Plan: | Schatsberg 29 te Oirsbeek |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1954.schatsberg29-ON01 |
Initiatiefnemers exploiteren op de boerenhoeve Schatsberg 29 te (6438GE) Oirsbeek een kleinschalig gemengd agrarisch bedrijf. Naast akkerbouw en grasland wordt vleesvee gehouden. Een deel van de veestapel wordt ingeschaard op natuurgronden en draagt zorg voor begrazing. Tevens worden kleinschalige landschapselementen onderhouden. Deze activiteiten worden op kleine schaal uitgevoerd en passen in omvang perfect bij de locatie.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Ten behoeve van een duurzame bedrijfsvoering, waarbij op een maatschappelijk verantwoorde wijze wordt ondernomen, zijn een aantal concrete ontwikkelingen aan de orde. Dit betreffen achtereenvolgens:
Per brief d.d. 22 december 2021 heeft het college kenbaar gemaakt om onder voorwaarden in principe medewerking te verlenen aan voorliggend plan. Omdat het initiatief niet in overeenstemming is met de planregels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen 2013', dient voor het plan een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied omvat de agrarische bedrijfslocatie Schatsberg 29 en de naastgelegen agrarische gronden aan de westelijke rand van de kern Oirsbeek.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Het plangebied omvat de kadastrale percelen gemeente Oirsbeek - sectie D - nummers 2607, 2640 en 2659.
Afbeelding invoegen
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Vogelvluchtfoto kijkend in zuidelijke richting
Vogelvluchtfoto kijkend in noordelijke richting
Ten behoeve van een duurzame bedrijfsvoering, waarbij op een maatschappelijk verantwoorde wijze wordt ondernomen, zijn een aantal concrete ontwikkelingen aan de orde. De ontwikkelingen worden stapsgewijs toegelicht.
De oorspronkelijke bebouwing van het agrarisch bedrijf aan de Schatsberg 29 is aangewezen als een gemeentelijk monument. Het woongedeelte van de monumentale boerderij is thans in gebruik als bedrijfswoning en is recentelijk gerenoveerd. Direct grenzend aan de bedrijfswoning ligt de (monumentale) schuur. Deze schuur is vervallen en voor het behoud ervan is het van groot belang dat deze schuur op korte termijn gerenoveerd wordt en een nieuwe functie krijgt. Voor een duurzame invulling van dit gedeelte van de bebouwing beogen de initiatiefnemers een tweede woning inpandig te realiseren.
De tweede woning is beoogd voor één van beide broers van de maatschap, waardoor beide wonen en werken kunnen combineren. Het is niet noodzakelijk dat zowel de bestaande woning te Schatsberg 29 en de beoogde woning de status van bedrijfswoning hebben: de bedrijfsmatige bewoning zoals reeds aanwezig blijft aan de orde, maar om milieutechnische problemen te voorkomen heeft het de voorkeur dat de nieuw te realiseren woning de status van 'plattelandswoning' krijgt. Hierdoor wordt de toekomstige bewoner(s) niet beschermd tegen de milieueffecten van de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf Schatsberg 29. Feitelijk is hierbij sprake van een 'suboptimaal woon- en leefklimaat', echter de bedrijfsvoering van Schatsberg 29 is dermate extensief en kleinschalig, dat de goede ruimtelijke ordening zich niet verzet tegen toepassing van het instrument 'plattelandswoning'.
Het beoogde plan heeft betrekking op het inpandig realiseren van één nieuwe woning. De nieuw te realiseren woningen valt voor wat betreft waarde/koopsom in het starterssegment. De NHG-kostengrens welke voor 2021 € 325.000,- bedraagt, wordt gerespecteerd. Dit heeft tot gevolg dat voor onderhavig woningbouwplan geen compenserende voorwaarden aan de orde zijn als bedoeld in Beleidsafspraak VI van de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' (zie paragraaf 4.3).
Oirsbeek en Amstenrade zijn de afgelopen jaren vaker geconfronteerd met wateroverlast na hevige buien. Via Water in Balans, een programma van Waterschap Limburg dat is opgezet om samen met partners en inwoners gerichte maatregelen te bedenken en te nemen om wateroverlast als gevolg van klimaatverandering te verminderen, zijn reeds bestaande waterbuffers vergroot. Toch is dit niet voldoende, waardoor binnen het programma Water in Balans het project 'Gebiedsontwikkeling Wolfhagen' is gestart. Dit betreft een kleinschalige gebiedsontwikkeling waarbij samen met de gemeente Beekdaelen en de agrarische sector is gezocht naar oplossingen voor de waterproblematiek. Ook de gemeente heeft nog een opgave in dit gebied voor het realiseren van een waterbuffer.
De initiatiefnemers willen bijdragen aan een duurzaam watersysteem en hun bedrijfslocatie en omgeving beter beschermen tegen wateroverlast. Vandaar dat is gezocht naar mogelijkheden om binnen het afstroomgebied te zoeken naar buffercapaciteit. In eerste instantie is gezocht naar mogelijkheden voor het realiseren van een ondergrondse buffer. Dit bleek te kostbaar en niet duurzaam.
Als alternatief is gekeken naar een bovengrondse gemeentelijke buffer op het terrein aangrenzend aan de bouwkavel van de initiatiefnemers. De buffer wordt gedimensioneerd op een grootte van circa 575 m³.
Beoogde situatie waterbuffer
Met het huidige bouwplan wordt beoogd de agrarische bedrijfslocatie, met de daarbij behorend gemeentelijk monument (de woningen) en de omgeving duurzaam voor de toekomst in te richten.
Het bestaande gemeentelijke monument wordt duurzaam in stand gehouden door de invulling van een tweede woning, waardoor dit gebouw duurzaam in stand wordt gehouden.
De bestaande bedrijfsbebouwing is kleinschalig en heeft momenteel, mede door de beperkte omvang, materialisatie en vormgeving geen meerwaarde voor zowel de bedrijfsvoering als de omgeving. Initiatiefnemers beogen met de nieuwbouw van de bedrijfsbebouwing, met passende materialisatie, volume en ligging, de locatie stedenbouwkundig, landschappelijk en bedrijfsmatig op te waarderen.
Door aanleg van de waterbuffer gebeurt in overleg met de gemeente en het Waterschap, zodat de kern Oirsbeek beter is beschermd tegen de gevolgen van de klimaatverandering. Door de buffer licht glooiend te realiseren, vormt de buffer één geheel met het omliggende landschap.
Tevens is voor het gehele planvoornemen een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om de bebouwing verder in te passen in het landschap ter plekke.
De ruimtelijke effecten worden dan ook aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van de locatie Schatsberg 29 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen', vastgesteld op 14 maart 2013, van kracht. De locatie is deels bestemd tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' en de gronden waar de waterbuffer wordt beoogd is bestemd tot 'Agrarisch met waarden'. Verder zijn ter plekke de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' (deels), 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Ecologie' (samenvallend met de bestemming 'Agrarisch met waarden'). Ook is voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - rijksbufferszone' van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' met aanduiding plangebied
Het toevoegen van een (tweede) woning op de locatie Schatsberg 29 is strijding met artikel 4.2 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen', omdat maar één bedrijfswoning per bedrijf aanwezig mag zijn. De toevoeging van een nieuwe woning in de vorm van een plattelandswoning is niet met deze bestemming en genoemde planregels in overeenstemming.
Het nieuw te realiseren bedrijfsgebouw ligt (deels) buiten het bouwvlak behorende bij het agrarisch bedrijf ter plekke. Op basis van van artikel 4.2.2 van de planregels mogen gebouwen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn de waterhuishoudkundige voorzieningen ondergeschikt aan het agrarisch gebruik ter plekke. In de beoogde situatie ios de primaire functie de omvang van afstromend hemelwater.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciaal beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Voor wat betreft het regionaal beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' en de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Beekdaelen' vastgesteld door de raad op 17 december 2019.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op het moment dat de nieuwe omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI is 1 oktober 2021 door de Provinciale Staten vastgesteld en richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI ligt onderhavig plangebied in de zoneringen 'landelijke kern' en 'groenblauwe mantel'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied
Landelijke kern
De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Groenblauwe mantel
Het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen - voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone - vormen samen de circa 36.000 hectaren grote groenblauwe mantel binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar goede combinatiemogelijkheden zijn voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen.
In de Groenblauwe mantel blijft de grondgebonden landbouw de belangrijkste functie en is de agrarische sector tevens de belangrijkste beheerder. Er worden mogelijkheden geboden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer die bijdragen aan de instandhouding en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig plangebied ligt blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. In paragraaf 6.5.2 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.
Voorliggend voornemen voorziet onder andere in het toevoegen van één nieuwe woning binnen een monumentale schuur. Daarmee wordt een duurzame invulling gegeven aan een monumentaal gebouw.
Ter plekke van onderhavig plangebied zijn de provinciale zoneringen 'landelijke kern' en 'groenblauwe mantel van toepassing en impliceren geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op voorliggend voornemen. Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
Op 20 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Gulpen-Wittem ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen in beginsel te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.
Op 9 februari 2021 heeft de gemeenteraad de nieuwe beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Onderhavig planvoornemen voorziet in het toevoegen van één nieuwe (plattelands)woning ter plekke van de Schatsberg 29 te Oirsbeek.De tweede woning wordt beoogd in een schuur met een monumentale status (gemeentelijk monument). Daarmee voldoet het voornemen aan criterium 1.
In Oirsbeek is er geen behoefte aan grondgebonden koopwoningen. Wel is er behoefte aan nultredenwoningen. Er bestaat hiermee een kans om kwalitatief en kwantitatief een woning toe te voegen aan de woningvoorraad in Oirsbeek. De nieuw te realiseren woningen valt voor wat betreft waarde/koopsom in het starterssegment. De NHG-kostengrens welke voor 2023 € 405.000,- bedraagt, wordt gerespecteerd. Een nieuwe woning vereist toestemming van de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van de Stadsregio Parkstad. De gemeente zal dit plan voorleggen aan de bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van de Stadsregio Parkstad. Deze bepaalt of de woning aan de juiste voorwaarden voldoet en of deze compensatievrij kan worden gerealiseerd. In het geval van compensatie door middel van de beleidsregel ‘Klein woningbouwinitiatief’ bedraagt het compensatiebedrag € 11.305 (voor het type 2^1 kap). Daarmee voldoet het plan aan criteria 2 en 3.
Op 5 juli 2018 is het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' vastgesteld door de gemeenteraad van (de voormalige gemeente) Schinnen.
Beekdaelen gaat van start onder het motto 'leven en werken in het landschap'. De landschappelijke kwaliteit en het kleinschalige karakter van dat landschap en de dorpen is de sterkste verbindende factor tussen de gemeenten Onderbanken, Nuth en Schinnen. Met haar landschap en kleinschaligheid is de gemeente een unieke en onderscheidende aanvulling op de regio. Als de gemeente actief wenst in te zetten op verduurzaming van die bedrijven en het versterken van de binding van de bedrijven met het landschap, dan vraagt dat om duidelijke doelen, betrokkenheid en afspraken. Om dit te ondersteunen zal de gemeente voldoende ruimte moeten creëren in zijn ruimtelijk beleid. Voorliggend plan voorziet in het versterken van de binding van een bestaand agrarisch bedrijf met het landschap. De nieuwe ligging van de bedrijfsbebouwing zorgt voor een kwaliteitsverbetering ter plekke.
Tevens zijn duurzaamheid en klimaatadaptatie onderwerpen die onder de aandacht staan. Klimaatverandering leidt in de dorpen van Beekdaelen in toenemende mate tot wateroverlast, met aanzienlijke schade en verstoring van het dagelijks leven als gevolg. Om hier snel een passend antwoord op te vinden is het nodig dat de gemeente – in samenwerking met het Waterschap Limburg – een visie ontwikkeld op het waterbeheer in het buitengebied en in de kernen. Vanwege de samenhang met landschap, natuur, landbouw en andere functies in het buitengebied kan ook gekozen worden voor een visie met bijbehorend plan waarin alle facetten, zoals klimaat, natuur, water en energie, samenkomen. In voorliggend plan wordt, in samenspraak met het met Waterschap Limburg en de gemeente Beekdaelen een nieuwe waterbuffer gerealiseerd, om zo de kern Oirsbeek te beschermen.
Op 17 december 2019 heeft de raad van de gemeente Beekdaelen de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Met die nota geeft de gemeente de sturing aan bouwplannen om zo de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving te waarborgen. Met deze nota anticipeert de gemeente op de nieuwe omgevingswet. Doel van deze nota is het vertalen, waarborgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de gebouwde omgeving.
In deze Nota maakt uw gemeente onderscheid tussen drie verschillende soorten buitengebied:
Onderhavig plangebied is voor wat betreft het merendeel van het bestaande terrein gelegen in een waardevol buitengebied 'Waardevolle landschappen', de agrarische bedrijfsbebouwing ligt binnen de categorie 'ovirig buitengebied'.
Ontwikkelingen dienen ondersteunend te zijn voor de belevingswaarde van de woongebieden van de lintbebouwing, waarbij verstoring van het bestaande waardevolle karakter dient te worden voorkomen. De nieuwe bebouwing wordt achter de bestaande (monumentale) bebouwing beoogd. De bestaande bebouwing, zonder aanvullende landschappelijke en/of cultuurhistorische kwaliteiten, maken plaats voor kwalitatief hoogstaande bebouwing. Tevens wordt middels een landschappelijk inpassingsplan beoogd de nieuwe ontwikkeling in te passen.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging of ter plekke verblijfsruimtes worden toegevoegd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Omdat ter plekke één nieuwe woning wordt toegevoegd, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
De rapportage van het verrichte bodemonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Op grond van dat verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Naar aanleiding van de visuele en analytische bevindingen zijn een 3-tal grondmengmonsters samengesteld en analytisch op het NEN-5740 pakket voor grond onderzocht. Uit de analyseresultaten van voornoemde grondmengmonsters blijkt dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing kan de boven- en ondergrond van onderhavig perceel als klasse AW2000 grond worden bestempeld.
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen specifieke asbestverdachte materialen aangetoond. Voornoemde bevindingen zijn analytisch bevestigd.
Voor zowel de boven- en ondergrond als asbest wordt de hypothese 'onverdacht' bevestigd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Het plangebied ligt aan de Schatsberg te Oirsbeek. Onderhavige locatie ligt aan de rand van de bebouwde kom; nabij de woning gaat de weg over van een 30 km-weg naar een 60 km-weg. Echter, deze weg is middels bebording gesloten voor alle motorvoertuigen. Hiermee zijn geen verkeersbewegingen toegestaan over het verlengde van de Schatsberg. De verkeersintensiteiten zijn daarmee laag.
Vanuit goede ruimtelijke ordening wordt tevens verwezen naar de Geluidskaart Verkeer van het RIVM, in te zien via de Atlas van de Leefomgeving. De geluidsbelasting ten opzichte van wegverkeerslawaai ter plekke op de gevels van de nieuwe plattelandswoning bedraagt tussen de 46 en 50 dB.
Uitsnede kaart Verkeer (bron: Altas van de Leefomgeving)
Het is aannemelijk dat de gevelwering een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Door gebruik te maken van HR++ glas en mechanische ventilatie, wordt in de regel een (veel) grotere gevelwering op dan de minimale voorgeschreven 20 dB uit het Bouwbesluit opgeleverd. Derhalve is ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB gegarandeerd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Plattelandswoning
Voorliggende voorziet in het realiseren van een tweede woning naast de bestaande bedrijfswoning. Het heeft de voorkeur dat de nieuw te realiseren woning de status van 'plattelandswoning' krijgt; een van de initiatiefnemers wenst de tweede woning zelf te gaan bewonen. De plattelandswoning valt binnen de eigen inrichting. Tevens wordt gesteld dat de bedrijfsvoering op het perceel Schatsberg dermate extensief en kleinschalig is dat de eis van een goede ruimtelijke ordening zich niet verzet tegen toepassing van het instrument 'plattelandswoning'.
Andersom dient tevens een afweging te worden gemaakt in het kader van het woon- en leefklimaat ter plekke van de de nieuwe woning. Op grond van de regels van de Wet plattelandswoning is een plattelandswoning geen geluidsgevoelig object (voor de 'eigen' bedrijfsvoering) in het kader van de Wabo en het Activiteitenbesluit. Ook voor het aspect geur gelden de regels van de Wet plattelandswoningen als gevolg waarvan een plattelandswoning geen geurgevoelig object is in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit.
Omliggende woningen
Wel is er beoordeeld of door de realisatie van de nieuwe stallen sprake is van een goed woon en leefklimaat voor omwonenden. Het meest nabij gelegen woningen (Schatsberg 19 en 28) liggen op een afstand van 70 meter van het emissiepunt van de stallen (de staldeuren). In het buitengebied dient normaliter een afstand van 50 meter tussen een emissiepunt van een stal en een gevoelig object te worden aangehouden. Doordat de afstand groter is, is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
NIBM-tool
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. In casu is slechts sprake van de bouw van één woning.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Omdat ter plekke een tweede (plattelands)woning wordt beoogd, is in onderhavig geval sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.
Uitsnede Risicokaart met aanduiding plangebied
Risicovolle bronnen
Op ongeveer 950 meter van het plangebied, op de locatie Hagerweg 20 (camping High Chapparal) is een propaantank aanwezig. Deze heeft een risicocontour van 25 meter en vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.
In de omgeving van onderhavig plangebied is geen sprake van transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
De (voormalige) gemeente Schinnen beschikte over een archeologische verwachtings- en beleidskaart. Uit raadpleging van deze kaart blijkt dat ter plekke van onderhavig plangebied een gebied met een hoge, middelhoge en lage verwachting van archeologische waarden van toepassing is.
Uitsnede archeolgische verwachtingskaart voormalige gemeente Schinnen met aanduiding plangebied
Ter bescherming van archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Ter plekke van onderhavig plangebied zijn dat de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde – Archeologie 2'.
Indien bodemwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,40 m en met een oppervlakte groter dan 500 m² (ter plekke van 'Waarde - Archeologie 1') en 1000 m² (ter plekke van 'Waarde - Archeologie 2') is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Omdat sprake is van het realiseren nieuwe bedrijfsbebouwing (totale oppervlakte van 1.850 m²) en de realisatie van een waterbuffer (oppervlakte 2.325 m²), is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
De rapportage van het verrichte archeologisceh onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van dat verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Conclusie archeologie
Het aspect archeologie leidt niet tot een belemmering voor voorliggende planontwikkeling.
Weliswaar geldt te allen tijde pp basis van de Erfgoedwet de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Beekdaelen.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor voorliggend planvoornemen.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor de planontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Momenteel wordt het plangebied ontsloten middels een inrit langs de schuur, aan de westzijde van de bebouwing. Deze inrit komt te vervallen, omdat dit gedeelte als privétuin bij de nieuwe (tweede) woning in gebruik wordt genomen.
Het agrarisch bedrijf zal worden ontsloten middels een nieuw aan te leggen inrit door de wei langs de waterbuffer. Deze inrit zal worden uitgevoerd met grasbetontegels. Tevens wordt een tweede ontsluiting voor de bestaande woning Schatsberg 29 aangelegd aan de oostzijde van de bestaande bebouwing. Voor beide inritten zal een inritvergunning worden aangevraagd. Op onderstaande afbeelding is de nieuwe wijze van ontsluiting opgenomen.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruik worden gemaakt van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor een woning dient rekening te worden gehouden met circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Voorliggende planontwikkeling impliceert zodoende een toename van de verkeersgeneratie met ongeveer 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. De verkeersintensiteit van de Schatsberg en omliggende wegen is dermate laag dat geen problemen worden verwacht door voorliggend voornemen.
Uitgaande van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' dienen per woning circa twee parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. Deze parkeergelegenheid dient binnen de eigen perceelsgrenzen te kunnen worden gerealiseerd, zodat de openbare parkeerbalans niet wordt verstoord. Op het eigen terrein is ruim voldoende ruimte beschikbaar voor het parkeren van vier auto's ten behoeve van de bestaande en beoogde woning.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. Ook voorliggend bestemmingsplan is voorgelegd aan het Waterschap Limburg. Het waterschap heeft middels mail d.d. ...-...-2023 gereageerd, welke instemmende reactie als Bijlage 3 is bijgevoegd.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Beekdaelen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal moeten worden opgevangen en worden afgevoerd naar een te realiseren hemelwatervoorziening, binnen eigen perceelsgrenzen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een infiltratiesloot, of -buffer.
Hemelwaterhoeveelheden
Op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 dient een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat. Om te beoordelen hoeveel hemelwater, afkomstig van nieuw te realiseren dak- en erfverharding, moet worden afgevoerd, dient gerekend te worden met vorenstaande kengetallen.
De beoogde plattelandswoning wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Ten behoeve van deze woning vindt derhalve geen toename van verhard oppervlakte plaats.
Verder wordt ter plekke bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. Daarvoor woordt echter een gedeelte van de bestaande bebouwing gesloopt. In totaal wordt voor voorliggend voornemen 891,5 m² aan oude bebouwing gesaneerd. De te realiseren bedrijfsbebouwing heeft een oppervlakte van 1.850 m². Per saldo is sprake van een toename van bebouwd oppervlak van 958,5 m².
Op basis van vorenstaande zou moeten worden voorzien in een hemelwatervoorziening met een opvangcapaciteit van (958,5 m² x 80 mm =) 76,7 m³.
Waterbuffer
In de oorspronkelijke plannen van de te realiseren waterbuffer zou deze voorziening een inhoud krijgen van ongeveer 2.225 m³. Er is ervoor gekozen om de capaciteit van de buffer te vergroten om zodoende het hemelwater vallend op de bebouwing binnen het plangebied af te koppelen naar de waterbuffer. Daarvoor is de inhoud van de buffer met 100 m³ naar 2.325 m³. Daarmee is voldoende capaciteit van de buffer gegarandeerd. In de aanlegplannen van de buffer is een noodoverlaat naar de Schatsberg opgenomen en wordt een leegloopleiding aangebracht.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening mag alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Ditzelfde geldt ter voorkoming van eventuele wateroverlast voor derden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 ligt onderhavig plangebied niet binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN).
Uitsnede kaart 'Natuur' Omgevingsverordening Limburg 2022 met aanduiding plangebied
Zoals geconstateerd in paragraaf 4.2.2 is onderhavig plangebied gelegen in het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Het plangebied ligt op de rand van de bebouwing naar het open buitengebied. De bestaande bebouywing wordt vervangen door een stedenbouwkundig gezien logische situatie, beter passend bij het landschap. Door tevens gebruik te maken van natuurlijke bouwmaterialen zoals houten gevelbeplanking ontstaat geen ‘harde’ overgang naar het open buitengebied, maar een natuurlijke overgang die passend is voor de kernrandzone. Er is geen sprake van een inbreuk op het schaalcontrast.
Het groene karakter
De initiatiefnemers zijn bereid om de schuur landschappelijk in te passen met streekeigen beplanting. Dit is door middel van een landschapsplan vastgelegd. Daarmee wordt het groene karakter van de omgeving behouden en zelfs versterkt.
Reliëf en ondergrond
Voorliggend voornemen voorziet naast het oprichten van nieuwe bebouwing in de aanleg van een waterbuffer. Deze voorziening wordt als een glooiing passend in het landschap aangelegd. Door de aanleg van de buffer wordt beoogd het hemelwater (tijdelijk) op te vangen en verdere erosie en aantasting van het reliëf en ondergrond te voorkomen.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
De (bestaande) woning en schuur direct aan de weg Schatsberg zijn een gemeentelijk monument. De schuur verkeerde in een slechte staat. Door binnen het gemeentelijk monument een tweede woning te realiseren, wordt voor dit gedeelte van de bebouwing een duurzame invulling gevonden en wordt het monument duurzaam in stand gehouden.
Door de ligging van het plangebied op de overgang van de kern Oirsbeek naar het buitengebied van de gemeente Beekdaelen, is het Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing (zie paragraaf 4.2.4). Ten behoeve van voorliggend voornemen is dan ook een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen als Bijlage 4.
Landschappelijk inpassingsplan Schatsberg 29 te Oirsbeek
De Wnb vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Onderhavig plangebied ligt op ongeveer 2,2 kilometer meter ten noordoosten van het Natura 2000-gebied 'Geleenbeekdal'. Ten behoeve van onderhavige planontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. De rapportage van betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van dat onderzoek is gebleken dat zowel in de realisatie- als de gebruiksfase géén sprake is van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden. De depositie is nergens hoger dan 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ter plekke worden een aantal gebouwen gesloopt. Omdat niet kan worden uitgesloten dat ter plekke beschermde flora en fauna voorkomen, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van deze quickscan is bijgevoegd als Bijlage 6. Op grond van de quickscan zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel Schatsberg 29 te Oirsbeek, kan niet worden uitgesloten dat de voorgenomen herontwikkeling van de onderzoekslocatie een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden.
De overige soorten die voor kunnen komen op de onderzoekslocatie zijn in de provincie Limburg vrijgesteld bij ruimtelijke ontwikkelingen. Derhalve is een naderonderzoek niet noodzakelijk. Wel geld voor deze en alle soorten de zorgplicht. Volgens de zorgplicht dienen er, in redelijkheid, zo veel mogelijk maatregelen genomen te worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld om de werkzaamheden van een zijde te starten zodat dieren tijd hebben om weg te vluchten richting een veilig gebied.
Tevens dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen als de kersenbomen gerooid worden. Het is namelijk niet uit te sluiten dat in deze bomen (niet jaarrond beschermde) nesten aanwezig zijn. De bomen dienen buiten het broedseizoen (circa half maart half augustus) verwijderd te worden.
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Beekdaelen sluit een anterieure (exploitatie)overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
In de met de gemeente Beekdaelen te sluiten anterieure overeenkomst worden tevens afspraken aangaande planschade vastgelegd.
Het bestemmingsplan 'Schatsberg 29 te Oirsbeek' van de gemeente Beekdaelen bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Bestemmingen
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan, waarbij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' als basis hebben gediend.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
Op grond van de inspraakverordening van de gemeente behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak te worden gehouden en is direct overgegaan worden tot de formele wijzigingsplanprocedure (vanaf ontwerpplan).
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf …-…-2023 tot en met …-…-2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.