Plan: | MFA Meeden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.bpmeemfameeden-va01 |
In 2009 is een dorpsvisie voor de kern Meeden opgesteld. Hierin is weergegeven dat het centrum van Meeden moet worden verbeterd, in combinatie met de clustering van voorzieningen. De dorpsvisie is vervolgens vertaald in een bestemmingsplan voor het gehele dorp Meeden (2012), waarin deze doelstelling nader planologisch is uitgewerkt.
In 2015 is gestart met de planvorming omtrent het Multifunctioneel Centrum Meeden (MFC). Dit is samen met de scholen, het dorpshuis en de inwoners opgepakt en heeft vorm gekregen in een visie met een programma van eisen. Er is eveneens in de visie aandacht besteed aan het integraal kindcentrum (IKC), dat ook een plaats zal krijgen in het centrumgebied. In het kader van de visie en het programma van eisen is een scenariostudie opgesteld. Hierin werd uitgegaan van hergebruik van het bestaande vastgoed in het centrum. Integraliteit en bundeling stonden hierin centraal. In 2017 is hiervoor een passend bestemmingsplan opgesteld.
Inmiddels zijn de plannen verder gevorderd en wordt geen IKC maar een MFA, een multifunctionele accommodatie, gerealiseerd. Niet langer is sprake van hergebruik maar van sloop en nieuwbouw. De aanwezige Sjaloomschool, dorpshuis en sportzaal worden gesloopt. Een nieuw gebouw wordt teruggebouwd met daarin ruimte voor de beide scholen (Sjaloomschool en De Mieden, wordt een combinatieschool), een peuterspeelzaal/opvang, de bibliotheekfunctie en dorpshuis met sportzaal. Naast de MFA wordt een aantrekkelijk ontmoetingsplein ingericht. Op deze wijze krijgen de inwoners van Meeden een toekomstbestendig dorpscentrum.
In het bestemmingsplan Meeden - MFC dat op 30 november 2017 is vastgesteld, zijn de gronden bestemd als Centrum. Daarnaast zijn twee bouwvlakken op de uiterste zijden van het bestemmingsvlak opgenomen. De beoogde nieuwe MFA wordt op het midden van het bestemmingsplan gerealiseerd. De vorenstaande ontwikkeling past dan ook niet geheel in het geldende bestemmingsplan. Daarom is een nieuw bestemmingsplan voor deze ontwikkeling zowel noodzakelijk als gewenst.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het centrum van het dorp Meeden. Het plangebied is aan de noordzijde duidelijk begrensd door de bebouwingswand van de rijenwoningen aan Tussen Baide Meulens. De zuidkant wordt begrensd door de lintbebouwing aan de Hereweg. De woningen aan de oostzijde van de Kerkstraat vormen ook een duidelijke grens. De westzijde van het plangebied wordt gekenmerkt door een enigszins open structuur. De voormalige kerk met aanbouwen en een woning staat enigszins los in de ruimte door de brede profielen. Functioneel gezien grenst het plangebied aan de noordzijde aan woongebied. Het gebied zelf is vooral een maatschappelijke zone in het lint.
Het plangebied ligt ingesloten tussen de Meidoornlaan, Tussen Baide Meulens, Hereweg en de Kerkstraat en omvat de kadastrale percelen 00300, 01095 deels, en 00720, sectie G, kadastrale gemeentecode MDN02.
Figuur 1. Weergave plangebied
Het bestemmingsplan dat op het plangebied van toepassing is, is het bestemmingsplan 'Meeden - MFC' zoals vastgesteld op 30 november 2017. De gronden zijn hierbinnen bestemd als 'Centrum', zijn deels voorzien van een bouwvlak en hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf'. Binnen de centrumbestemming zijn de gronden bestemd voor diverse doeleinden zoals, detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, horeca en bedrijven. Gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 6 meter.
De gronden binnen de bestemming 'Waarde - Reliëf' zijn aangewezen voor de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid daarvan, ter plaatse van de dekzandruggen.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving van het voornemen. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op het relevante beleid waarna in hoofdstuk 4 het voornemen getoetst wordt aan de relevante wet- en regelgeving. De juridische toelichting van het plan staat beschreven in hoofdstuk 5. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Meeden is met circa 1.800 inwoners één van de kleinere dorpen van Midden-Groningen. Meeden kent een sterk 'wij-gevoel'. Inwoners staan voor elkaar klaar en er is een bloeiend verenigingsleven. Er dreigt echter een afname van (deelname aan) sociaal-culturele en recreatieve activiteiten. Door het 'wij-gevoel' zo goed mogelijk vast te houden, blijft er ook in de toekomst een stabiele basis aanwezig om dergelijke activiteiten een kans van slagen te geven. Derhalve willen de inwoners van Meeden haar maatschappelijke en overige voorzieningen op een duurzame wijze in stand houden.
In Meeden zijn verschillende maatschappelijke accommodaties en overige voorzieningen aanwezig. Er zijn twee basisscholen, peuterspeelzaal, een dorpshuis met sportzaal en bibliotheek, huisarts, fysiotherapeut, jeugdsoos en verschillende sportaccommodaties aanwezig. Eveneens zijn er een kleine supermarkt en meerdere (kleinschalige) bedrijven in het dorp gevestigd.
Er is één openbare basisschool en één protestants-christelijke basisschool. In de toekomst verwachten beide scholen elk zo'n 60 à 75 leerlingen te hebben. Onderwijskundig, organisatorisch en financieel is het niet wenselijk om deze twee scholen in stand te houden. De schoolbesturen hebben daarom aangegeven in de toekomst een samenwerkingsschool te willen realiseren. Gelet op de ouderdom van de schoolgebouwen en de huidige exploitatielasten is een nieuwe school noodzakelijk waarin naast het onderwijs in ieder geval ook het peuterspeelzaalwerk is ondergebracht.
In het plangebied staat in de huidige situatie nog de bebouwing van de Sjaloomschool en de bebouwing van het dorpshuis met sportzaal. De gronden er om heen zijn ingericht als schoolplein/speelruimte. Het plangebied is groen ingericht met veel grote beeldbepalende bomen.
Figuur 2. Weergave plangebied met zicht op dorpshuis gezien vanaf de Hereweg (bron: GoogleMaps, 2019)
Figuur 3. Weergave plangebied met zicht op de Sjaloomschool gezien vanaf de Hereweg (bron: GoogleMaps, 2019)
Figuur 4. Weergave plangebied met zicht op Sjaloomschool gezien vanaf Tussen Baide Meulens (bron: GoogleMaps, 2019)
In de nieuwe situatie worden alle benodigde functies gecombineerd en in nauwe samenwerking met elkaar aangeboden. Er zal een centrale ontmoetingsplek ontstaan waar jong en oud welkom zijn. De gebruikers van deze plek hebben respect voor elkaar en stellen zich dienstbaar op aan het geheel. Dit moet leiden tot een daadwerkelijke integratie van het gebruik. Deze integratie krijgt zijn beslag in flexibele en toekomstbestendige bebouwing voor voornamelijk maatschappelijke functies.
Deze combinatie van functies krijgt vorm door middel van een multifunctionele accommodatie. In deze accommodatie bevinden zich in de toekomstige situatie basisscholen, peuterspeelzaal, kinderopvang, bibliotheek, dorpshuis, kantoren en een sportzaal. De huidige bebouwing wordt gesloopt waarvoor één nieuw gebouw wordt teruggebouwd. Voor de MFA is een stedenbouwkundige visie opgesteld om richting te geven aan de inrichting van het plangebied.
Stedenbouwkundige visie
De MFA wordt de huiskamer van Meeden. Het gaat hierbij niet alleen om het gebouw. Het geheel van gebouw en omgeving (openbare ruimte) vormt de nieuwe huiskamer van het dorp. Het gebouw wordt daarom centraal in gebied gesitueerd. Dit geeft de mogelijkheid om het omringende gebied optimaal bij de MFA te betrekken. Uitgangspunt is dat gebouw en omgeving een sterke relatie hebben. Een gebied en gebouw met een uitnodigende, open en dorpse uitstraling wordt nagestreefd, met een vormgeving die past bij het dorp en de plek. Schuren of boerderij als inspiratiebron zijn denkbaar.
De bestaande waardevolle bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Het bestaande laantje nabij de Hereweg en de grote rode beuk worden in ieder geval ingepast in het plan. De hoofdentree van de MFA wordt gekoppeld aan het bestaande laantje en een goede, herkenbare oversteek over de Hereweg. Hiermee wordt de entree verankerd op de plek.
Het gebouw en de inrichting van het terrein hebben twee verschillende sferen die in elkaar overlopen. Eenheid tussen gebouw en terrein is uitgangspunt. Door de vrije ligging van de MFA is een alzijdige oriëntatie van belang. De zuidzijde behoort tot de belevingswereld van de Hereweg.
Stenig verblijfsgebied met groen in verharding bepaalt het beeld van de openbare ruimte. Het bestaande reeds ingezette inrichtingsprincipe wordt voortgezet. De gevels van de MFA sluiten hierop aan. Baksteen en een meer formele uitstraling kenmerken de MFA. Met de genoemde keuzes wordt het gebouw en het terrein verankerd aan de hoofdstructuur van het dorp.
De noordzijde van het terrein wordt groen, organisch ingericht. De gevels van de MFA sluiten hierop aan. Natuurlijk en open zijn kernwoorden. Het groene gebied vormt een groene buffer naar de bestaande woningen en tegelijkertijd is het groene belevingswereld van de school. Er is ruimte voor natuurlijke spelen. Eventuele erfafscheidingen passen in dit groene beeld.
De figuur hieronder geeft een indicatieve weergave van de nieuwe situatie van het plangebied.
Figuur 5. Indicatieve weergave nieuwe situatie plangebied.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst de rijksambities tot 2040 en formuleert doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau. Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering.
Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (samenwerkende) Gemeenten zorgen voor (boven) lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's. Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen, zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het Natuurnetwerk Nederland en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Uit de kaart 'nationale ruimtelijke hoofdstructuur' blijkt dat specifiek van toepassing op de gemeente Midden-Groningen zijn:
Beide onderdelen zijn voor dit planvoornemen niet relevant.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is als instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is de ladder aangepast en luidt als volgt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen.
Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt. Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal), en van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).
TOETSING
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuw MFA mogelijk gemaakt. In de huidige situatie is in het plangebied een school en een dorpshuis met sportzaal aan bebouwing aanwezig. De gezamenlijke oppervlakte van deze bestaande bebouwing bedraagt circa 1.700 m2 bvo. In de nieuwe situatie wordt een nieuw gebouw gerealiseerd van circa 1.700 m2. De feitelijke bebouwing neemt met het planvoornemen niet toe.
In de huidige planologische situatie zijn twee bouwvlakken ingetekend van een totale oppervlakte van 3.800 m2. In de nieuwe situatie is een bouwvlak ingetekend van circa 3.300 m2. Het planologisch ruimtebeslag neemt dan ook af.
Zowel in de feitelijke situatie als in de planologische mogelijkheden neemt het ruimtebeslag in de toekomstige situatie van de gebouwen niet toe. Het planvoornemen is dan ook niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.
Behoefte
Hoewel nadere motivatie van de ladder niet noodzakelijk is, dient nog wel een beschrijving gegeven te worden van de behoefte aan de ontwikkeling. De behoefte aan onderliggend plan volgt uit het ‘Integraal Accommodatiebeleid en accommodatieplan' van de voormalige gemeente Menterwolde. Het beleid en plan volgt uit de opgave die (destijds de gemeente Menterwolde, inmiddels de gemeente Midden-Groningen) heeft in het kader van toekomstbestendige onderwijshuisvesting. In dit programmaplan is gekeken naar toekomstbestendige onderwijshuisvesting maar ook naar veiligheid, de krimpopgave/ontgroening, duurzaamheid en onderwijskundige ontwikkelingen.
Op basis daarvan volgt dat er sprake is van bevolkingskrimp en ontgroening. De voortgang van bevolkingskrimp en ontgroening zal leiden tot een afname van het leerlingenaantal in het basisonderwijs met als gevolg dat scholen steeds ruimer in hun jas komen te zitten en mogelijk onder de opheffingsnorm komen.
Met de ontwikkeling van het MFA worden de krachten gebundeld in één nieuw gebouw waarin diverse functies naast elkaar kunnen bewegen. Daarnaast is het gebouw multifunctioneel inzetbaar en kan daarmee voor vele doeleinden gebruikt worden. Het planvoornemen voorziet dan ook in een concrete behoefte om het dorp Meeden in voldoende voorzieningen te kunnen voorzien.
Het planvoornemen is wat betreft het Rijksbeleid uitvoerbaar.
De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie vervangt het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Doel van de omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.
Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in samenhangende thema's en provinciale belangen.
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 zoals hiervoor is beschreven. De omgevingsverordening wordt regelmatig geactualiseerd. De meest recente versie is op 1 februari 2019 in werking getreden.
De relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening zijn integraal opgenomen in dit bestemmingsplan. Hierna zijn de titels weergegeven die, al dan niet deels, betrekking op het onderhavig plangebied. Voor meer informatie over de inhoud van de titels wordt verwezen naar de Omgevingsverordening.
De provincies Groningen en Drenthe en de twaalf gemeenten daarbinnen werken al 20 jaar intensief samen aan de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de regio. De speerpunten van de Regio Groningen-Assen zijn:
De provincies en gemeenten kijken daarbij over hun grenzen heen. Het uitgangspunt is dat de steden niet zonder de omliggende regio kunnen, maar de omliggende regio ook niet zonder de steden. De regio wordt beschouwd als was zij één gemeente. Het collectieve belang weegt zwaarder dan de belangen van de individuen. Aan de hand van de ontwikkelingsvisie wordt gericht gewerkt aan het creëren van kansen voor de regio. Hierbij wordt uitgegaan van de eigen kwaliteiten: de rust en de ruimte, de aantrekkelijke steden en groene dorpen, de verscheidenheid in landschappen en de relatief goede bereikbaarheid.
Wonen en werken concentreert zich volgens de visie in de regio rond de verticale as Groningen-Assen en de horizontale as gevormd door Roden/Leek, Groningen en Hoogezand. Bij de ruimtelijke inrichting zal deze T-structuur worden versterkt door hier de verstedelijking te concentreren. De dorpen Hoogezand, Leek en Roden vervullen daarbij als meer stedelijke kernen een schragende functie in de verstedelijkingsopgave van de regio. De keuze voor bundeling van het wonen en werken op de T-structuur is ingegeven door het zoveel mogelijk behouden van gebiedskwaliteiten die betrekking hebben op natuur en landschap.
De Regio Groningen-Assen wil zorgen voor een voldoende en gevarieerd aanbod aantrekkelijke woningen en woonomgevingen voor elk huishouden in de regio. Als de speerpunten van de Regio Groningen-Assen vertaald worden naar de woningmarktopgave voor de regio, dan leidt dit tot de volgende uitgangspunten:
Met deze combinatie van woonkwaliteiten worden de ruimtelijke en economische doelen ondersteund.
Met voorliggend planvoornemen wordt de woonkwaliteit in één van de kleine kernen van Midden-Groningen behouden. Door krachten te bundelen in één nieuw MFA wordt voorkomen dat aanwezige voorzieningen vanwege krimp wegvallen. Het planvoornemen past goed binnen het beleid van Regio Groningen-Assen.
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.
De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar in sommige situaties hier goed bij helpen. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:
Voor het dorp Meeden is een dorpsvisie opgesteld. De leefbaarheid van het dorp Meeden staat onder druk en gelijktijdig is er het besef dat dit dorp een sterke eigen identiteit heeft. Om deze eigen identiteit te kunnen waarborgen, moeten nieuwe ontwikkelingen in het dorp (bijvoorbeeld om de leefbaarheid te verhogen) zorgvuldig worden ingepast. Om nieuwe ontwikkelingen in Meeden te kunnen structureren en goed in te passen, is een studie gedaan naar de ruimtelijke en functionele karakteristieken van Meeden. Die karakteristieken geven het dorp immers haar eigenheid en identiteit.
Voor Meeden zijn in de dorpsvisie de volgende kansen en ontwikkelingsrichtingen opgenomen:
Met name de aspecten 'verbeteren van het centrum van het dorp' en 'Meeden als compleet dorp behouden en versterken' is in het kader van dit voornemen relevant.
Het Regionaal Woon- en leefbaarheidsplan voor Oost-Groningen - van krimp naar kwaliteit omvat een inventarisatierapport waarin de demografische ontwikkelingen in Oost-Groningen en de gevolgen ervan in beeld zijn gebracht. Op basis daarvan zijn vervolgens de opgaven voor de regio geformuleerd.
In het Regionaal Woon- en leefbaarheidsplan wordt rekening gehouden met een bevolkingskrimp van 7% in de jaren 2010-2030. In het Regionaal Prestatiekader 2013-2018 wordt opgemerkt dat de krimp het grootst is in de relatief vergrijsde gemeenten en het kleinst is in de gemeenten die jonger zijn samengesteld en dichter bij de stad Groningen liggen: Menterwolde en Veendam. In Menterwolde wordt door deze bevolkingsopbouw de eerstkomende 10 jaar nog een lichte huishoudensgroei verwacht; na 2023 wordt enige daling verwacht. Voor Menterwolde blijkt de iets bescheidener bevolkingskrimp uit de prognose.
Op gemeentelijk niveau moeten regionale afspraken alsmede lokale ontwikkelingen en doelstellingen op het vlak van voorzieningen en leefbaarheid in een gemeentelijk beleidsdocument worden vastgelegd. Voor de voormalig gemeente Menterwolde gebeurt dat in een Gemeentelijk Woon- en leefbaarheidsplan (GWLP, 2015). De markt laat, zeker voor de korte termijn, niet toe dat er veel nieuwe bebouwing kan worden gerealiseerd. Krimp betekent overigens niet: geen nieuwbouw, maar betekent andere nieuwbouw, veelal gecombineerd met maatregelen in de bestaande voorraad.
Als gevolg van demografische krimp en bezuinigingsmaatregelen, wil de voormalige gemeente Menterwolde haar (historisch gegroeide) vastgoedportefeuille heroverwegen. Om te komen tot een goede heroverweging van de vastgoedportefeuille en keuzes met betrekking tot het handhaven of afstoten van gebouwen en locaties, is het accommodatiebeleid- en plan opgesteld. In 2014 is het integraal accommodatiebeleid en accommodatieplan door de raad vastgesteld.
Op basis van dit plan kon de gemeente keuzes maken met betrekking tot:
In het integraal accommodatieplan gaat het om accommodaties (en/of terreinen) met betrekking tot onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, sport en welzijn (dorpshuizen en jeugdsozen).
De volgende uitgangspunten zijn hierbij van belang:
Multifunctionaliteit
Uitgangspunt is dat er geen solitaire voorzieningen meer worden gerealiseerd tenzij dit vanuit beleidsmatige overwegingen noodzakelijk is. De hoofdlijn is die van gecombineerde voorzieningen wanneer de kansen zich hiertoe voordoen.
Clusteren van kindfuncties
Uitgangspunt is dat in iedere kern een integraal kindcentrum (IKC) wordt gerealiseerd. Dit kan door zoveel mogelijk kindfuncties (onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en overige functies) te clusteren door bijvoorbeeld het inzetten van structurele leegstand in schoolgebouwen.
Ontmoetingsplekken voor kinderen en jongeren
Het is de ambitie om in iedere kern een ontmoetingsplek voor jongeren te realiseren en uitdagende binnen- en buitenspeelruimte voor kinderen van 4 tot 11 jaar te creëren. Afhankelijk van de bezetting en het gebruik kan het gaan om een ontmoetingsplek als een solitaire voorziening dan wel onder te brengen in een multifunctionele accommodatie.
Financiering en exploitatie
In de ontwikkeling van nieuwe voorzieningen dient sprake te zijn van gezamenlijke financiering. Zoals eerder al is aangegeven, dient bij aanpassing en/of vervangende nieuwbouw sprake te zijn van een sluitende exploitatie. (Mede)financiering in de realisering van voorzieningen vindt plaats op basis van door de instellingen gezamenlijk opgestelde businessplannen.
Rol van de gemeente
Uitgangspunt is dat de gemeente in het accommodatiebeleid een gemeentelijke regierol aanneemt, maar veel zaken in samenspraak en overleg met het maatschappelijk veld en haar burgers ontwikkelt. Dit betekent dat de gemeente in gezamenlijkheid met het maatschappelijk veld en (een vertegenwoordiging van burgers) een visie ontwikkelt voor de toekomstige voorzieningenstructuur (dit is al beschreven in voorliggend accommodatiebeleid) en vanuit deze visie ontwikkelingen initieert of ondersteunt (al dan niet financieel). Er wordt meer dan voorheen uitgegaan van de eigen kracht van de betrokken organisaties vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid met de gemeente.
Thema onderwijsvoorzieningen
Door een daling van het aantal leerlingen neemt de leegstand toe, dalen de inkomsten vanuit het Rijk en stijgen de kosten. Onderwijskundig, organisatorisch en financieel is het daarom niet wenselijk om kleine scholen in stand te houden. De ambitie om zoveel mogelijk leerlingen passend en thuis nabij onderwijs te kunnen (blijven) aanbieden en het ontwikkelen van de hiervoor benodigde onderwijskundige en organisatorische kwaliteit moet zwaarder wegen dan het behouden van een fijnmazige voorzieningenstructuur. Dit betekent een transformatie van de huidige kleinschalige solitaire voorzieningen met een eigen programmering, organisatie en huisvesting naar:
Waarbij wordt gezorgd voor een stevige en toekomstbestendige voorzieningenstructuur. De vorming van integrale kindcentra voor kinderen van 0-12 jaar hoort hier ook bij. Dit betekent dat onderwijs en andere kindfuncties (peuterspeelzaalwerk, kinderopvang) bij elkaar onder één dak gehuisvest zitten. Dit kan vorm krijgen door leegstaande schoollokalen in de toekomst hiervoor in te zetten. Multifunctioneel gebruik van schoolgebouwen is het advies.
VOORSTEL ONDERWIJS MEEDEN
Voor de situatie in Meeden wordt in het accommodatieplan voorgesteld een brede voorziening een IKC) te realiseren waarin naast het onderwijs ook het peuterspeelzaalwerk en de dorpshuisfuncties zijn ondergebracht. De gemeente heeft er in Meeden voor gekozen om voorzieningen in het centrumgebied te clusteren. Daardoor wordt verdere leegstand voorkomen. Door de bevolkingsdaling is er leegstand ontstaan in de schoolgebouwen van Meeden. De scholen hebben in overleg met de gemeente besloten te fuseren, waardoor er ruimte ontstaat voor een nieuw MFA (breder dan IKC. In het MFA komen alle onderwijsvoorzieningen, peuterspeelzaal/opvang en een bibliotheekfunctie.
Leegstand in onderwijsgebouwen betekent forse (onnodige) lasten voor de scholen. Door opwaardering en hergebruik van bestaand vastgoed (en afstoten van niet-gebruikt vastgoed) kan deze situatie worden voorkomen en ontstaat er een nieuwe financieel gezonde situatie. Het dorpshuis wordt ook in deze clustering betrokken.
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen.
In de handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht.
In het plangebied en omgeving is er sprake van een gemengd gebied waarin maatschappelijke, centrum- en woonfuncties naast elkaar zijn gesitueerd. Het gebied kan worden gekarakteriseerd als het centrumgebied van Meeden. De school en het dorpshuis met sportzaal zijn reeds aanwezig.
Scholen kunnen aan de hand van de VNG-brochure het beste ingedeeld worden in de categorie Onderwijs, scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs (SBI-2008, 852). Hiervoor geldt een te hanteren richtafstand van 30 m vanwege geluid (categorie 2). Kinderopvang (SBI-2008, 8891) en buurt- en clubhuizen (SBI-2008, 94991) vallen ook in deze milieucategorie (SBI-2008, 8891). Vanwege het gemengd gebied kan gemotiveerd van de te hanteren richtafstand worden afgeweken met één afstandsstap naar 10 m.
De verschillende functies zijn in de huidige situatie aanwezig. Deze functies hebben tot nu toe niet geleid tot onevenredige hinder, alhoewel de milieu-afstand van een dorpshuis/sportzaal en de basisschool ten opzichte van milieugevoelige functies in gemengd gebied op basis van de richtlijn van de VNG-publicatie 10 m of meer zou moeten zijn. Door een verplaatsing van de bestaande bebouwing zal naar verwachting de eventuele hinder niet of nauwelijks toenemen. Vanuit de directe omgeving zijn er geen functies die het IKC en vernieuwde dorpshuis belemmeren in haar functie.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen in inrichtingen en over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.
In het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen risicovolle inrichtingen, transportroutes en transportleidingen. Hiervoor zijn verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient de gemeente het groepsrisico te verantwoorden.
Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. Bij de verantwoording van het groepsrisico moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.
Voor de aanwezige inrichtingen, transportroutes en transportleidingen in en in de omgeving van het plangebied is de Risicokaart geraadpleegd. Hieronder een uitsnede van deze kaart.
Figuur 7. Weergave Risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
De dichtstbijzijnde inrichting betreft zwembad De Kolck (Badweg 23), op een afstand van circa 350 m ten zuiden van het plangebied. Zwembad De Kolck heeft een opslag van chloorbleekloog met een inhoud van 2.000 liter. Deze inrichting valt niet onder de werking van het Bevi. Inrichtingen met chloorbleekloog en andere chemicaliën dienen te voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het plangebied ligt ruimschoots buiten de veiligheidsafstand, van maximaal 25 m, die geldt op grond van het Activiteitenbesluit.
Overige inrichtingen, zoals opslagtank propaan aan de Duurkenakker 17, liggen op een afstand van minimaal circa 1.7 km van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze inrichtingen.
Wegen
Op circa 2 km ten westen van het plangebied ligt de rijksweg N33, die is opgenomen in het Basisnet. Deze weg heeft een PR-max van 20 m (veiligheidszone waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht). Daarnaast kent deze weg een zone van 30 m aan weerszijden van de weg waarbinnen de oprichting van kwetsbare objecten en het gebruik ten behoeve van minder zelfredzame personen niet is toegestaan (plasbrandaandachtsgebied). Het invloedsgebied van de N33 is 880 meter. Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied van de N33.
Aardbevingen
In verband met de aardbevingen in Groningen geeft de risicokaart tegenwoordig ook de Europese macroseismische schaal weer (EMS). Voor deze gebieden kunnen bevingen optreden met een intensiteit van VI of hoger op de EMS. Voor het plangebied geldt schaal VI wat staat voor lichte aardbevingen.
Buisleidingen
Op een afstand van circa 750 m ten oosten van het plangebied bevindt zich een buisleidingenstrook met meerdere buisleidingen van Gasunie. Op basis van het Handboek Buisleidingen in bestemmingsplannen is bepaald binnen welke afstanden een volledige verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is. In navolgende tabel zijn de betreffende afstanden opgenomen.
Buisleiding | Uitwendige diameter | Maximale werkdruk | 1% letaliteitsgrens in meters | 100 % letaliteitsgrens in meters |
A-633 | 47,99 inch | 6620 kpa | 540 | 210 |
A-516 | 48,03 inch | 6620 kpa | 540 | 210 |
N-524-08 | 15,98 inch | 4000 kpa | 170 | 80 |
A-519 | 48,03 inch | 6620 kpa | 540 | 210 |
A-661 | 47,99 inch | 7990 kpa | 580 | 220 |
Indien het plan geheel of gedeeltelijk binnen de 1%-letaliteitscontour ligt, moet het groepsrisico worden berekend. Op basis van die berekening kan worden bepaald of:
Indien hiervan sprake is, of het plangebied ligt buiten de 100% letaliteitcontour kan worden overgegaan tot een beperkte verantwoording.
Aangezien de afstand van het plangebied tot de buisleidingenstrook groter is dan het maximale invloedsgebied van de buisleidingen, zijn de buisleidingen binnen het plangebied niet relevant voor de externe veiligheid.
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de veiligheidsregio Groningen. Uit hun advies blijkt dat bij de ontwikkeling van het MFA Meeden geen externe risicobronnen van invloed zijn op de ontwikkeling. De veiligheidsregio adviseert alleen betreffende bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid
Bestrijdbaarheid
Bij bestrijdbaarheid gaat het om de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun taken.
Om de bestrijdbaarheid goed te kunnen beoordelen is eerst gekeken naar de bereikbaarheid. Daarnaast is in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling een beoordeling gedaan op de aanwezigheid en beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen. Om te bepalen of voldoende bluswater beschikbaar is, zijn zowel de aanwezigheid van primaire (brandkranen) als secundaire (open water) bluswatervoorzieningen beoordeeld.
Zowel de bereikbaarheid als de aanwezige bluswatervoorzieningen worden als voldoende beoordeeld. Gezien de veelzijdigheid aan functies wordt geadviseerd een opstelplaats van de brandweer, brandweeringang en een aanvullende bluswatervoorziening te realiseren. Dit advies wordt in de verdere planontwikkeling betrokken.
Zelfredzaamheid
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij kunnen vluchten of schuilen zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten. Veiligheidsregio Groningen adviseert om d.m.v. een ontruimingsplan een organisatie op te stellen over hoe te handelen in geval van een incident en om naar een veilige locatie te vluchten, dan wel schuilen. Ook dit advies wordt in de nadere planvoornemen in afstemming met de brandweer betrokken.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
De gemeente Midden-Groningen hanteert het Facetbestemmingsplan Parkeren (2019) als uitgangspunten bij nieuwe ontwikkelingen. Het facetbestemmingsplan zoekt aansluiting bij de meest recente cijfers van het CROW. In dit geval is dat de publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers.
Voor het bepalen van de verkeersstromen en de benodigde parkeerplaatsen zijn de cijfers uit het Programma van Eisen van BCN gebruikt. De ruimten in de bebouwing kunnen het als volgt worden verdeeld:
Aan de hand van deze cijfers is de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van het MFA berekend, zie bijlage 1.
De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de basisschool en peuterspeelzaal is berekend met de rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren. Met behulp van deze tool is een berekening gemaakt van de benodigde parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van zowel het personeel als van de begeleiders van de scholieren. Daarbij wordt opgemerkt dat publicatie 381 beschikt niet over gegevens over peuterspeelzalen. Gelet op de gebruikelijke openingstijden wordt daarom gebruik gemaakt van de rekentool voor basisscholen wat betreft de onderbouw met kleinere groepen dan de defaultwaarden.
Wat betreft het dorpshuis en de sportzaal is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren. In deze publicatie zijn de parkeerkencijfers en de verkeersgeneratie van een groot aantal functies opgenomen.
Parkeren
In onderstaande tabel is de parkeerbehoefte van de onderscheiden functies opgenomen.
Het is uiteraard niet zo dat de maximale parkeerbehoefte voor elk van de bestemmingen op ieder tijdstip geldt. Een parkeerbalans geeft een vrij nauwkeurige inschatting van het gebruik van de parkeerplaatsen afhankelijk van de functie en het tijdstip van de dag. Navolgende tabel geeft de parkeerdruk op verschillende momenten op een dag weer. Hieruit blijkt dat de hoogste parkeerdruk waar te nemen is op een middag op een gemiddelde werkdag. De parkeervraag bedraagt dan 29 parkeerplaatsen.
In het planvoornemen is rekening gehouden met 40 parkeerplaatsen en 18 kiss&ride plaatsen. Hiermee wordt ruimschoots voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Verkeer
Voor een dorpshuis zijn geen kengetallen voor de verkeersgeneratie beschikbaar. Daarom is de verkeersgeneratie van het dorpshuis bepaald op grond van de parkeerbehoefte, waarbij uit is gegaan van een turn-over (aantal maal dat een parkeerplaats per etmaal wordt gebruikt) van 3. Voor de overige functies is gerekend met de hiervoor genoemde uitgangspunten.
Op basis van de uitgangspunten bedraagt de totale verkeersgeneratie bedraagt 310 ritten per etmaal.
Wat betreft het autoverkeer wordt, in tegenstelling tot de huidige situatie, de MFA uitsluitend ontsloten vanaf de Hereweg. Aan de oostzijde van de locatie is een lus gesitueerd waar het autoverkeer gebruik van kan maken voor het afzetten van kinderen, met parkeerplaatsen ten behoeve van Kiss een Ride. Ook aan de westzijde zijn Kiss en Ride plaatsen opgenomen.
De verwachting is dat op het drukste moment (ochtendspits samenvallend met het begin van de schooldag) de MFA 49 ritten genereerd (zie bijlage 1 . Het betreft hier de ritten van en naar de basisschool en peuterspeelzaal. Uit de tellingen van de gemeente blijkt dat tijdens de ochtendspits ongeveer 250 mvt/etmaal gebruik maken van de Hereweg. Deze verkeersintensiteiten zijn in combinatie met het verkeer van en naar de MFA zodanig laag dat geen sprake kan zijn van een afwikkelingsprobleem.
Het planvoornemen is wat betreft verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Hiervoor moet het proces van de digitale watertoets worden doorlopen. Het waterschap beoordeeld op basis van de watertoets wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Dit wateradvies wordt in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf.
Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden.
Op 24 september 2019 is de digitale watertoets voor het plan doorlopen. Hieruit blijkt dat het planvoornemen een zodanige invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie dat de normale procedure doorlopen moet worden. Op 11 november 2019 heeft het waterschap in het kader van het vooroverleg haar definitieve advies over het plan uitgebracht.
Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten ervoor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.
Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied.
Het volledige advies is opgenomen in Bijlage 7.
Uit het wateradvies blijkt dat vanwege de toename aan verharding een compenserende waterberging van 49 m3 aangelegd moet worden. In de planontwikkeling moet aangegeven worden wat de maatvoering van de bergingsmaatregel is, waar de maatregel genomen wordt en hoe het geborgen water wordt afgevoerd. Bij de aanleg van de compenserende waterberging moet rekening worden gehouden met de relatief grote hoogteverschillen in het gebied. Het plangebied ligt hoger dan het omliggende gebied, waardoor overlast voor de omgeving kan ontstaan door afstromend hemelwater.
Lozing van hemelwater op het oppervlaktewaterlichaam mag niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van dat oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast moet de lozing van hemelwater passen binnen de te bereiken waterkwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewaterlichaam of de functies van het gebied.
Het functioneren van het grondwatersysteem moet als ordenend element meegenomen worden in de locatiekeuze en de inrichting van plannen. Bij de aanleg van nieuwe gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden. Dat kan tot gevolg hebben dat het oppervlaktewaterpeil niet gewijzigd kan worden of dat er daarvoor of daardoor aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om grondwateroverlast in het plangebied te voorkomen. Om de geadviseerde ontwateringsdiepte te realiseren moet het oppervlaktewaterpeil en het technisch ontwerp hier op afgestemd worden. Technische aspecten die van invloed zijn op de grondwaterstand zijn bodemtype, waterpeil, afstanden van waterlopen en drains en draindiepten.
In het plangebied wordt de grondwaterstand lokaal beïnvloed door een neerwaartse grondwaterstroming (> 0,75 mm). Deze gebieden zijn meestal voldoende diep ontwaterd en bieden mogelijkheden om hemelwater in de bodem te infiltreren, mits er geen sprake is van ondiepe slecht doorlatende lagen.
Watercompensatie
Nadere afstemming met het waterschap heeft plaatsgevonden over de benodigde watercompensatie. Hieruit volgt dat het bestaande hemelwaterriool in de Lindelaan verlengd wordt tot in Tussen Baide Meulens. Hierdoor wordt het mogelijk het schone hemelwater in het plangebied af te voeren naar de (bergings)vijver aan de noord-westzijde van het dorp. De verdere uitwerking van de compenserende maatregel vindt in overleg met het waterschap plaats.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat onder ander inzicht verkregen moet worden in de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Verder behoort de bodemkwaliteit te passen bij het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag door menselijk handelen de bodemkwaliteit niet verslechterd zijn (zorgplicht).
Informatie over uitgevoerde bodemonderzoeken, bodemsaneringen en historisch verdachte locaties in Nederland staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
Voor het plangebied is de informatiekaart van het Bodemloket geraadpleegd. Op grond van de gegevens van het Bodemloket bestaat geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond. Een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu is uiteindelijk wel nodig wanneer in een later stadium wel gebouwd gaat worden (voor het kunnen verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen).
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm (bijvoorbeeld: 1.200 motorvoertuigen per dag). In de AMvB-nibm is eveneens vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het planvoornemen maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk die leiden tot meer dan 1.200 motorvoertuigen per dag. Het moet derhalve worden beschouwd als nibm-project.
Daarnaast dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de kaarten van het 'Luchtmeetnet'. De kaarten geven de actuele luchtkwaliteit op meetpunten in Nederland. Het 'Luchtmeetnet' is een initiatief van onder andere het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid (RIVM).
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen fijn stof (PM10), zeer fijn stof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Uit de kaarten van het 'Luchtmeetnet' blijkt dat de concentratie fijnstof, zeer fijn stof en stikstofdioxide in de gemeente Midden-Groningen voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die relevant zijn in het kader van luchtkwaliteit. Er is sprake van een 'NIBM' project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. Verder voldoet de huidige luchtkwaliteit aan de normen.
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid (Omgevingsvisie en -verordening provincie Groningen). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).
Op 30 maart 2017 is een inventarisatie naar de natuurwaarden voor het bestemmingsplan Meeden - MFC uitgevoerd. Voor voorliggend bestemmingsplan kan grotendeels gebruik worden gemaakt van deze resultaten van dat onderzoek. Op enkele onderdelen heeft een actualisatie plaatsgevonden. In bijlage 2 is de volledige rapportage opgenomen. Daarnaast heeft een inventarisatie van natuurwaarden plaatsgevonden voor de sloop van de Sjaloomschool. Ook deze rapportage is als bijlage 3 opgenomen. De belangrijkste resultaten worden hieronder weergegeven.
SOORTENBESCHERMING
Door de plannen verandert het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, het zal echter niet als zodanig verloren gaan. Na realisatie van de plannen is het als foerageergebied voor vleermuizen wederom geschikt.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving worden verstoord of vernietigd; ook dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied Waddenzee dat is gelegen op een afstand van ongeveer 17 km ten noord- en noordoosten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt op een afstand van 6 km van het plangebied. Op een afstand van 300 meter ten zuiden van het plangebied ligt een bosperceel dat is aangewezen als 'natuur buiten het NNN'. Aangewezen akkervogelgebied ligt op een afstand van ruim 1,5 km.
Het projectgebied heeft geen ecologische relatie met de beschermde gebieden.
Het plan kan tijdens de bouwfase en tijdens de gebruiksfase leiden tot uitstoot van stikstofdepositie. Bij de bouw van een schoolgebouw komt weliswaar stikstof vrij, maar het gaat niet om grote hoeveelheden stikstof, in tegenstelling tot grootschalige bouwprojecten zoals de aanleg van een woonwijk. Voor de gebruiksfase geldt dat nieuwe bebouwing energiezuiniger is dan het oude schoolgebouw, zodat eerder een afname dan toename van stikstofuitstoot te verwachten is. Gezien de enorme afstand tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Waddenzee (circa 17 kilometer) en de aard van het plan, zullen de aanlegfase en gebruiksfase zeker niet leiden tot een toename van stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitats van Natura 2000-gebieden.
Voor de overige effecten geldt dat, gezien de aard van de ontwikkelingen en de ligging van het projectgebied op grote afstand van de beschermde gebieden, met betrekking tot de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op in het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde gebieden te verwachten.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Voor het onderdeel geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een wettelijke geluidszone. Enige uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. Als geluidgevoelige bebouwing (zoals woningen) binnen een geluidszone wordt gerealiseerd, moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden. Hierbij wordt onderzocht of de geluidbelasting aanvaardbaar is. Voor een aanvaardbaar geluidsniveau geeft de wet normen. Voor geluidgevoelige bebouwing binnen een geluidszone van een weg geldt als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (voorkeursgrenswaarde). Met een hogere waarde procedure kan het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) toestaan dan de voorkeursgrenswaarde. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare waarde.
Railverkeerslawaai
De Wet geluidhinder biedt bescherming aan geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen) tegen spoorweglawaai. Spoorwegen hebben net als autowegen een wettelijke geluidszone, waarbinnen grenswaarden gelden voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bebouwing. Voor geluidgevoelige bebouwing binnen een geluidszone van het spoor geldt als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 55 dB (voorkeursgrenswaarde). Met een hogere waarde procedure kan Gedeputeerde Staten een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) toestaan dan de voorkeursgrenswaarde.
Bij het voorbereiden van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond die hoort bij een geluidszone van het spoor, moet een akoestisch onderzoek ingesteld worden naar:
Industrielawaai
De Wet geluidhinder biedt het wettelijk kader voor de zonering van industrielawaai. Uitgangspunt hierbij is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers bevinden of kunnen vestigen enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds.
Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners/gebruikers van geluidsgevoelige bebouwing (zoals woningen). Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
Voor het plangebied is railverkeerslawaai en industrielawaai niet aan de orde. In deze paragraaf wordt daarom alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Voorliggend plan voorziet in de juridische mogelijkheden voor de realisatie van een MFA. Binnen de bestemming worden een onderwijsinstelling en peuterspeelzaal mogelijk gemaakt. Dit zijn geluidgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. Alle wegen in de omgeving van het plangebied zijn wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur is toegestaan. Een geluidgevoelige bestemming die wordt gerealiseerd langs 30 km-wegen wordt niet beoordeeld in het kader van de Wet geluidhinder. Voor dit type wegen dient bij het opstellen van een ruimtelijk plan wel een akoestische afweging te worden gemaakt met een verwijzing naar een goede ruimtelijke ordening. In dat kader is door Sijperda-Hardy een onderzoek uitgevoerd en is beoordeeld of met de nieuwbouw sprake is van een acceptabel leefklimaat. Het volledig onderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Tussen Baide Meulens, Kerkstraat en Meidoornlaan bedraagt maximaal 48 dB en voldoet hiermee aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Deze wegen zullen geen geluidoverlast veroorzaken. Het overgrote deel van de schoolfunctie is aan deze geluidluwe gevels gesitueerd.
De geluidbelasting op de gevels van de schoolfunctie ten gevolge van het verkeer op de Hereweg bedraagt maximaal 49 dB (gecorrigeerd). Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder met 1 dB overschreden. Toch kan geconcludeerd worden dat op de locatie sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB, waarbij nog gebouwd mag worden, wordt ruim voldaan en slechts een klein gedeelte van de schoolfunctie (drie verblijfsruimten) is aan de geluidbelaste zuidgevel gesitueerd. Bovendien zal er voor worden gezorgd dat in deze verblijfsruimten wordt voldaan aan het binnenniveau uit het Bouwbesluit.
Voor de zuidgevel waarachter een schoolfunctie is gesitueerd is een aanvullend onderzoek geluidwering gevels uitgevoerd om te bepalen of er wordt voldaan aan het binnenniveau uit het Bouwbesluit of dat er aanvullende geluidwerende maatregelen getroffen dienen te worden. Uit dit onderzoek (zie Bijlage 5) blijkt dat met het beoogde ontwerp kan worden vodlaan aan het binnenniveau uit het Bouwbesluit.
Hoewel de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden voor de Hereweg, hoeft er verder geen hogere waarde procedure te worden doorlopen. Het betreft hier een 30-km weg waarvoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet, zie ook paragraaf 4.13. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Gemeenten moeten eigen beleid voor de archeologische monumentenzorg voeren en bescherming bieden aan archeologische waarden in de bodem. De voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer heeft dit beleid vastgelegd in de Nota Archeologiebeleid met bijbehorende archeologische beleidskaart en Erfgoedverordening. De Nota Archeologiebeleid en de Erfgoedverordening zijn op 13 december 2010 door de gemeenteraad vastgesteld, en zijn sinds 23 december 2010 in werking. Uitgangspunt van het beleid is het behoud van waardevolle archeologische waarden en van cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke relicten.
Inmiddels heeft Libau (onafhankelijke adviesorganisatie voor ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed in Groningen en Drenthe) in opdracht van de gemeente een geactualiseerde beleidsnota archeologie en cultuurhistorie opgesteld (mei 2016). Op verzoek van de gemeenteraad zijn daarin ook cultuurhistorisch waardevolle terreinen opgenomen. Het betreft veenborgen en hofsteden, kerken, pastorieën, kerkhoven en begraafplaatsen, historische boerderijplaatsen, historische dijken en wegen, historische waterlopen, verdedigingswerken, sluizen en bruggen, scheepswerven van voor 1750 en historische kernen/bebouwingszones. Deze terreinen en andere relicten herbergen (naar verwachting) waardevolle archeologische en cultuurhistorische gegevens en worden gebruikt voor de onderbouwing van ruimtelijke plannen.
Daarnaast hanteert de gemeente de Actuele Archeologische Verwachtingskaart, die is gebaseerd op de Beleidskaart Archeologie. Op deze kaart staan de archeologisch te beschermen gebieden aangegeven. Op de Actuele Archeologische Verwachtingskaart wordt ook alle nieuwe informatie verwerkt, bijvoorbeeld uit archeologische onderzoeken.
Het plangebied staat op de actuele archeologische verwachtingskaart van de gemeente Midden-Groningen aangeduid als 'historische kern bebouwing'. In dat kader is in juli 2019 archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Het onderzoeksbureau concludeert dat in het gehele plangebied archeologische resten voor kunnen komen. Sprake is van een mogelijke ophogings-/bewoningslaag uit de middeleeuwen/nieuwe tijd. Plaatselijk is mogelijk een oud loopvlak aangetroffen en zijn mogelijk archeologische sporen aangeboord.
In het (nagenoeg) intacte dekzand is plaatselijk het vondstniveau van vindplaatsen uit de steentijd (de top van het dekzand) nog aanwezig.
Aanvullend onderzoek naar de mogelijke archeologische waarden wordt uitgevoerd.
Het planvoornemen is naar verwachting, wanneer het aanvullend onderzoek is uitgevoerd, uitvoerbaar.
Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dit is geregeld in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet regelt vooral bescherming van rijksmonumenten, archeologie, musea en collecties. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk. Deze benadering is gericht op het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van een bestemmingsplangebied, door te anticiperen op de voorkomende archeologische, historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden.
Gemeente Midden-Groningen heeft haar cultuurhistorische waarden in kaart gebracht. Hieronder een uitsnede van deze kaart. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
Figuur 8. Weergave cultuurhistorische waarden gemeente Midden-Groningen
Het plangebied is gelegen op een door de provincie beschermde dekzandrug. Hiervoor is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Reliëf opgenomen. Met het planvoornemen wordt de dekzandrug niet afgegraven. Hoewel nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd blijft de dekzandrug herkenbaar in het landschap.
Het planvoornemen is wat betreft cultuurhistorische waarden uitvoerbaar.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.
Kader
De ontwikkeling van de MFA valt in categorie D11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Binnen deze categorie gelden de volgende drempelwaarden:
De ontwikkeling van het de MFA blijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het plan geldt dan ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Er wordt dan ook volstaan met een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Aanmeldingsnotitie
In de aanmeldingsnotitie zijn de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie hoofdthema's:
Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn, die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Geconcludeerd wordt dat het project in zekere zin onomkeerbaar is, maar dat het opstellen van een milieueffectrapport niet nodig is.
M.e.r.-beoordelingsbesluit
Op basis van de 'Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.- beoordeling bestemmingsplan MFA Meeden' neemt heeft het college op 17 december 2019 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Dit besluit is als bijlage 6 opgenomen.
Het planvoornemen is wat betreft het Besluit m.e.r. uitvoerbaar.
Aardgasvrije wijken staan prominent op de politieke agenda's van zowel het Rijk, de Provincies, Gemeenten alsook de Woningbouwcorporaties. De noodzaak om gasloos te bouwen wordt in Groningen extra gevoeld. Zowel het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Midden-Groningen als de woningbouwcorporaties in de gemeente staan achter gasloze nieuwbouw. De problemen die de gaswinning in de regio met zich meebrengt zijn een extra stimulans om de energietransitie voortvarend in praktijk te brengen.
Om bovenstaande in praktijk te brengen is op 8 mei 2018 een wetswijziging van de gaswet doorgevoerd en gepubliceerd in het Staatsblad. De strekking van deze gaswetwijziging is dat alle nieuwbouwwoningen gasloos gebouwd moeten worden. Deze wetswijziging treedt twee maanden na publicatie in werking. Dit betekent dat met ingang van 8 juli 2018 alle nieuwbouwwoningen gasloos aangelegd moeten worden. Hiermee geeft de (Rijks-) overheid aan dat er vaart gemaakt moet worden met het terugdringen van het gasverbruik en dat er stappen gezet moeten worden om deze fossiele bronnen te vervangen door hernieuwbare- /duurzame bronnen. Ook voor bestaande woningen zal dit op (korte) termijn gaan gebeuren.
Deze wetswijziging geldt vooralsnog alleen voor woningen. Andere gebouwen mogen nog steeds op het gasnet worden aangesloten.
Alternatieve bronnen voor gas zijn warmte uit lucht, water of bodem met gebruikmaking van een individuele of collectieve warmtepomp. Warmtepompen worden meestal gecombineerd met zonnepanelen om op deze wijze ook op een duurzame wijze de extra benodigde elektriciteit voor de warmtepomp op te wekken. Andere opties zijn collectieve voorzieningen met als bron biomassa, geothermie of restwarmte.
In de planvorming is aandacht besteed aan diverse duurzame maatregelen. Ten eerste is gekeken naar verlaging van de EPC en mogelijkheden voor PV-panelen. Het bouwbesluit eist een EPC (per 1 januari 2020 vervalt EPC en wordt dit BENG) van maximaal 0,4. Het energieverbruik is daardoor al laag, omdat het casco (vlgs. de Trias Energetica) goed geïsoleerd is, veel aandacht aan kierdichting wordt besteed en 3-dubbel glas wordt gebruikt (HR+++). Verdere verlaging van de EPC wordt bereikt door het gebruik van PV-panelen. Die leveren duurzame (niet fossiele) elektriciteit. De mate waarin wordt bepaald door de hoeveelheid dakvlak.
Ten tweede krijgt het MFA geen gasaansluiting. Dit betekent dat het MFA met lucht- of waterwarmtepompen verwarmd wordt.
Ten derde is aandacht voor installatie- en materiaalkeuzes. Installatiekeuzes worden gebaseerd op een hoog rendement en vraaggestuurde ventilatie. Op deze wijze wordt een MFA gerealiseerd met lage transmissieverliezen en een hoog rendement op de gebruikte energie. De keuze voor duurzame materialen wordt onder andere bepaald door onderhoud, levensduur en herbruikbaarheid van de materialen.
Het aspect duurzaamheid is in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming en wordt in de verdere planontwikkeling verder uitgewerkt
In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke eisen die bij of krachtens de Wet
ruimtelijke ordening zijn gesteld, waaronder alle digitale eisen. In het plan worden bestemmingen gegeven en wordt aangegeven welke functies, (aanleg)activiteiten en bouwwerken zijn toegestaan. Niet alle in directe relatie met de bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, centrale installaties ten behoeve van energievoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van duikers en dergelijke begrepen, worden in de bestemming nadrukkelijk vermeld. Alleen als functies of voorzieningen bijzondere ruimtelijke gevolgen kunnen hebben voor andere functies zijn die wel benoemd en nader gereguleerd.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
In het bestemmingsplan is alleen een maatschappelijke bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bij recht educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen toegestaan. Tevens zijn in de bestemming de verkeers- en verblijfsvoorzieningen, groenvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen begrepen.
Naast de centrumbestemming is een dubbelbestemming 'Waarde-Reliëf' opgenomen ter behoud en bescherming van de dekzandrug in dit gebied.
De anti-dubbeltelbepaling is overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij een dergelijke berekening, maar nu voor een ander bouwperceel wordt betrokken. In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen over afstemming met de welstandstoets. In de algemene gebruiksregels is het verboden gebruik opgenomen dat voor alle bestemmingen geldt. In de afwijkingsregels zijn de afwijkingen van de maatvoering, openbare gebouwtjes, en antenenes. In de overige regels is een bepaling opgenomen over parkeren. Voor parkeren in aansluiting gezocht op het in voorbereiding zijnde facetbestemmingsplan Parkeren voor de gehele gemeente Midden-Groningen.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Als het strijdig gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Voor de uitvoering van de plannen zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan zijn gelden gereserveerd in het kader van het hierboven beschreven gemeentelijke accommodatiebeleid (hoofdstuk 3).
Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan derhalve niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch nieuwe ontwikkelingen geïnitieerd door derden voordoen waarbij de gemeente (aanvullende of extra) kosten moet maken, dan zal dan eerst worden bezien of een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten.
Kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten.
Het voorontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de volgende instanties:
Het voorontwerp bestemmingsplan wordt niet toegezonden aan de Rijksdiensten. Per brief van 23 december 2011 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangegeven dat zij heeft besloten het overleg te beperken tot die zaken waarbij directe belangen van de rijksdiensten aan de orde zijn. Het betreft hier de rijksdiensten: Rijkswaterstaat, Ministerie van Defensie en Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Gezien de locatie, de omvang en de inhoud van het plan zijn geen nationale belangen in het geding. Er wordt dan ook geen overleg gevoerd met de genoemde rijksdiensten.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht niet om een voorontwerp bestemmingsplan ter inzage te leggen voor inspraak. Om inwoners en bedrijven in een vroeg stadium bij de planvorming te betrekken is het voorontwerp van dit plan wel ter inzage gelegd.
Op het planvoornemen zijn vijf overlegreacties ingekomen. De reacties van de provincie Groningen en de NAM zijn ter kennisgeving aangenomen. De reacties van het Waterschap Hunze en Aa's, de veiligheidsregio Groningen en de Omgevingsdienst Groningen hebben geleid tot aanpassingen van de toelichting van het bestemmingsplan. De reacties hebben niet geleid tot wezenlijke aanpassingen van het plan. De ingekomen reacties zijn opgenomen in Bijlage 7.
Waterschap Hunze en Aa's
Het waterschap Hunze en Aa's heeft op 11 november haar advies op het planvoornemen in de vorm van een vooroverlegreactie gegeven. Uit dit advies blijkt dat nadere afstemming noodzakelijk is over de watercompenserende maatregelen. Deze afstemming heeft plaatsgevonden en heeft geresulteerd in afspraken over de compenserende maatregelen. Paragraaf 4.4.3 gaat hier nader op in.
Veiligheidsregio Groningen
De veiligheidsregio Groningen heeft op 1 november haar advies op het planvoornemen gegeven. Uit dit advies blijkt dat in het kader van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid nadere afstemming plaats moet vinden over de bluswatervoorzieningen, een opstelplaats voor de brandweer en een eventueel ontruimingsplan. Nadere afstemming hierover heeft plaatsgevonden.
Omgevingsdienst Groningen
De Omgevingsdienst Groningen heeft op 10 december haar advies op het planvoornemen gegeven. Het advies betreft enkele kleine tekstuele aanvullingen. De toelichting en regels zijn conform het advies aangepast.
Het ontwerp verzamelbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon iedereen het plan bekijken, vragen stellen en een zienswijze indienen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is het akoestisch onderzoek vanwege de geluidhinder van omliggende wegen op de MFA in deze periode afgerond. Uit het onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. De resultaten zijn verwerkt in paragraaf 4.8 van de toelichting en het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 en Bijlage 5 bij de toelichting. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.