Plan: | Kindcentrum Muntendam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.bpmtdkcmuntendam-va01 |
OBS Menterhorn en CBS de Parel in Muntendam zijn aan vervanging toe. Er is gekozen door de gemeenteraad om het nieuwe kindcentrum inclusief kinderopvang te realiseren op de locatie van de voormalige sporthal "de Ruitershorn" aan de Helder Camaraweg. Dit perceel heeft nu nog de bestemming Sport. Het perceel waar de huidige school op staat wordt ook betrokken bij de planontwikkeling.
In het plangebied wordt ook een gymzaal gerealiseerd. Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Om het planvoornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van het dorp Muntendam, in de gemeente Midden-Groningen. Het plangebied is gelegen aan de straten Mahatma Gandiweg, de Helder Cameraweg, Domela Nieuwenhuisweg en de J.H. Schaperweg en strekt tot de volgende kadastrale percelen: kadastrale gemeente Muntendam, sectie C, nummers 3834 (deels), 2640, 2973 (deels) en 2974. Het plangebied wordt in vrijwel alle richtingen omringd door bebouwing. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto met daarop de globale ligging van het plangebied opgenomen.
Figuur 1.1. Globale ligging plangebied (bron: Google Maps, d.d. 09-10-2023)
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Dorpen Menterwolde' (vastgesteld op 30 november 2017). Het plangebied heeft daarin de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer', 'Sport' en 'Groen'. Ook zijn er voor het plangebied twee bouwvlakken opgenomen. Op de onderstaande figuur is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 09-10-2023)
Ook gelden voor het plangebied de facetbestemmingsplannen 'karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) en 'Parkeren' (vastgesteld op 28 november 2019).
Met het huidige bestemmingsplan kan het kindcentrum niet gerealiseerd worden. Daarom wordt er een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Hoofdstuk 2 gaat in op de planbeschrijving (huidige en toekomstige situatie). In Hoofdstuk 3 komt het relevante rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid aan bod. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de onderzoeken die ten aanzien van verschillende milieu- en omgevingsaspecten zijn verricht. In Hoofdstuk 5 volgt de juridische vormgeving in de vorm van een toelichting op de systematiek en een toelichting op de bestemmingen. Ten slotte verwoordt Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de huidige situatie bevindt zich in het zuidwesten van het plangebied de basisschool OBS Menterhorn. Op het westelijke deel van het plangebied is een grasveld gelegen waar voorheen een sporthal heeft gestaan. In de huidige situatie zijn hier twee asfalten sportveldjes voor basketbal en voetbal aanwezig. Aan de noordkant binnen het plangebied is een parkeerterrein gelegen. Hier zijn ook drie ondergrondse afvalcontainers gesitueerd. Op de onderstaande afbeelding wordt de huidige situatie weergeven.
Figuur 2.1. Huidige situatie plangebied (bron: Google Maps, d.d. 09-10-2023)
In de toekomstige situatie zal er in het plangebied een kindcentrum worden gerealiseerd. Dit kindcentrum biedt ruimte aan twee basisscholen, een kinderopvang, een buitenschoolse opvang, een peuterspeelzaal en een gymzaal. De gymzaal zal ook te gebruiken zijn in de avonden. Ten tijde van het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan is er nog geen bouwplan (ontwerp) voor het kindcentrum beschikbaar.
Figuur 2.2. Verkenning schets mogelijke nieuwe situatie (bron: gemeente Midden-Groningen)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Hieronder worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Accommodaties voor maatschappelijke functies, zoals een school, worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een maatschappelijke functie, namelijk een kindcentrum. Dit valt onder overige stedelijke functies. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Wanneer de Ladder niet van toepassing is op het plan dient er wel een motivering te zien waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voor overige stedelijke functies geldt dat er 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Het geldende bestemmingsplan maakt al een school en een sporthal mogelijk. Echter maakt voorliggend bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime mogelijk was. In de toekomstige situatie is er één groot bouwvlak, die buiten de huidige bouwvlakken een groter bruto-vloeroppervlak dan 500 m2 mogelijk maakt. Er is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet er worden aangetoond dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Bij overige functies is het ruimtelijk verzorgingsgebied meestal de gemeente of een groter gebied.
Het verzorgingsgebied van het kindcentrum beperkt zich tot het dorp Muntendam en de directe omgeving.
Bij de beoordeling van de behoefte moet het bestaande aanbod betrokken worden. Vaak betekent dit dat er moet worden gemotiveerd, dat rekening is gehouden met (de effecten op) leegstand. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:
Voorliggend planvoornemen betreft de realisatie van een kindcentrum. In dit kindcentrum komen de leerlingen van de huidige basisschool OBS De Menterhorn. De huidige voorzieningen voldoen niet meer aan de wensen van deze tijd. Aangezien de huidige school wordt gesloopt kan er worden gesteld dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Als de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.
Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:
'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied is gelegen in het dorp Muntendam. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied, dit blijkt ook uit de Provinciale Omgevingsverordening.
Op 1 juni 2016 is door Provinciale Staten de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. Op 25 mei 2022 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie op een aantal onderdelen gewijzigd.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
1. Ruimte:
Ruimtelijke kwaliteit;
Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
Ruimte voor duurzame energie;
Vitale landbouw.
2. Natuur en landschap:
Beschermen landschap en cultureel erfgoed;
Vergroten biodiversiteit.
3. Water:
Waterveiligheid;
Schoon en voldoende water.
4. Mobiliteit:
Bereikbaarheid.
5. Milieu:
Tegengaan milieuhinder;
Gebruik van de ondergrond.
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2022 (hierna Omgevingsverordening) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. Op 15 november 2022 is de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Geconsolideerde Omgevingsvisie provincie Groningen 2022 zoals hierboven is beschreven. Er is één artikel die betrekking heeft op het voornemen, deze wordt hieronder aangehaald:
Het plangebied behoort tot het aardbevingsgebied op grond van de Omgevingsverordening. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op dit gebied, stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen. In het plangebied zijn in het kader van de provinciale omgevingsverordening geen karakteristiek aangewezen panden aanwezig. Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met de provinciale regels.
Overige thema's die geen invloed hebben op het voornemen, worden niet aangehaald.
Op 23 mei 2023 is de Omgevingsvisie Midden-Groningen als ontwerp gepubliceerd. De Ontwerp Omgevingsvisie heeft tot en met woensdag 19 juli 2023 (zes weken) ter inzage gelegen. De Omgevingsvisie is een visie op hoofdlijnen met twee doelen:
De speerpunten van deze omgevingsvisie zijn doelen voor inrichting en gebruik van onze omgeving. De doelen uit de omgevingsvisie helpen om brede welvaart te bereiken. De speerpunten komen voort uit de opbrengsten van de participatie, uit bestaand beleid dat nog steeds belangrijk is en uit trends en ontwikkelingen die om nieuw beleid vragen. De 8 speerpunten van de gemeente Midden-Groningen zijn:
Het planvoornemen is niet in strijd met de Ontwerp Omgevingsvisie Midden-Groningen.
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en met name bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners. De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeentebrede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand-Sappemeer.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. De sociale teams leveren ook maatwerk en spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheidt de gemeente zich regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet.
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het Kompas de nieuwe afwegingskaders.
Het planvoornemen betreft de realisatie van een kindcentrum. Dit sluit met name aan op de tweede bouwsteen in het Kompas. Het planvoornemen is daarom in overeenstemming met het Kompas.
Uitgangspunt van het gemeentelijk archeologisch beleid is het behoud van waardevolle archeologische waarden en van cultuurhistorische en cultuur landschappelijke relicten. De feitelijke bescherming van de archeologische en cultuurlandschappelijke waarden wordt geregeld in bestemmingsplannen en de erfgoedverordening. Voor het grondgebied van de gemeente Midden-Groningen beschikt de gemeente over een verwachtingskaart archeologie en cultuurhistorie (2021). Op het aspect archeologie wordt in paragraaf 4.1 nader ingegaan.
De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota is in 2020 vastgesteld. Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied aangeduid als Welstandsluwe Dorps-en Woongebieden.
Toetsing voornemen
De ruimtelijke ontwikkeling zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dienen te voldoen aan de welstandsnota. Ten tijde van het opstellen van het ontwerp bestemmingsplan is er nog geen bouwplan (ontwerp) beschikbaar.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan of initiatief een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft geleid tot een beleidskaart 'Archeologische verwachtingskaart'. Op 23 april 2020 is deze kaart samen met het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld.
Op deze kaart is het plangebied niet aangeduid met een archeologische verwachting. Voor het plangebied is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Zie onderstaande uitsnede van de verwachtingskaart:
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtingskaart met in het rood het plangebied (bron: gemeente Midden-Groningen)
Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan is daarmee uitvoerbaar wat betreft het aspect archeologie.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen en initiatieven. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Op de Archeologische verwachtingskaart (zie figuur 4.1) staan voor het plangebied geen cultuurhistorische waarden aangegeven. Er bevinden zich in of rondom het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Met het planvoornemen worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Het aspect cultuurhistorie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Het onderzoek naar milieuzonering is tweeledig. Bedrijven in de omgeving kunnen hinder opleveren voor de school. Een school wordt namelijk gezien als een milieugevoelige functie. Andersom kan de school ook hinder opleveren voor de omliggende woningen. Voor een school is in de VNG-publicatie aangegeven dat er alleen een richtafstand geldt voor geluid van 30 meter tot woningen en andere geluidsgevoelige functies. Voor het plangebied wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Hinder van school op geluidsgevoelige objecten
Voor de functies 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs', 'Sportscholen, gymnastiekzalen' en 'Kinderopvang' gelden richtafstanden van 30 meter tot gevoelige functies. Bij de bouw van de school en de overige hinder veroorzakende functies in het kindcentrum wordt rekening gehouden met de richtafstand van 30 meter voor geluid.
Het bouwvlak aan de zijde van J.H. Schaperweg is echter gelegen op circa 18 meter van de dichtstbijzijnde woningen. Dit is conform het vigerende bouwvlak van de bestemming Sport, bestemmingsplan Dorpen Menterwolde. Echter kunnen er binnen de zone van 30 meter, ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorzieningen uitgesloten'' geen speelvoorzieningen worden gerealiseerd. Tevens moeten de gevels van het toekomstige gebouw binnen deze aanduiding 'doof' zijn.
Milieucontouren van omliggende bedrijven
In het bestemmingsplan is rekening gehouden met voldoende afstand van het KC tot omliggende woningen. Het aspect milieuzonering vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en (buis)leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het plangebied is globaal blauw omkaderd.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart, projectgebied globaal met blauw omkaderd (bron: www.risicokaart.nl).
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet gelegen is in de buurt van risicovolle inrichtingen en/of buisleidingen.
Ook de Omgevingsdienst Groningen heeft een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het Kindcentrum Muntendam aan de Helder Camaraweg te Muntendam. De rapportage van dit veiligheidsonderzoek is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. In dit onderzoek zijn de risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen en risicovolle transportleidingen beoordeelt. De belangrijkste constateringen kunnen als volgt worden samengevat:
Uit de inventarisatie hierboven blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes ligt. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB. Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.
Het initiatief voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh, namelijk een kindcentrum (inclusief twee scholen). De rondom het plangebied liggende straten (Mahatma Gandiweg, de Helder Cameraweg, Domela Nieuwenhuisweg en de J.H. Schaperweg) betreffen wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur. Deze wegen hebben op grond van de Wgh geen zone en zijn niet onderzoeksplichtig. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk. De wegen rondom het plangebied kennen relatief weinig verkeer en trekken zeker geen sluip- of doorgaand verkeer aan. In het kader van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek daarom niet noodzakelijk.
Het planvoornemen is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.
Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Een kindcentrum is een gebouw waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) verblijven. De milieuhygiënische bodemkwaliteit moet dan ook geschikt zijn voor de gewenste functie. Het plangebied kan als onverdacht worden beschouwd. Dat betekent dat de bodemkwaliteitskaarten van toepassing zijn en dat de ontgravingskaart en de toepassingskaart hier beide aangeven dat de verwachte kwaliteit van de grond de kwaliteitsklasse Wonen heeft.
De bodemkwaliteit in het plangebied is van voldoende kwaliteit. Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Soortenbescherming
Om de uitvoerbaarheid van dit initiatief te toetsen voor het aspect ecologie, is er door BügelHajema Adviseurs een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (een zogenaamde quickscan). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de plannen mogelijk verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen verloren gaan. Nader onderzoek is nodig om de aan- of afwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen van laatvlieger, ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis in de te slopen bebouwing vast te stellen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is.
Bij het kappen van bomen met holtes is het nodig de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen vast te stellen. Dit kan in eerste instantie door een nader inspectie van de holtes met een endoscopische camera.
Indien de bomen niet worden gekapt, is het noodzakelijk om tijdens en na de werkzaamheden directe lichtuitstraling op de bomen waarbij holtes zijn waargenomen te voorkomen. Dit kan door gebruik te maken van naar beneden gerichte lichtarmaturen. Als dit niet mogelijk is, is het alsnog nodig om aanvullend de holtes te inspecteren op de aanwezigheid van vleermuizen.
Zorgplichtmaatregelen
Voor andere beschermde soorten is geen ontheffing van de Wnb nodig, mits bij uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht van de Wnb in acht wordt genomen.
Negatieve effecten op broedende vogels worden bij voorkeur voorkomen door bij de werkzaamheden rekening buiten het broedseizoen te werken, dus buiten de periode (half februari) half maart tot half juli (eind september).
Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.
Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te laten inventariseren op broedgevallen door een broedvogeldeskundige. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.
Vanwege de algemene zorgplicht van de Wnb is het nodig ten minste een week voorafgaand aan graafwerkzaamheden opgaande beplanting te kappen. Circa een week voorafgaand aan graafwerkzaamheden moet grasland worden gemaaid. Op die manier hebben algemene amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, waarvoor de algemene zorgplicht geldt, voldoende tijd om zich te verplaatsen naar een locatie buiten de invloedsfeer van de aanlegwerkzaamheden.
Gebiedsbescherming
Het planvoornemen is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid en het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming. Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden kunnen nog niet worden uitgesloten. Een AERIUS-berekening moet uitwijzen of de stikstofdepositie al dan niet boven de 0,00 mol N/ha/jaar uitkomt. In onderstaande paragraag wordt ingegaan op de stikstofdepositie en het voornemen.
Stikstofdepositie
In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Een verdere toename van stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden. Daarom dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor een bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.
Op basis van de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering was een eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase tot voor kort vrijgesteld van de vergunningsplicht. Uit recente jurisprudentie van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) blijkt echter dat de aanlegfase weer mee moet worden genomen in de AERIUS-berekening.
Om de stikstofdepositie die gepaard gaat met het planvoornemen te berekenen, is een AERIUS-berekening gemaakt. Deze berekening is in Bijlage 3 bij deze toelichting te raadplegen. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Er wordt nader onderzoek naar de aan- of afwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen van de laatvlieger, de ruige dwergvleermuis en de gewone dwergvleermuis in de te slopen bebouwing uitgevoerd. Indien bomen met holten worden gekapt is het tevens nodig de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen vast te stellen. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Er is een verkeersonderzoek uitgevoerd naar het planvoornemen. Dit onderzoek is als Bijlage 5 aan de toelichting bijgevoegd. In dit onderzoek is berekend dat de verkeersgeneratie van een kindcentrum, inclusief gymzaal, ruim 500 mvt/etmaal bedraagt.
Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2022 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Figuur 4.2. Ingevulde nibm-tool
Uit de berekeningen met de bovenstaande nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2022, welke in maart 2022 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Figuur 4.3. Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat de achtergrondniveaus ter plaatse van het plangebied ruim onder de wettelijke normen blijven.
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed leefklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen en initiatieven een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan of initiatief voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi. Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Via de Digitale Watertoets is het waterschap Hunze en Aa's van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. In het kader van de normale procedure heeft het waterschap een uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze uitgangspuntennotitie is als bijlage 4 opgenomen.
Tevens heeft met het waterschap een nader overleg plaatsgevonden. In dit overleg is afgesproken dat de onderstaand beschreven aandachtspunten bij het uiteindelijke bouwplan nader worden vormgegeven. Dit waterplan wordt ter goedkeuring aan het waterschap Hunze en Aa's aangeboden.
Compenserende waterberging
Het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil NAP + 0,20m en een winterpeil NAP +0,10 m. Door de toename van verhard oppervlak dient er per m2 aan verharding voor 80 liter aan compenserend bergend vermogen in de directe omgeving te worden ingepast. Dit heeft de voorkeur binnen de bestaande groenstructuren rondom het plangebied.
In de directe nabijheid van het plangebied is openwater aanwezig in de aan de noordwestzijde van het plangebied liggende hoofdwatergang. Er zijn verschillende opties om overtollig hemelwater te bergen zoals aanleg van bergingsruimte, of verbreding van de schouwsloot. Bij de verdere uitwerking wordt duidelijk gemaakt hoe de behandeling van het (overtollige) hemelwater zal plaatsvinden.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de bebouwde kom. Het gaat om de bouw van een kindcentrum voor het basisonderwijs, kinderopvang, eventueel buitenschoolse opvang en een grote gymzaal die ook gebruikt kan worden in de avonden. Onderwijs en kinderdagverblijven komen apart aanbod, waarbij geldt dat de grootste parkeer- en verkeersdruk ontstaat door het brengen en halen van kinderen. Hierbij is sprake van piekmomenten, wordt rekening gehouden met kiss and ride (K&R) zones en wordt onderscheid gemaakt in verkeersgeneratie (het aantal verkeersbewegingen) en parkeerbehoefte.
Voor het planvoornemen is er een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 5 aan de toelichting bijgevoegd. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek beschreven.
Ontsluiting
Voor het gemotoriseerde verkeer vormt de Domela Nieuwenhuisweg de belangrijke ontsluitingsroute. In noordelijke richting ontsluit deze route op de Nieuweweg en in oostelijke richting op de Bovenweg, Zuiderstraat en/of Middenweg. Rondom het kindcentrum vormen de Helder Cameraweg, Mahatma Gandhiweg en eventueel de J.H. Schapersweg de ontsluitingsmogelijkheden voor gemotoriseerd verkeer. Gebruik van de J.H. Schapersweg is afhankelijk van vormgeving van de ontsluiting van het kindcentrum.
Voor het fietsverkeer en de voetgangers is er een meer fijnmaziger verkeersstructuur beschikbaar. Naast bovengenoemde ontsluitingsmogelijkheden kunnen deze verkeersdeelnemers ook gebruik maken van het Hartpad, de verbinding naar de Fazant of via de Soetan Sjahariweg of brug voor langzaam verkeer naar het noorden. Gebruik van de J.H. Schapersweg is ook hier afhankelijk van de vormgeving van de ontsluiting van het kindcentrum.
Huidige verkeersstructuur langzaam verkeer (bron: Roelofs)
Huidige verkeersstructuur gemotoriseerd verkeer (bron: Roelofs)
Verkeersafwikkeling
Wanneer het autoverkeer van/naar het kindcentrum ontsluit via de Helder Cameraweg neemt de intensiteit op deze weg in het scenario exclusief gymzaal met ongeveer 250 mvt/schooldag toe ten opzichte van de huidige situatie. In het scenario inclusief gymzaal is de toename ongeveer 325 mvt/schooldag. Het effect op de Domina Nieuwenhuisweg zal een stuk kleiner zijn, omdat het verkeer naar OBS Menterhorn en de opvanglocaties in de huidige situatie ook al deels aanwezig is.
Naar verwachting neemt de intensiteit op het noordelijk deel van de Domina Nieuwenhuisweg in het scenario zonder gymzaal toe met circa 50-75 mvt/schooldag en inclusief gymzaal is de toename 75-100 mvt/etmaal. Op het oostelijk deel van de Domina Nieuwenhuisweg is de toename in het scenario zonder gymzaal naar schatting circa 125-150 mvt/schooldag en in het scenario inclusief gymzaal circa 200-225 mvt/etmaal.
Op het maatgevende wegvak ten noorden van het plangebied rijden in de huidige situatie circa 1.600 mvt/werkdag. In de plansituatie wordt dit in de worst-case situatie (KC inclusief gymzaal) dus ongeveer 1.800 mvt/werkdag. De huidige intensiteit op de Helder Cameraweg ligt op circa 900 mvt/werkdag. In de plansituatie ligt dit aantal op circa 1.200 mvt/werkdag.
Kijkend naar de wegfunctie, vormgeving van de wegen en het (toekomstig) gebruik zijn er in de plansituatie vanuit de verkeersafwikkeling geen knelpunten te veronderstellen.
Auto parkeren
In het verkeersonderzoek is berekend dat de parkeerbehoefte van het planvoornemen, inclusief gymzaal, circa 70 parkeerplekken bedraagt.
Vertrekpunt is dat het parkeren wordt opgevangen op de huidige locatie van OBS Menterhorn. In de inrichtingsschets (zie figuur 2.3) zijn twee aparte parkeervoorzieningen opgenomen, namelijk een 'smok en vot' zone en een regulier parkeerterrein, met totaal 70 parkeerplaatsen. Aan de oostzijde van het kindcentrum zijn de bestaande langsparkeervakken langs de J.H. Schapersweg behouden. De doorgaande fietsstructuur vanaf de Fazant loopt in de plansituatie naar de J.H. Schapersweg. De ruimte tussen parkeervoorziening en kindcentrum wordt ingericht als wachtruimte voor ouders/verzorgers.
De 'smok & vot' zone ligt zo dicht mogelijk bij het kindcentrum en kent éénrichtingsverkeer met 36 parkeerplaatsen en (in het scenario met gymzaal) één mindervalide parkeerplaats. Op de parkeervoorziening zijn 10 langsparkeerplaatsen opgenomen, waar leerlingen/kinderen op het trottoir kunnen uitstappen. De overige 26 parkeerplaatsen zijn ingericht als schuinparkeerplaatsen om het éénrichtingsverkeer te benadrukken. Voetgangers kunnen via het ventrale pad het kindcentrum bereiken. De mindervalide parkeerplaats is zo dicht mogelijk bij de entree van het kindcentrum ingepast.
Het reguliere parkeerterrein ligt wat verder weg en is ook verbonden met het centrale voetpad om het kindcentrum te bereiken. Op het reguliere parkeerterrein geldt tweerichtingsverkeer. Het parkeerterrein bevat 33 parkeerplaatsen voor personeel, wachtende ouders en een extra buffer. Daarnaast is er ruimtereservering voor de mogelijke uitbreiding met 13 parkeerplaatsen (groene parkeervakken). Vooralsnog kan deze strook worden ingericht met groen. Ook bevat het parkeerterrein vier ondergrondse containers, waarbij het vrachtvoertuig van de afvalinzameling rond kan rijden op het parkeerterrein.
Voor bussen is er langs de Camera Helderweg een instapstrook ingepast. De voetpaden rondom het kindcentrum zijn geoptimaliseerd (breder) en het gebied rondom het kindcentrum is ingericht met markering en attenderend straatmeubilair ingericht als 'schoolzone'.
Fiets parkeren
In het verkeersonderzoek is berekend dat de totale fietsenstallingsbehoefte van het planvoornemen, inclusief gymzaal, circa 179 fietsenstallingen bedraagt. Hieraan zal worden voldaan.
De ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Het planvoornemen is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Een belangrijk element in m.e.r.-regelgeving zijn de (sinds 2017) zogenaamde indicatieve drempelwaarden. Ook voor activiteiten onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag een toets uitvoeren. Aangezien woningbouw wordt genoemd als activiteit, dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde van bijlage D van het Besluit m.e.r. valt, te motiveren. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Sinds de meest recente wijziging van het Besluit m.e.r. van 7 juli 2017 moet de keuze voor wel of géén m.e.r.-beoordeling worden genomen door middel van een apart besluit. De keuze wordt in principe gemaakt op basis van een aanmeldnotitie, tenzij het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is. In dat geval is een apart besluit niet noodzakelijk en kan de overweging voor het wel of niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, in de overwegingen van het moederbesluit worden opgenomen. Omdat de gemeente zelf de initiatiefnemer is voor dit bestemmingsplan, is het niet verplicht een aanmeldnotitie op te stellen. Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan tweeduizend woningen, een oppervlak van meer dan honderd hectare of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 vierkante meter of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden.
Het bevoegd gezag heeft de milieuaspecten beoordeeld zoals die in hoofdstuk 4 zijn benoemd en is tot de conclusie gekomen dat de opstelling van een milieueffectrapportage op basis van de geconstateerde milieueffecten niet nodig is.
Het bevoegd gezag doet op de gebruikelijke wijze mededeling van haar beslissing via een afzonderlijke publicatie.
Voor het onderhavig plan hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Bro en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gehanteerd.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.
De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen etc. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In het bestemmingsplan worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.
Dit bestemmingsplan kent één bestemming, namelijk de bestemming 'Maatschappelijk'.
Maatschappelijk
Bij het opstellen van de regels voor dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'KC Woldwijck 2' van de gemeente Midden-Groningen. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen, water, verhardingen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. Hierbinnen is de realisatie van het Kindcentrum mogelijk, zoals ook in de begripsomschrijving van de term ‘maatschappelijke voorzieningen’ uiteen is gezet.
Onder 'maatschappelijke voorzieningen' wordt verstaan: 'educatieve voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook integrale kindcentra en peuterspeelzalen, ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca'.
Hiermee hanteren we een iets engere definitie van het begrip 'maatschappelijke voorzieningen' dan in het bestemmingsplan 'KC Woldwijck 2'. Dit om ervoor te zorgen dat het niet mogelijk is om een andere maatschappelijke voorziening mogelijk te maken, dan het plan voor een kindcentrum dat nu voorligt. De gebouwen zijn in beginsel uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
Ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorzieningen uitgesloten' mogen de gronden niet worden gebruikt als schoolplein of speelveld en mogen er ook geen speelvoorzieningen in de vorm van speeltoestellen en andere speelvoorzieningen worden geplaatst. Voor zover er gebouwen in deze zone worden gerealiseerd moet(en) de gevel(s) worden uitgevoerd en in stand worden gehouden als dove gevel. Van deze regel kan worden afgeweken tenzij door middel van akoestisch onderzoek kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden van het Bouwbesluit.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:
De gronden van het voorliggende bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente coördineert en ontwikkelt zelf de geplande voorzieningen voor het kindcentrum. Hiervoor is een krediet beschikbaar gesteld door de gemeenteraad. Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid in de vorm van een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.
Op 18 oktober 2023 is er een inloopavond geweest, in het plangebied, over de nieuwbouwplannen. Omwonenden zijn tijdens deze avond geïnformeerd en zijn in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen. Er is tevens een nieuwsbrief gemaakt en verspreid.
Het plan is in het kader van het wettelijke vooroverleg voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners.
Provincie Groningen
De provincie geeft aan dat zij vanuit het oogpunt van de provinciale ruimtelijke belangen geen aanleiding ziet tot het maken van opmerkingen op het voorontwerp. De opmerking met betrekking tot het nader vleermuisonderzoek en de uitvoerder hiervan, neemt de gemeente mee als zij dit onderzoek uitzet.
Waterschap
De gemeente is momenteel in overleg met het waterschap.
Veiligheidsregio Groningen
Veiligheidsregio Groningen heeft een beoordeling gedaan op de aanwezigheid van externe risicobronnen en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarbij is ze tot de volgende conclusies gekomen:
Op basis van deze beoordeling ziet de Veiligheidsregio Groningen geen aanleiding de gemeente verder inhoudelijk advies te geven.
Na de fase van overleg volgt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde formele bestemmingsplanprocedure. Het ontwerp bestemmingsplan Kindcentrum Muntendam heeft vanaf 21 december 2023 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens het ter visie liggen van het plan kon eenieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. De reactietermijn eindigde op 31 januari 2024. In de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, is er één zienswijze ingediend. De Nota van beantwoording zienswijzen is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Deze Nota van beantwoording zienswijzen geeft weer welke zienswijzen zijn ingediend, hoe deze door het gemeentebestuur zijn beoordeeld en beantwoord en of dit tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan heeft geleid.