Plan: | Herontwikkeling camping Steendam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.stddamsterweg32z-va01 |
Ten noorden van Steendam en grenzend aan het Schildmeer ligt een terrein waar momenteel een (dag)recreatieve bestemming op ligt. De gemeente Midden-Groningen heeft plannen om op deze locatie een camping voor campers, tenten, toercaravans en trekkershutten mogelijk te maken. Op basis van het huidige bestemmingsplan is verblijfrecreatie niet toegestaan. Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling voor het mogelijk maken van verblijfsrecreatie op de locatie voor Camping Steendam.
Het plangebied ligt ten noorden van Steendam en grenst aan de westzijde aan het Schildmeer. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een bos. Het plangebied wordt in het oosten begrensd door de Damsterweg en in het zuiden door graslanden. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied; globaal weergegeven (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 3 februari 2022) met de enkelbestemming 'Recreatie'. Gronden die zijn aangewezen als 'Recreatie' zijn alleen bestemd voor dagrecreatie met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, verhardingen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. Naast het bestemmingsplan 'Buitengebied' is het plangebied onderdeel van de facetbestemmingsplannen 'Kleinschalige windturbines' (vastgesteld op 21 juni 2018), 'Karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) en 'Parkeren' (vastgesteld op 28 november 2019).
Aangezien volgens het geldende bestemmingsplan alleen dagrecreatie op de gronden wordt mogelijk gemaakt, is het gebruik van het terrein voor verblijfrecreatie niet toegestaan.
Bij de procedure van het onderhavig bestemmingsplan wordt de omgevingsvergunning Wabo gebundeld. Dit kan op basis van de coördinatieregeling (Afdeling 3.6 Wro). De omgevingsvergunning is als bijlage 1 opgenomen.
Naast de procedure van het onderhavig bestemmingsplan wordt een onttrekkingsbesluit genomen. De gemeente is voornemens te besluiten om de ontsluitingsweg naar en de rondweg op de camping aan het openbaar verkeer te onttrekken met toepassing artikel 9 van de Wegenwet. Het concept onttrekkingsbesluit is als bijlage 2 opgenomen.
In het volgende hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit een beschrijving van en toets aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de onderzoeken naar de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
Het dorp Steendam ligt aan de Damsterweg tussen Appingedam en Siddeburen. Momenteel ligt het dorp aan het Schildmeer, maar heeft vroeger tussen een groot aantal meren en plassen gelegen die in de loop van de jaren zijn gedempt. Steendam ligt in een laagveengebied dat bekend staat als het Duurswold. Omdat het gebied en de wegen rondom het dorp erg drassig waren, is hier destijds een stenen dam aangelegd. Vermoedelijk komt hier de naam Steendam ook vandaan. Vanaf 1830 is het dorp te zien op landkaarten.
Het perceel waar de camping op wordt gerealiseerd, bestond tot hooguit 1982 uit een perceel grasland.
Rondom het plangebied stonden stukken bos en lagen andere graslandpercelen. Vanaf 1982 staat het perceel op de kaart ingetekend als dagcamping.
In het dorp Steendam zijn de meeste woningen geconcentreerd langs de Damsterweg. Nabij het plangebied zijn maar enkele woningen en agrarische erven te vinden.
Het Schildmeer en omgeving is een recreatiegebied bij uitstek. Steendam is direct gelegen aan het Schildmeer en vormt de kern van het recreatiegebied. Naast verblijfsrecreatie kent het Schildmeer ook een haven en wordt jaarlijks de Schildweek georganiseerd. Het meer leent zich bij uitstek voor watersport gerelateerde evenementen. Naast deze evenementen worden er steeds meer andere evenementen georganiseerd waarbij er steeds meer vraag naar verblijfsrecreatie ontstaat.
Rond het Schildmeer zien we een aantal verblijfsrecreatieve ontwikkelingen die elkaar versterken. Aan de zuidzijde van het Schildmeer is een jachthaven gelegen, waar vaarrecreanten een plek kunnen vinden. Aansluitend is een park met recreatiewoningen gevestigd en wordt een nieuw park met recreatiewoningen ontwikkeld.
Het (basis)voorzieningenniveau van Steendam en omringende dorpen, zoals Siddeburen en Appingedam, tezamen is goed. De kernen zijn uitgerust met een middenstand die vooral is gericht op de primaire levensbehoeften. Het grootste deel van de middenstand is gevestigd in Appingedam, waarbij voornamelijk in het centrum ook detailhandel te vinden is.
Het voornemen bestaat om op de locatie een camping met verblijfsrecreatie mogelijk te maken. Op het perceel is momenteel een dagcamping aanwezig. De huidige situatie en inrichting blijft grotendeels behouden. De rondweg wordt richting het westen vergroot en wordt verbreed met graskeien. Op deze manier blijven de zichtlijnen naar het Schildmeer behouden. Verder worden een toiletgebouw met wasruimte, een bedrijfswoning met werkschuur en een slagboom aan de oostzijde van het perceel gerealiseerd. De situering van de bedrijfswoning is in onderling overleg zorgvuldig vormgegeven. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt bestaat de voorkeur om de bedrijfswoning op het voorste deel van het perceel te plaatsen. Vanuit bedrijfsmatig oogpunt is gekozen voor de zuidoostelijke hoek van het perceel om zo een goed overzicht over de camping te hebben. Centraal op het terrein wordt extra parkeerruimte, een speelplek en picknickplaatsen aangelegd. Langs de rondweg wordt het terrein geschikt gemaakt voor tent-, trekkershut-, caravan- en camperplaatsen. Op de camper- en caravanplaatsen worden semiverharde rijsporen gerealiseerd. De tenten worden voornamelijk centraal op het terrein geplaatst.
Onderstaand is de inrichting van het plangebied opgenomen.
Figuur 2.1: Inrichtingsschets van camping Steendam (bron: Werkboek Stedenbouwkundige opzet Campers & Minicamping
Schildmeer - Steendam, d.d. 13-04-2021)
Een camping aan het Schildmeer ontbreekt. De ontwikkeling van het dagkampeerterrein naar reguliere camping is een waardevolle aanvulling op het totale aanbod verblijfsrecreatie rond het Schildmeer. Op deze manier ontstaat er een gedifferentieerd recreatief aanbod.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.
Het onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen in paragraaf 4.11 van deze toelichting.
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.
Ruimte
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Op de visiekaart Ruimte is het plangebied aangeduid als 'Buitengebied'.
Onder buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De provincie wil de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook wil de provincie het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Voor ontwikkelingen in het buitengebied heeft de provincie voorwaarden opgenomen in haar verordening.
Water
De provincie heeft de ambitie om gebieden aan te wijzen waar het watersysteem meer leidend is bij het toekennen van functies. Hierbij wordt onder andere ingezet op gebieden die gevoelig zijn voor wateroverlast en waar waterrobuust gebouwd moet worden. Het plangebied is onderdeel van een gebied dat is aangemerkt als 'Laaggelegen gebieden'.
Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen zal hier rekening mee gehouden worden.
Landschap
De provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in de provincie is een provinciaal belang en een kerntaak. Op de kaart Landschap is het plangebied aangeduid als het deelgebied 'Centrale Woldgebied en Duurswold'.
Het Centrale Woldgebied wordt vooral gekenmerkt door grootschalig open landschap met reeksen boerderijen op huiswierden of inversieruggen. Duurswold heeft een grootschalig open landschap met daarin lintdorpen (groene linten) op flauwe zandruggen.
Het initiatief tast geen landschappelijke waarden aan. Het plangebied is al onderdeel van een bestaande dagcamping en de natuurlijke elementen op het terrein, zoals opgaande beplanting, blijven grotendeels behouden.
Opgaven
Op de kaart Opgaven is het plangebied aangeduid als 'Regio Groningen-Assen'. De regio focust zich op het versterken van het economische kerngebied, het versterken van de interne samenhang en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land. In het kader van laatstgenoemde aspect, stelt de provincie dat het landelijk gebied als recreatief gebied met economisch draagvlak in stand moet worden gehouden en verder moet worden ontwikkeld. Het mogelijk maken van een camping met verblijfsrecreatie draagt bij aan het verder ontwikkelen van het recreatief gebied in de omgeving.
De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.
Artikel 2.35.1 lid 2 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in een nieuw zelfstandig kampeerterrein of uitbreiding van een bestaand zelfstandig kampeerterrein met een percentage van maximaal 20% van de bestaande totale oppervlakte van het kampeerterrein als de maatwerkmethode is toegepast. De maatwerkmethode houdt in dat in het voornemen rekening is gehouden met:
In het kader van de Provinciale omgevingsverordening dient het voornemen te worden beschouwd als nieuw zelfstandig kampeerterrein. Voor de ruimtelijke ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld waarbij nadrukkelijk rekening is gehouden met de historisch gegroeide landschapsstructuur, een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen en de nachtelijke uitstraling. De afstand tot andere ruimtelijke elementen en het woon- en leefklimaat van direct omwonenden wordt in paragraaf 4.3 nader uitgewerkt. Vooruitlopend op deze paragraaf kan reeds worden geconcludeerd dat op basis van deze punten in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen knelpunten ontstaan.
De overige artikelen die betrekking hebben op het plangebied zijn niet relevant voor het initiatief. Het initiatief is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening.
De ruimtelijke ontwikkeling is een passende en gewenste aanvulling voor camping Steendam. Het planvoornemen is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en met name bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners. De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor Kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. De sociale teams leveren ook maatwerk en spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheidt de gemeente zich regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet.
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het kompas de nieuwe afwegingskaders.
Gemeente Midden-Groningen gaat voor een groeiende en vitale vrijetijdseconomie. De komende jaren gaat ze inzetten op een volwaardige vrijetijdssector. In 2030 dragen toerisme en recreatie bij aan de brede welvaart in Midden-Groningen.
Dit wil ze realiseren op basis van 5 ontwikkelpunten:
1. Buitenruimte op orde
Ze wil een goede toegankelijkheid van de buitenruimte in Midden-Groningen voor haar eigen inwoners en bezoekers. Zodat jong en oud actief kan recreëren en natuur, cultuur en landschap kunnen beleven.
2. Aantrekkelijk en beleefbaar aanbod
Ze wil haar unieke kwaliteiten, kenmerken en geschiedenis beleefbaar maken en de trots op de gemeente vergroten.
3. Toekomstbestendige vrijetijdssector
Ze wil een toekomstbestendige gastvrije vrijetijdsector met een gevarieerd aanbod van verblijfs- en dagrecreatie passend bij haar identiteit.
4. Profilering DNA en informatievoorziening
Ze wil meer bekendheid van Midden-Groningen als aantrekkelijke bestemming door haar te onderscheiden en profileren op basis van haar unieke kwaliteiten en kenmerken.
5. Samenwerken aan de toekomst
Ze wil actief samenwerken met haar buurgemeenten, op regionaal en provinciaal niveau. En ze wil meer samenhang in het toeristisch-recreatieve product.
Hierbij zijn de meren, natuurgebieden, agrarische landschappen, historische linten, erfgoed en dorpen de basis voor recreatie en toerisme. Ze wil deze kwaliteiten behouden en versterken.
De onderhavige ontwikkeling van het dagkampeerterrein naar reguliere camping is een mooie uitwerking van deze visie op vrijetijdseconomie. De ontwikkeling draagt bij aan een toekomstbestendige vrijetijdssector en is zeker in samenhang met de verschillende recreatieve activiteiten rondom het Schildmeer een aantrekkelijke aanvulling voor de vrijetijdssector en de buitenruimte van Midden-Groningen.
Per 3 februari 2022 is de Beleidsnotie Kamperen Buitengebied in werking getreden. Het doel van deze notitie is een eenduidig beleidskader voor het buitengebied van Midden-Groningen dat gebruikt kan worden als afwegingskader voor aanvragen. In de beleidsnotitie zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Naast de hiervoor genoemde uitgangspunten en criteria moeten bij verzoeken om vestiging van alle nieuwe kampeerterreinen of uitbreiding daarvan altijd een zogenaamde omgevingstoets worden uitgevoerd. Deze omgevingstoets vindt plaats in hoofdstuk 4. Voor het overige voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan de uitgangspunten.
De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota is in 2020 vastgesteld. Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied aangeduid als welstandsluw buitengebied.
De beperkte welstandstoets in welstandsluwe gebieden is gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerk staat. De toetsingscriteria zijn gerelateerd aan de criteria uit de excessenregeling. Als een welstandsaspect niet benoemd is in de beperkte welstandscriteria dan kan er ook niet aan getoetst worden.
De ruimtelijke ontwikkeling zal in het kader van de herinrichting van het terrein en de bouw van enkele (bij)gebouwen moeten voldoen aan de welstandsnota.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft geleid tot een beleidskaart 'Archeologische verwachtingskaart'. Op 23 april 2020 is deze kaart samen met het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld.
Op grond van de archeologische verwachtingskaart en het vigerend bestemmingsplan is het plangebied aangeduid als 'vrijgave/lage archeologische verwachting'. Dit betekent dat verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Het aspect archeologie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Midden-Groningen heeft met het 'Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) het erfgoed, dat voor een belangrijk deel bepalend is voor het karakter van de gemeente, planologisch vastgelegd.
Het voornemen tast geen cultuurhistorische waarden aan. Het plangebied is nu een onbebouwd terrein bestaande uit een rondweg, grasland en bomen.
Het aspect cultuurhistorie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Het plan voorziet in de realisatie van een bedrijfswoning en het plaatsen van campers, caravans en tenten op het terrein. Voor kampeerterreinen geldt een grootste richtafstand van 50 meter, voor het aspect geluid. De afstand van het plangebied tot de bebouwing van de meest nabijgelegen milieugevoelige functie betreft circa 65 meter. Derhalve kan worden geconcludeerd dat binnen de grootste richtafstand van 50 meter geen milieugevoelige functies aanwezig zijn.
Het aspect milieuzonering vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) zijn in en in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en geen risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het plangebied.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Het plan voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh, namelijk de bedrijfswoning. Voor de Damsterweg geldt een maximale snelheid van 60 km/uur. Deze weg kent een geringe verkeersintensiteit. De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing is gelegen in de geluidszone van de Damsterweg, een akoestisch onderzoek is daarom noodzakelijk. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de gemeente Midden-Groningen, de rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de Damsterweg op 3 gevels wordt overschreden. Op de voorgevel is de geluidbelasting zelfs dermate hoog dat hiervoor geen hogere waarde mogelijk is. Het treffen van bron- of overdrachtsmaatregelen is in redelijkheid niet mogelijk. Er is geen sprake van cumulatie van geluid.
De hogere waarden worden verleend voor de zijgevels (zuid- en noordgevel) van de beheerderswoning. Voor de oostelijke gevel van de beheerderswoning is geen hogere waarde mogelijk gezien de geluidsbelasting. In dit bestemmingplan wordt niet de aanduiding 'dove gevel' opgenomen. Op het moment dat een aanvraag omgevingsvergunning voor de beheerderswoning wordt ingediend zal deze namelijk getoetst worden aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Die kent het begrip 'dove gevel' niet meer. Het Bbl spreekt van een niet-geluidgevoelige gevel, deze moet worden toegepast wanneer de geluidbelasting boven de grenswaarde uitkomt. Op basis van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek komt de geluidsbelasting niet boven de grenswaarde van het Bbl. In dit geval is een niet-geluidgevoelige gevel dus niet nodig. Het besluit hogere waarde is als Bijlage 4 opgenomen.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De aanwezige bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidig of het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet milieukundig bodemonderzoek worden uitgevoerd. Informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
Binnen het plangebied zijn geen bodembedreigende bedrijfsactiviteiten bekend. In 2022 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, namelijk Verkennend bodemonderzoek Damsterweg te Steendam. Uitgevoerd door: Enviso Ingenieursbureau; kenmerk 220289; 23 mei 2022. Dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied ten hoogste lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarden in de bovengrond en in het grondwater zijn aangetroffen. Verder zijn geen verontreinigingen in de ondergrond aangetoond. De licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 16 februari en 6 oktober 2022 bezocht door een ecoloog van Dillerop natuuradvies. Deze inventarisatie is als bijlage 6 opgenomen.
Het voornemen bestaat uit de realisatie van een camping met camperplaatsen, caravanplaatsen, tentplaatsen, een bedrijfswoning en faciliteiten.
In het plangebied en/of in de directe omgeving ervan komen mogelijk algemene kleine zoogdieren en amfibieënsoorten voor, die weliswaar beschermd zijn, maar zo algemeen, dat hun voortbestaan niet wordt bedreigd. En zullen geen effecten optreden, mits men zich houdt aan de zorgplicht.
In het plangebied noch in de directe omgeving daarvan zijn jaarronde vaste rust- of verblijfplaatsen (van strenger beschermde soorten) aangetroffen; hier zijn geen effecten te verwachten.
Door de voorgenomen werkzaamheden zullen voor vleermuizen geen verblijfplaatsen, vliegroutes en geen significant oppervlak aan foerageergebied worden aangetast. Er treden geen negatieve effecten op; derhalve hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een ander gebied beschermd middels de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van externe werking. De voorgenomen werkzaamheden hebben om deze reden geen negatieve effecten op het functioneren van Natuurnetwerk Nederland.
Stikstof
Het dichtstbij het plangebied gelegen Natura 2000-gebied is het Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. De kritische depositiewaarde van dit gebied is nog niet bereikt. De ontwikkeling zorgt daarmee niet voor significante negatieve effecten voor 'Waddenzee'.
Het dichtstbij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied waarvan de kritische depositiewaarde al wel is bereikt is het Natura 2000-gebied 'Drentse Aa'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 23 kilometer van het plangebied. Het planvoornemen betreft de herontwikkeling van een camping en de bouw van een (gasloze) bedrijfswoning. Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van het plan wordt een toename van stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase niet verwacht.
Voor een toetsing aan de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is op basis van het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Er is geen nader onderzoek nodig naar de aan- of afwezigheid van beschermde soorten. Het is niet nodig om een ontheffing van Wnb aan te vragen.
In verband met de zorgplicht van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met algemene amfibieën, zoogdieren en het broedseizoen van vogels.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In het plangebied wordt een camping met verblijfrecreatie mogelijk gemaakt. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als buitengebied. Het gaat om een camping. Voor de verkeersgeneratie van een camping is een kental van gemiddeld 0,4 verkeersbewegingen per standplaats per etmaal opgenomen. Dit komt neer op een totaal van naar boven afgerond 14 ritten per etmaal.
Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2022 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het voornemen kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Onderzoek achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Er moet aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015 worden getoetst. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed leefklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Hunze en Aa's.
Via de Digitale Watertoets is het Waterschap Hunze en Aa's van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. De watertoets is uitgevoerd op 5 juli 2022. Op 22 juli 2022 heeft het waterschap een definitieve uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze uitgangspuntennotitie is als Bijlage 7 opgenomen. In het navolgende worden de uitgangspunten kort benoemd.
Waterafvoer
Hemelwater wordt richting de sloten rondom het terrein afgevoerd. Vuilwater wordt via een leiding op de rioolleiding die langs de Damsterweg loopt aangesloten.
Vervuiling van het oppervlaktewater wordt zoveel mogelijk voorkomen worden. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt.
Hiermee wordt de trits; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren'' gevolgd.
Grondwaterstanden
Het plangebied kent relatief hoge grondwaterstanden in perioden van neerslagoverschotten. De grondwaterstand stijgt dan tussen de 0,10 m en 0,30 m onder het maaiveld. Hierdoor wordt niet overal voldaan aan de ontwateringsnorm en zou grondwateroverlast kunnen ontstaan. Voor woningen met kruipruimtes is dit 0,7 m -mv en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m -mv.
Het plangebied ligt (deels) in een overstromingsgevoelig gebied. Nieuwe woningen, bedrijven en andere infrastructuur worden bij voorkeur op de hogere locaties gebouwd. Als er toch voor wordt gekozen om in deze lagere delen te bouwen, is het raadzaam om overstromingsbestendig te bouwen. Dit kan bijvoorbeeld door het bouwpeil te verhogen (verhoogd te bouwen) en/of kaden aan te leggen.
Er zal bij het ontwerp en bij de inrichting rekening worden gehouden met de ontwateringsnorm. De bedrijfswoning wordt gesitueerd in een deel van het plangebied waar de grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld het gunstigst is. Het maaiveld wordt niet opgehoogd. Wel wordt de initiatiefnemer geadviseerd bij de bouw van de bedrijfswoning het bouwpeil te verhogen of te bouwen zonder kruipruimte.
Verhardingstoename
In de huidige situatie is al deels verharding op het terrein aanwezig. Met de onderhavige ontwikkeling worden een bedrijfswoning, toiletgebouw en uitbreiding van de rondweg gerealiseerd. In totaal zal circa 680 m2 aan extra verhard oppervlak worden toegevoegd. Pas bij een toename van verharding van meer dan 1.500 m2 in het buitengebied eist het waterschap waterbergingscompensatie. Waterbergingscompensatie is daarom niet noodzakelijk.
Veenoxidatie
Een deel van het gebied is aandachtsgebied voor veenoxidatie. In het oostelijk deel van het plangebied is een veenpakket aanwezig, gelegen tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstanden tot aan 1 m beneden de gemiddeld laagste grondwaterstanden. Dit houdt in dat het veen kan oxideren zodat lokale bodemdaling optreedt.
Er zal geen drainage worden toegepast en ook zal geen verlaging van de grondwaterstand plaatsvinden, zodat er geen versnelde veenoxidatie kan ontstaan.
Boezemkaden
Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een boezemkade. De boezemkaden, de zogenaamde secundaire kering, beschermen het beheergebied tegen overstromingen vanuit de boezem. De kades hebben een minimale provinciale veiligheidsnorm van 1:100 jaar, welke in sommige delen van het beheergebied kan oplopen tot 1:300 jaar of maximaal 1:1000 jaar. Een hogere norm is gebaseerd op de impact van een overstroming; grotere economische schade door een overstroming resulteert in een hogere norm (Beheerprogramma 2022-2027). Om de werking van de secundaire kering te beschermen, ligt aan weerszijden van de kades een beschermingszone van 5 m. Voorafgaand aan het uitvoeren van werkzaamheden dienen de werkzaamheden vooraf te worden gemeld, dan wel een watervergunning te worden aangevraagd, zoals is geregeld in de Keur van het waterschap.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar, mits rekening wordt gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisatie van de camping. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Dit gebied is geclassificeerd als buitengebied en het gaat om de realisatie van een camping met verblijfsrecreatie.
Voor de verkeersgeneratie van een dergelijke ontwikkeling is een kental van gemiddeld 0,4 verkeersbewegingen per standplaats per etmaal opgenomen. Dit komt neer op een totaal van naar boven afgerond 14 ritten per etmaal. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Damsterweg, heeft voldoende capaciteit om deze generatie aan te kunnen.
Voor de parkeerbehoefte van een camping is een kental van maximaal 1,3 parkeerplaatsen per standplaats opgenomen. Deze parkeerbehoefte die voornamelijk bij de te plaatsen tenten hoort, wordt op het terrein zelf opgelost. Voor campers geldt dat de parkeerbehoefte 0 is, een camper staat op een standplaats en heeft daarnaast geen aparte parkeerplek nodig. De parkeerbehoefte van trekkershutten wordt beoordeeld bij de aanvraag omgevingsvergunning voor een trekkershut op basis van artikel 9.1 van de regels van het bestemmingsplan.
Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het plangebied heeft in de huidige situatie de bestemming 'Recreatie'. Binnen het plangebied zijn dagrecreatieve voorzieningen toegestaan. Het planvoornemen leidt niet tot een naar aard en omvang substantiële wijziging van de gebruiksmogelijkheden van het plangebied ten opzichte van de bestaande mogelijkheden. In de huidige bestemming 'Recreatie' zijn ook voorzieningen ten behoeve van recreatie toegestaan. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is daarmee niet van toepassing op de ruimtelijke ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in deze toelichting aangetoond dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.
Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening deze toelichting aantoont dat de ontwikkeling wel leidt tot een zorgvuldige benutting van de ruimte en in die zin in overeenstemming is met de Ladder.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn (2014/52/EU). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese Richtlijn (2014/52/EU).
Het voornemen kan worden geplaatst in categorie D10 betreffende:
'De aanleg, wijziging of uitbreiding van:
Voor het plan is een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De notitie is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd. De gemeente heeft hier op 19 september 2023 positief over besloten.
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hierna bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen in hoofdstuk 2 van de planregels.
'Recreatie - Verblijfsrecreatie'
De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' is bestemd voor (dag)recreatie en verblijfsrecreatie. Ook is één bedrijfswoning toegestaan.
Aan het bouwen van gebouwen, de bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken, kleinschalige windturbines en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden gesteld.
De bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mogen onder voorwaarden worden gebruikt voor een vrij beroep en overige aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.
De gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning, mogen niet voor permanente bewoning worden gebruikt.
Het landschappelijk inrichtingsplan voor het campingterrein wordt als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Het campingterrein moet landschappelijk worden aangelegd en in stand worden gehouden conform het inrichtingsplan.
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen.
Verder bestaan de algemene regels ook uit de 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels', 'Algemene wijzigingsregels' en de ''Overige regels'. Deze regels sluiten aan bij hetgeen ter plaatse al gold.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden/ Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat Hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Het bestemmingsplan wordt op initiatief van de gemeente gewijzigd naar de nieuwe bestemming. De gemeente zal de camping niet zelf gaan realiseren en beheren. Er is een anterieure overeenkomst gesloten met de beoogd beheerder van de camping die verder de kosten van de ontwikkeling draagt en het perceel heeft gekocht.
Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overlegpartners. Van de provincie Groningen is een vooroverlegreactie ontvangen. Deze vooroverlegreactie is als Bijlage 9 opgenomen. De overlegreactie van provincie Groningen is verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan.
Naast het overleg met de overlegpartners is het voornemen op 20 april 2022 toegelicht tijdens een informatieavond in het dorpshuis.
Het ontwerp bestemmingsplan Herontwikkeling camping Steendam heeft vanaf 30 november 2023 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens het ter visie liggen van het plan kon een ieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. De reactietermijn eindigde op 10 januari 2024. In de periode dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen zijn er twee zienswijzen ingediend. De Nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Deze Nota van beantwoording zienswijzen geeft weer welke zienswijzen zijn ingediend, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en of dit tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan heeft geleid.