 wordt verder ingegaan op de wenselijkheid van het planvoornemen binnen geldend gemeentelijk beleid, wat een voortvloeisel is van deze regionale afspraken. Gelet hierop ligt het planvoornemen in lijn met de Regionale Woonagenda Rivierenland 2020-2030.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie West Betuwe

De Omgevingsvisie West Betuwe is op 22 februari 2022 vastgesteld. Met deze omgevingsvisie wil de gemeente vooruit blikken naar het West Betuwe van 2040. Hiermee worden de visies van de gemeenten Geldermalsen, Neerijnen en Lingewaal samengevoegd en doorgetrokken tot 2040.

In de Omgevingsvisie West Betuwe wordt aangegeven waar de gemeente op in wil zetten en hoe ze daar op hoofdlijnen uitvoering aan wil geven. De omgevingsvisie geeft hiermee richting aan toekomstige ontwikkelingen, initiatieven en beleid. Daarnaast zoekt de gemeente met de omgevingsvisie actief de verbinding en afwegingen in het licht van ruimtelijke opgaven die het gemeentegebied overstijgen (in de regio en in de provincie).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0008.png"

Figuur 8: Uitsnede visiekaart Omgevingsvisie West Betuwe met globale ligging plangebied donkerblauw omlijnd

Ambities wonen en voorzieningen:

  • 1. De gemeente vergroot de woonvoorraad met ten minste 2.200 woningen tot 2030.
  • 2. Hiernaast biedt de gemeente West Betuwe ruimte voor bouwen naar de woonbehoefte van de inwoners, onder de voorwaarde dat deze het dorpse karakter en open landschap in West Betuwe beschermen. We willen evenwichtige ontwikkeling in alle kernen, passend bij de aard en schaal van de kern. De gemeente blijft altijd in gesprek met de kernen over een passend woningbouwprogramma.
  • 3. Nieuwe plannen dragen bij aan de diversiteit van de woningvoorraad. De gemeente telt nu relatief veel grotere, grondgebonden gezinswoningen. In de toekomst zullen er meer kleine huishoudens bijkomen. Dit betekent dat er meer kleinere (gestapelde) woningen bijgebouwd zullen worden, mits deze passen in het dorpse karakter. We zetten in alle kernen in op een mix van duur, middelduur en goedkoop zijn om zo voor alle doelgroepen woningen te realiseren.
  • 4. We stimuleren dat senioren zo lang en gezond mogelijk thuis kunnen wonen. Daarom kiezen we voor de realisatie van seniorenhuisvesting nabij dagelijkse voorzieningen, zorg en vervoer.

Het plangebied is gelegen binnen een kleine kern. Conform de visiekaart is (kleinschalige) woningbouw in de kern mogelijk én gewenst. Met voorliggend plan worden vijf rijwoningen voor starters en een tweekapper voor senioren gerealiseerd. Hiermee wordt aangesloten bij de ambitie om de woningvoorraad binnen de gemeente te vergroten met 2.200 woningen tot 2030. Met het planvoornemen wordt een mix aan woningen gerealiseerd en wordt bijgedragen aan meer diversiteit van de woningvoorraad. Tevens wordt met de realisatie van een tweekapper voor senioren nabij zorg en vervoer bijgedragen aan de ambitie om senioren zo lang en gezond mogelijk thuis te kunnen laten wonen.

Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Omgevingsvisie West Betuwe.

3.4.2 Woonvisie 2020-2030

De gemeente West Betuwe is in 1 januari 2019 ontstaan uit de fusie van de voormalige gemeenten Geldermalsen, Lingewaal en Neerijnen. Door deze samenvoeging was er de behoefte voor een geharmoniseerd en geactualiseerde woonvisie. Hieruit is de Woonvisie West Betuwe 2020-2030 voortgevloeid. Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad de Woonvisie West Betuwe 2020-2030 'Wonen naar behoefte' vastgesteld.

De doelstelling van deze woonvisie is een toekomstbestendige woningmarkt, waarin ruimte is voor alle doelgroepen zodat de gemeente een leefbare, maar ook groene gemeente zal zijn en blijven. Deze doelstelling is daarbij vertaald in een viertal leidende principes:

  • 1. Beschermen van de unieke landschappelijke kwaliteiten en het dorpse karakter van West Betuwe en haar 26 kernen;
  • 2. Voor elke inwoner is een passende woning haalbaar en betaalbaar;
  • 3. Ieder kan gezond en veilig wonen
  • 4. Woningbouw is mogelijk in elke kern, passend bij de aard en schaal van de kern. Extra groei krijgt de ruimte in de A2-corridor.

Een greep uit de belangrijkste woonbehoeften in West Betuwe:

  • 1. Woningbouw is in elke kern wenselijk om aan alle inwoners voldoende en passende woonruimte te kunnen bieden. De gemeente wil evenwichtige ontwikkeling in alle kernen, passend bij de aard en schaal van de kern.
  • 2. Het dorpse karakter betekent dat overwegend grondgebonden woningen worden gerealiseerd en dat woongebieden ruim van opzet zijn.
  • 3. De gemeente wil ook op lange termijn een woningvoorraad in balans, met voldoende woningen voor elke inkomensgroep. In nieuwe plannen zorgt de gemeente voor een goed evenwicht. Voor bestaande plannen zoeken we gezamenlijk met ontwikkelaars, corporaties en provincie naar mogelijkheden om meer sociale huurwoningen toe te voegen. Dat vraagt van alle partijen flexibiliteit en inzet op het gebied van planinvulling, kostenoptimalisatie en financiële inzet.

Met het planvoornemen worden vijf rijwoningen voor starters én een tweekapper voor senioren gerealiseerd. Op basis van de Woonvisie 2020-2030 heeft de gemeente voor de kern Buurmalsen het streven om kleinschalige woningbouw mogelijk te maken. Voorliggend plan voorziet hierin. Door een gevarieerd woningaanbod te realiseren binnen de kern Buurmalsen wordt gestreefd om voor elke inwoner een passende woning haalbaar en betaalbaar te maken. Met het planvoornemen wordt met de realisatie van zeven grondgebonden woningen bijgedragen om het dorpse karakter van de kern Buurmalsen te behouden. Gelet op voorstaande is het planvoornemen in lijn met de Woonvisie 2020-2030.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In de VNG-brochure wordt onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen 'Rustige woonwijk / rustig buitengebied' en 'Gemengd gebied'. Bij het eerste type is duidelijk sprake van functiescheiding. Bij het tweede is sprake van functiemenging en komen direct naast woningen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en (kleine) bedrijven. Volgens de VNG-publicatie behoren gebieden, die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de hogere milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In de VNG-publicatie is aangegeven dat wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied', de richtafstand met één afstandsstap mag worden verminderd. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijke richtafstand van 30 meter wordt verminderd naar 10 meter en een oorspronkelijke richtafstand van 10 meter wordt verminderd naar 0 meter. Dit geldt echter niet voor het aspect gevaar, daar kan de richtafstand niet verminderd worden.

Er is in binnen het plangebied en in de directe omgeving geen sprake van een zeer rustige woonwijk. Gezien de situering nabij de doorgaande provinciale gebiedsontsluitingsweg N833 (Rijksstraatweg) die door de kern Buurmalsen loopt en de reeds bestaande functiemenging (van burgerwoningen, enkele niet-agrarische bedrijven, agrarische gronden en een maatschappelijke bestemming) kan de planlocatie niet worden beschouwd als een rustige woonwijk en hierdoor is sprake van een gemengd gebied. Met name het Hier is reeds sprake van een zekere verstoring en een andere (hogere) milieubelasting dan in een rustig woongebied. In dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie met één afstandstap worden verlaagd. Een overschrijding van de wettelijke norm is echter niet toelaatbaar.

Het planvoornemen voorziet in toevoeging van in totaal zeven woningen. Er is geen sprake van oprichting van bedrijvigheid. Het voornemen zelf leidt dus niet tot milieuhinder voor omwonenden. Er dient wel getoetst te worden of bestaande bedrijven met het voornemen niet extra worden belemmerd en of de extra woningen niet worden blootgesteld aan onaanvaardbare hinder van omliggende bedrijven.

Het plangebied grenst in het zuiden aan het bedrijfsterrein van een carrosseriebedrijf met bijbehorende bedrijfswoning (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0009.png"

Figuur 9: Weergave van de afstand tussen het carrosseriebedrijf en de zuidelijke gevel

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan mag hier uitsluitend een carrosseriebedrijf (alsmede een garage-, reparatie- en bergingsbedrijf, taxibedrijf en vervaardiging van en handel in aanhangwagens) gevestigd worden. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geldt voor dergelijke bedrijfactiviteiten een richtafstand van 30 meter ten gevolge van het aspect geluid en een richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur en gevaar. Aangezien sprake is van gemengd gebied geldt als richtafstand ten aanzien van het aspect geluid 10 meter. Dit geldt ook voor het aspect gevaar. Ten aanzien van geur geldt een richtafsafstand van 0 meter. Het carroseriebedrijf ligt op 6,48 meter afstand van de zuidelijke gevel.

Het aspect gevaar is gezien de bedrijfsactiviteiten van het carrosseriebedrijf op de bedrijfslocatie niet van toepassing. Tevens is de bedrijfshal van het carrosseriebedrijf met de achterzijde in de richting van het plangebied gesitueerd.

Voor het aspect geluid wordt (net) niet voldaan aan de generieke richtafstanden. Voor het aspect geluid is derhalve een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Bijlage 2 van de regels). Dit onderzoek wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3. De bedrijfsactiviteiten van het carrosseriebedrijf vinden voornamelijk binnen de bestaande bedrijfshal plaats. De bedrijfshal is met de achterzijde in de richting van het plangebied gepositioneerd. Op basis van het onderzoek is het planvoornemen met betrekking tot het aspect van industrielawaai passend bevonden.

In de verdere omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen met een mogelijk negatief effect op het woon- en leefklimaat op locatie.

In de huidige situatie is het aangrenzende gedeelte van het plangebied én naastgelegen perceel reeds bestemd als woonbestemming. De realisatie van vijf rijwoningen en twee tweekappers vormt geen extra belemmering voor de uitbreidingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bedrijven- en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om bij een ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van zeven grondgebonden woningen. Hiermee vindt een functiewijziging plaats van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' (met aanduiding opslag) naar 'Wonen'. Om aan te kunnen tonen dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik zijn twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Eén bodemonderzoek heeft betrekking op het terreindeel van de fruitschuur i.c. percelen D-2139 en D-2140 en is uitgebreid met perceel D-2210 (Milon, rapportnummer 20212414, d.d. 31 augustus 2023, Bijlage 1). Het andere onderzoek heeft betrekking op het onbebouwde terreindeel i.c. de gronden van de percelen D-2137 en D-2143. (S&R Milieuadvies B.V., rapportnummer SR20-0028, d.d. 11 maart 2020, Bijlage 3).

Conclusies en aanbevelingen verkennend bodemonderzoek percelen D-2139, D-2140 en D-2210 (Milon)

Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Ter plaatse zijn ten hoogste licht verhoogde gehaltes aangetoond. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van de grond kan een partijkeuring (AP04) of PFAS-onderzoek noodzakelijk zijn.

Het aantreffen van asbestverdacht materiaal in de bovengrond van perceel D-2210 behoeft aanvullend onderzoek conform NEN 5707. Hierom is een aanvullend asbestonderzoek (Linge milieu, rapportnummer 23-2097, d.d. 6 oktober 2023, Bijlage 2) uitgevoerd. Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek wordt gesteld dat er wat asbest betreft geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging op het terrein aan de Prins Willem Alexanderstraat. De aanwezigheid van asbest in de bovengrond kan niet uitgesloten worden, maar er hoeft vooralsnog geen rekening mee gehouden te worden bij de ontwikkeling van de locatie.

Conclusies en aanbevelingen verkennend bodemonderzoek percelen D-2137 en D2143 (S&R)

Op basis van het verkennende bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bovengrond licht verontreinigd is met zware metalen en DDE-som ten opzichte van de achtergrondwaarden. De lichte bodemverontreiniging hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt ook geen belemmering in de nabije toekomst. In het grondwater zijn geen verhoogde parameters ten opzichte van de streefwaarden gemeten.

Op grond van het uitgevoerde onderzoek vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen gebruik name van de locatie. Bij eventuele toekomstige afvoer van mogelijk overtollige grond dient men altijd rekening te houden met de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenoemde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale geluidsbelasting. De belangrijkste onderwerpen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg en wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.

Het plangebied voorziet in de realisatie van zeven grondgebonden woningen. Een woning betreft een geluidgevoelig object. De woningen zijn niet gelegen binnen de zonering van een spoorweg. De woningen zijn wel gelegen binnen de onderzoekszone van de Rijksstraatweg. Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Sain milieuadvies, rapportnummer 2022-3112-0-b4031/2609, d.d. 23 september 2022, Bijlage 4) uitgevoerd. Tevens zijn de woningen gelegen binnen de onderzoekszone van aanliggende bedrijfslocatie. Daarom is een akoestisch onderzoek industrielawaai (Sain milieuadvies, rapportnummer 2022-3112-0, d.d. 1 september 2023, Bijlage 5) uitgevoerd. De resultaten van beide onderzoeken worden hieronder geordend weergegeven.

4.3.1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

In onderstaande tabel 1 is de berekende geluidsbelasting weergegeven. Uit de resultaten blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de N833 lager is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Ook de geluidsbelasting op de nieuwe woningen vanwege de 30 km/u-wegen samen is lager is dan 48 dB. Zodoende zal de geluidsbelasting vanwege elke 30 km/u-weg afzonderlijk lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde zoals die geldt voor gezoneerde wegen. In Bijlage 4 van de bijgevoegde rapportage zijn de rekenresultaten meer gedetailleerd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0010.png"

Tabel 1 Geluidsbelasting

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai zal ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Er zijn geen verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder nodig.

4.3.2 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Omdat tussen de geplande woningen en het carrosseriebedrijf geen bestaande geluidsgevoelige bestemmingen liggen, is het van belang of de inrichting aan haar vigerende geluidsvoorschriften kan voldoen wanneer de nieuwe woonbestemmingen gerealiseerd worden.

Uit eerste berekeningsresultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai (rapportnummer 2022-3112-0, versie 23 september 2022) volgt dat de geluidsbelasting op de bestaande woningen hoger is dan op de nieuwe woningen, behalve op de zuidgevel van de meest zuidelijke nieuwe woonbestemming. Als deze gevel akoestisch doof wordt uitgevoerd, dan kan geconcludeerd worden dat de nieuwe woonbestemmingen geen extra beperking vormen voor het bedrijf met betrekking tot het aspect industrielawaai.

Op basis van de eerste resultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai (rapportnummer 2022-3112-0, versie 23 september 2022) is ervoor gekozen om een niewe berekening uit te voeren om aanvullend de gevels van het bijgebouw te toetsen. Het gebouw is in het vorige onderzoek niet als woonruimte meegenomen. Aangezien de bijgebouwen een belangrijk deel uitmaken van de tweekapper, is het van belang om aan te tonen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het bijgebouw.

De definitie rapportage, waarbij tevens de bijgebouwen zijn meegenomen is toegevoegd als Bijlage 5. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai volgt dat niet alleen de zuidgevel van de hoofdgebouw (woning), maar ook de west-(voorgevel) en de zuidgevel van het bijgebouw 'doof' uitgevoerd moeten worden.

Uit de nieuwe resultaten volgt dat de geluidsbelasting op de bestaande woningen hoger is dan op de nieuwe woningen, behalve op de zuidgevel van de meest zuidelijke nieuwe woonbestemming en op de zuid- en westgevel van het bijgebouw bij deze woonbestemming. Als deze gevels akoestisch doof wordt uitgevoerd, dan kan geconcludeerd worden dat de nieuwe woonbestemmingen geen extra beperking vormen voor het bedrijf. De voorwaarde dat de zuidgevel van de meest zuidelijke nieuwe woonbestemming en de zuid- en westgevel van het bijbehorende bijgebouw, akoestisch doof wordt uitgevoerd dient in het bestemmingsplan ook geborgd te worden.

De bergingswerkzaamheden behoeven een nadere toelichting. In het milieuspoor geldt dat maximale geluidsniveaus niet getoetst hoeven te worden voor zover het gaat om 'het uitrukken van motorvoertuigen ten behoeve van ongevallenbestrijding, spoedeisende medische hulpverlening, brandbestrijding en gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval'. In het onderhavige onderzoek is er vanuit gegaan dat de uitrukken van het bergingsvoertuig in alle gevallen zijn gerelateerd aan dergelijke activiteiten en de maximale geluidsniveaus dus uitgezonderd zijn bij de toetsing aan het Activiteitenbesluit.

De nieuwe woonbestemming vormt geen extra beperking voor het bedrijf. Voorwaarde is dat de zuidgevel (toetspunt 22) van de meest zuidelijke nieuwe woning en de zuid- en westgevel van het bijbehorende bijgebouw (toetspunt 27 en 28) doof worden uitgevoerd. De uitvoering van de woningen conform de resultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai is met een voorwaardelijke verplichting in de planregels van dit bestemmingsplan geborgd. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat voor de dove gevels aangetoond moet worden dat er een geluidwering van 25 dB gehaald wordt. Het hiervoor benodigde onderzoek maakt echter geen onderdeel uit van voorliggende bestemmingsplanprocedure.

In onderstaande figuur 10 zijn de doof uit te voeren gevels op basis van de eerste resultaten van het akoestisch onderzoek industrielawaai weergegeven als rode lijn. Dit levert een aandachtspunt op voor de voordeur van het bijgebouw en de ramen in de zijgevel op de verdieping. De ramen op de verdieping kunnen gemakkelijk aangepast worden naar vaste ramen, waarmee de gevel 'doof' uitgevoerd wordt. Om de voordeur doof uit te voeren kan de zijgevel van de aanbouw in de richting van de Prins Willem-Alexanderstraat worden verleg tot maximaal een meter achter de voorgevel. De verplaatsingsmarge van het bijgebouw is in onderstaande figuur 10 indicatief met een gele stippellijn weergegeven. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is er op dit moment echter sprake van een eerste indicatieve inrichtingsschets en is de gevelwering en geluidwering van de materialen nog niet van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0011.png"

Figuur 10: Weergave dove gevels

Er rekening mee houdend dat de zuidgevel (toetspunt 22) van de meest zuidelijke nieuwe woning en de zuid- en westgevel van het bijbehorende bijgebouw (toetspunt 27 en 28) doof worden uitgevoerd en de geluidwering van de gevels ter plaatse van de slaapvertrekken tenminste 25 dB bedraagt, kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen

4.3.3 Algemene conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voornemen tot realisering van zeven woningen. Voorwaarde is dat de zuidgevel van de meest zuidelijke nieuwe woning en de west- en zuidgevel van het bijgebouw 'doof' worden uitgevoerd. Dit is in de regels van voorliggend bestemmingsplan nader geborgd. Hiermee vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Geur

Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en bij het opstellen van bestemmingsplannen of andere besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met de geurbelasting uit stallen van veehouderijen.

De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de vergunningverlening van veehouderijen het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit stallen van veehouderijen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen.

De normen van de Wet geurhinder en veehouderij gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een bestemmingsplanwijziging, als een veehouderij zich wil vestigen of als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan dus over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'.

Het plangebied is gelegen binnen de kern Buurmalsen. Er zijn geen intensieve veehouderijen in de directe omgeving van het plangebied gelegen. Ten zuiden van het plangebied is op een afstand van 270 meter een grondgebonden veehouderij gelegen. Op een afstand van 960 meter ten noorden van het plangebied is tevens een grondgebonden veehouderij gelegen. Gezien de afstand tot de omliggende grondgebonden veehouderijen is geuroverlast op voorhand niet te verwachten.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect geur geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Luchtkwaliteit

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel 2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0012.png"

Tabel 2: Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof

4.5.1 NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Met het planvoornemen wordt de realisatie van maximaal zeven grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het 'Besluit niet in betekenende mate' onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.

4.5.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Hiervan is met onderhavige ontwikkeling geen sprake. Het besluit gevoelige bestemmingen is derhalve in de beoordeling niet verder meegenomen.

4.5.3 Goede ruimtelijke ordening

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit kaarten van de Atlas Leefomgeving, een initiatief van de Rijksoverheid. De Atlas Leefomgeving biedt informatie over de kwaliteit van de Nederlandse leefomgeving. Om de huidige stikstofdioxide en fijnstof (PM10) concentraties in beeld te brengen zijn actuele luchtkwaliteitskaarten beschikbaar. Voor fijnstof (PM2,5) bestaat er geen kaart van de actuele PM2,5-concentratie, hierom is gekozen om gebruik te maken van de meest recente concentratiekaart uit 2020.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert veel lagere concentraties fijnstof voor een gezonde leefomgeving. Zij adviseren sinds 22 september 2021 de volgende normen: 15 µg/m³ PM10 en 5 µg/m³ PM2,5 (figuren 11 t/m 13)

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0013.png" Figuur 11: Uitsnede kaart Actuele stikstofdioxide concentratie in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0014.png"

Figuur 12: Uitsnede kaart Actuele fijnstof concentratie PM10 in Nederland (Bron: Atlas Leefomgeving)

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0015.png"

Figuur 13: Uitsnede kaart Fijnstof 2020 PM2,5 (Bron: Atlas Leefomgeving)

Uit bovenstaande kaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de locatie niet overschreden worden. De bijdrage van het initiatief op de luchtkwaliteit is verwaarloosbaar/niet aanwezig en er wordt geen NO2, PM10 of PM2,5 producerende activiteit op locatie mogelijk gemaakt. Voor fijnstof PM2,5 geldt dat de concentratie met (9-10) boven de WHO advieswaarde ligt, maar dat deze nog steeds ruim aan de gestelde Europese-norm van maximaal 25 µg/m³ PM2,5 voldoet en hierom geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Externe veiligheid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's ter plaatse van het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen.

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Met het planvoornemen worden maximaal zeven grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. Om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de toekomstige gebruikers van het plangebied in kaart te brengen, is allereerst de kaart 'Veilige omgeving' geraadpleegd, welke ter hoogte van het plangebied (figuur 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0016.png"

Figuur 14: Uitsnede kaart 'Veilige omgeving' (Bron: Atlasleefomgeving.nl) met ligging plangebied lichtblauw omlijnd

Op meer dan 1,0 km ten zuiden van het plangebied is de Bevi-inrichting 'Garage De Waal B.V.' gelegen. Het plangebied is ruimschoots buiten het bijbehorende explosie- en brandaandachtsgebied gelegen. Gezien de afstand tot de Bevi-inrichting, vormt deze inrichting geen belemmering voor het planvoornemen.

Ten zuiden van het plangebied is op een afstand van 1,7 km de buisleiding W-527-02 van de Gasunie met bijbehorend explosie- en brandaandachtsgebied gelegen. Op een afstand van 2,4 km ten noordoosten van het plangebied is de buisleiding W-527-06 van de Gasunie met bijbehorend explosie- en brandaandachtsgebied gelegen. Gezien de afstand tot de buisleidingen, vormen deze geen belemmering voor het planvoornemen.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en het spoor Utrecht-Meteren. Het plangebied ligt namelijk binnen het grote invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones), een plasbrandaandachtsgebied en een veiligheidszone.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroutes en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 2 oktober 2023 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NLalert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is hier alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en het spoor Utrecht-Meteren. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Natuur

De bescherming van plant- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Om kwetsbare soorten te beschermen bevat de Wnb enkele verbodsbepalingen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren, en het beschadigen van voortplantings- of rustplaatsen. Dit houdt concreet in, dat voor bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen zoals het verwijderen van bebouwing en beplanting en het bouwen dient te worden vastgesteld of daarin, of in de directe nabijheid beschermde soorten aanwezig zijn.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Gezien de ligging ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en uit te voeren activiteiten, sloop en nieuwbouw, zijn geen directe effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten. Wel kan een mogelijk indirecte effect stikstofdepositie optreden. Daarom is een afzonderlijke notitie beoordeling stikstofeffecten opgesteld (Pouderoyen Tonnaer, rapportnummer P230069, d.d. 11 oktober 2023, Bijlage 7). Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.

Het plangebied ligt, overeenkomstig de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023), niet binnen of nabij het Gelders natuurnetwerk. Het Gelders natuurnetwerk is op een afstand van 340 meter ten oosten van het plangebied gelegen. Gezien de kleinschaligheid van het planvoornemen is er geen sprake van aantasting van NNN.

4.7.2 Soortenbescherming

Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient daarom te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten.

Met voorliggend plan wordt de bestaande fruitschuur binnen de planlocatie volledig gesloopt. Inn het kader van het planvoornemen is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (MBH Consult B.V., d.d. 8 augustus 2023, Bijlage 6). De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.

Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek is het gebruik van de voormalige fruitschuur door enkele beschermde soorten niet uitgesloten. Om overtredingen van de Wet natuurbescherming als gevolg van vernieling, verstoring of beschadiging van nestplaatsen te kunnen uitsluiten is een vervolgonderzoek noodzakelijk naar:

  • Uilen;
  • Gierzwaluw;
  • Huismus;
  • Gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, ruige dwergvleermuis) voor zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen;
  • Marterachtigen (boommarter, bunzing, hermelijn, wezel).

In bijlage 2 van de rapportage is een uitleg omtrent (mogelijke) vervolgstappen opgenomen en in bijlage 3 van de rapportage zijn locaties van de potentiële verblijfplaatsen van de bovengenoemde soorten opgenomen.

  • Alle vogelnesten in functie zijn beschermd. Alle werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (circa 15 maart – 15 juli) plaats te vinden. Wanneer de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd, dient vooraf een broedvogelcheck te worden gedaan door een deskundige. Wanneer nesten worden aangetroffen die in gebruik zijn, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest verlaten is.
  • Licht naar omliggend groen zoals de ten noorden gelegen bomenrij dient vermeden te worden. Om overvliegende en/of foeragerende vleermuizen niet te verstoren moeten de werkzaamheden worden uitgevoerd tussen zonsopkomst en zonsondergang.
  • Er dient altijd rekening gehouden te worden met de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Om aan de zorgplicht te voldoen dienen sloopwerkzaamheden in één richting te worden uitgevoerd met zo min mogelijk barrière vorming, zodat dieren de kans krijgen te vluchten.

Op basis van de resultaten van de Quickscan Wet natuurbescherming is een vervolgonderzoek (Sudeco, d.d. 6 november 2023, Bijlage 12) uitgevoerd. Hieronder wordt er per soort geconcludeerd of bij de werkzaamheden er sprake zal zijn van overtreding van de Wet natuurbescherming.

Huismus

Zoals in hoofdstuk 3 van de rapportage beschreven staat, is er geen onderzoek naar de huismus uitgevoerd. Op basis van de informatie geschreven in de onderzoeksmethode (paragraaf 2.3.2 van Bijlage 12) kan er geconcludeerd worden er bij de werkzaamheden geen overtreding van de Wet natuurbescherming voor huismussen zal zijn.

Gierzwaluw

Uit de behaalde resultaten van de uitgevoerde vervolgonderzoeken om te achterhalen of er binnen de perceelgrenzen gierzwaluwen aanwezig zijn en/of zij beschermde verblijfs-, rust- of broedplaatsen in of rondom het bestaande gebouw hebben, kan er geconcludeerd worden dat dit niet aan de orde is. Dit betekent dat bij de werkzaamheden geen overtreding van de Wet natuurbescherming voor gierzwaluwen zal zijn.

Kerkuil

Uit de behaalde resultaten van de uitgevoerde vervolgonderzoeken om te achterhalen of er binnen de perceelgrenzen kerkuilen aanwezig zijn en/of zij beschermde verblijfs-, rust- of broedplaatsen in of rondom het bestaande gebouw hebben, kan er geconcludeerd worden dat dit niet aan de orde is. Dit betekent dat bij de werkzaamheden geen overtreding van de Wet natuurbescherming voor kerkuilen zal zijn.

Vleermuizen

Zoals in hoofdstuk 3.3 beschreven staat, zijn er tijdens de vervolgonderzoeken naar vleermuizen twee zomerverblijfsplaatsen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze twee verblijfsplaatsen zijn volgens de Wet Natuurbescherming artikel 3.5 lid 1, lid 2 en lid 4 beschermd en mogen niet zonder ontheffing natuurvrij gemaakt worden. Dit betekent dat er voor de twee zomerverblijfplaatsen van twee gewone dwergvleermuizen een ontheffing aangevraagd moet worden. De maatregelen en vervolgstappen die genomen moeten worden om verstoring of beschadiging van de verblijfsplaatsen te voorkomen en de functie te behouden worden hieronder toegelicht.

Uit de uitgevoerd vervolgonderzoeken is te concluderen dat er twee zomerverblijfplaatsen van twee gewone dwergvleermuizen zijn vastgesteld. Vanwege de feit dat deze verblijfsplaatsen beschermd zijn door Wet Natuurbescherming artikel 3.5 lid 1, lid 2 en lid 4 moet er een ontheffingsaanvraag ingediend worden bij de provincie Gelderland. Tijdens de aanvraag wordt er ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet Natuurbescherming aangevraagd. Om deze ontheffingsaanvraag mogelijk te maken zijn er twee onderdelen nodig:

Onderzoeksrapport: Dit rapport is het rapport om te voldoen aan de benodigde vervolgonderzoeken. Dit betekent dat er voor dit onderdeel geen vervolgstappen nodig zijn.

Activiteitenplan: Het tweede onderdeel van de ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan. Hierin staat de volgende onderwerpen beschreven:

  • huidige situatie
  • geplande werkzaamheden
  • eindresultaat
  • mitigatie
  • compensatie

Met deze onderdelen kan de initiatiefnemer een bekwaam persoon machtigen om de ontheffingsaanvraag in te dienen. Wanneer deze door de Provincie Gelderland is goedgekeurd, mag het gebouw diervrij gemaakt worden. Wanneer uit controle blijkt dat er geen gewone dwergvleermuizen gebruik maken van de verblijven, mag het gebouw op de Prins Willem Alexanderstraat perceel BMS00-D 2139 te Buurmalsen gesloopt worden.

Marters

Uit de behaalde resultaten van de uitgevoerde vervolgonderzoeken om te achterhalen of er binnen de perceelgrenzen boommarters, bunzings, hermelijnen of wezels aanwezig zijn en/of zij beschermde verblijfs-, rust- of broedplaatsen in of rondom het bestaande gebouw hebben, kan er geconcludeerd worden dat dit niet aan de orde is. Dit betekent dat bij de werkzaamheden geen overtreding van de Wet natuurbescherming voor de boommarter, bunzing, hermelijn of wezel zal zijn.

Op basis van het vervolgonderzoek kunnen negatieve effecten op de vleermuis niet op voorhand uitgesloten worden. Hierom wordt een ontheffing Wnb aangevraagd bij de provincie. Voor de haalbaarheid van voorliggend plan dient echter op voorhand aannemelijk gemaakt te worden dat de aanwezigheid van de vleermuis en de huismus binnen het plangebied de haalbaarheid van het plan niet belemmeren. De haalbaarheid van het plan wordt in het activiteitenplan, zoals toegelicht in hoofdstuk 5 van Bijlage 12, beschreven. Dit activiteitenplan wordt bij de ontheffingsaanvraag van de Wnb toegevoegd. Op dit moment is er nog geen activiteitenplan opgesteld. Na contact met een bekwaam ecoloog is onderstaande motivering opgesteld waaruit de haalbaarheid (ofwel uitvoerbaarheid) van het bestemmingsplan blijkt.

Voor voorliggend plan geldt dat er voor de vleermuis en huismus tijdelijke én permanente maatregelen getroffen worden.

Binnen het plangebied zijn twee zomerverblijfsplaatsen van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze twee verblijfsplaatsen mogen niet zonder ontheffing natuurvrij gemaakt worden. In het activiteitenplan zal beschreven het volgende beschreven worden:

  • Er wordt goed omgegaan met de aanwezige beschermde soorten;
  • Er wordt iets teruggegeven aan de beschermde soorten.

Het plan zal voorzien in tijdelijke en permanente mitigerende maatregelen. Met de ontheffing zullen de twee zomerverblijfsplaatsen gemitigeerd worden met tijdelijke zomerverblijfsplaatsen in de vorm van vleermuiskasten. De twee zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis worden voorzien van exclusion flaps, waardoor de twee dwergvleermuizen niet meer terug naar de verblijfplaats kunnen. De bestaande bebouwing wordt hierdoor natuurvrij gemaakt. Binnen het plangebied worden ter compensatie ten minste twee verblijfsplaatsen voor de twee gewone dwergvleermuizen toegevoegd. Dit zal waarschijnlijk gebeuren in de vorm van een of meerdere vleermuiskasten. Hiermee wordt tijdelijk onderdak aan de dieren geboden. De permanente mitigatie voorziet in het natuurinclusief bouwen van de zeven woningen. Hierbij worden vleermuiskasten voor dwergvleermuizen in de muur gemetseld. Wanneer de provincie akkoord is met het activiteitenplan en de ontheffing wordt verleend, kan er op de beschreven methodiek gewerkt worden zonder dat de Wet natuurbescherming overtreden wordt. Daarbij zal de situatie voor vleermuizen verbeterd worden, omdat er meer verblijfsplaatsen worden geplaatst dan dat er nu door gewone dwergvleermuizen gebruikt wordt. De haalbaarheid (ofwel uitvoerbaarheid) van voorliggend bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

4.7.3 Houtopstanden

Er worden geen bomen gekapt in het plangebied. Het onderdeel Houtopstanden uit de Wet natuurbescherming is daarom niet van toepassing.

4.7.4 Conclusie

Het aspect Natuur vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Water

In het kader van het voornemen is een waterplan (Pouderoyen Tonnaer, P230069.002.001/ASA, d.d. 10 oktober 2023, Bijlage 8) opgesteld. De belangrijkste punten van het waterplan zijn hieronder opgenomen.

4.8.1 Bodemkenmerken
  • 1. Lokale bodemopbouw

Het dorp Buurmalsen is ontstaan op de oeverwal langs de Linge. Op de oeverwal werden grotere bodemdeeltjes als zand en zavel afgezet. Op de hoger gelegen en dus drogere en vruchtbare oeverwallen werden nederzettingen als Buurmalsen gesticht.

Door de ligging in de bebouwde kom is op de locatie van het plangebied de bodem niet in kaart gebracht, maar direct rond Buurmalsen zijn kalkhoudende poldervaaggronden (zavel, profielverloop 2; Rn52A) en kalkhoudende ooivaaggronden (zware zavel en lichte klei; Rd90A) aanwezig (figuur 15).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0017.png"

Figuur 15: Uitsnede bodemkaart met aanduiding plangebied

De gegevens uit het Dinoloket bevestigen dit. Ter plekke zijn holocene afzettingen aangetroffen bestaande uit een afwisseling van zandige klei, midden en fijn zand, klei en veen en een weinig grof zand.

  • 2. Waterdoorlatendheid

Door Buro BOOT is op 5 juni 2023 een verkennend infiltratieonderzoek uitgevoerd om te bepalen wat de waterdoorlatendheid (k-waarde in m/dag) van bodem ter plekke is. De resultaten van dit infiltratieonderzoek zijn opgenomen in bijlage 1 van het waterplan.

  • De bodem boven de kleilaag heeft een k-waarde van meer dan 10 m/dag, waardoor sprake is van een zeer goede doorlatendheid.
  • De zandige laag onder de kleilaag (2,20 – 2,40 m –mv) heeft een k-waarde van 4 m/dag en is goed doorlatend.

  • 3. Grondwaterstanden

Voor de locatie Prins Willem-Alexanderstraat is ook inzichtelijk gemaakt wat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) is. De GHG ligt op ongeveer 80 – 90 cm-mv. De GLG ligt op ongeveer 120 – 130 cm-mv. Op basis van deze standen is sprake van grondwatertrap VIId.

  • 4. Oppervlaktewater

De dichtstbijzijnde primaire watergang is de Linge, op korte afstand van het plangebied. Langs de Linge is een primaire waterkering met de daarbij behorende beschermingszone opgenomen. Deze kering loopt samen met de Burensedijk en de Rijksstraatweg van het stratenpatroon van Buurmalsen. Het plangebied ligt buiten deze zones. Verder zijn rond Buurmalsen enkele secundaire en tertiaire watergangen aanwezig, ook deze grenzen niet aan het plangebied.

4.8.2 Opzet toekomstige waterhuishouding

Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente West-Betuwe streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Het hemelwater dient zoveel mogelijk te worden afgekoppeld van het rioleringsstelsel. Indien dit niet mogelijk is kan in overleg met het waterschap worden bekeken in hoeverre vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is.

  • 1. Verordening afvoer hemel- en grondwater West Betuwe

De raad van de gemeente West Betuwe heeft de 'Verordening van de gemeenteraad van de gemeente West Betuwe houdende regels omtrent de afvoer van hemel- en grondwater' vastgesteld overwegende dat:

  • de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater;
  • het gewenst is met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater regels te stellen over het beëindigen van lozingen van grondwater en hemelwater op de vuilwaterriolering en een verplichte waterbergingscapaciteit bij zowel bestaande bouw als nieuwbouw.

Met het oog op het beperken van wateroverlast, het beperken van verdroging en het doelmatig beheer van afvalwater wordt alleen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in een openbaar riool geloosd, als een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden. In de verordening is opgenomen dat de minimale capaciteit van de hemelwaterberging is:

  • 20 l per m² verhard oppervlak op het perceel als de totale omvang van het verhard oppervlak niet meer is dan 500 m²; of
  • 43,6 l per m² verhard oppervlak op het perceel als de totale omvang van het verhard oppervlak 500 m² of meer is.

Concreet gezien is door voorliggend voornemen sprake van een afname van verharding van 286 m². Er is derhalve sprake van ontstening en dat komt de waterhuishoudkundige situatie alleen maar ten goede. Omdat concreet sprake is van een afname van verhard oppervlak, wordt in voorliggend plan uitgegaan van de eis van 20 mm/m² verhard oppervlak (toename minder dan < 500 m²).

  • 2. Benodigde watercompensatie

Al het regenwater dat op nieuwe verhardingen valt dient te worden opgevangen en geïnfiltreerd of vertraagd te worden afgevoerd.

Momenteel is ter plekke van het plangebied sprake van bestaande bebouwing en verharding en is dus volledig verhard. Binnen het plangebied bevindt zich een (voormalige) fruitschuur met een oppervlakte van 1.939 m² en de daarbij behorende erfverharding in de vorm van klinkers met een oppervlakte van 1.974 m². Het totale verharde oppervlakte in de bestaande situatie bedraagt 3.913 m².

Ten behoeve van het planvoornemen wordt de bestaande verharding en bebouwing gesaneerd en opnieuw bouwrijp gemaakt. Vervolgens wordt ter plekke de bebouwing beoogd, zoals opgenomen in onderstaande tabel 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0018.png"

Tabel 3: Oppervlaktes verhardingen

Ter plekke worden 17 parkeerplaatsen (12,5 m² per stuk; totaal: 212,5 m²) gerealiseerd. Deze voorzieningen worden uitgevoerd in grastegels. Dit type verharding telt mee als 50%, indien de funderingslaag eronder goed waterdoorlatend is. Voor de parkeerplaatsen wordt hierom 106 m² geteld.

Concreet gezien is door voorliggend voornemen sprake van een afname van verharding van 180 m². Er is derhalve sprake van ontstening en dat komt de waterhuishoudkundige situatie op locatie ten goede.

Omdat concreet sprake is van een afname van verhard oppervlak, wordt in voorliggend plan uitgegaan van de gemeentelijke eis van 20 mm/m² verhard oppervlak (toename minder dan < 500 m²). De totale bergingsopgave voor voorliggend plan bedraagt: 872 m² x 0,020 (20 mm) = 17,44 m³.

  • 3. Te realiseren waterbergingsvoorzieningen

Om de berekende bergingscapaciteit te realiseren worden meerdere maatregelen getroffen. Om een goede werking van de infiltratievoorzieningen te waarborgen, dienen deze boven de GHG (80 cm –mv) te worden gerealiseerd.

De hoekwoningen hebben ieder een oppervlakte van ongeveer 67 m². Per kavel is een bijgebouw ingetekend van 8 m². Tevens zijn twee parkeerplaatsen (25 m²; telt voor 12,5 m²) ingetekend. Voor de hoekwoningen moet per woonkavel 1,75 m³ ((67 + 8 + 12,5) x 0,020) aan hemelwater worden geborgd. Voor de tussenwoningen is sprake van een oppervlakte van 60 m² aan hoofdbebouwing en 8 m² aan bijgebouwen, waardoor per perceel 1,36 m³ aan hemelwater dient te worden geborgd. De hemelwaterafvoeren van de woningen zullen naar de achtertuinen worden geleid en in de tuin zal per kavel een infiltratievoorziening worden aangelegd. Dit kan in de vorm van infiltratiebuizen of infiltratiekoffers, welke in de tuinen worden ingegraven.

Voor de seniorenwoningen wordt ook invulling gegeven aan de waterbergingsopgave. Beide seniorenwoningen hebben een oppervlakte van 116 m². Ook hier is per kavel sprake van 12,5 m² aan parkeerplaatsen (50% van 25 m²). Per kavel dient 2,57 m³ aan hemelwater te worden opgevangen en geïnfiltreerd. Ook voor deze woningen zal in de achtertuin een infiltratievoorziening (buizen of koffers) worden ingegraven met voldoende capaciteit om te kunnen voldoen aan de waterbergingsopgave.

Verder wordt nabij de (openbare) parkeerplaatsen rijverharding aangelegd. De oppervlakte van deze verharding is ongeveer 170 m² en zorgt voor voldoende maoeuvreerruimte voor personenauto's. Verder worden ter plekke 9 parkeerplaatsen (112 m² in totaal; 56 m² in de berekening) aangelegd. Voor deze verharding dient een waterbergingsvoorziening van 4,52 m³ te worden gerealiseerd. De manoeuvreerruimte heeft een oppervlakte van 170 m². De 9 parkeerplaatsen (112 m² in totaal) worden uitgevoerd in grastegels. Dit type verharding mee als 50%, indien de funderingslaag eronder goed water door kan laten. In de berekening wordt uitgegaan van (170 + 56 =) 226 m². Voor deze verharding dient een voorziening van 4,52 m³ te worden gerealiseerd.

Het terrein met de parkeerplaatsen wordt overgedragen aan de gemeente West-Betuwe. Omdat de gemeente de voorkeur heeft om geen ondergrondse infiltratievoorzieningen te realiseren in openbaar gebied, wordt het hemelwater opgevangen in een nieuwe wadi. Deze wadi, met een diepte van 0,6 meter, wordt aangelegd tussen de parkeerplaatsen en de Prins Willem-Alexanaderstraat.

Door middel van een aantal aan te leggen voorzieningen (infiltratiekoffers of – buizen) per woonkavel en door de aanleg van een wadi in het openbaar gebied, wordt voldoende capaciteit aan voorzieningen beoogd om aan de bergingseis te voldoen.

  • 4. Ontwatering

Om te voorkomen dat hemelwater de nieuw te realiseren woningen binnenstroomt, ligt het (vloer)peil van de begane grond 300 mm boven de as van de weg. De gemiddelde terreinhoogte van de kavels wordt beoogd op 150 mm boven de as van de weg. De voortuinen hebben een afschot richting de weg en het achterterrein krijgt een afschot naar de achterzijde van het perceel. Hiermee wordt voorkomen dat hemelwater de woningen binnen kan stromen.

Bij het ophogen van het terrein van de ontwikkeling moet er rekening gehouden worden dat het niet zorgt voor extra afstromend hemelwater naar omliggende percelen. Hierdoor kan (extra) wateroverlast ontstaan op de omliggende percelen. Het is van belang om het oppervlak zo in te delen dat het hemelwater bovengronds afgevoerd wordt richting de straat en niet naar de omliggende percelen.

  • 5. Waterkwaliteit hemelwater

De gemeente streeft naar een goede waterkwaliteit, die voldoet aan de gestelde eisen. Van belang is dat zo min mogelijk vervuilende stoffen worden toegevoegd aan het grond- en oppervlaktewatersysteem. Alleen schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de waterbergingsvoorziening(en). Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen, dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen, gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt et cetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

  • 6. Vuil water

Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden. Schoon hemelwater zal dan ook worden afgekoppeld en ter plekke van het plangebied in de ondergrond infiltreren om te voorkomen dat dit wordt afgevoerd op de riolering. Het vuilwater wordt afgevoerd via het vuilwaterrioolsysteem van de gemeente West-Betuwe.

4.8.3 Conclusie

Gelet op voorliggende waterparagraaf leidt het realiseren van onderhavig bouwplan niet tot belemmeringen met betrekking tot het aspect waterhuishouding.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn voor het plangebied de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Op basis van deze dubbelbestemmingen geldt dat voor bodemingrepen groter dan 100 m², een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Met het planvoornemen worden zeven grondgebonden woningen gerealiseerd, waarbij de onderzoeksgrens wordt overschreden. Door het overschrijden van drempelwaarde, dient er door middel van een archeologisch onderzoek te worden aan getoond, dat op de locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

Om bovengenoemde reden is door KSP Archeologie een archeologisch bureau- en inventariserend booronderzoek (rapportnummer: ISSN 2542-7490, d.d. 28 juli 2023, Bijlage 9 ) uitgevoerd. De resultaten hiervan worden hieronder weergegeven.

Resultaten bureauonderzoek

Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied binnen een terrein met archeologische resten (Waarde-Archeologie 3) betreffende de historische dorpskern, oude woongrond en overige terreinen van archeologische belang (figuur 17). Daarnaast geldt voor het plangebied ook Waarde-Archeologie 4, een hoge verwachting voor vindplaatsen (vooral vanaf de Late IJzertijd). Naar aanleiding van de resultaten van het bureauonderzoek is deze verwachting nader gespecificeerd per periode/bijgesteld. Op basis van de landschappelijke ligging binnen de stroomgordel van de Linge en de mogelijke aanwezigheid van een terplaag en de archeologische onderzoeksmelding uit de omgeving is aan het plangebied een zeer lage verwachting toegekend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Midden- Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Midden-IJzertijd. Aan het plangebied is een hoge verwachting toegekend voor nederzettingsresten vanaf de Late IJzertijd tot en met Vroege Middeleeuwen (tot in de 11e eeuw). Voor de Volle Middeleeuwen (vanaf de 11e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd is op basis van de historische ontwikkeling een hoge verwachting voor bewoningsresten aan het plangebied toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0019.png"

Figuur 16: Archeologische beleidskaart van de gemeente West Betuwe waarbij het plangebied blauw omkaderd is (Bron: KSP Archeologie, rapportnummer ISSN 2542-7490)

Resultaten booronderzoek

Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, karterende fase. Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke bodem binnen het plangebied een ooivaaggrond is geweest. De lithologische opbouw van het plangebied bestaat voornamelijk uit komafzettingen op zandige beddingafzettingen van de Linge afgewisseld door opvullingslagen die direct zijn gelegen op het beddingzand. De opvullingslagen bestaan uit materiaal dat van elders afkomstig is, waardoor de opvulling niet ouder is dan de Nieuwe Tijd (aangetroffen aardewerk stamt uit de 16e/17e eeuw, er is eerst klei gewonnen). Daarbinnen kunnen nog wel bebouwingsresten van na de opvulling worden aangetroffen. Daar waar de komgronden intact zijn kan pas bewoning hebben plaatsgevonden na de bedijking, mogelijk vanaf de 11e eeuw en zeker na de afdamming van de Linge in 1307. Hier kunnen bewoningsresten vanaf de 11e eeuw aanwezig zijn. Op basis van de aangetroffen afzettingen en het moment dat deze bewoond konden worden is de hoge verwachting voor nederzettingssporen uit de Late IJzertijd tot en met de Vroege Middeleeuwen voor het plangebied bijgesteld naar laag. De hoge verwachting voor huisplaatsen uit de Volle Middeleeuwen (vanaf de 11e eeuw) tot en met de Nieuwe Tijd blijft voor die delen van het plangebied waar intacte komafzettingen zijn aangetroffen, gehandhaafd. Voor de delen van het plangebied waar opvullingslagen, met deels aardewerk uit de 16e/ 17e eeuw is aangetroffen, wordt de hoge verwachting voor de Volle Middeleeuwen (vanaf de 11e eeuw) tot en met de Late Middeleeuwen bijgesteld naar laag en blijft de hoge verwachting voor de Nieuwe Tijd (vanaf de 18e eeuw) gehandhaafd.

Op grond van de boorresultaten blijft de zeer lage verwachting voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Midden-Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Midden-IJzertijd gehandhaafd.

Tijdens een booronderzoek kan geen archeologische vindplaats worden aangetroffen, ten hoogste archeologische indicatoren die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Een waardestelling conform protocol 4003, VS06 is dan ook niet van toepassing.

Conclusie archeologie

KSP Archeologie concludeert dat het niet kan worden uitgesloten dat er archeologische resten aanwezig zijn binnen het plangebied. Op basis van de diepteligging van het potentiële archeologische niveau wordt vervolgonderzoek aanbevolen bij bodemingrepen dieper dan 25 cm beneden maaiveld en over een oppervlak groter dan 100 m2.

Bovengenoemd selectieadvies is echter niet overgenomen door de omgevingsdienst Rivierenland. Volgens de omgevingsdienst zijn er geen overtuigende aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een vindplaats uit de Nieuwe Tijd. Vervolgonderzoek wordt niet nodig geacht.

Op basis van het advies van de omgevingsdienst vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9.2 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedssfeer van het plangebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.

In het geldende bestemmingsplan is geen regeling opgenomen om eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden binnen het plangebied te beschermen. De bestaande bebouwing binnen het plangebied, gebruikt voor opslag, is niet als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aan te merken. Ten oosten van het plangebied zijn de Rijksstraatweg 19A en 23A gelegen, welke gekenmerkt worden door hun status als gemeentelijk monument.

Overeenkomstig de eisen van gemeente West-Betuwe moet goed worden onderbouwd waarom de uitstraling van de nieuwbouw goed past tussen de omliggende monumenten en waardevolle gebouwen. Dit is uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan dat is toegevoegd als Bijlage 10 bij deze toelichting. De beeldkwaliteitseisen die hieruit volgen zijn hieronder opgenomen.

Compositie, massa en vorm

  • Woningen richten zich met een representatieve zijde naar de Prins Willem Alexanderstraat;
  • De bebouwing heeft een rustige, heldere, duidelijk afleesbare hoofdvorm en wordt eenduidig uitgevoerd;
  • De bebouwing krijgt een ingetogen karakter passend bij de omgeving;
  • Onderlinge variatie tussen bebouwing is passend, echter dient er verwantschap te zijn met het straatbeeld;
  • Aan-, uit- of bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
  • Aan-, uit-, en bijgebouwen worden meeontworpen met het hoofdgebouw zodat een architectonische eenheid ontstaat;
  • Aan- en bijgebouwen zijn dusdanig ontworpen dat deze het hoofdgebouw ondersteunen en architectonische verwantschap hebben;
  • Bijgebouwen mogen uitgevoerd worden met een kap mits deze ondergeschikt blijft aan de kap- en bouwhoogte van het hoofdgebouw en dient verwantschap te hebben met het hoofdgebouw;
  • Bijgebouwen mogen zowel losstaand als vast aan het hoofdgebouw worden gebouwd. Dit dient wel in de daarvoor aangewezen zonering plaats te vinden;
  • Aan- en bijgebouwen zijn achter de voorgevelrooilijn gesitueerd;
  • Symmetrie in vorm wordt als onwenselijk gezien bij rijwoningen;
  • Daken zijn uitgevoerd als hellend dak, bijvoorbeeld als zadeldak of schilddak;
  • Een kapverdraaiing op de hoek van rijwoningen is wenselijk;
  • Een kap in langsrichting is wenselijk bij een tweekapper;
  • Dakkapellen in afwijkende kleur en detaillering ten opzichte van het dak;
  • Dakkapellen hebben een overstek of luifel;
  • Technische installaties dienen zoveel als mogelijk

Gevelopbouw

  • Gevelopeningen zijn dusdanig vormgegeven dat de hoofdvorm van het bouwwerk afleesbaar blijft;
  • De plaats-, afmeting en verhouding van de raam-, deur- en andere openingen dienen goed op elkaar en de karakteristieken van het bouwwerk te worden afgestemd;
  • Gevelopeningen zijn functioneel en helder vormgegeven en weerspiegelen de achterliggende functie;
  • Gevels gericht op de openbare ruimte dienen representatief te worden vormgegeven;
  • Gevels welke aangrenzend zijn aan de openbare ruimte mogen geen dicht gevelvlak betreffen;
  • Symmetrie in gevelopeningen wordt als onwenselijk gezien bij rijwoningen.

Architectuur

  • De materialisatie en het kleurgebruik zijn afgestemd op het karakter van het bouwwerk en de bouwwerken in de (directe)omgeving;
  • Trasramen, rollagen en metselwerk banden zijn toegestaan mits het gevelgeheel duidelijk afleesbaar blijft en het de gevel(openingen) ondersteunt;
  • Daken worden uitgevoerd met overstekken met aftimmering zoals boeiboorden en windveren;
  • Binnen het gevelvlak is bijzondere aandacht voor detaillering zoals: horizontale banden, deuren, bovenlichten, borstweringen, erkers, uitkragingen, lateien of trasramen indien toegepast;
  • Modern vormgegeven gevels worden als onwenselijk gezien.

Materiaalgebruik

  • De voorkeur gaat uit naar traditionele combinatie van materialen;
  • Er wordt een diversiteit aan materiaalgebruik in het hoofdvlak toegestaan mits het bouwwerk duidelijk afleesbaar blijft;
  • Het is van belang dat één materiaal wordt uitgevoerd als hoofdmateriaal;
  • Het kleurgebruik van de gevels is afgestemd op de omgeving. Uitgevoerd in baksteen (van geelbruine kleur tot roodbruine kleur), keimwerk, of houten gevel (gepotdekseld);
  • Kozijnen, goten, dakkapellen, risaliet en andere details worden uitgevoerd in traditionele materialen zoals steen, hout en zink;
  • Gebruik van duurzame materialen;
  • Het toepassen van felle kleuren en spiegelende oppervlaktes is niet toegestaan;
  • Daken worden uitgevoerd in gebakken dakpannen of leisteen in een matte antraciet kleur;
  • Het gebruik van kunststof gevelbeplanting is niet toegestaan.

Duurzaamheidsaspecten

  • Bij gebruik van zonnepanelen wordt bij voorkeur gekozen voor geïntegreerde panelen in het dakvlak;
  • Bij toepassing van zonnepanelen dienen deze geschakeerd in een rechthoekig vlak te worden uitgevoerd;
  • Het vlak van zonnepanelen wordt bij voorkeur geheel gevuld zonder uitsparingen in de rechthoek.

Buitenruimte

  • Erfafscheidingen aangrenzend aan de openbare ruimte worden uitgevoerd als haag of als begroeid staafmathekwerk;
  • Erfafscheidingen bestaan bij voorkeur uit inheemse geschoren hagen;
  • Erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn zijn niet hoger dan 1 meter en achter de voorgevelrooilijn niet hoger dan 2 meter;
  • Gebouwde erfafscheidingen zijn niet toegestaan;
  • Beplantingselementen zoals bomen worden bij voorkeur uitgevoerd in een inheemse soort en zijn afgestemd op zichtlijnen zodat deze vrij blijven;
  • Bestaande landschappelijke structuren worden gehandhaafd;
  • Tuinbergingen worden uitgevoerd in natuurlijk materiaal;
  • Kleur en vorm tuinbergingen mogen afwijken met het hoofdgebouw;
  • Onderscheid tussen openbaar en privé is duidelijk;
  • Bestrating dient uitgevoerd te worden in elementenverharding;
  • Parkeervoorzieningen dienen bij voorkeur uitgevoerd te worden in grasdoorlatende verharding.

4.10 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen waarbij sprake is van (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt. Binnen het plangebied zijn hiermee geen relevante kabels en leidingen gelegen die mogelijk de haalbaarheid van het planvoornemen kunnen belemmeren.

4.11 Klimaatadaptatie

Nederland krijgt steeds vaker te maken met zware buien, langdurige droogte en extreme hitte. Om Nederland tegen de gevolgen daarvan te beschermen, is het nodig dat de omgeving aangepast wordt. Dat betekent ook dat er anders gebouwd moet gaan worden. De Maatlat klimaatadaptieve groene gebouwde omgeving maakt duidelijk hoe klimaatadaptief bouwen en inrichten eruitziet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BUUPrinsWillemAlex-ONT1_0020.png"

Overzichtstabel landelijke maatlat

Met voorliggend plan wordt door de aanleg van een wadi invulling gegeven aan de voorkeursvolgorde voor de afvoer van hemelwater, waarmee invulling gegeven wordt aan de landelijke maatlat. In paragraaf 4.7.1 is toegelicht hoe er met voorliggend plan invulling wordt gegeven aan gebiedsbescherming en in paragraaf 4.7.2 is toegelicht hoe er met voorliggend plan invulling wordt gegeven aan soortenbescherming op basis van de Wnb. De aanleg van de wadi en halfverharde parkeervakken dragen bij aan het reduceren van mogelijke hittestress op locatie.

De gemeente West Betuwe wil tot 2050 cyclisch te werk gaan. Dat betekent dat de gemeente in verschillende tijdsperiodes de methode 'weten-willen-werken' volgt. In de periode tussen 2022 en 2027 ligt de nadruk op het ontwikkelen van beleid, kennis en bewustwording, onderzoek en pilotprojecten. In de periode van 2027 tot 2033 wil de gemeente deze methode herhalen, maar dan legt West Betuwe de focus op het nemen van maatregelen en het aanscherpen van normen. De plannen na 2033 zijn nog niet vastgesteld, omdat de gemeente wil kunnen inspelen op de actualiteit en nieuwe ontwikkelingen.

De concrete heeft uitgangspunten opgesteld voor hoe een klimaatadaptief West Betuwe eruit moet zien. Deze uitgangspunten zijn geen harde regels, maar vooral ambities. De gemeente heeft ze verdeeld in vier thema's:

  • 1. Veilige, gezonde leefomgeving en adaptieve woningbouw
  • 2. Duurzame economie, bedrijvigheid en vitale functies
  • 3. Toekomstbestendige land- en tuinbouw en veeteelt
  • 4. Biodiversiteit, natuur en robuust landschap voor recreatie

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van vijf starterswoningen en een twee-onder-een-kapwoning voor senioren. Met het plan wordt een veilige, gezonde leefomgeving én adaptatieve woningbouw mogelijk gemaakt. Het toevoegen van een vitale functie als wonen draagt bij aan het in standhouden van het voorzieningenniveau binnen de kern Buurmalsen en omstreken. Hiermee wordt bijgedragen aan een duurzame economie. Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan de klimaatadaptatie van de kern Buurmalsen.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan een besluit of plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen, een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een m.e.r.-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een m.e.r.-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een m.e.r. nodig is en een verplicht m.e.r. (categorie C).

In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst kent de vormvrije m.e.r.-beoordeling in essentie twee mogelijke uitkomsten:

  • het is uitgesloten dat er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn; dit moet dan in het besluit worden gemotiveerd;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten; in dit geval is tenminste een m.e.r.-beoordeling nodig (bij besluiten) of een MER noodzakelijk (bij een plan).

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voor-komen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Beoordeling plan

Uit de resultaten van de opgestelde stikstofnotitie (zie ook Bijlage 7) blijkt dat het voornemen niet leidt tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 7 woningen binnen stedelijk gebied ter plaatse van een reeds van toepassing zijnde woonbestemming.

Op grond van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage dient een MER te worden opgesteld bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (als bedoeld in categorie 11.2) met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen dan wel de realisatie van een bedrijfsvloeroppervlakte met een omvang van meer dan 200.000 m². De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied overschrijdt deze drempelwaarden niet.

Ter plaatse van het plangebied vindt de planologische toevoeging plaats van slechts 6 woningen plaats, waarbij het ruimtebeslag van de toe te voegen voorziene bebouwing beperkt is.

Gelet op het feit dat onderhavige ontwikkeling ruim beneden de gestelde drempelwaarden blijft, betekent dit dat er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het voornemen betreft daarmee geen m.e.r.beoordelingsplichtige activiteit, zoals omschreven in de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r..

2. Ligging binnen een gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een 'gevoelig gebied'. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een 'gevoelig gebied' zoals gedefinieerd in het Besluit m.e.r. In hoofdstuk 3 en 4 van de toelichting is reeds aangegeven dat het plan gelet op de aard, omvang en ligging geen negatieve effecten heeft ten opzichte van dergelijke gevoelige gebieden.

3. Belangrijke milieugevolgen

Met het planvoornemen wordt een bestaande verouderde loods binnen het plangebied gesloopt en wordt de locatie herontwikkeld naar een woonlocatie bestaande uit 5 geschakelde rijwoningen en één twee-onder-een-kapper. Voorliggend plan is in paragraaf 3.1.3 reeds getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens is voorliggend plan in Hoofdstuk 3 getoetst aan het geldende Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In Hoofdstuk 4 heeft de toetsing aan alle relevante omgevingsaspecten plaatsgevonden. Meer specifiek zijn hierbij voor de aspecten bodem, geluid, natuur, water, archeologie én cultuurhistorie onderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten. De locatie, aard en omvang van het planvoornemen leiden niet tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Conclusie

Gelet op de hierboven beschreven beoordeling is het niet nodig een nader m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van voorliggend bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten zowel analoog als digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels van het bestemmingsplan is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.3 Verantwoording van de regels

Voor de regels behorend bij dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij regels van het geldende bestemmingsplan 'Geconsolideerde versie Kern Buurmalsen 2013'.

De regels hebben betrekking op de in de verbeelding opgenomen bestemmingen en aanduidingen.

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de woonbestemming. De tot 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor woondoeleinden. Er mogen maximaal zeven woningen binnen het plangebied gerealiseerd worden. Binnen het westelijke bouwvlak mogen conform de functieaanduiding en maatvoeringsaanduidingen maximaal vijf aaneengebouwde woningen met een maximum goothoogte van 6 meter en een maximum bouwhoogte van 10 meter. Binnen het oostelijke bouwvlak mogen conform de functieaanduiding en maatvoeringsaanduidingen maximaal 2 twee-onder-een-kapwoningen (twee woningen) met een maximum goothoogte van 3 meter en een maximum bouwhoogte van 8 meter gerealiseerd worden.

Uit het als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai toegevoegde geluidonderzoek blijkt dat, om een goed woon- en leefklimaat in de woning te waarborgen, een aantal gevels van de meest zuidelijke twee-onder-een-kapwoningen als dove gevel uitgevoerd dienen te worden. Om deze reden is in artikel 4.2.1 onder f (middels een verwijzing naar dit akoestische onderzoek) de verplichting opgenomen om de bedoelde gevels als dove gevel uit te voeren. Ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan is echter sprake van mogelijke een herbestemming van het ten zuiden van het plangebied gelegen carrosseriebedrijf. Indien dit bedrijf wegbestemd zou worden en er op dit perceel woningen mogelijk gemaakt worden vervalt de noodzaak van het doof uitvoeren van de gevel. Om deze reden is in artikel 4.3 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt voor het bevoegd gezag om middels een omgevingsvergunning toe te staan dat de bedoelde gevels niet als dove gevel worden uitgevoerd. Dit is alleen mogelijk als de in het onderzoek bedoelde geluidveroorzakende functie duurzaam is wegbestemd. Deze bepaling voorkomt dat er bij de bouw van de woningen onnodig gevels als dove gevel uitgevoerd moeten worden. Door deze afwijkingsbevoegdheid bij het college te leggen kan het college een passende beoordeling maken of de dove gevel onder het al dan niet nieuwe planologische regime achterwege kan blijven.

Tevens zijn de gronden bestemd voor openbare nutsvoorzieningen, water en het behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische waarden van cultuurhistorische waarden.

De tot 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden en parkeergelegenheid. Tevens zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen en beplanting, speelvoorzieningen, water, openbare nutsvoorzieningen en straatmeubilair.

De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' kunnen op basis van het selectiebesluit van de omgevingsdienst Rivierenland komen te vervallen.

3. Algemene regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. De slotregel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in de anterieure overeenkomst die is opgesteld tussen initiatiefnemer en gemeente. Dit betekent dat er geen kosten zijn voor de gemeente West Betuwe. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met het planvoornemen wordt de sloop van de bestaande fruitschuur op locatie én de realisatie van vijf rijwoningen en een tweekapper mogelijk gemaakt. Hiermee is sprake van een aanzienlijke kwaliteitsverbetering op locatie. De mix aan woningen vormt een verbreding van het woningaanbod binnen de kern Buurmalsen.

In de oriënterende fase heeft de initiatiefnemer al gesproken met enkele (bestuurs)leden van de Dorpsraad Buurmalsen en de eigenaar van het carrosseriebedrijf. Leden van de dorpsraad zijn enthousiast over het planvoornemen. Opmerkingen vanuit de Dorpsraad hadden onder andere betrekking op het prijssegment van de woningen, de vormgeving van de seniorenwoningen en duurzame innovaties, zoals de opslag van energie en hemelwater. Met voorliggend plan worden deze wensen vervuld. De eigenaar van het carrosseriebedrijf heeft te kennen gegeven enerzijds moeite te hebben met het feit dat de woningen dicht bij zijn bedrijf worden gebouwd, waardoor de bedrijfsvoering mogelijk onder druk kan komen te staan. Anderzijds heeft de eigenaar te kennen gegeven zelf ook een ontwikkelplan van het bedrijfsterrein naar woningen in te willen dienen bij de gemeente West-Betuwe.

Aanvullend hierop is medio oktober 2023 nog een informatieavond voor de directe omgeving georganiseerd. De uitnodigingsbrief voor de informatie-inloopavond is bijgevoegd als Bijlage 11. Voorafgaand aan de informatie-inloopavond hebben 7 omwonenden gemeld dat ze met 1 of 2 personen de informatie-inloopavond zouden bijwonen. Vanuit de gemeente West Betuwe waren er 3 personen aanwezig en de dorpsraad Buurmalsen was met 2 personen vertegenwoordigd. De initiatiefnemer en architect hebben het planvoornemen toegelicht. De informatie-avond was uiteindelijk veel drukker bezocht dan het aantal mensen dat zich vooraf had aangemeld. Naar inschatting zijn 18 van de 20 genodigde adressen langsgekomen. De omwonenden waren overwegend positief over het plan. Er werd waardering uitgesproken dat de inwoners van Buurmalsen voorrang gegeven wordt in het verkoopproces. Verder zijn er vragen gesteld, o.a. over de hoogte van de begroeiing in verband met het uizicht op het perceel. Hiertoe is het beeldkwaliteitsplan tevens toegelicht.

Mocht iemand alsnog bedenkingen hebben ten aanzien van het project dan kan een zienswijze kenbaar worden gemaakt tegen het ontwerp bestemmingsplan dat zes weken ter inzage zal worden gelegd, zie ook paragraaf 7.3.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure, te weten:

  • a. Ontwerp:
    • 1. Ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
    • 2. Zienswijzen
  • b. Vaststelling door de Raad
  • c. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Vooroverleg

Voordat een ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd dienen burgemeester en wethouders conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waar nodig, overleg te plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs) in het kader van het wettelijk vooroverleg. Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

De eventuele vooroverlegreacties worden in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

7.3 Ontwerp en vaststelling

Na het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft een ieder gedurende een termijn van 6 weken de mogelijkheid om te reageren op dit plan. De resultaten hiervan worden op een later moment in deze toelichting verwerkt.

Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan met inachtneming van eventuele zienswijzen het bestemmingsplan heeft vastgesteld, staat het bestemmingsplan open voor het instellen van beroep bij de Raad van State.