direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Franeker - Rietbuurt fase 2 (Eiland 1 en 4)
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1949.UPFRARIETBFASE2-VAS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het zuiden van Franeker wordt de nieuwe woonwijk Alvestêdewyk gefaseerd gerealiseerd. Deze wijk bestaat uit de Rietbuurt aan de westzijde en Lanenbuurt aan de oostzijde. In 2007 is hiervoor een bestemmingsplan vastgesteld, waarin voor de tweede fase van de Rietbuurt een uit te werken woonbestemming is opgenomen. Door de economische omstandigheden is de woningbouw gestagneerd, maar inmiddels zijn de Lanenbuurt en de eerste fase van de Rietbuurt grotendeels afgerond. Daarom wordt nu de stap genomen om de tweede fase van de Rietbuurt uit te werken.

De tweede fase van de Rietbuurt bestaat uit vier schiereilanden aan het open water. Volgens het geldende bestemmingsplan is het noordelijk gelegen, kleinste eiland bedoeld voor een appartementengebouw met maximaal 18 appartementen. De drie eilanden ten zuiden daarvan kunnen ingevuld worden met respectievelijk 12, 20 en 35 grondgebonden woningen.

Voor het noordelijk gelegen eiland 4 en het meest zuidelijke gelegen eiland 1 is een inrichtingsplan opgesteld. Dit past binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. Om de woningbouw juridisch planologisch mogelijk te maken is dit uitwerkingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat twee locaties in de oostelijke rand van de Alvestêdewyk. Eiland 4 ligt nabij het spoorlijn Leeuwarden - Harlingen, nabij de onderdoorgang van het fietspad. Eiland 1 ligt aan de zuidzijde, naast het reeds ingerichte eiland van de Dyksfeart. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de uit te werken woonbestemmingen uit het bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.UPFRARIETBFASE2-VAS1_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Op dit moment geldt het bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid (gedeeltelijk goedgekeurd op 29 januari 2008) voor het plangebied. De eilanden hebben de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden'. Per eiland is een maximum aantal wooneenheden opgenomen en op het noordelijk gelegen eiland ligt de aanduiding 'woongebouw', waar een appartementengebouw is toegestaan.

Verder liggen over het plangebied enkele gebiedsaanduidingen. Het gaat om de geluidzone industrie, waar voorwaarden gelden ten aanzien van een hoge geluidbelasting als gevolg van de bedrijven op het bedrijventerrein Franeker - Zuid. Ook ligt er een straalpad over eiland 4, waar ter bescherming van de communicatie tussen twee antennes, een beperking in bouwhoogte geldt. Het gaat om maximaal 35 meter.

Figuur 1.2 geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.UPFRARIETBFASE2-VAS1_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Woongebied Franeker - Zuid

Het bestemmingsplan schrijft burgemeester en wethouders voor om het plan uit te werken binnen een aantal regels. Per eiland mogen niet meer dan het aangegeven aantal woningen worden gebouwd. In totaal mogen er niet meer dan 640 woningen in de wijk worden gebouwd. Er moet afstemming plaatsvinden met het gemeentelijk, door de provincie geaccordeerde woonplan. Voor de grondgebonden woningen geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter. De goothoogte is nader te bepalen, op basis van de uitwerking. Voor de woningen geldt een maximum oppervlakte van 200 m2. Voor een woongebouw geldt een maximum bouwhoogte van 18 meter. De regels van dit uitwerkingsplan zijn afgestemd op de uitwerkingsregels.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgezet: Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3geeft een beschrijving van het, voor het plan relevante, beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit uitwerkingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen

2.1 Relatie met beeldkwaliteitsplan

Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op een deel van de woningbouwontwikkeling Rietbuurt Fase 2. Separaat hiervan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat tevens een uitgebreide beschrijving geeft van de achtergrond, huidige situatie, gewenste invulling en beoogde kwaliteit. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 2. In dit hoofdstuk wordt een korte beschrijving gegeven.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied maakt deel uit van een woonwijk in ontwikkeling. De hoofdopzet van de wijk is na de gedeeltelijke goedkeuring van het bestemmingsplan in 2008 al aangelegd. Voor de Rietbuurt gaat dit om zes schiereilanden in de Friese boezem. De zuidelijk gelegen eilanden zijn in fase 1 al ingevuld met woningbouw. Voor fase 2 liggen de eilanden al 12 jaar braak. Tegen de oevers van de eilanden is walbeschoeiing aangebracht.

Op de reeds ingevulde delen van de Alwestêdewyk wordt het ruimtelijk beeld bepaald door woningbouw opgebouwd uit één of twee bouwlagen met een kap. De opzet is in de Lanenbuurt compacter dan in de Rietbuurt. In deze laatste staan vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen. In de Lanenbuurt zijn ook enkele rijwoningen gebouwd.

De wijk wordt voor autoverkeer via de Stimpelpost ontsloten op de Tzummerweg. Er is aan de noordzijde een calamiteitenontsluiting via de Parallelweg aanwezig. Voor fietsverkeer en voetgangers is er een onderdoorgang onder het spoor, ter hoogte van de Stationsweg.

In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van het plangebied en de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.UPFRARIETBFASE2-VAS1_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto bestaande situatie (bron: Google Maps)

2.3 Beschrijving initiatief

In nauw overleg tussen gemeente Waadhoeke en ontwikkelaar BPD is een stedenbouwkundige invulling voor zuidelijk eiland in Rietbuurt fase 2 tot stand gekomen. De combinatie Kuin en Wolff en Partners hebben het plan verder uitgewerkt. Op eiland 1 wordt een gedifferentieerd programma van 33 woningen voorgesteld. Tevens worden mogelijkheden gezien voor de invulling van eiland 4 met een appartementengebouw met maximaal 18 appartementen. Het is ook de wens om de andere eilanden in te vullen, maar hiervoor is nog geen concrete uitwerking gemaakt.

Eiland 1

Het zuidelijk eiland is aangemerkt als eiland 1. Net als bij de reeds ingevulde eilanden is gekozen voor een straat die centraal over het eiland loopt, met aan weerszijden woningen die allemaal aan het water liggen. Aan de voorkant van het eiland komen vier woningen die qua oriëntatie zijn gekanteld en zijn gericht op de Horsa. Anders dan bij de andere eilanden is ervoor gekozen de straat niet tot aan het water door te trekken tot een ontmoetingsplein, maar juist een meer besloten plein te maken en op de kop van het eiland een aantal woningen te plaatsen. In combinatie met meer groen, waaronder in een centraal gelegen 'slinger' in de weg, wordt hiermee een meer geborgen en dorps straatbeeld bereikt. Parkeren moet geheel op eigen terrein worden opgelost, waarbij wordt uitgegaan van een parkeernorm van 1,8 auto's per woning, plus 0,3 per woning voor bezoek. Op iedere oprit kunnen minimaal 2 auto's worden geparkeerd. Dit betekent dat in voorkomende gevallen een bezoeker van een woning in de openbare ruimte moet parkeren. Het straatprofiel wordt zo ontworpen dat langsparkeren mogelijk is, maar niet zichtbaar gestimuleerd.

Qua woningtype wordt de strikte scheiding tussen twee lagen met kap aan de Horsa en één laag met kap op het eiland losgelaten. Wel geldt voor de woningen aan de Horsa dat deze twee lagen met kap moeten worden, om te passen in bestaande beeld van de Horsa. Dit geldt ook qua kleur, materiaal en architectuur.

Het beeldkwaliteitsplan geeft wel duidelijk richting aan het type hoofdvorm. Van belang is dat er variatie is tussen de diverse mogelijkheden in hoofdvormen en kapvormen, en dat er een afwisselend straatbeeld ontstaat. Om te voorkomen dat er geschil ontstaat over de mogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt en kwaliteiten die het beeldkwaliteitsplan nastreeft, is in de regels een koppeling gemaakt die de gemeente de mogelijkheid biedt om nadere eisen te stellen aan de hoofdvorm, teneinde het wensbeeld te realiseren.

Een impressie van het beoogde programma en de inrichting van het eiland is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.UPFRARIETBFASE2-VAS1_0004.png"

Figuur 2.2 Impressie invulling eiland 1

Eiland 4

Op eiland 4 wordt een appartementengebouw voorgesteld. In dit appartementengebouw komen maximaal 18 appartementen in 4 à 5 bouwlagen. Het pand staat op een zichtlocatie, waar een hoogwaardige uitstraling gewenst is. Dit wordt bereikt door zorgvuldig materiaalgebruik, een alzijdige oriëntatie en het integreren van bergingen in het hoofdgebouw. Bovendien wordt het gebouw voorzien van een kap.

In dit uitwerkingsplan wordt een ruim bouwvlak gelegd waarin een appartementengebouw gerealiseerd kan worden. Dit bouwvlak is afgestemd op de globale positie waar deze is beoogd. De goot- en bouwhoogte zijn vastgelegd op 16 en 18 meter. Net als voor de grondgebonden woningen op eiland 1 wordt in de regels een link gelegd naar het beeldkwaliteitsplan.

De voorgestelde mogelijke situering van het appartementengebouw ten opzichte van het eiland en het bouwvlak, is weergegeven in figuur 2.3. Bij de 18 appartementen wordt uitgegaan van een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per eenheid. Op het terrein is ruimte voor 33 parkeerplaatsen. Het gebouw en het parkeren komen volledig binnen de netto uitgeefbare grond (eigen terrein), waarmee wordt voorkomen dat parkeren plaatsvindt in het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.UPFRARIETBFASE2-VAS1_0005.png" Figuur 2.3 Globale invulling eiland 4

2.4 Stedenbouwkundige inpassing

Het plan wordt ingepast in de bestaande stedenbouwkundige structuur van de Alvestêdewyk. De regels van dit uitwerkingsplan zijn afgestemd op de regels van het geldende bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan is afgestemd op de stedenbouwkundige uitgangspunten van de wijk, waarmee een zeker mate van eenheid is gewaarborgd. Wel is het plan uitdrukkelijk gericht op het creëren van een passende variatie in de wijk. Dit wordt uitgebreid beschreven in het beeldkwaliteitsplan.

2.5 Behoefte

In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de “ladder voor duurzame verstedelijking”. De "treden van de ladder” worden in artikel 3.1.6 lid 2 Bro als volgt omschreven: "De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het ruimtelijke plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De behoefte aan het invullen van de fase 2 Rietbuurt rust op twee pijlers. Ten eerste blijkt uit het marktonderzoek dat aan de gemeentelijke woonvisie vooraf is gegaan, dat er nog woningbehoefte in de regio is. Daarbij wordt specifiek benoemd dat er vraag is naar goede appartementen en ruime gezinswoningen in de grote kernen. Op deze vraag speelt het plan in.

De tweede pijler is de behoefte voor het afronden van een woonwijk die al sinds 2009 in aanbouw is. Dit is een behoefte van zowel gemeente, ontwikkelaars als de huidige bewoners van de wijk en geeft vooral richting aan waarom de evidente behoefte aan goede woningen juist op deze plek moet worden opgevangen.

Vanuit de rijksbegrippen voor bestaand stedelijk gebied valt het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied. Ondanks de ligging van het plangebied in een uitbreidingswijk, wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De NOVO ziet op de inrichting en de kwaliteiten van Nederland en heeft daardoor een hoog abstractieniveau. Het bevat geen concreet beleid voor het woongebied van de Rietbuurt.

3.2 Provinciaal beleid

De Provincie Fryslân wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van het opstellen van een provinciale structuurvisie waarin het ruimtelijk beleid wordt geschetst. De Verordening Romte Fryslân 2014 vertaalt deze visie naar regels.

Het plangebied ligt volgens de kaart van de provinciale verordening binnen 'bestaand bebouwd gebied'. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen primair binnen dit gebied ontwikkeld te worden. Daar is in dit geval met de ontwikkeling van deze woningen sprake van. Overigens wordt de ontwikkeling van de Alvestêdewyk wel als een uitbreiding van stedelijk gebied gezien, waar geen ruimte is voor bijvoorbeeld plafondloos bouwen.

In de Verordening Romte is met betrekking tot woningbouwontwikkelingen in artikel 3.1.1. opgenomen dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten. Dit is ook een voorwaarde in de uitwerkingsregels. Hierop wordt in de volgende paragraaf ingegaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Waadhoeke 2020-2030

In de Woonvisie Waadhoeke 2020-2030 is het gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen en woningbouw geformuleerd. De hoofdlijnen van de woonvisie gelden voor een periode van 10 jaar. Deze is bedoeld om projecten in gang te zetten die bijdragen aan het lange termijn doel. Jaarlijks actualiseert de gemeente de uitvoeringsagenda en wordt overwogen of de woonvisie aangepast dient te worden.

De woonvisie is gebaseerd op een regionaal woningmarktonderzoek waarin cijfers en kennis over het wonen van organisaties als makelaars, corporaties, huurdersorganisaties en zorgpartijen bijeen zijn gebracht.

Aan het woningbouwprogramma ligt het woningmarktonderzoek Noordwest Fryslân van KAW (17 juli 2019) ten grondslag. Uit het woningmarktonderzoek komt naar voren dat de gemeente Waadhoeke drie grote(re) uitbreidingslocaties heeft; te weten in Franeker (Alvestêdewyk), Dronryp en St.-Annaparochie. Op deze drie locaties voorziet het toevoegen van woningen aan de huidige woningvoorraad, gezien de combinatie ligging én woningmarkt, in een actuele behoefte.

Toetsing

De Alvestêdewyk is aangemerkt als dé nieuwbouwlocatie van Franeker én de gemeente. Hier biedt de gemeente plek aan woningen met ruimte in en om het huis. Dit zijn doorgaans twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. Voor dit plan geldt dat de woningaantallen vastliggen in de uitwerkingsregels. Deze gelden dan ook als bovengrens. Er wordt invulling gegeven aan het voorgestelde kwalitatieve aanbod, namelijk met name ruim opgezette kavels met vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen. Uit het onderliggende marktonderzoek blijkt ook dat er behoefte is aan de appartementen.

De woningen passen daarmee qua aantal en kwaliteit in het woningbouwprogramma van de gemeente.

Structuurvisie Stad Franeker 2015-2025

De Structuurvisie Stad Franeker 2015-2025 bevat de hoofdlijnen voor de voorgenomen ontwikkeling van de stad Franeker en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid. De structuurvisie gaat daarnaast in op de wijze waarop de gemeenteraad zich voorstelt die voorgenomen ontwikkelingen te realiseren dan wel te faciliteren.

In de structuurvisie is opgenomen dat Franeker een grote diversiteit aan woonmilieus heeft te bieden. De ruimtelijke opgave in Franeker betreft het behouden en creëren van een zo aantrekkelijk mogelijk woon- en leefklimaat door het aanbieden van een brede diversiteit aan woonmilieus. Hierbij is het uitgangspunt dat herstructurering voorop staat en inbreiding voor uitbreiding gaat.

Toetsing

In dit geval gaat het om afronden van een uitbreidingswijk, die al is bestemd voor het ontwikkelen van woningen. De fase 2 van Rietbuurt is in de structuurvisie ook aangewezen voor het uitbreiden van wonen. Daarmee wordt aangesloten op de bestaande woonfunctie in de omgeving en de visie die de gemeente voor dit gebied heeft. Het voornemen is in overeenstemming met de Structuurvisie Stad Franeker.

Nota Parkeernormen

Op 8 december 2020 is door Burgemeester en Wethouders de Nota Parkeernormen vastgesteld. Hierin is vastgelegd welke parkeernorm de gemeente hanteert voor verschillende gebieden en functies. Daarnaast is aangegeven op welke manier de parkeervraag aan de hand van de normen moet worden berekend en welke eisen worden gesteld aan de invulling van de parkeervraag.

Voor wonen zijn parkeernormen bepaald. Voor Franeker Zuid geldt de normen voor 'rest bebouwde kom', die uitgaan van 2,1 parkeerplaats per gezinswoning en 1,8 parkeerplaats per appartement. hiervan is 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. De parkeervraag moet bij voorkeur op eigen terrein worden opgelost.

Toetsing

De parkeernormen zijn als uitgangspunt voor het plan gehanteerd. Hierin is minimaal ruimte voor 2 parkeerplaatsen per woning en bij de appartementen (uitgaande van 18 appartementen) is ruimte voor 33 parkeerplaatsen. Aan de Nota Parkeernormen wordt voldaan. In het uitwerkingsplan is hier een regeling voor opgenomen om dit te borgen (artikel 11). Deze regeling is afgestemd op de standaardregeling van de gemeente Waadhoeke.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Milieuzonering

Beoordelingskader

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Waardering omgeving

Voor het beoordelen van de mate van hinder die aanvaardbaar is ter plaatse van hindergevoelige functies wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonomgeving' en een 'gemengd gebied'. Voor woningen in een rustige woonomgeving geldt een strengere norm voor de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat dan in een gemengde omgeving.

Het plangebied van dit uitwerkingsplan ligt in een woonomgeving, maar wel in de geluidzones van een industrieterrein en een spoorlijn. Hier wordt een woonmilieu zonder functiemenging gerealiseerd. Voor de woningen wordt daarom in beginsel uitgegaan van een woonklimaat in een rustige woonomgeving.

Gezoneerd industrieterrein

Het industrieterrein Franeker Zuid betreft een gezoneerd industrieterrein met een geluidzone. Dit betekent dat op het bedrijventerrein zogenaamde 'grote lawaaimakers' gevestigd mogen worden. Rondom dergelijke bedrijventerreinen geldt een geluidzone. De geluidzone bepaalt hoeveel geluid de bedrijven op het industrieterrein gezamenlijk mogen produceren. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de akoestische aspecten van de geluidzone.

Relevante bedrijven

Ten noorden van het plangebied liggen bedrijfspercelen op het bedrijventerrein. De relevante bedrijfskavels op dit terrein bevinden zich direct aan de overzijde van de spoorlijn. Het gaat met name om het papierrecycling- en verpakkingenbedrijf aan de Zuidelijk industrieweg. Dit is een bedrijf uit milieucategorie 4.1, met een richtafstand van 200 meter. Geur en geluid zijn bepalende aspecten. Voor het overige gaat het om bedrijven uit milieucategorie, met een richtafstand van 100 meter, waarbij geluid veelal bepalend is. Het aspect geluid is geregeld in de geluidzone. Direct ten noorden van het plangebied is op het bedrijventerrein vooral detailhandel aanwezig. Dit zijn bedrijven uit maximaal milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter.

De betreffende bedrijven liggen allemaal op minimaal 100 meter afstand vanaf de beoogde woningbouw. De detailhandel ligt op minimaal 70 meter afstand. Alleen voor het papierrecycling- en verpakkingenbedrijf wordt niet voldaan aan de richtafstand. Qua geluid is de hinder van de bedrijven geregeld via de geluidzone. Dit aspect is in de volgende paragraaf behandeld. Alleen qua geur is er nog een aandachtspunt. Hiervoor wordt verwezen naar de onderbouwing in het geldende bestemmingsplan, waarin is gemotiveerd dat vanwege tussenliggende woningen, de bedrijfsvoering van de bedrijven niet wordt belemmerd. Dit geldt zeker voor het appartementengebouw, dat ten opzichte van het bedrijf, achter een bestaande woning aan de Zuidelijke Industrieweg komt. Eiland 1 ligt op ongeveer 150 meter afstand van het het papierrecycling- en verpakkingenbedrijf. Gezien de aanwezigheid van bestaande gevoelige functies in de nabijheid van het bedrijf wordt verondersteld dat die functies bepalend zijn voor de geuremissie van het bedrijf. Daarmee is het voldoende aannemelijk dat op 150 meter vanaf het bedrijf geen onevenredige geurhinder ontstaat. Bovendien hebben de gronden in het geldende bestemmingsplan ook al een woonbestemming.

Conclusie

De voorgestelde woningbouw is goed afgestemd op de bedrijven in de omgeving. Daardoor is een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Bedrijven worden ook niet onevenredig belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Er is zodoende sprake van een verantwoorde milieuzonering. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de geluidaspecten als gevolg van geluidzone industrielawaai op grond van de Wet geluidhinder.

4.2 Geluid (Wet geluidhinder)

Beoordelingskader

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als er geluidgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Voor dit uitwerkingsplan zijn de geluidzones van de spoorweg en die van het industrieterrein Franeker Zuid relevant.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt in de geluidzone van de spoorweg Leeuwarden - Harlingen. In dit kader is op basis van het geluidproductieplafond een model gemaakt, waarmee de geluidbelasting op de woonpercelen van eiland 1, 2, 3 en 4 is beeld is gebracht. De berekende geluidbelasting is per bouwlaag weergegeven in figuur 4.1. Voor spoorweglawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Dit is het groene gebied in de figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.UPFRARIETBFASE2-VAS1_0006.jpg"

Figuur 4.1 Berekende geluidbelasting spoorweglawaai

Geconcludeerd wordt dat op alle uit te werken eilanden in fase 2 Rietbuurt wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai. Hiermee is in voldoende mate aangetoond dat in het plangebied sprake is van een goed akoestisch klimaat.

Industrielawaai

Op het industrieterrein Franeker Zuid zijn geluidszoneringsplichtige bedrijven toegestaan. Rondom dit bedrijventerrein is een geluidzone voor industrielawaai van kracht (artikel 53 Wgh). Dit betekent dat op de vastgestelde zonegrens het totale geluidsniveau, vanwege alle op het industrieterrein gelegen bedrijven tezamen, de grenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde niet mag overschrijden. Daarnaast gelden ook maximale toegestane grenswaarden voor woningen die buiten de grens van het bedrijventerrein, maar binnen de geluidzone daarvan zijn gelegen. Deze maximale waarden bepalen de geluidruimte voor bedrijven op het bedrijventerrein.

Binnen de geluidzone rondom het bedrijventerrein kunnen nieuwe gebouwen die worden aangemerkt als geluidsgevoelige objecten alleen gebouwd worden wanneer de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)), dan wel de de maximale grenswaarde van 55 dB(A).

Door de FUMO zijn geluidcontouren aangeleverd zoals berekend met het zonebewakingsmode van het industrieterrein. De berekende 50/55 dB(A) etmaalwaardecontouren zijn gegeven in figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.UPFRARIETBFASE2-VAS1_0007.png"

Figuur 4.2 Berekende geluidcontouren industrielawaai (FUMO)

Uit figuur 4.2 blijkt dat het plangebied buiten de berekende 50/55 dB(A) etmaalwaardecontouren is gesitueerd. De woningen binnen het plangebied kunnen dan ook gerealiseerd worden binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder.

Op basis van het zonemodel wordt de geluidzone momenteel niet opgevuld (de berekende 50 dB(A)-contour ligt dichterbij het industrieterrein dan de zonegrens). Om eventuele akoestische belemmeringen te voorkomen, wordt voor alle woningen binnen het plangebied een generieke hogere waarde van 55 dB(A) vastgelegd (voor zover gelegen binnen de geluidzone).

Conclusie

Op voorhand wordt geconcludeerd dat geluidhinder als gevolg van industrie en spoor de woningbouw niet in de weg staan. Ter plaatse van de nieuwe woningen is sprake van een goed woonklimaat en de bedrijven worden niet in hun geluidruimte belemmerd door het vastleggen van een generieke hogere waarde van 55 dB(A). De vaststelling van de hogere grenswaarden industrielawaai wordt gezamenlijk met de vaststelling van dit uitwerkingsplan gepubliceerd.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een ecologisch quickscan uitgevoerd.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

Het plangebied heeft een zeer lage ecologische potentie. Het zijn braakliggende gronden die periodiek worden gemaaid. De kavels liggen bovendien in een gebied dat wordt ontwikkeld. De oevers zijn voorzien van walbeschoeiing en vormen daarmee niet een potentieel habitat.

Gelet op de lage ecologische potentie is het niet noodzakelijk om ecologisch onderzoek uit te voeren.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op 8 kilometer afstand. Gebieden dit gevoelig zijn voor stikstofdepositie liggen op 15 kilometer afstand, in de Waddenzee. Die gebieden zijn niet overbelast. Voor deze ontwikkeling is desondanks beoordeeld of deze significante effecten heeft voor de stikstofdepositie binnen daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden. Met het programma AERIUS Calculator (versie 15 oktober 2020) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Conform de wetswijziging die op 1 juli 2021 is aangenomen is het voor ruimtelijke plannen wettelijk uitsluitend nog noodzakelijk om de gebruiksfase te berekenen. Het berekenen van de gevolgen van de aanlegfase kan formeel achterwege blijven.

Desondanks is voor dit project vanuit een 'goede ruimtelijke ordening' ook de gevolgen van de aanlegfase berekend. Voor de aanlegfase (sloop, inrichting en bouw) kunnen nog geen exacte uitgangspunten worden bepaald. Daarom is een globale aanname op basis van een worst-case benadering gedaan. Omdat de aanlegfase en de gebruiksfase gedeeltelijk kunnen samenvallen zijn de twee in één berekening gecumuleerd. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

Gebruiksfase

  • verkeersgeneratie woningen op basis van CROW publicatie 381, worst case: 8 mvt/etmaal per woning, komt neer op 392 verkeersbewegingen;

Aanlegfase

  • jaarlijks gedurende 49 werkweken, 40 uur, gemiddeld 4 machines aan het werk, circa. 8.000 machineuren per jaar (30% stationair);
  • gemiddeld maximumverbruik 25 liter/uur, inzet gemiddeld 60%, circa 120.000 liter jaarlijks dieselverbruik;
  • dagelijks 4 transporten zwaar verkeer (circa 1.000 per jaar) en 10 mvt/etmaal ten gevolge van werklieden en aanverwant (circa 2.500 per jaar) op werkdagen.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. De uitvoer van de berekening is opgenomen in Bijlage 1. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het project niet in de weg.

4.4 Bodem

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

In het kader van de ontwikkeling is ook een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 3. Geconcludeerd kan worden dat op basis van de onderzoeksresultaten de onderzochte locatie niet geheel vrij is van verontreinigingen maar dat desondanks de woonfunctie uitvoerbaar is. In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden ook al een woonbestemming en zijn deze geschikt bevonden voor de woonfunctie. De hypothese van onverdachte locatie wordt hiermee formeel gezien verworpen. De licht verhoogde gehalten aan zink, molybdeen, naftaleen en dichloormethaan in het grondwater behoeft geen verdere aandacht. Opgemerkt wordt dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit onderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en grondwater.

Indien er in de toekomst tijdens graafwerkzaamheden grond vrijkomt geldt, dat deze zonder voorwaarden op het terrein zelf kan worden hergebruikt. Indien de grond afgevoerd moet worden, zal rekening gehouden moeten worden met de richtlijnen van het Besluit bodemkwaliteit.

Vanuit 'bodem' zijn er geen belemmeringen voor de woonfunctie in het plangebied.

4.5 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het plan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Watertoetsproces

In het verleden is een watertoets uitgevoerd voor de ontwikkeling van de Alvestêdewyk. Er is een watersysteem gerealiseerd dat zodanig is gedimensioneerd dat er geen wateroverlast optreedt. Voor dit uitwerkingsplan moet opnieuw naar de wateraspecten worden gekeken. In dit kader wordt het plan aangemeld bij het Wetterskip via de digitale watertoets.

Veilig

Voor dit aspect is vooral het beschermen tegen overstromingsrisico's van belang. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen verschillende peilgebieden, waarbij vooral een verschil is in polderpeil en het gebied dat vrij voor het boezemwater ligt. Tussen deze peilgebieden zijn regionale keringen aanwezig. In het kader van de ontwikkeling van de Alvestêdewyk is een deel van het gebied voor de boezem gebracht. Het gaat om de Rietbuurt. De kering tussen de boezem en de polder ligt ter hoogte van de Horsa. Het plangebied van dit uitwerkingsplan ligt buiten beschermingszone van de kering.

Er moet rekening worden gehouden met een mogelijk fluctuerend waterpeil van de boezem. In dit geval zijn de gronden al op voldoende hoogte gebracht.

Voldoende

Klimaatadaptie

In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten.

Voor dit plan geldt dat water direct afgevoerd kan worden naar de boezem. Dit leidt niet tot wateroverlast. Wateroverlast wordt verder voorkomen door woningen en wegen op voldoende hoogte te realiseren.

Compensatie waterberging

Door een toename aan verharding kan hemelwater versneld afvoeren, waardoor de druk op de waterberging toeneemt. Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat een toename van verharding wordt gecompenseerd in de vorm van nieuwe waterberging. Voor de boezem geldt een compensatienorm van 5%, voor het polderpeil is dit 10%. Te dempen watergangen moeten voor 100% worden gecompenseerd.

In dit geval wordt uitvoering gegeven aan een plan waarvoor reeds watercompensatie is gerealiseerd. Het uitwerkingsplan kan niet los worden gezien van de totale gebiedsontwikkeling, waarin grote oppervlakken water zijn geïntroduceerd. Binnen het plangebied is watercompensatie niet reëel.

Drooglegging

In relatie tot het waterpeil adviseert het Wetterskip om bij bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter aan te houden en bij bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 meter. Daarmee wordt het opdrijven van verharding voorkomen. De ontwikkelaar is niet voornemens bebouwing met kruipruimten te bouwen.

De boezem heeft een streefpeil van -0,52 m NAP. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. Omdat het gebied vrij voor de boezem ligt wordt het niet door een waterkering beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Daarom moet rekening worden gehouden met het maatgevende boezempeil. Dit peil, behorend bij een situatie met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar, mag tot 1 meter voor de gevel voorkomen.

Bij de uitwerking van de plannen is hier rekening mee gehouden. Er is ook rekening gehouden met bodemdaling. In de eerste fase zijn de woningen op een hoger peil uitgezet vanwege deze bodemdaling. De grond ligt op een hoogte van ongeveer 0,3 m NAP. Hiermee wordt voldaan aan de droogleggingsnorm van het streefpeil + 0,70 m drooglegging.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Voor de afvoer van afvalwater en regenwater wordt het voorkeursbeleid van het Wetterskip gevolgd. Onder de wegen in het plangebied komt een vrijvervalriool, waarmee het vuilwater van de woningen wordt afgevoerd. Het regenwater wordt ingezameld en afgevoerd via een regenwaterriool naar het open water. Hiertoe komen langs de hoofdweg molgoten en straatkolken te liggen.

Waterkwaliteit

De aanlegwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. Er dient aangelegd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Conclusie

Op deze wijze is in het plan voldoende rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Wel maakt het plangebied deel uit van een oude kweldervlakte, gevormd door getij-afzettingen, die als agrarische gronden door middel van kleinschalige blokverkaveling in cultuur is gebracht. Met de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de verkavelingsrichting. De ontwikkeling in dit uitwerkingsplan vindt plaats binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van de wijk. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. De te bouwen woningen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur qua functie en volume. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.7 Archeologie

Voor archeologische resten in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. Deze wet regelt onder andere dat in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

In een brief van 8 augustus 2002 geven Gedeputeerde Staten van Fryslân aan dat in het ontwikkelingsgebied Franeker - Zuid hoogstwaarschijnlijk geen archeologische waarden in het geding zijn. Nader archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Ditzelfde blijkt ook uit het FAMKE, de kaart met archeologische verwachtingswaarden van de Provinsie Fryslân. Wanneer er bij de uitvoering van het plan, tegen de verwachting in, toch archeologische vondsten worden gedaan dient dat door de gemeente gemeld te worden aan de provinciale archeoloog.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt onder ander voor een woningbouwproject met minder dan 1.500 woningen. Dergelijke projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden en dragen 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. In voorliggend plan worden de ontwikkeling van minder dan 1.500 woningen mogelijk gemaakt waardoor het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Bovendien is de lucht in Franeker schoon en worden geen grenswaarden overschreden. Het omgevingsaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De woningen die met dit plan worden gerealiseerd vallen in de categorie kwetsbare objecten. In het kader van het aspect externe veiligheid is daarom de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:

Risicobronnen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedszone van risicovolle inrichtingen vallen. Ook zijn er geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wel zijn er buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op circa 400 meter ten zuiden van het plangebied. De invloedszone van deze buisleiding overlapt de planlocatie niet waardoor deze buisleiding de beoogde ontwikkeling niet belemmert. Het invloedsgebied bedraagt namelijk 95 meter.

Conclusie  

Het aspect externe veiligheid vormt voor dit uitwerkingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.10 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

4.11 Trillingen

Het beoogde woongebouw aan de noordzijde van het plangebied ligt op circa 30 meter van de spoorlijn Leeuwarden-Harlingen v.v., de grondgebonden woningen aan de zuidzijde van het plangebied op meer dan 100 meter. In algemene zin geldt dat door het rijden van treinen over de spoorlijn trillingen kunnen worden opgewekt, die zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie.


Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingssterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar). In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR 'Trillingen deel B - Hinder voor personen in gebouwen', waarin streefwaarden worden gegeven, waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd. Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 ook de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat). In de Handreiking worden twee afstandscriteria aangegeven ten aanzien van de beoordeling van het aspect trillingen. Vindt een plan of project plaats binnen een afstand van 100 meter van een spoorlijn, dan wordt geadviseerd een quickscan trillinghinder uit te voeren op basis van paragraaf 10.1 van de Handreiking. Vindt een plan of project plaats binnen 250 meter afstand van een spoorlijn, dan moet worden beoordeeld in hoeverre klachten, bodemopbouw en/ of het treinbeeld aanleiding geven voor het doen van nader onderzoek.

Voor het plangebied is de situatie ten aanzien van spoortrillingen beoordeeld op basis van een quickscan zoals beschreven in paragraaf 10.1 van de Handreiking, waarin tevens is aangegeven dat bij voorkeur ook aandacht wordt besteed aan eventuele ontwikkelingen aan de bron (wijzigingen aan het spoor, wijzigingen in treintypen et cetera). In de Handreiking staan de volgende informatiebronnen genoemd die gebruikt kunnen worden voor een quickscan: bodemgesteldheid en opbouw, ligging waterpartijen, treinbeeld, locatie ES-lassen, wissels en overgangsconstructies, locatie bebouwing en type bebouwing en eventuele toekomstige wijzigingen aan het spoor.

Wat betreft de bodemgesteldheid geldt dat in Franeker overwegend sprake is van kleigrond, waarin de overdracht van trillingen minder goed is in vergelijking met veen en zand (gunstig). Wat het treinbeeld betreft: op basis van het Geluidregister Spoor rijden er per etmaal circa 77 rekeneenheden over het spoor, wat neer komt op 30-40 treinen per etmaal. Dit is relatief weinig en er rijden geen goederentreinen over dit traject die langer zijn dan personentreinen en meer trillinghinder veroorzaken. Een toename van het treinverkeer op deze regionale spoorlijn wordt niet verwacht. Vanwege de ligging nabij het station is de rijsnelheid laag wat ook een gunstig effect heeft voor het opwekken van bodemtrillingen.


Hoewel de nieuwe bebouwing/bouwvlakken (voor met name het woongebouw) op relatief korte afstand van het spoor komen te liggen, is het op grond van bovenstaande niet aannemelijk dat hinder vanwege spoortrillingen zal optreden. Ook blijkt uit de RIVM-publicatie 'Wonen langs het spoor- Gezondheidseffecten trillingen van treinen' (RIVM rapport 2014-0096) dat het optreden van trillingshinder vooral gerelateerd is aan het rijden van goederentreinen. Op de spoorlijn Leeuwarden-Harlingen v.v. rijden geen goederentreinen. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat op andere locaties langs de spoorlijn in Franeker bestaande woningen ook op korte afstand zijn gelegen, bijvoorbeeld de woningen aan de Parallelweg en de Tzummerweg (vanaf circa 20 meter afstand). Deze locaties liggen in oostelijke richting. Er zijn geen klachten bekend ten aanzien van trillingshinder afkomstig van deze locaties.


Aanvullend is gekeken naar trillingsinformatie van vergelijkbare locaties. Dit is gevonden in een trillingsonderzoek ten behoeve van de realisatie van een woongebouw aan de Stationsweg 15 te Leeuwarden. Deze locatie is vergelijkbaar met het beoogde initiatief voor het woongebouw vanwege de afstand tot het spoor, gesitueerd nabij het station (wissels) en het treintype (diesel aangedreven reizigersmaterieel). Het verschil met Leeuwarden en de spoorlijn Leeuwarden-Groningen v.v. is dat er meer treinen rijden dan naar Harlingen en dat de locatie in Leeuwarden dichter op het spoor is gelegen. Voor de locatie Stationsweg 15 te Leeuwarden is op basis van trillingsmetingen geconcludeerd dat binnen het nieuw te realiseren woongebouw de verwachten spoortrillingen voldoen aan de SBR-B streefwaarden Aw = 0,2 voor Vmax en A3 = 0,05 voor Vper voor nieuwe situaties.


Gezien de bovengenoemde overeenkomsten kan worden gesteld dat een nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat in het kader van bovengenoemde Handreiking deze quickscan toereikend is voor het aspect trillingen. Ten aanzien van trillingen zijn geen belemmeringen te verwachten.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

  • Voor de ontwerp-uitwerkingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het wijzigingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 51 wooneenheden. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld, waaruit blijkt at gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. De aanmeldingsnotititie is opgenomen in bijlage . Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Door het college van B&W is op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat geen MER nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Er is voor gekozen het plan volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 op te stellen. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het uitwerkingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit uitwerkingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het uitwerkingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen en aanduidingen

Er is in dit uitwerkingsplan voor eiland 1 ervoor gekozen af te stappen van het onderscheid tussen 'Wonen - 1', voor één bouwlaag met kap en 'Wonen - 2', voor twee bouwlagen met kap. In de plaats daarvan is er de bestemming 'Wonen' voor grondgebonden woningen. Overal kunnen woningen met een goothoogte van 6,5 en een bouwhoogte van 10 meter worden gebouwd. Wel is er in de nadere eisen een koppeling gelegd met het beeldkwaliteitsplan, zodat de gemeente kan blijven sturen op een afwisselend bebouwingsbeeld. Dit geeft flexibiliteit en waarborgt de gewenste kwaliteit.

Het appartementengebouw krijgt de bestemming 'Wonen - Woongebouw', waarbinnen een woongebouw mogelijk is. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd op 16 en 18 meter. Daarmee wordt aangesloten op de uitwerkingsregels. Ook in deze bestemming is via nadere eisen een koppeling gelegd met het beeldkwaliteitsplan. Voor het overige sluit de bestemming aan bij de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan en de standaarden van gemeente Waadhoeke.

De gebruiksmogelijkheden en bouwmogelijkheden zijn verder afgestemd op het geldende bestemmingsplan en de standaarden van de gemeente. Dit geldt ook voor de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'vrijwaringszone - straalpad'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een uitwerkingsplan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit uitwerkingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit uitwerkingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de ontwikkelaar de Exploitatieovereenkomst Franeker-Zuid d.d. 11-01-2006 gesloten. Hierin is onder andere het verhaal van eventuele planschade geregeld. De overige kosten worden via een anterieure overeenkomst verhaald. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeente heeft daarom besloten bij de vaststelling van het plan geen grondexploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De resultaten uit de ruimtelijke procedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan. Met dit uitwerkingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.

Participatie

In het voortraject is het beeldkwaliteitsplan afgestemd met de Brede Wijkvertegenwoordiging (BWV), van de Alvestêdewyk. Het uitwerkingsplan vormt een juridisch-planologisch kader dat de ontwikkeling zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan vastlegt. Er kan daarmee worden besproken van een breed gedragen plan.

Vooroverleg

Het uitwerkingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de betrokken overlegpartners. Van provincie Fryslân en Brandweer Fryslân zijn schriftelijke reacties ontvangen. Deze zijn opgenomen in Bijlage 5. De provincie geeft aan dat de provinciale belangen op een juiste wijze zijn verwerkt en dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

De brandweer adviseert in het kader van de fysieke veiligheid en de brandweerzorg. In het advies worden geen aandachtspunten met betrekking tot de omgevingsveiligheid voorzien.Ook de opkomsttijd is in het plangebied in orde. Wel wordt een knelpunt ten aanzien van bereikbaarheid voorzien. Hoewel de voorgestelde infrastructuur toereikend is, zijn de woningen niet te bereiken via een tweede onafhankelijke route. Een stremming, bijvoorbeeld als gevolg van werkzaamheden in de weg, resulteert erin dat achterliggende woningen niet meer bereikbaar zijn. De brandweer adviseert daarom om:

  • te borgen dat er op de doodlopende weg altijd een doorgang is van minimaal 3,5 meter, zodat een brandweerauto kan passeren. Dit door bijvoorbeeld te borgen dat bij werkzaamheden afstemming met de gemeente wordt gezocht;
  • te borgen dat een brandweerauto de ingang van het appartementengebouw tot op 10 meter kan naderen;
  • te borgen dat er op De Horsa niet sprake is van een doodlopende weg en dat deze via een tweede aansluiting (calamiteitendoorgang?) te bereiken is.

Verder wordt geadviseerd het uiteindelijke plan met betrekking tot bluswater aan de brandweer voor te leggen.

De adviezen van de brandweer kunnen niet in het uitwerkingsplan worden geborgd. Het uitwerkingsplan biedt voldoende mogelijkheden om deze uit te voeren. Bij de uitwerking van de plannen en in de gebruiksfase worden de adviezen opgevolgd.

Ontwerp uitwerkingsplan

Vervolgens is het ontwerp uitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. Deze is door de gemeente samengevat en beantwoord zoals is aangegeven in bijlage 6.

Vaststelling

Daarop heeft het college het uitwerkingsplan op 14 juli 2022 ongewijzigd vastgesteld waarbij de toelichting is aangevuld met een paragraaf over trillingen (paragraaf 4.11) zoals in bijlage 6 is aangegeven. Vervolgens wordt het vastgestelde plan gedurende zes weken ter inzage gelegd. De indieners van de zienswijze worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen de vaststelling van het uitwerkingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.