direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidbroek - entree Gouden Driehoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan voor de bedrijventerreinen in Zuidbroek (vastgesteld 2013). De locatie waarop het bestemmingsplan betrekking heeft betreft de zogenaamde entreekavel aan de voorzijde van het bedrijventerrein De Gouden Driehoek. Dit gebied heeft grotendeels een gemengde bestemming, terwijl het direct achterliggende en naastliggende deel een bedrijfsbestemming heeft. In de praktijk blijkt de gemengde bestemming op functionele gronden te stringent. Derhalve is er voor gekozen de gemengde bestemming te wijzigen in een bedrijfsbestemming zoals de aangrenzende gronden ook kennen. Hiermee vormt dit gebied een ruimtelijk en logisch vervolg op deze gronden. De stedenbouwkundige eisen, zijnde de zichtlocatie en overige voorwaarden, blijven grotendeels gehandhaafd, of zijn geactualiseerd vanwege de hedendaagse eisen die bedrijven aan hun vestigingsplek stellen.

Vigerend plan

Het geldende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zuidbroek, vastgesteld op 7 april 2013. Het plangebied heeft hierin de bestemmingen Gemengd -1 en Groen met de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en Leiding-Gas. Tot slot is er een aanduiding voorgevelvlak. Hieronder is een uitsnede van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0001.png"

Blauwe aanpijling betreft het plangebied (beige gekleurde locatie, entreekavel en klein deel groengebied)

Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op de huidige en gewenste situatie. Daarna wordt vervolgd met het relevante beleid en onderzoeks- en milieu-aspecten. Tot slot wordt ingegaan op de juridische vorm van het bestemmingsplan en de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Ruimtelijke en functionele structuur bedrijventerrein De Gouden Driehoek

In het onderstaande wordt ingegaan op het gehele bedrijventerrein. Vervolgens wordt ingezoomd op het plangebied.

ALGEMEEN

Het bedrijventerrein De Gouden Driehoek is een eenheid door de aanwezige, duidelijke ontsluitingsstructuur. Toch is er ook sprake van een praktische tweedeling. Ten eerste is er het grootschalige bedrijvenpark aan de noordzijde, dat direct is aangesloten op de A7 via de rotonde Zuidbroek. De hoofdontsluiting hiervan is de Europaweg. De zichtlocaties worden ontsloten via de rotonde aan de Weg der Verenigde Naties (parallel aan A7).

Ten tweede is er het kleinschalige dorpse deel aan de zuidwestzijde dat is aangesloten op het lint van Zuidbroek. In het kleinschalige dorpse deel komen veel combinaties voor van wonen en werken met daarnaast kleinere lokale bedrijven. Ook komen hier dorpsfuncties voor die geen plek in Zuidbroek zelf kunnen vinden; zoals een school, notaris en kinderopvang.

De schil van het grootschalige bedrijvenpark langs de A7 vormt een zichtlocatie van regionaal niveau. Deze zichtlocatie is nog niet geheel bebouwd. Achter de zichtlocatie is de ruimte ingericht voor lichte en middelzware bedrijvigheid, en voor bedrijven met een belangrijke transport- en distributiefunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0002.png"

Plangebied (midden)

De openbare ruimte van het grootschalige bedrijvenpark wordt voornamelijk bepaald door het orthogonale wegenpatroon, de noord-zuid georiënteerde watergangen en de groene zone (bestaande boswal) langs het Winschoterdiep.

PLANGEBIED

Het plangebied (entreekavel) is gelegen in de zogenaamde zichtlocatie, direct gelegen aan de A7. Het plangebied is de eerste kavel die zichtbaar is vanaf de rotonde richting het bedrijventerrein. Het gebied is nog niet bebouwd, en wordt omsloten door de Europaweg en de oprit naar de A7.

2.2 Nieuwe situatie

Zonering

In het ontwerp van het bedrijventerrein is indertijd gekozen voor een aantal zones met een hogere ruimtelijke kwaliteit.

In de eerste plaats gaat het om de zichtzone langs de A7. Ter plaatse van het bedrijventerrein De Gouden Driehoek worden de lange vergezichten vanaf de A7 afgewisseld met een geconcentreerde bebossing en met de bedrijfsbebouwing. De begeleidende bomenrij langs de A7 versterkt de ruimtelijke zelfstandigheid van de weg.

De inrichting van de openbare ruimte is erop gericht het groene karakter van de zone langs de A7 te versterken. De ruime, brede bermen en groenstroken langs de weg hebben door het extensieve beheer een ruig karakter. De bedrijfsbebouwing staat op enige afstand van de weg.

De bebouwing moet hier voldoen aan hoge architectonische eisen. Een zichtlocatie betekent reclame voor een bedrijf; dit kan worden bereikt door opvallende architectuur van het gebouw, door een billboardgevel of door een showroomgevel. De samenhang in de bebouwing, bijvoorbeeld door gelijk materiaalgebruik, bepaalt de kwaliteit van de zichtlocatie als geheel.

Het plangebied valt in deze zone, en aanvullend op bovenstaande kwaliteitseisen is een aantal extra eisen gesteld aan deze entreekavel. Deze zijn hieronder verwoord.

Een tweede zone die bijzonder is wordt gevormd door de EG-weg (midden). Hier is een watergang met groen aangelegd als zone met een bijzondere kwaliteit.

De derde zone wordt gevormd door de Unescoweg (oostzijde). Ook hier is sprake van een centrale watergang parallel aan twee wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0003.png"

Bedrijventerrein De Gouden Driehoek (noordzijde)

Beeldkwaliteitseisen zichtlocatie

SAMENHANG EN DIFFERENTIATIE

Rondom de A7 staan uiteenlopende gebouwtypes, zoals de gebouwen in het historisch lint van Zuidbroek, een supermarkt en gezondheidscentrum, en de bedrijfsbebouwing op de zichtlocatie van de Gouden Driehoek. Het verschil in functie, maar ook de periode waarin het gebouw gebouwd is, bepaalt in belangrijke mate de plaatsing en de hoofdoriëntatie van het gebouw.

Het streven is gericht op een rustig totaalbeeld langs de A7. Het bebouwingsbeeld op de entreekavel dient enerzijds zoveel mogelijk aan te sluiten op het bebouwingsbeeld van de zichtstrook langs de A7, anderzijds dient er juist omdat het de entreekavel is een verschil gemaakt te worden. Derhalve kan bebouwing meer naar voren geschoven worden ten opzichte van de achterliggende kavels in de zichtzone.

De bebouwing op de entreekavel wordt de afronding van de bedrijvenzichtstrook langs de A7 en vormt de toegang tot het bedrijventerrein. De plaatsing en de hoofdoriëntatie van de bebouwing is bepaald.

PLAATSING EN ORIENTATIE

Voor de plaatsing van de gevelfronten die gericht zijn op de A7 en de oprit wordt een voorgevelzone van circa 20 tot 25 m voorgesteld. Dit past beter bij de alzijdigheid, de vorm- een veelhoek- en de functiemogelijkheden van de entreekavel, dan de bestaande vaste gevellijn voor de zichtlocatiestrook langs de A7. Voor de continuïteit van het gevelfront langs de A7 dient de afstand tussen het nieuwe entreegebouw en de bestaande bebouwing op de zichtlocatie niet te groot te worden. In de regels is daarom een maximale afstand hiervoor opgenomen (15 m tussen de buitenste gevelpunt en de bouwgrens). Voor voldoende frontvorming bij de binnenkomst vanaf de rotonde dient de afstand tussen het entreegebouw en de Europaweg ook niet te groot te worden. Ook hiervoor is in de regels een maximale maat opgenomen (10 m tussen de buitenste gevelpunt en de bouwgrens).

Ter markering van de entree naar het bedrijventerrein is de hoofdoriëntatie van het gebouw op de oprit (haaks op de Europaweg) en vervolgens op de A7.

In de aangegeven voorgevelzone kan de voorgevel van het gebouw vrij geplaatst worden, de voorgevel dient echter wel een zekere omvang te krijgen. In de regels is daarom een minimale, gezamenlijke voorgevellengte van totaal 50 m opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0004.png"

De voorgevelzone met het bouwvlak

HOOFDVORM

Het volume van de bouwwerken is gerelateerd aan de functie. Indien er verscheidene volumes geplaatst worden op de kavel is er een samenhang in de ruimtelijke positionering.

In de aangegeven voorgevelzone varieert de bouwhoogte tussen de 7,5 en 15 m. In de voorgevelzone die georiënteerd is op de A7 kan een deel van de bebouwing hoger zijn. Voor het overige terrein geldt de maximale bouwhoogte van 15 m.

AANZICHT

Representatieve gevels zijn naar de west-(de oprit) en noordzijde (de A7) gericht. De gevels geplaatst in de aangegeven voorgevelzone hebben een alzijdige oriëntatie; naast de hierboven genoemde primaire oriëntatie op de west en noordzijde hebben de zijgevels een secundaire oriëntatie. Aan de representatieve zijde bevinden zich de functies met een representatief karakter. Indien er sprake is van verscheidene gebouwen is er een architectonische samenhang in gevel en volume opbouw.

OPMAAK

De opmaak sluit aan bij de zichtstrook langs de A7 en is als volgt;

  • De hoofdmassa heeft een donkergrijze, lichtgrijze, witte of hiermee vergelijkbare kleurstelling.
  • De toepassing van signaalkleuren wordt afgeraden. Ook de kleur van de kozijnen en deuren dient te passen in bovenomschreven kleurenschema.
  • Het materiaalgebruik bestaat hoofdzakelijk uit metaal (platen) en glas. Een ondergeschikte toepassing van baksteen is toegestaan in dezelfde tinten.
  • De representatieve gevel heeft bij voorkeur in zijn geheel een (half) transparant, lichtdoorlatend karakter.
  • De detaillering van het gebouw is sober en functioneel.
  • De toepassing van reclame is toegestaan in huiskleuren, geïntegreerd in de voorgevel zonder te domineren in kleurstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0005.png"

Referentie beeld aanzicht en opmaak

INRICHTING VAN HET PERCEEL

  • Vóór de voorgevels zijn geen hekken of muren toegestaan.
  • De zone tussen de A7, de oprit en de gebouwen dient als één gebied ingericht te worden;
  • Vóór de voorgevel worden geen parkeerplaatsen aangelegd, met uitzondering van gebouwen die verplaatst zijn in de voorgevellijn van de gebouwen in de A7 zicht locatie. (zie hiervoor de aanduiding op de verbeelding)
  • Overgang openbaar-privé: per bedrijf wordt 1 inrit gemaakt, waarbij de inritbreedte niet breder is dan 8 m. Indien de noodzaak aantoonbaar is kan overleg gevoerd worden over een tweede en/of bredere inrit.
  • Voor laden en lossen en opslag geldt: afhandeling van goederen dient plaats te vinden achter de voorgevellijn en opslag vindt in de bebouwing plaats.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0006.png"
Referentiebeeld voor de overgang van de representatieve zijde naar openbaar gebied

EXCESSENREGELING

In dit gebied is van excessen in ieder geval sprake bij:

  • armoedig materiaalgebruik;
  • opdringerige reclame-uitingen;
  • toepassing van felle kleuren;
  • weinig transparantie van de representatieve gevel;

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

RIJKSDOEL VERGROTEN CONCURRENTIEKRACHT

Het kabinet wil (buitenlandse) bedrijven stimuleren om zich in Nederland te vestigen. Daarbij richt het Rijk zich vooral op de stedelijke regio's, die zorgen voor de meeste economische groei. Voor de concurrentiekracht is het belangrijk dat bestaande bedrijven in Nederland blijven. Maar ook dat meer bedrijven en kenniswerkers zich in Nederland vestigen. Daarom is het een doel van dit kabinet om in 2040 een aantrekkelijk vestigingsklimaat te hebben voor deze bedrijven en mensen met specifieke kennis (kenniswerkers). Zowel in het ruimtelijk beleid als het bedrijfslevenbeleid. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat houdt in dat er genoeg woningen, bedrijventerreinen en kantoren beschikbaar zijn, die passen bij de wensen van bedrijven en hun werknemers. Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op sectoren die zorgen voor de meeste economische groei (topsectoren). Dit zijn Water, Agro & Food, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, High Tech Systemen en Materialen, Life Sciences & Health, Chemie, Energie, Logistiek en Creatieve Industrie.

Zuidbroek behoort niet tot een van de stedelijke regio's die volgens het Rijk van nationale betekenis zijn. Wel zal de gemeente zich aansluiten bij het bovengenoemde rijksdoel (vergroten concurrentiekracht).

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie 2016-2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). De provincie wil het aantrekkelijke woon- en leefklimaat verder verbeteren. Vanuit die invalshoek wordt gekeken naar de kansen die zich voordoen om hier met het omgevingsbeleid een bijdrage aan te leveren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

RUIMTE

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw

NATUUR EN LANDSCHAP

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

WATER

  • Waterveiligheid
  • Schoon en voldoende water

MOBILITEIT

  • Bereikbaarheid

MILIEU

  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie bevat uitgangspunten en strategische keuzes en informeert de bestuurlijke en maatschappelijke partners over de ambities, verwachtingen en doelen op deze 'belangen’. De Omgevingsvisie is zodoende een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast.

Omgevingsverordening

Naast de omgevingsvisie heeft de provincie een verordening opgesteld. Het volgende artikel in de verordening is op het plangebied van toepassing:

  • Artikel 2.17.1 Bedrijventerrein (geconsolideerde versie)

Een bestemmingsplan kan alleen voorzien in nieuw bedrijventerrein en in uitbreiding van een bedrijventerrein als deze stedelijke ontwikkeling past in een regionale bedrijventerreinenvisie. Deze regionale visie is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle in de regio vertegenwoordigde gemeenten, ook al zullen de gemeenteraden de visie alleen kunnen vaststellen voor zover deze betrekking heeft op het grondgebied van de betreffende gemeente. Het is raadzaam bij het opstellen van de regionale bedrijventerreinenvisie de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, zodat in de ruimtelijke onderbouwing van nieuwe bestemmingsplannen in beginsel hiernaar kan worden verwezen. Totdat de gemeente beschikt over een regionale bedrijventerreinvisie kan een bestemmingsplan niet voorzien in een nieuw bedrijventerrein, behalve ter plaatse van de aanduiding 'nieuw bedrijventerrein toegestaan' op kaart 2. Een bestemmingsplan kan daarentegen wel voorzien in uitbreiding van een bedrijventerrein ten behoeve van uitbreiding van een op dat bedrijventerrein gevestigd bestaand bedrijf, maar alleen als in de toelichting is aangetoond dat op het bedrijventerrein direct aansluitend aan het bedrijf redelijkerwijs geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering, revitalisering of intensivering.

Er is in onderhavig plan geen sprake van een nieuw of uitbreiding van het bedrijventerrein. Er is immers een bestaand bedrijventerrein indien en voor zover het terrein al in een vigerend bestemmingsplan als bedrijventerrein bestemd is. Het artikel is dus niet van toepassing, het plangebied maakt zowel ruimtelijk als functioneel onderdeel uit van het bedrijventerrein.

In de verordening wordt overigens niet nader ingegaan op perifere detailhandel die op onderhavig bedrijventerrein is toegestaan, met uitzondering van een factory outlet centre. Een factory outlet centre wordt niet toegestaan in onderhavig plangebied. Voor het overige wordt detailhandel beschouwd als een gemeentelijke afweging.

Visie op bedrijventerreinen

De provincie wil overaanbod en als gevolg daarvan onnodig ruimtebeslag voorkomen. Daarom wordt van gemeenten gevraagd in regionaal verband samen een visie op te stellen over de gewenste ontwikkeling van de bedrijventerreinen in de betrokken gemeenten, zoals hierboven ook in de verordening is beschreven. In de visie moeten zij aandacht besteden aan:

  • de kwantiteit en kwaliteit van het aanbod aan bedrijventerreinen;
  • het wegnemen van overcapaciteit (door bijvoorbeeld temporisering, herstructurering, transformatie of intrekken van capaciteit in bestemmingsplannen);
  • de herstructurerings- en/of transformatieopgave.

Die visie maakt bij voorkeur deel uit van een regionale integrale visie over wonen, bedrijventerreinen en detailhandel. Het integrale karakter van een dergelijke visie leidt ertoe dat niet meer per domein aparte strategische visies worden ontwikkeld, maar in samenhang en vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet. Het voorgaande laat onverlet dat de gemeenten die van de betreffende regio deel uitmaken ook kunnen kiezen voor een regionale separate bedrijventerreinenvisie. In de paragraaf gemeentelijk beleid wordt hier nader op ingegaan.

Milieuplan Groningen

Eind 2016 heeft de provincie Groningen haar milieubeleid geformuleerd. De focus ligt op het verminderen van milieueffecten, maatwerk in de verschillende regio's, strenge eisen aan milieuvergunningen en het erkennen van het grote belang van goede ruimtelijke ordening bij het voorkomen van milieuknelpunten. Een van de uitgangspunten is: het juiste bedrijf op de juiste plek.

Het nieuwe milieubeleid is vastgelegd in het Milieuplan provincie Groningen 2017-2020. Het Milieuplan geeft antwoord op de vraag hoe prioriteiten en keuzes van de provincie Groningen doorwerken in vergunningverlening, handhaving en toezicht, het tegengaan van milieuhinder door geur, geluid, luchtverontreiniging en licht. Daarnaast werkt het door in hoe wordt omgegaan met omgevingsveiligheid, afval, bodem, gezondheid en milieu. Ook stuurt de Omgevingsvisie via het Milieuplan op de wijze waarop de provincie de milieuhinder wil beperken en stilte en duisternis wil bevorderen. In het gemeentelijk beleid wordt hier waar relevant op ingegaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Thematisering bedrijventerreinen

De gemeente Veendam en de voormalige gemeente Menterwolde (nu Midden Groningen) werken samen op het gebied van thematisering van bedrijventerreinen. Om de groei van werkgelegenheid te stimuleren, moet de vraag naar bedrijventerreinen aansluiten bij het aanbod. Hiertoe is het onderzoek Thematisering bedrijventerreinen Veendam en Menterwolde uitgevoerd (bureau Buck). Het aanbod van bedrijventerreinen moet voldoen aan de (kwaliteits)eisen van de doelgroep. Twee trends bepalen mede de thematisering van de bedrijventerreinen.

  • De relatie tussen sectoren, bedrijfsactiviteiten en type huisvesting vervaagt. Verschillende typen bedrijvigheid geven de voorkeur aan kantoorachtige bedrijfsgebouwen.
  • De combinatie van wonen en werken in woonwijken neemt toe. Het concept wonen op een bedrijventerrein naast het bedrijf wordt nauwelijks meer toegepast, omdat dit vaak leidt tot problemen omtrent veiligheid en overlast.

Op basis van de trends, ontwikkelingen en marktkansen is een aantal sectoren geselecteerd die kansen bieden voor toekomstige bedrijfsvestigingen. Aanbevolen wordt het acquisitiebeleid op deze sectoren te richten. In een beeldkwaliteitsvisie en in beeldkwaliteitsplannen voor de bedrijvenlocaties langs de N33 en de A7 is deze thematisering van Buck verder uitgewerkt. Een te sterk verfijnde thematisering bij onvoldoende marktomvang brengt de nodige afzetrisico's mee. Daarom is gekozen voor het intern thematiseren van de bedrijventerreinen. Dit betekent dat verscheidene doelgroepen zich op een bedrijventerrein kunnen vestigen. Wel is onderscheid gemaakt tussen verschillende typen bedrijventerreinen die verschillende doelgroepen kunnen huisvesten. Voor elke type terrein geldt een andere (ruimtelijke) invulling. Onderstaand de voorgestelde invulling voor het bedrijventerrein Gouden Driehoek en naastgelegen Industrieweg. Het plangebied valt onder het terrein Gouden Driehoek.

Tabel 1. Voorstel thematisering bedrijventerreinen

Bedrijventerrein   Thema   Milieucategorie  
Gouden Driehoek   - bedrijvenpark
- modern gemengd (excl. GDV en PDV)
- woon-werk
- logistiek
 
1 t/m 3.2
idem

1 t/m 2
3.1 t/m 4.1  
Industrieweg   oostelijk deel:
- logistiek
- gemengd plus  

3.1 t/m 4.2
idem  

Verklaring:

Bedrijvenpark = hoogwaardige, schone productiebedrijven met gekoppelde kantoorfuncties, representatieve handel en verkoop, dienstverlening: optische en instrumentenindustrie, farmaceutica, elektrotechniek, grafische industrie. Groothandel in hoogwaardig producten, kennisinstellingen.

Modern gemengd = niet-milieuhinderlijke bedrijven uit productie, handel en bouw: fijnchemie, lichte machine, transport, schone voeding en genotmiddelen, kunststof. Groothandel in combinatie met PDV, bouw, installatie en reparatie. 50% kavels kleiner dan 3.500 m2.

Woon-werk = zakelijke en overige dienstverlening, groothandel en kleine productiebedrijven (woning en bedrijfs-/productieruimte).

Logistiek = transport- en distributiebedrijven, op- en overslagbedrijven. Kavels van 0,5 tot 4 ha. Gemengd plus = middelzware tot zware industrie: metaal, voeding en genotmiddelen, papier en karton, houtverwerking, chemie, bouwmaterialen, milieu en recycling. Kavels minimaal 0,5 tot 1 ha.

Voor bedrijventerrein De Gouden Driehoek zijn de thema's Logistiek, Bedrijvenpark en Modern Gemengd samengevoegd. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming Bedrijf - Bedrijventerreinen zijn de onder deze thema's te vatten bedrijfstakken genoemd. Detailhandel in volumineuze goederen is toegestaan in de zichtzone langs de A7 en daarmee in het plangebied.

Beeldkwaliteitsvisie en beeldkwaliteitsplan bedrijvenlocaties A7/N33

De bedrijvenlocaties in de gemeenten (voorheen) Menterwolde en Veendam langs de A7, de N33 en de daaraan parallelle waterwegen en het spoor vormen een aaneengesloten bedrijvenzone. Elk deelgebied heeft een eigen imago. Dit imago wordt bepaald door de thematisering van het type bedrijven per locatie (zie hierboven) en de ruimtelijke verschijningsvorm van de bedrijvenlocaties en de individuele bedrijfsgebouwen. Voor de bedrijventerreinen zijn een beeldkwaliteitsvisie en beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Voor de kavel bij de entree van het bedrijventerrein De Gouden Driehoek zijn aanvullende beeldkwaliteitscriteria opgenomen die in het vorige hoofdstuk aan de orde zijn gekomen.

HANDHAVING

De gemeente heeft besloten vorm te geven aan een gestructureerde en integrale handhaving op grond van de principes van Programmatisch Handhaven, gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daar zijn aan de hand van beleidsmatige keuzes en beschikbare capaciteit, prioriteiten gesteld ten aanzien van wat er het komende jaar concreet aan toezicht en handhaving wordt gedaan. Bovendien zijn de handhavingsactiviteiten hierin zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Een van de principes van Programmatisch Handhaven is het handhaven op basis van een periodiek door het gemeentebestuur vastgestelde prioriteitenvaststelling. Deze prioriteitenstelling is gebaseerd op een inschatting van de risico's die aan de verschillende handhavingstaken zijn verbonden.

In 2005 is de Integrale handhavingsnota vastgesteld, bestaande uit een beleidsdeel en een uitvoeringsdeel. In deze nota is per beleidsveld aangegeven of er sprake is van een hoge, gemiddelde of lage prioriteit. Verder wordt per beleidsveld aangegeven welk kernthema hierbinnen geldt. Onder kernthema wordt het thema verstaan dat de grootste bijdrage levert aan het risico voor het betreffende beleidsveld. In het hoofdstuk uitvoerbaarheid wordt nader ingegaan op de aspecten toezicht en handhaving in relatie tot voorliggend plan.

Hoofdstuk 4 Milieu en onderzoek

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Bedrijven kunnen in milieucategorieën worden ingedeeld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm. In het navolgende schema staan de milieucategorieën en de daarbij behorende globale afstanden tot milieugevoelige objecten.

Milieucategorie   Grootst genoemde aan te houden afstand  
Categorie 1   10 m  
Categorie 2   30 m  
Categorie 3.1   50 m  
Categorie 3.2   100 m  
Categorie 4.1   200 m  
Categorie 4.2   300 m  
Categorie 5.1   500 m  
Categorie 5.2   700 m  
Categorie 5.3   1.000 m  
Categorie 6   1.500 m  

De afstanden hebben zoals staat vermeld betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn; afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken. Op het terrein zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. De vestiging van risicovolle inrichtingen (Bevi-bedrijven) is in het plangebied uitgesloten.

Ter vervanging van de geluidszone is een Nota Industrielawaai opgesteld. In een akoestisch verdeelplan is per perceel een zekere geluidsruimte per m2 vastgelegd. De beschikbare geluidsruimte per perceel is gelijk aan een kental (de ruimte) die hoort bij een milieucategorie. De interne milieuzonering in het bestemmingsplan is in overeenstemming met het akoestisch verdeelplan voor de toekomstige situatie. Ten opzichte van bovenstaande tabel geeft het toekomstig akoestisch verdeelplan een meer detailleerde zonering op perceelsniveau. In onderhavig bestemmingsplan wordt uitgegaan van bovenstaande categorisering.

4.2 Externe veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1, lid 1, sub b en l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Het besluit geeft waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden.

Allereerst het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.

Ten tweede kent het besluit het zogenaamde groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting en van een ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar een oriënterende waarde. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Ten aanzien hiervan moet een belangenafweging plaatsvinden. De wijze waarop met het groepsrisico moet worden omgegaan, blijkt uit de Regeling externe veiligheid inrichtingen en de beschikbare Handreiking Groepsrisico.

Onderzoek

In het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Gelet op de voorgestelde thematisering is de vestiging van risicovolle inrichtingen in het plangebied onwenselijk. Risicovolle inrichtingen zouden een beperking kunnen vormen voor de uitgifte van kavels en het gebruik van gronden en gebouwen. Bestaande bedrijven mogen ook niet uitgroeien tot risicovolle inrichtingen. Een en ander is in de regels vastgelegd. Buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.

4.2.1 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen. Het Provinciaal Basisnet Groningen is van toepassing op alle provinciale wegen. De wegen die ook in het Basisnet zijn geregeld (rijks-, spoor- en waterwegen) behouden de regeling zoals opgenomen in de landelijke basisnetten. Anders dan bij het landelijke basisnet wordt bij wegen niet gesproken over een plasbrandaandachtsgebied maar over een zone van 30 m waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen niet is toegestaan. De bepalingen uit dit document zijn opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening. De wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:

  • vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico;
  • vaste invoergegevens voor de berekening van het groepsrisico;
  • aanwijzing plasbrandaandachtsgebieden.

Het Besluit transportroutes externe veiligheid is óók van toepassing op wegen die door gemeenten en provincies zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Provinciale Staten kunnen bij verordening deze drie onderwerpen vaststellen (zie Basisnet provincie Groningen). De hiernavolgende figuur geeft de gebieden langs wegen weer waarvoor voorwaarden zijn gesteld ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0008.jpg"

Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de veiligheidszone (PR-max gebied). Deze zone wordt gemeten vanaf het midden van de weg. Binnen de veiligheidszone is oprichting van nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan en nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderingsgevallen worden opgericht. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) is een zone van 30 m bij een weg en een spoorlijn en 25-40 m bij een waterweg (gemeten vanaf de rand van de transportas). Conform het Provinciaal Basisnet Groningen worden geen nieuwe objecten ten behoeve van minder zeldzame personen binnen deze zone toegestaan.

De gebieden waarin rekening gehouden moet worden met het GR strekken zich in principe uit tot 200 m aan weerszijden van de infrastructuur, dus gemeten vanaf de rand van de weg. Voor ontwikkelingen binnen dit gebied dient een groepsrisicoberekening te worden gemaakt. In het provinciaal Basisnet is aangegeven in welke situaties een nadere verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Hierbij dient te worden voldaan aan een aantal criteria zoals opgenomen in het Provinciaal Basisnet Groningen. Algemeen dient te worden opgemerkt dat het bevoegde gezag minstens eenmaal per tien jaar (normale bestemmingsplanprocedure) een nadere verantwoording van het groepsrisico maakt.

Onderzoek

Binnen het plangebied zijn geen provinciale- of rijkswegen aanwezig. Wel grenst het plangebied aan de rijksweg A7 en ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de A 7 en N33. Op grond van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geldt voor de N33 (wegvak GR9) een veiligheidszone (PRmax) van 20 m, gemeten vanuit het midden van de weg. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmeringen voor dit bestemmingplan.

Binnen het plangebied ligt geen spoorweg. Wel ligt het plangebied nabij de spoorweg Zuidbroek - Duitse grens en ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van dit spoortraject (400010) en binnen het spoortraject Zuidbroek - Veendam (250030). Op grond van het Basisnet Spoor is de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar 10-11 m, gemeten vanuit het hart van het spoorvak.

Volgens de laatste ontwikkelingen rondom het Basisnet Spoor kunnen bij nieuwbouw binnen het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, aanvullende eisen aan het gebouw worden opgenomen op basis van het Bouwbesluit. Op grond van de Provinciale Omgevingsverordening waarin het Provinciaal Basisnet is opgenomen mogen er geen nieuwe objecten voor verminderd zelfredzame personen binnen 30 m van de rand van de spoorweg worden opgericht. Dit is in onderhavig plan niet het geval.

Het Winschoterdiep ligt nabij het plangebied. In het Basisnet Water (januari 2008) is dit kanaal aangewezen als een 'Binnenvaartcorridor zonder toetsafstand'. Dit is de categorie scheepvaart zonder frequent vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit betekent dat, gelet op het geringe aantal transporten, er geen 10-6-contour van het plaatsgebonden risico is, er geen plasbrandaandachtsgebied is en er geen groepsrisicoverantwoording nodig is vanwege nauwelijks merkbare effecten van een ongeval.

4.2.2 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 m of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft daarnaast de Structuurvisie Buisleidingen op 12 oktober 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Buisleidingen vervangt het huidige Structuurschema Buisleidingen (1985). De leidingen in het plangebied maken geen deel uit van de Structuurvisie Buisleidingen.

Onderzoek

Nabij en in het plangebied liggen hogedruk aardgastransportleiding van zowel Gasunie als de NAM. Ook liggen er aardgascondensaatleidingen van de NAM. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is van toepassing op zowel de aardgastransportleidingen als de aardgascondensaatleidingen. In de navolgende tabel wordt per leiding informatie gegeven waaronder de 10-6-contour en het invloedsgebied. Beiden waarden zijn bepaald aan de hand van het leidingenbestand dat is ingelezen in het rekenprogramma CAROLA.

code   eigenaar   product   diameter
(inch)  
ontwerpdruk
(bar)  
PR 10-6/
jaar (m)  
1% letaliteit (m)  
501030   NAM   aardgas   28   83   0   414  
501040   NAM   aardgas   28   83   0   414  
A-509   Gasunie   aardgas   48   66   0   524  
A-514   Gasunie   aardgas   48   66   0   524  
A-543   Gasunie   aardgas   48   71   0   528  
A-610   Gasunie   aardgas   42   71   0   482  
A-650   Gasunie   aardgas   48   80   0   564  
N-508-50   Gasunie   aardgas   6,6   40   0   75  
A-633   Gasunie   aardgas   48   80   0   565  
N-508-58   Gasunie   aardgas   4,5   40   0   45  

4.2.3 Risicoberekeningen

Op grond van voorgaande inventarisatie van de risicobronnen zijn door het voormalig Steunpunt Externe Veiligheid Groningen enkele risicoberekeningen uitgevoerd (bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zuidbroek, 2013). Het betreft berekeningen voor de rijkswegen N33 en A7, de spoortrajecten Zuidbroek - Duitse grens en Zuidbroek – Veendam en een aantal buisleidingen. Voor weg en spoor is er gerekend met het rekenprogramma RBMII en voor de buisleidingen met het programma CAROLA. De berekeningen zijn als bijlage opgenomen. In het navolgende wordt per risicobron ingegaan op de resultaten van de risicoberekeningen.

Rijksweg N33 en rijksweg A7

Het groepsrisico ligt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de oriëntatiewaarde.

Spoorweg

Het groepsrisico ligt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de oriëntatiewaarde en de geprojecteerde situatie heeft nagenoeg geen invloed op de hoogte van groepsrisico.

Hogedruk aardgastransportleidingen

PLAATSGEBONDEN RISICO

Er zijn geen locaties gevonden waar kwetsbare objecten binnen de contour van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van een hogedruk aardgastransportleiding liggen, omdat er überhaupt nergens een 10-6 contour buiten de leiding ligt.

GROEPSRISICO

In de toekomstige situatie wordt op een paar locaties een fN-curve van het groepsrisico getoond. Deze is echter zo laag dat deze ook ver beneden de grens van 0,1 maal de oriënterende waarde ligt. Het groepsrisico van de buisleidingen is alleen bepaald voor de toekomstige situatie en blijkt ver beneden de oriëntatiewaarde te liggen. In de huidige situatie is het groepsrisico dus nog lager.

VERANTWOORDING

Zoals in de voorgaande paragrafen reeds is aangegeven, ligt het bestemmingsplangebied binnen het invloedsgebied van de rijkswegen N33 en A7, de spoortrajecten Zuidbroek – Duitse grens en Zuidbroek – Veendam en enkele aardgastransportleidingen van de Gasunie en de NAM. Hierdoor is een verantwoording van de groepsrisico's noodzakelijk waarbij wordt ingegaan op de hoogte van het groepsrisico (huidig en als gevolg van het plan), mogelijke alternatieven en maatregelen en de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Uit de indertijd uitgevoerde risicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico van alle risicobronnen ruim beneden de oriëntatiewaarde ligt. Wel neemt het groepsrisico (gering) toe met het oog op de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maar blijft desondanks ruimschoots beneden de oriëntatiewaarde.

4.2.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande zijn de aanwezige risico's door het bevoegd gezag aanvaardbaar bevonden en bestaat er geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.

4.3 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een gebied dat is aangeduid als woonerf ofwel een 30 km/u regime kennen. Indien de weg een zone kent en er geluidsgevoelige bebouwing wordt opgericht dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. In dit plangebied worden geen geluidsgevoelige objecten toegestaan. Toetsing aan de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.

Nota Industrielawaai

In de Nota Industrielawaai is aangegeven dat alle bedrijfswoningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die zullen worden gerealiseerd een geluidwering van 25 dB(A) moeten hebben in verband met het geluid van de bedrijven op de bedrijventerreinen. De geluidwering van deze gebouwen zal hoger moeten zijn, indien en voor zover de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de wegen hoger is dan 58 dB exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder. Aangezien er in onderhavig plangebied geen geluidsgevoelige gebouwen worden opgericht is de Nota Industrielawaai op dit punt niet van toepassing.

Railverkeerslawaai

De spoorlijn Groningen-Bad Nieuweschans (traject 61) kent een zone van 300 m ter weerszijden van het spoor. Indien geluidsgevoelige gebouwen binnen deze zone worden opgericht dient onderzoek naar railverkeerslawaai plaats te vinden. Omdat er geen sprake is van oprichting van geluidsgevoelige gebouwen in onderhavig plangebied is toetsing aan railverkeerslawaai niet aan de orde.

4.4 Bodem

In het kader van het bestemmingsplan is inzicht nodig in de milieukwaliteit van de bodem in het plangebied. De gemeente beschikt over een bodembeleidsplan (Intergemeentelijk bodembeleidsplan Oost-Groningen 2009-2013, 12 december 2008). In dit bodembeleidsplan is het algemeen beleidsuitgangspunt dat de goede gebiedseigen bodemkwaliteit behouden moet blijven en waar mogelijk wordt verbeterd. Dit algemene uitgangspunt is als volgt vertaald:

Preventie

  • de schone bodem moet schoon blijven;
  • verontreinigde bodem mag niet verder verontreinigen (standstill).

Beheer

  • er wordt milieuhygiënisch en financieel verantwoord omgegaan met verontreinigde bodems en grond;
  • het bodemgebruik wordt afgestemd op de bodemkwaliteit (en andersom);
  • integratie van bodem in ruimtelijke planvorming en voorkoming stagnatie ruimtelijke ontwikkeling;
  • niet bouwen op verontreinigde locaties.

Sanering

  • nieuwe verontreinigingen (vanaf 1987) geheel opruimen tot schone bodem (is multifunctioneel), tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
  • oude verontreinigingen (voor 1987) eveneens multifunctioneel saneren, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Dit wijkt af van het landelijk beleid dat is gericht op functioneel saneren;
  • het beheersen of saneren van alle ernstige gevallen binnen de bebouwde kom voor 2023.

In het bodeminformatiesysteem NAZCA worden de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken bijgehouden en is een overzicht opgenomen van 'verdachte locaties' op basis van het Historisch Bodembestand. De bodemkwaliteitskaarten zijn een hulpmiddel bij het beheer. Op basis van deze beschikbare gegevens toetst de gemeente of de bodem geschikt is voor de beoogde vorm van bodemgebruik of dat eerst meer onderzoeksgegevens noodzakelijk zijn. Bij die beoordeling spelen de actuele risico's voor de mens en de gebruiksspecifieke benadering een rol en zijn bodemkwaliteitskaarten een belangrijk instrument. De bodemtoets die wordt uitgevoerd om te controleren of een locatie geschikt is voor haar nieuwe bestemming wordt als volgt uitgevoerd.

De afdeling Milieu oordeelt of voldoende gegevens aanwezig zijn of dat meer onderzoek noodzakelijk is. Indien tevens sprake is van een aanvraag om bouwvergunning moet, afhankelijk van het beoogde gebruik, eerst een bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd (tenzij sprake is van vrijstelling van de onderzoeksplicht). De afdeling Milieu beoordeelt de kwaliteit van het (de) uitgevoerde bodemonderzoek(en) en toetst of de locatie geschikt is. In geval van een nieuwe bestemming vindt daarbij een integrale afweging plaats. Dit betekent dat de kwaliteit van de bodem en de eventueel te nemen maatregelen proportioneel moeten zijn ten opzichte van de beoogde bestemming en de ligging van de locatie. Indien maatregelen noodzakelijk zijn, moeten voor medewerking aan de bestemmingswijziging voldoende garanties zijn dat deze worden uitgevoerd. Voor zover mogelijk worden de te nemen maatregelen in de voorschriften vastgelegd.

4.5 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

4.5.1 Onderzoek

Watertoets

Op 28 februari 2018 is de digitale watertoets voor het plan doorlopen. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een uitgangspuntennotitie heeft opgesteld. Tevens heeft in het kader van het watertoetsproces op 29 april 2020 een overleg plaatsgevonden tussen het waterschap Hunze en Aa's, gemeente Midden-Groningen en ruimtelijk Adviesbureau BugelHajema. De uitgangspuntennotitie is als bijlage 3 opgenomen. De relevante uitgangspunten van deze notitie zijn onderstaand nader uitgewerkt.


Veiligheid

In het Beheerplan van het waterschap Hunze en Aa's zijn beleidsdoelen geformuleerd op het gebied van veiligheid. Levensbedreigende situaties voor mensen mogen niet plaatsvinden en voor dieren wordt geprobeerd deze zoveel mogelijk te voorkomen.

Het plangebied van het onderhavig bestemmingsplan ligt deels in een overstroming gevoelig gebied. Om aan de normering van de beleidsdoelen te voldoen wordt de bouwlocatie ten opzichte van de omgeving opgehoogd.


Wateroverlast

Het waterschap zorgt voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem moet nu, maar ook op de lange termijn, goed functioneren. Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat bij een planontwikkeling met extra verhard oppervlak maatregelen dienen te worden genomen om versnelde waterafvoer te compenseren.

In het kader van het vigerend bestemmingsplan is het extra verhard oppervlak van dit bestemmingsplan (circa 7.500 m2) reeds opgenomen. Zo zijn er op het huidige industrieterrein de Gouden Driehoek meerdere bergingssloten inclusief hemelwaterriool aangelegd. Voor nadere informatie wordt verwezen naar bijlage 4. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet noodzakelijk.


Afvalwater & riolering

Met het onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten op het reeds aanwezige gescheiden rioolstelsel van het bedrijventerrein. Het hemelwater wordt afgekoppeld en waar mogelijk geïnfiltreerd in de bodem of aangesloten op het hemelwaterriool. Hierbij worden geen werkzaamheden uitgevoerd of materialen gebruikt waardoor het hemelwater verontreinigd kan raken.

Voor het afvalwater wordt een riolering aangelegd die wordt aangesloten op het aanwezige rioolstelsel.


Slecht doorlatende bodemlagen

Binnen het plangebied komt mogelijk een slecht doorlatende bodemlaag voor. Aangezien het hemelwater en afvalwater via een gescheiden stelsel worden afgevoerd, heeft deze mogelijk slecht doorlatende bodemlaag geen invloed op de verdere planontwikkeling.


Oppervlaktewaterpeilen & drooglegging

Met het onderhavig bestemmingsplan zijn het wijzigen van het waterpeil en de drooglegging van het terrein niet aan de orde.


Inrichting watersysteem

In de huidige situatie zijn geen sloten of andere waterpartijen aanwezig. In eerste instantie is het aanleggen van sloten of waterpartijen niet meegenomen in het voornemen. Derhalve worden er geen veranderingen aan het watersysteem verwacht.

4.5.2 Conclusie

Bij de realisatie van het plan zal aan de beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en kwaliteit worden voldaan. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het verhard oppervlak toeneemt. Echter is deze extra waterbergingsopgave reeds gerealiseerd in het kader van het gehele bedrijventerrein. Daarmee vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Bestemmingsplan

In het kader van het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zuidbroek is uitgebreid onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. Gezien de ontwikkeling in dit bestemmingsplan wordt dit onderzoek nog als actueel beschouwd. Hieronder volgen de resultaten van dit onderzoek.

Voor de vaststelling van de luchtkwaliteit de volgende lokale bronnen in ogenschouw genomen:

  • industriële bronnen (puntbronnen);
  • wegverkeer (lijnbronnen).

Industriële bronnen

Voor de industriële bronnen zijn de inrichtingen die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer (Bees) relevant. Het Bees heeft betrekking op inrichtingen die stikstofdioxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en fijn stof emitteren als gevolg van de verbranding van kolen, zware stookolie, gasolie en gasvormige brandstoffen (voornamelijk aardgas) in stookinstallaties. Deze inrichtingen komen vanwege hun aard en omvang in aanmerking om beschouwd te worden in het kader van de Wet milieubeheer. Met betrekking tot de Wet milieubeheer te toetsen parameters, zijn dit de grootste emittenten.

Het Bees stelt eisen aan de emissie van stikstofdioxiden (NOx) van stookinstallaties. Stookinstallaties is een verzamelnaam voor ketelinstallaties, gasturbines, gasturbine-installaties en zuigermotoren. Indien kolen worden gestookt worden ook eisen gesteld aan de emissie van zwaveldioxide (SO2). Uit de lijst van bedrijven blijkt dat geen inrichtingen kunnen worden gevestigd die vallen onder de werkingsfeer van het Bees op het betreffende industrieterrein. Daarom mag worden gesteld dat de invloed van de nog te vestigen bedrijvigheid op het industrieterrein op de lokale luchtkwaliteit gering is.

Wegverkeer

Al het wegverkeer in en rondom het plangebied stoot uitlaatgassen uit. NO2 en fijn stof wordt voornamelijk geëmitteerd door wegverkeer. Gezien het feit dat het plangebied grenst aan relatief drukke wegen als de A7 en N33, die gelden als de ontsluitingswegen van Zuidbroek, is het wegverkeer naast de heersende achtergrondconcentraties bepalend voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Gesteld mag worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt bepaald door de heersende achtergrondconcentraties en de bijdrage van het lokale wegverkeer.

De mogelijkheden binnen het plan zijn zodanig dat de toename van het verkeer op de betreffende wegen de nibm-norm, een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3%, kan overschrijden (een toename van 1,2 µg /m3 NO2 of PM10). Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve noodzakelijk.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 worden de (nauwkeurigheids-) eisen ten aanzien van metingen van de luchtverontreinigende stoffen nader uitgewerkt. Onder andere is in deze regeling de hoeveelheid fijn stof van natuurlijke oorsprong opgenomen dat mag worden afgetrokken van de gemeten of berekende fijn stofconcentraties in de lucht. Dit wordt in de praktijk ook wel de 'zeezout-aftrek' genoemd. Voor de (voormalige) gemeente Menterwolde betekent dit dat de jaargemiddelde concentratie van PM10 mag worden verminderd met 5 µg/m3. Het aantal overschrijdingsdagen mag worden verminderd met zes.

Relevante luchtkwaliteitseisen

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
uurgemiddelde concentratie   200 µg/m3 maximaal 18 maal per jaar  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
24 uursgemiddelde concentratie   50 µg/m3 maximaal 35 maal per jaar  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Berekeningen

Gewerkt is met het CAR II-rekenmodel versie 9.0, van mei 2010. De immissieconcentraties op leefniveau zijn bepaald door de verspreiding van verkeersemissies met dit model te berekenen.

Het model berekent de bijdrage van het verkeer aan de luchtverontreiniging ten opzichte van de achtergrondconcentraties. Deze achtergrondconcentraties zijn gebaseerd op het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM. Het RIVM heeft aan de hand van deze meetwaarden de achtergrondconcentraties voor heel Nederland bepaald. Voor de toetsing aan de normen (grenswaarden) uit de Wet milieubeheer wordt de bijdrage van het verkeer bij de achtergrondconcentratie opgeteld om de totale hoeveelheid luchtverontreinigende stoffen te bepalen. Deze totale hoeveelheid luchtverontreiniging wordt getoetst aan de norm.

Op bijgevoegde kaart zijn de waarneempunten aangegeven. Bij de bepaling zijn naast de verderop genoemde verkeersintensiteiten de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • als weerconditie is de meerjarige meteorologie genomen;
  • het aantal parkeerbewegingen per 100 m is gesteld op 10;
  • als snelheidstype is 'stadsverkeer' aangehouden;
  • als wegtype is 3a (weerszijden bebouwing) aangehouden;
  • als bomenfactor is 1.0 aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0009.jpg"

In rood is het plangebied weergegeven

Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zuidbroek biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijventerrein, dienstwoningen en een wegrestaurant. Op basis van de CROW-publicaties nr. 256 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2007) en 272 'Verkeersgeneratie voorzieningen' (november 2008) is een berekening uitgevoerd.

Conclusies

Voor stikstofdioxide blijkt uit de scenarioberekeningen dat in 2011, 2015 en 2020 de grenswaarden of plan- en alarmdrempels voor de jaargemiddelde concentratie en de uurgemiddelde concentratie niet worden overschreden. Voor fijn stof blijkt uit de scenarioberekeningen dat in 2011, 2015 en 2020 de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie en de 24 uursgemiddelde concentratie niet worden overschreden. De normen zoals die in de Wet milieubeheer zijn weergegeven, worden niet overschreden. Dit betekent dat er vanuit deze wet ook geen belemmeringen aan de uitvoering van het bestemmingsplan worden opgelegd.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. Dit komt hieronder nader aan de orde.

4.7.1 Archeologie

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

Door Libau is voor het plangebied van het gehele bedrijventerrein De Gouden Driehoek en Industrieweg een bureaustudie uitgevoerd (28 mei 2009). Uit deze studie komt naar voren dat op bedrijventerrein De Gouden Driehoek archeologische resten uit de late middeleeuwen voorkomen. Op bedrijventerrein Industrieweg bestaat eveneens de kans resten uit de late middeleeuwen aan te treffen. In onderhavig plangebied zijn resten gevonden, derhalve is nader onderzoek nodig. Zie hiervoor ook het onderstaande kaartje (groen gekleurde gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0010.png"

Onderzoeksterreinen op het bedrijventerrein

Donkerblauw : proefsleuven

Oranje : geofysisch onderzoek

Groen : booronderzoek

Paars : booronderzoek indien bodemverstoring plaatsvindt

Niet gearceerd deel van het plangebied : behoud van aanwezige resten

Rood : AMK-terreinen

Geel : waarnemingen

NADER ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK

Door de Steekproef is in september 2018 is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek, verkennende en karterende fase, uitgevoerd. Hieronder komen de belangrijkste onderzoeksresultaten aan de orde. (zie voor het rapport de bijlage).

Omstreeks het einde van de steentijd veranderde het plangebied van een dekzandlandschap in een veenmoeras. Aan het eind van de middeleeuwen was er een sterke uitbreiding van de Dollard die zijn maximale omvang kreeg aan het begin van de zestiende eeuw. Uit het plangebied zijn geen archeologische waarden bekend. Archeologische resten uit de omgeving dateren uit de middeleeuwen of nieuwe tijd. In de ondergrond van het plangebied ligt potklei. Hierop liggen een pakket dekzand, circa 0,2 meter veen (in het westen en zuiden) en een halve meter Dollardklei. Het zand is goed bewaard gebleven. Met uitzondering van de noordoostelijke hoek is het doorgaans nat geweest. Het veen vormt een bouwvoor wat betekent dat het als landbouwgrond gebruikt is. Gezien de ligging onder Dollardklei dateert de bouwvoor van veen uit de middeleeuwen. In de bouwvoor zijn fijne brokjes houtskool en enkele baksteenspikkels gevonden. Materialen zoals scherven aardewerk, stukken bot of puin heeft het onderzoek niet opgeleverd.


VERWACHTINGSMODEL
Eventuele archeologische grondsporen uit de steentijd kunnen in goede staat verkeren. Maar het gebied lijkt tijdens de steentijd geen geschikte vestigingsplek te zijn geweest voor de mens. Ook archeologische waarden uit de middeleeuwen kunnen goed bewaard gebleven zijn. Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor resten uit die tijd, anders dan geassocieerd met het gebruik als landbouwgrond zoals greppels.


SELECTIE ADVIES
Om de vermoedelijke grondsporen beter te kunnen onderzoeken en hun ligging, datering, en waarde te kunnen bepalen, wordt geadviseerd om enkele proefsleuven te graven in het plangebied. Voorgesteld wordt om 5% van het plangebied (dus circa 400 m2) te onderzoeken. Het graven van proefsleuven moet worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf (SIKB BRL 4000, protocol 4003). Voorafgaand aan het veldonderzoek moet een Programma van Eisen worden opgesteld dat door de bevoegde overheid, de gemeente Midden-Groningen, moet worden goedgekeurd. Dit selectieadvies dient ter toetsing te worden voorgelegd aan de gemeente Midden- Groningen.

4.7.2 Cultuurhistorie

In het plangebied komen geen cultuurhistorische objecten of waarden voor. Dit blijkt ook uit onderstaande gemeentelijke erfgoedkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0011.png"

4.8 Flora en fauna

KADER

De bestemming van het entreegebied van bedrijventerrein De Gouden Driehoek te Zuidbroek wordt gewijzigd van de huidige gemengde bestemming in een bedrijfsbestemming. Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 28 maart 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren bewolkt, droog, circa 6°C en een noordwesten wind kracht 1-2.

PLANGEBIED

In het plangebied was op het moment van het veldbezoek braakliggend grasland aanwezig. Opgaande beplanting ontbreekt binnen het plangebied. Buiten de contouren van het plangebied is wel enige opgaande beplanting aanwezig, voornamelijk in de vorm van jonge wegbegeleidende bomen langs de A7 en de Europaweg. Er is eveneens geen bebouwing aanwezig binnen het plangebied.

De ontwikkelingen bestaan uit het realiseren van nieuwe 'schone bedrijvigheid' ter uitbreiding van het huidige bedrijventerrein. De watergangen grenzend aan het perceel blijven bij de ontwikkelingen behouden. Wel wordt de vegetatie verwijderd en grond vergraven bij uitvoering van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0012.jpg"

Europaweg aan zuidrand van het plangebied (28 maart 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0013.jpg"

Oprit A7 en ondiepe greppel aan de noordwest kant van het plangebied (28 maart 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0014.jpg"

Noordkant van plangebied (28 maart 2018)

afbeelding "i_NL.IMRO.1952.bpzbrentreegoudend-va01_0015.jpg"

Impressie plangebied zuidwestelijk kijkend (28 maart 2018)

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (artikel 3.1 tot en met 3.4 van de Wnb);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5 tot en met 3.9 van de Wnb);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (artikel 3.10 en 3.11 van de Wnb).

Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10, eerste lid, van de Wnb.

INVENTARISATIE

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl "© NDFF - quickscanhulp.nl 26-03-2018 17:03:20) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied verschillende beschermde diersoorten bekend zijn. Het betreft vooral vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, zoogdieren en amfibieën. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst besproken.

Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een beperkte natuurwaarde kent. In het gehele plangebied groeien algemene planten als kweek, pitrus, perzikkruid, ridderzuring, grote brandnetel, gestreepte witbol en kropaar. Dichter bij de wegen is de vegetatie korter en hier groeien meer strooizouttolerante soorten, waaronder hertshoornweegbree. Aan de noordzijde dichter naar de A7 toe is de vegetatie schraler met soorten als gewone veldbies en rood zwenkgras. Aan de oevers van de watergang die tot het plangebied reikt, groeien soorten als pitrus en grote lisdodde. De aangetroffen soorten duiden op voedselrijke tot zeer voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Deze zijn gezien de voedselrijkdom in het grootste deel van het plangebied ook niet in of direct nabij het plangebied te verwachten. De uit de ruime omgeving van het plangebied bekende drijvende waterweegbree (Quickscanhulp.nl) is aangewezen op fosfaatarme waterelementen in veen- en heidegebieden. Overige beschermde soorten planten zijn niet bekend uit de nabije omgeving van het plangebied.

Door het ontbreken van bebouwing en bomen kunnen nesten van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen en vleermuisverblijfplaatsen in het plangebied worden uitgesloten. Wel kunnen in de opgaande beplanting ten noorden van het plangebied buizerd en sperwer tot broeden komen. Dit geldt ook voor de diverse erfbeplantingen en overige bosschages op enige afstand tot het plangebied. Het plangebied zelf vormt mogelijk onderdeel van het foerageergebied van buizerd en mogelijk ook van kerkuil die uit de directe omgeving van het plangebied bekend is (Quickscanhulp.nl). Vanwege het ontbreken van opgaande beplanting hebben grote delen van het plangebied weinig waarde voor foeragerende vleermuizen. Ook de randen van het plangebied hebben weinig waarde voor foeragerende vleermuizen. Wel zijn met name soorten die in open gebied kunnen foerageren te verwachten, zoals de uit de omgeving van het plangebied bekende gewone dwergvleermuis en laatvlieger (Quickscanhulp.nl), maar ook rosse vleermuis. Door het ontbreken van doorgaande lineaire structuren vormt het plangebied geen onderdeel van een belangrijke vliegroute van vleermuizen.

In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek sporen aangetroffen van mol en veldmuis. Het plangebied biedt daarnaast geschikt leefgebied voor een aantal andere algemene grondgebonden zoogdiersoorten, zoals rosse woelmuis, huisspitsmuis, egel, konijn en vos. Voor de waargenomen en te verwachten algemene soorten geldt in de provincie Groningen een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de directe omgeving van het plangebied is het voorkomen van de niet-vrijgestelde zoogdiersoort steenmarter bekend (Quickscanhulp.nl). Het plangebied biedt geen geschikte verblijfplaatsen voor steenmarter of andere niet-vrijgestelde zoogdiersoorten. Sporen van steenmarter of andere niet-vrijgestelde zoogdiersoorten zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Hooguit vormt het plangebied een zeer klein onderdeel van het foerageergebied van steenmarter.

In de watergang ten noordoosten van het plangebied is wilde eend aangetroffen. Het is zeer wel mogelijk dat deze soort tot broeden komt aan de rand van het plangebied. In de ruigtevegetaties kunnen daarnaast mogelijk algemene akkervogels als gele kwikstaart tot broeden komen. Ten tijde van het veldbezoek was de vegetatie kort, waardoor het plangebied in beperkte mate foerageergebied voor kokmeeuw en mantelmeeuw vormt. Echter, gezien de ligging en kans op verstoring, vormt het plangebied geen geschikte broedlocatie voor deze meeuwen.

Tijdens het veldbezoek zijn geen algemene amfibieënsoorten, zoals bruine kikker en bastaardkikker in het plangebied aangetroffen. Echter, de aangrenzende watergangen bieden volop geschikt voortplantingsbiotoop voor deze soorten en voor gewone pad en kleine watersalamander. De oevers vormen potentieel landbiotoop voor deze algemene soorten waarvoor in de provincie Groningen een vrijstelling geldt van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen. Niet-vrijgestelde amfibieënsoorten zijn niet bekend uit de omgeving van het plangebied (Quickscanhulp.nl). Voor deze meer kritische soorten ontbreekt geschikt leefgebied.

Strikt beschermde vissoorten zijn niet uit de directe omgeving van het plangebied bekend (Quickscanhulp.nl). Op basis van de aangetroffen biotopen worden deze ook niet verwacht. Mogelijk dat in de aanwezige watergangen tiendoornige stekelbaarzen of andere algemene niet-beschermde vissoorten aanwezig zijn. Geschikt leefgebied voor (uit de omgeving bekende) beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen en ongewervelden is gezien de inrichting en het gebruik niet aanwezig in het plangebied.

TOETSING

Het plangebied heeft gezien de huidige inrichting en het extensieve gebruik geen hoge waarde voor foeragerende vogels met jaarrond beschermde nesten, vleermuizen en steenmarters. De meer waardevolle noordrand en bermen blijven bij de ontwikkelingen grotendeels behouden. De inrichting als bedrijventerrein zal het plangebied niet volledig ongeschikt maken als foerageergebied voor de te verwachten soorten. In de omgeving van het plangebied is bovendien in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied voor deze soort(groep)en aanwezig. Negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (ook wel Ecologische hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 en de bijbehorende Omgevingsverordening provincie Groningen. Het NNN in Groningen kent geen externe werking.

NATUUR BUITEN HET NNN

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en weidevogel– en akkervogelleefgebieden.

INVENTARISATIE

De gronden van het plangebied maken geen onderdeel uit van een beschermd gebied. Het meest nabij gelegen in het kader van de Wnb beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Zuidlaardermeergebied op ongeveer 9,7 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. De meest nabijgelegen NNN-gebieden liggen op ruim acht kilometer ten oosten van het plangebied. Het betreft bos- en moerasgebieden. Een strook bos ten noorden van de A7 op ongeveer honderd meter ten noorden van het plangebied is aangewezen als natuur buiten het NNN. De dichtstbijzijnde akkervogelleefgebieden liggen op ruim één kilometer ten zuiden van het plangebied. Gezien de terreinomstandigheden en de ligging, heeft het plangebied geen belangrijke ecologische relaties met beschermde natuurgebieden.

TOETSING

Gezien de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling, kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten. De beoogde plannen vinden plaats op ruime afstand van het NNN, natuur buiten het NNN en akkervogelleefgebied waardoor hierop eveneens geen negatieve effecten te verwachten zijn.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen. Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.9 Ladder duurzame verstedelijking

Inleiding

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische regeling voor de invulling van bestaand stedelijk gebied, in dit geval een bestaand bedrijventerrein die ter plaatse grotendeels is ingevuld met passende bedrijvigheid. Van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder is dan ook geen sprake. Er is immers geen nieuwe uitbreiding van het bebouwd oppervlak voorzien, er is slechts sprake van een functionele verruiming (met onder meer perifere detailhandel) zoals in het direct naastgelegen gebied eveneens het geval is. Verruiming in het plangebied vindt plaats vanwege de specifieke locatie aan de snelweg (zichtlocatie) gecombineerd met de regionaal getinte behoefte aan dergelijk type locatie. Er is daarmee sprake is van een zorgvuldig ruimtegebruik.

Conclusie

De Ladder van duurzame verstedelijking is niet van toepassing op het plan. Voor het overige voldoet het plan wel aan de uitgangspunten van de Ladder met betrekking tot behoefte en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Zie hiervoor ook hoofdstuk 3.

4.10 Plan MER

In lijst D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wanneer de activiteiten onder de in kolom 2 van de lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het plan maakt een functiewijziging van bestaand stedelijk gebied mogelijk. Dit betreft onderdeel D11.3 van het Besluit m.e.r. (aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein kleiner dan 75 hectare). De vergewisplicht is derhalve van toepassing.

Als gevolg van de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. op 21 april 2017 (in werking getreden op 7 juli 2017) geldt de verplichting om een aanmeldnotitie voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag, waarin informatie wordt gegeven over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Het bevoegd gezag moet op grond van deze aanmeldnotitie vervolgens beoordelen of voor de activiteit een m.e.r.-beoordeling of milieueffectrapportage moet worden gemaakt. De aanmeldnotitie is als een bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. Uit de resultaten volgt dat zich geen significante milieu-effecten als gevolg van onderhavig bestemmingsplan voordoen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Algemeen

Bij de opzet van de regels is aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen. De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Tenslotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidingsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Bestemmingsregel bedrijventerrein

In de regels is een bestemming toegestaan; de bestemming 'Bedrijventerrein'. Ten eerste laat deze bestemming horecabedrijven toe van categorie I en categorie II. Hierbij moet worden benadrukt dat dit niet gaat om categorieën zoals vermeld in de Staat van bedrijven maar om categorieën zoals vermeld in artikel 1 (begrippen) van de bestemmingsregels. Ten tweede regelt de bestemming dat bedrijven zijn toegestaan zover deze overeenstemmen met de in de bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven milieucategorieën 1 en 2. In afwijking daarvan, zijn in twee gevallen ook bedrijven van milieucategorie 3.2 toegestaan:

  • 1. sub d van 3.1 van de regels geeft aan dat in het gebied achter de voorgevellijn bedrijven zijn toegestaan gericht op vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken, vervaardiging van textiel, kleding en leer, vervaardiging van artikelen van hout, riet en kurk, vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren, vervaardiging van chemische producten, vervaardiging van producten van rubber en kunststof, vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten, vervaardiging van metalen, vervaardiging en reparatie van producten van metaal, vervaardiging van machines en apparaten, vervaardiging van transportmiddelen, productie en distributie van stroom, aardgas, stoom en warm water, bouwnijverheid, recycling en milieudienstverlening. Deze bedrijven moeten dus wel behorend tot de milieucategorieën 2 tot en met 3.2 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven.
  • 2. sub e van artikel 3.1 van de regels bepaalt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - logistiek' bedrijven mogen worden gevestigd die zijn gericht op transport en distributie, over- en opslag van goederen, alsmede groothandel, vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken, uitgeverijen en drukkerijen, vervaardiging van medische en optische apparaten en instrumenten, vervaardiging van chemische producten, vervaardiging van producten van rubber en kunststof, vervaardiging van metalen, vervaardiging en reparatie van producten van metaal, vervaardiging van machines en apparaten, bouwnijverheid, speur en ontwikkelingswerk. Deze bedrijven moeten dus zoals reeds aangegeven wel horen bij milieucategorieën 2 tot en met 3.2 van de in bijlagen bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven.

Naast deze functies regelt de bestemmingsomschrijving ook dat detailhandel in volumineuze goederen, (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus'), internetwinkels en kantoren zijn toegestaan. Tot slot laat de bestemmingsomschrijving ook functies toe die voorzien in aanverwante voorzieningen zoals parkeervoorzieningen en verkeer- en verblijfsvoorzieningen.

De bouwregels van de bestemming 'Bedrijventerrein' schrijven in eerste instantie voor dat alle bouwwerken moeten voldoen aan de nadere eisen van de bijlage 'Beeldkwaliteitseisen zichtlocatie' die is opgenomen bij de regels. Op deze manier borgt het bestemmingsplan de kwaliteit van de uitstraling van het perceel. Verder zijn de bouwregels opgesplitst tussen regels voor gebouwen en regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze zijn een vertaling van de beeldkwaliteitseisen van het beeldkwaliteitsplan naar de regels. Zodoende schrijven de bouwregels bijvoorbeeld voor dat de voorgevels van gebouwen richting de A7 en de oprit naar de A7 moeten zijn gericht. Ook moet de gebouwen ter plaatse van de aanduiding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevelvlak' een gezamenlijk gevelvlak hebben van minimaal 50 m.

Voor zover bedrijven niet in de Staat van bedrijven voorkomen of in een naaste hogere milieucategorie zijn ingedeeld, kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van de planregels worden verleend voor de vestiging. Bij een verzoek om omgevingsvergunning wordt met name nagegaan of het bedrijf wat betreft de effecten op het woon- en leefklimaat kan worden gelijkgesteld met de bedrijven genoemd in de milieucategorieën. De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering en de Nota Industrielawaai dienen te worden betrokken bij de toetsing van de omgevingsvergunning. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn niet toegelaten.

Handhavingsbeleid

TOEZICHT EN HANDHAVING

Dit bestemmingsplan is opgesteld met de gedachte dat de bedrijven en andere belanghebbenden zich aan de gestelde regels houden. Indien zich situaties voordoen waar dit niet het geval is, dan zal de gemeente haar toezichts- en handhavingstaken uitoefenen. De Vereniging van Eigenaren van het bedrijventerrein Gouden Driehoek heeft de gemeente verzocht een duidelijk handhavingsbeleid te formuleren.

De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van het bestemmingsplan. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de regels tegen te gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Zo zullen controle en toezicht moeten plaatsvinden om te constateren of overtredingen bestaan. Vervolgens zal in veel gevallen worden getracht om met overleg een einde te maken aan de overtreding. Als dit niet lukt, zullen specifieke handhavingsmiddelen worden toegepast, zoals bestuursdwang. Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt niet onder handhaving. Hierna wordt ingegaan op de instrumenten waarmee een gemeente handhavend kan optreden.

Preventieve handhaving

Preventieve handhaving heeft als doel om op voorhand overtreding van het bestemmingsplan te voorkomen. Voor een doelmatige handhaving van een actueel bestemmingsplan dient aan een aantal (algemene) voorwaarden te worden voldaan.

  • 1. Voorlichting
    Duidelijkheid verschaffen over de inhoud en de doelstellingen van het bestemmingsplan. Hieraan zal in ieder geval via de inspraak over het bestemmingsplan inhoud worden gegeven.
  • 2. Klachtenregistratie
    Door toepassing van een klachtenregistratiesysteem worden de binnengekomen klachten door het EZ-loket geregistreerd. Bijvoorbeeld door het halfjaarlijks opstellen van een trendrapport kan inzicht worden verschaft over hoe vaak een bepaald soort klacht voorkomt. Door verbeteracties kunnen in de toekomst klachten worden vermeden.
  • 3. Toezicht
    Door het uitvoeren van een grondige inventarisatie tijdens de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is een nulmeting uitgevoerd. Thans is inzichtelijk welke activiteiten in het plangebied plaats vinden. Structurele controle in het veld heeft consequenties voor de inzet van personeel. Er zal tijd beschikbaar moeten worden gesteld voor regelmatige controles. In dit kader kan een afstemming tussen ruimtelijke ordenings- en milieucontroles mogelijk worden gemaakt door het geïntegreerd opstellen van een handhavingsprogramma.
  • 4. Financiële maatregelen
    Financiële maatregelen zoals het verbinden van legeskosten aan de afgifte van een gedoogbeschikking.
  • 5. Heldere lijn
    Door een eenduidige lijn te brengen in de gedragingen van de gemeente kan het optreden tegen overtredingen gemakkelijker worden gemotiveerd. Er ontstaat meer draagvlak voor het bestemmingsplan, omdat op gelijke wijze tegen gelijke gevallen wordt opgetreden.

Repressieve handhaving

Handhaving kan plaatsvinden door publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of strafrechtelijk optreden. Deze vormen van handhaving zijn repressief van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente middelen heeft, waarmee zij naleving kan afdwingen of tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De repressieve handhavingsmiddelen worden hierna kort beschreven.

  • 1. Publiekrechtelijke handhaving
    Deze vorm van handhaving bestaat uit het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Bestuursdwang omvat het doen wegnemen of herstellen van hetgeen in strijd is met de te handhaven regels of verplichtingen die uit de regels volgen. Dit houdt meestal in dat illegaal gebouwde bouwwerken worden afgebroken en illegaal gebruik van gronden en opstallen wordt beëindigd. Het kan ook gaan om het beletten van een overtreding; in dat geval heeft een aanzegging tot bestuursdwang een preventieve werking. Voordat tot bestuursdwang wordt overgegaan, moet sprake zijn van een volledige belangenafweging van het belang van de overtreder tegen het openbare belang.
  • 2. Privaatrechtelijke handhaving
    Een overheidsorgaan kan slechts in bepaalde gevallen privaatrechtelijk optreden in geval van een overtreding van een bestemmingsplan. Bij deze vorm van handhaving moet sprake zijn van een privaatrechtelijke relatie tussen de overheid en de burger. Dit kan het geval zijn doordat het overheidsorgaan eigenaar is van grond of gebouwen, als een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat bij verkoop of erfpacht of als sprake is van een jegens de overheid onrechtmatige daad. Hierbij moet het belang van een overheidsorgaan worden geschaad; het enkel overtreden van een regel is niet voldoende. In de privaatrechtelijke overeenkomsten, die worden gesloten bij de verkoop van bedrijfskavels, is opgenomen dat de eigenaar c.q. gebruiker zich dient te houden aan het beeldkwaliteitsplan.
  • 3. Strafrechtelijk optreden
    De Wet ruimtelijke ordening bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, zodat het bestemmingsplan niet langer een strafbepaling met daarbij behorende strafmaxima bevat. Naast opsporingsambtenaren, zoals genoemd in de Wet ruimtelijke ordening, zijn algemene opsporingsambtenaren van het Openbaar Ministerie (politie) bevoegd tot opsporing van strafbare feiten. Het strafrecht wordt als laatste middel in handhaving gezien; het bestuursrechtelijk optreden heeft de voorkeur.

Specifieke aspecten en prioriteit

Specifiek voor het onderhavige plangebied geldt dat bedrijven voor het uitoefenen van hun activiteiten dienen te voldoen aan de gestelde milieuregels. Overtreding van de milieuregels kan een ernstige bedreiging vormen voor de openbare veiligheid. Risico's binnen inrichtingen kunnen zowel via het milieurechtelijke (bijvoorbeeld veiligheidsvoorschriften in een omgevingsvergunning) als het ruimtelijke spoor worden verkleind. Een bestemmingsplan heeft enkel invloed op verkleining van risico's via het ruimtelijke spoor. Handhaving geschiedt bij handelen in afwijking van bouw- en/of gebruiksregels.

Gelet op de beschikbare handhavingscapaciteit is een prioritering aangebracht naar de aard van de ernst en mogelijke gevolgen van een overtreding. Deze prioritering is als volgt:

  • het in gebruik nemen of hebben van een risicovolle inrichting;
  • wonen of bedrijfswonen in afwijking van de planregels;
  • het afwijken van het beeldkwaliteitsplan/ de welstandsnota in de zichtzone langs de A7;
  • het afwijken van de interne milieuzonering;
  • gebruik van gebouwen voor detailhandel in afwijking van de planregels;
  • het afwijken van het beeldkwaliteitsplan/ de welstandsnota in de overige deelgebieden.

Tegen overtredingen van de Woningwet, bijvoorbeeld het bouwen zonder of in afwijking van omgevingsvergunning, wordt handhavend opgetreden op basis van toezicht Wabo.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Kosten voor ontwikkeling van het plangebied komen ten laste van de initiatiefnemer. Hiermee wordt een exploitatie-overeenkomst inclusief schadeverhaalovereenkomst gesloten. Een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. Deze exploitatieovereenkomst is reeds in 1997 gesloten met de toenmalige gemeente.

VOOROVERLEG

Gezien de voorgenomen ontwikkeling in dit plan is vooroverleg met de provincie niet nodig.

ZIENSWIJZEN

Het ontwerp bestemmingsplan entree Gouden Driehoek heeft vanaf donderdag 27 februari 2020 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is een zienswijze ingediend door het waterschap Hunze en Aa's. Dit heeft geleid tot overleg met het waterschap en aanpassing van het plan. De nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage 5 opgenomen.