Plan: | TAM-omgevingsplan 22d Ried woningbouw Suderom |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1949.TAMOP22D-ONT1 |
Initiatief dorpsbelang Ried
Als vervolg op de door de gemeenteraad vastgestelde 'Woonvisie Waadhoeke 2020 - 2030 Samen Sterk' heeft Dorpsbelang Ried het initiatief genomen om de mogelijkheden voor woningbouw in het dorp Ried (gemeente Waadhoeke) inzichtelijk te maken. In de woonvisie nodigt de gemeente bewoners, wijken en dorpen uit om de kansen in de woonomgeving om te zetten in initiatieven en plannen. Dorpsbelang Ried heeft deze uitnodiging vol enthousiasme aangegrepen. Sinds 2009 is Dorpsbelang Ried al in gesprek met de gemeente en wacht op toestemming om te kunnen bouwen.
Net als elders neemt het aandeel ouderen in het dorp toe, terwijl er weinig geschikte woningen zijn specifiek voor deze doelgroep. Uit gesprekken met ouderen in Ried blijkt dat ze heel graag in het dorp willen blijven wonen. Maar doordat er geen speciale woningen voor ouderen zijn, blijven ze wonen in de huidige gezinswoning. Er komt daardoor geen doorstroming op gang. Ook voor jongeren is dit gebrek aan doorstroming een probleem. Zij kunnen daardoor moeilijk een woning bemachtigen. De gezinsverdunning leidt ook in Ried tot een extra vraag naar woningen. Dorpsbelang wil daarom graag dat er woningen voor deze drie groepen inwoners beschikbaar komen. Nieuwbouw is nodig, passend bij de schaal en de structuur van het dorp.
Dorpsbelang heeft een locatiestudie laten uitvoeren, waarin de mogelijkheden van diverse locaties binnen en nabij het dorpsgebied van Ried zijn onderzocht. De locatiestudie is opgenomen als bijlage 1 bij deze motivering. Hieruit komt naar voren dat Súderom - 2 de beste locatie is om woningbouw te ontwikkelen. Deze locatie sluit aan op de bestaande straat het Súderom en vormt de zuidelijke afronding van het dorp. In het plangebied zullen 19 woningen worden gebouwd. De bouw zal gefaseerd, op basis van de behoefte, worden uitgevoerd.
De locatie van het plangebied bestaat nu uit een agrarisch perceel met de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is het bouwen van woningen niet toegestaan, waardoor de ontwikkeling niet mogelijk is op basis van het omgevingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een wijziging van het omgevingsplan nodig. Een motivering van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties maakt daar deel van uit.
Voortraject
Voor het voornemen om ten zuidwesten van het dorp Ried een uitbreidingslocatie voor maximaal 19 woningen te realiseren is reeds een concept-bestemmingsplan opgesteld. In verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 was het in procedure brengen van dit bestemmingsplan niet meer mogelijk.
De ontwikkeling is niet toegestaan volgens het Omgevingsplan gemeente Waadhoeke. Er is vervolgens een BOPA onderbouwing opgesteld (versie 11 september 2024) en bij de gemeente ingediend. De gemeente heeft echter besloten het initiatief voor de ruimtelijke procedure over te nemen en het concept-bestemmingsplan naar een wijziging van het omgevingsplan om te zetten. Onderhavig plan voorziet hierin.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van dorp Ried in de gemeente Waadhoeke. Het plangebied ligt circa 2,5 kilometer ten noorden van de A31 en circa 4 kilometer ten noordoosten van de stad Franeker. De ligging van het plangebied is weergegeven in de navolgende afbeelding.
Figuur 1: ligging plangebied
Het plangebied maakt sinds 1 januari 2024 deel uit van het Omgevingsplan gemeente Waadhoeke. In het omgevingsplan is de regeling van het bestemmingsplan Buitengebied 2013, dat is vastgesteld op 7 november 2013 en daarna is hervastgesteld op 25 juni 2015 door de voormalige gemeente Franekeradeel (tegenwoordig gemeente Waadhoeke) ongewijzigd overgenomen. Een uitsnede van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in de navolgende afbeelding.
In het geldende omgevingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Reliëf kwelderwal, terpen en kruinige percelen' en 'Leiding - Gas'. De dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf kwelderwal, terpen en kruinige percelen' betekent dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van de kwelderwal, terpen en kruinige percelen. Zonder een omgevingsvergunning mag er niet op of in deze gronden gegraven worden. De dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is gelegen in een deel van het plangebied en houdt in dat de grond mede bestemd is voor hoofdgastransportleidingen waardoor hier geen kwetsbare objecten (zoals woningen) mogen worden gebouwd. Verder heeft het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied', waardoor de grond mede bestemd is voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.
Strijdigheid met het omgevingsplan
Het voornemen is om de gronden binnen het plangebied te gebruiken voor woondoeleinden. Dit is onder de huidige bestemming 'Agrarisch' niet mogelijk, waardoor het voornemen in strijd is met het geldende omgevingsplan. Een wijziging van het omgevingsplan is daarom noodzakelijk.
Figuur 2: fragment kaart omgevingsplan met daarin weergegeven het plangebied(rood omlijnd)
Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Hoofdstuk 3 gaat in op het onderdeel participatie en het vooroverleg, wat in het kader van de planvorming heeft plaatsgevonden. Het voorgenomen plan wordt in de hoofdstukken 4 en 5 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 licht de juridische vormgeving van de wijziging van het omgevingsplan toe. Hoofdstuk 7 gaat in op de financiële haalbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting wordt afgesloten met een motivering van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL, hoofdstuk 8).
In de huidige situatie hebben de gronden van het plangebied met een oppervlakte van circa 0,9 hectare een agrarische functie. De grond is rechthoekig verkaveld zonder reliëf en wordt gebruikt als grasland. Ten zuiden en ten westen van het plangebied zijn tevens agrarische gronden gelegen.
De noord- en noordwestzijde van het plangebied worden begrensd door de woningen van het dorp Ried. Tevens zijn ten oosten van het plangebied woningen gelegen. Deze woningen zijn gelegen aan de Súderom, die de vroegere uitbreiding Súderom - 1 in Ried vormen. In het plangebied is een verkavelingssloot gelegen. De westzijde van het plangebied grenst aan de Peinserweg, een ontsluitingsweg voor het dorp Ried in zuidelijke richting.
Aan de noordoostkant van het plangebied heeft een aardgastransportleiding gelegen, maar deze is niet meer operationeel. In paragraaf 5.10 over omgevingsveiligheid wordt ingegaan op de huidige situatie.
In de navolgende afbeelding is een uitsnede van de topografische kaart weergegeven met het plangebied. Tevens is een luchtfoto van de huidige situatie met het plangebied weergegeven. De afbeelding daarna toont een foto van de huidige situatie vanaf de Peinserweg met zicht op het plangebied en de zuidzijde van Ried.
![]() |
![]() |
Figuur 3: topografische kaart met plangebied (links) en plangebied met luchtfoto van de bestaande situatie (rechts)
Figuur 4: huidige situatie plangebied (bron: Google Maps)
Het voornemen is om in het plangebied woningen te bouwen om te voorzien in de lokale woningbouwbehoefte. Gedurende het planproces -dat werd geïnitieerd door Dorpsbelang Ried- is een plan ontwikkeld dat daarin voorziet. De uitvoering wordt gerealiseerd door de ontwikkelende partij in nauwe samenwerking met Dorpsbelang. Het eigen initiatief uit het dorp en de uitgifte aan eigen inwoners blijven daardoor gewaarborgd.
Er is ruimte voor de bouw van 19 woningen. Op korte termijn is er behoefte aan 5 woningen. In de periode daarna zal er een vraag van circa 2 woningen per jaar zijn. Het initiatief van de belangstellende inwoners staat centraal, dat betekent dat zij een grote mate van vrijheid hebben om hun woning te realiseren. De vraag bepaalt; dit draagt bij aan een gewild en gevarieerd woonmilieu. Wel moeten de woningen passen bij het dorp, daarom is er een beeldkwaliteitsplan (bkp) opgesteld. Dit bkp is opgenomen als bijlage 2. De fasering is vanaf Súderom - 1. De intentie is om eerst de noordzijde te realiseren en daarna de zuidzijde.
Figuur 5: stedenbouwkundige inrichtingsschets
Landschappelijke inpassing
De woonwijk Súderom - 2 vormt de zuidelijke beëindiging van het dorp en is de overgang naar de bebouwing aan de Peinserweg, de Doctor Vitus Ringersstraat en de Súderom. Ten behoeve van de inpassing van de woningen is een inventarisatie van de kaprichting van de bestaande woningen in Ried uitgevoerd (bijlage 3). Hieruit blijkt dat de woningen aan de rand van het dorp vaker haaks op de weg staan dan er parallel aan lopen. Hierdoor worden de randen van het dorp als relatief open ervaren.
Door deze open structuur ontstaat verbinding tussen het dorp en het buitengebied. Dit relatief open karakter wordt ook toegepast bij de ontwikkeling van Súderom - 2. De woningen die grenzen aan de bestaande dorpsrand krijgen een geslotener opzet, dan aan de woningen aan de grens met het buitengebied.
Verkaveling en ontsluiting
De ontsluitingsweg van Súderom - 2 takt haaks aan op de Peinserweg, waardoor de entree van de woonbuurt overzichtelijk is. Voor auto’s is dit een doodlopend straatje, dat eindigt in een keerlus. Vanaf de keerlus loopt een fiets-voetpad over een dam met duiker dat wordt verbonden met Súderom. De ontsluitingsweg loopt in een rechte lijn door het plangebied. Het straatbeeld is rustig.
De kaveldiepte aan beide zijden van de ontsluitingsweg is in evenwicht. De diepte van de kavels aan de noordzijde is 25 meter. De diepte van de kavels aan de zuidzijde is circa 29 meter. De breedte van de kavels is variabel. De ontsluitingsweg heeft een breedte van 6,8 meter. Dat is geheel volgens de eisen uit het kwaliteitshandboek technische voorwaarden wegen en verhardingen van de gemeente Waadhoeke. Er is een rijbaan van 4,8 meter breed en een strook van 2 meter breed waar geparkeerd kan worden en waar straatbomen geplant worden. Uitgangspunt is dat elke woning kan voorzien in 2 parkeerplaatsen op eigen erf. De rijbaan bestaat uit betonklinkers, de strook wordt uitgevoerd in groen en halfverharding, die water doorlaat.
Groen en water
Tussen de bestaande woningen en Súderom - 2 is een slootprofiel van circa 4,5 meter breed en een strook openbaar groen (schouwpad) van circa 5,5 meter breed geprojecteerd. De sloten aan de noordzijde van Súderom - 2 worden met elkaar verbonden; dit draagt bij aan een goede waterafvoer en verbetert ook de waterafvoer bij de school.
Woningen
Het stedenbouwkundig inrichtingsplan sluit aan bij de woningbouwanalyse en de beschrijving van de opbouw van het dorp (zie bijlage 3 bij deze motivering). Dit betekent dat:
In het plan komen zowel vrijstaande als dubbele woningen voor. Als de vraag zich voordoet (met name naar betaalbare woningen) behoort ook een cluster van 4 woningen tot de mogelijkheden. Bij deze laatste woonvorm bestaat ook de mogelijkheid meerdere wooneenheden te combineren met het aanbieden van zorg. Als blijkt dat deze behoefte zich concreet voordoet, dan zal een gebouw met wooneenheden voor senioren aan de entree bij de Peinserweg worden geprojecteerd.
Het is de intentie om de ontwikkeling te starten aan de noordzijde. Voor de exploitatie is ontwikkeling van de zuidzijde noodzakelijk. Het is daarom reëel dat tegelijkertijd aan beide zijden van de weg gebouwd zal worden.
Beeldkwaliteitsplan
Om de ruimtelijke kwaliteit te kunnen waarborgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan vormt het kader waarin de eisen zijn opgenomen ten aanzien van de beeldkwaliteit. Dit plan is als bijlage 2 bij deze motivering opgenomen en dient als toetsingskader voor welstand.
Bomeninventarisatie
De gemeenteraad van Waadhoeke vindt het belangrijk dat alle inwoners moeten kunnen profiteren van een groene omgeving. Daarom is een inventarisatie opgesteld van al het groen in de gemeente. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande situatie rondom de beoogde uitbreiding van Ried weer. In aanvulling op het aanwezige groen zal Súderom - 2 worden ingericht met gras en bomen. Het gras komt langs de noordelijke en de oostelijke begrenzing en langs de ontsluitingsweg zullen straatbomen worden geplant. Zo wordt voorzien in ruim voldoende groen.
![]() |
![]() |
Figuur 6: fragment kaart groeninventarisatie gemeente Waadhoeke (bron: GIS viewer gemeente Waadhoeke)
Het woningbouwplan Súderom - 2 is na een intensief participatieproces tot stand gekomen. Dorpsbelang Ried heeft zich jarenlang sterk gemaakt voor uitbreiding van het aantal woningen in het dorp. Na een locatiestudie is een stedenbouwkundig inrichtingsplan op 7 september 2022 gepresenteerd aan het dorp. Er waren veel dorpsbewoners aanwezig en de reacties waren overwegend positief; de bewoners van Ried zijn blij met een uitbreiding van het dorp. Men is blij dat er wordt gebouwd voor de lokale vraag, dat wil ook zeggen dat de vraag het woningtype bepaalt. De woningen moeten passen bij het dorp.
Na de bijeenkomst op 7 september 2022 heeft een intensief participatieproces plaatsgevonden met de omwonenden, namelijk bewoners van de dr. Vitus Ringersstraat zuidzijde. Er vonden meerdere gesprekken plaats tussen zowel dorpsbelang als de gemeente Waadhoeke en deze bewoners. Daarbij is een alternatieve inrichtingsschets getekend, waarin de wens om meer afstand tussen de bestaande woningen en de nieuwe kavels is verbeeld. Dit betekent tussen de bestaande percelen en de nieuwe kavels een slootprofiel van circa 4,5 meter breed en een schouwpad van circa 5,5 meter breed. Aanvullend is aangegeven dat een eventueel woongebouw voor senioren bij de entree van Súderom - 2 gesitueerd zou moeten worden, waarbij de hoogte tot 7 meter beperkt zou moeten blijven. Ook gaven de omwonenden aan liefst een fasering van noord naar zuid te zien. Op 19 juli 2023 is één en ander toegelicht.
De gemeente Waadhoeke heeft zich achter deze wensen van de aanwonenden geschaard. Door de afdeling stedenbouw, groen en infrastructuur van de gemeente is het alternatief positief beoordeeld. De alternatieve inrichtingsschets is door de projectontwikkelaar (die in opdracht van Dorpsbelang Ried het plan zal ontwikkelen) uitgewerkt tot een nieuw stedenbouwkundig inrichtingsplan. Het nieuwe inrichtingsplan is vervolgens besproken met de omwonenden van Súderom - 1. Deze bewoners kunnen zich vinden in het nieuwe plan. Ook is het plan door de gemeente nogmaals voorgelegd aan de bewoners van de dr. Vitus Ringersstraat zuidzijde, die aangaven dat aan hun wensen tegemoet is gekomen. Op 29 juli 2024 is het aangepaste plan aan het dorp gepresenteerd. Er waren veel belangstellenden aanwezig en de reacties waren wederom positief. De bewoners van Ried zijn blij met een uitbreiding van het dorp. Men is blij dat er wordt gebouwd voor de lokale vraag. Het verslag van de
bewonersavond is opgenomen in bijlage 4.
Onder de Omgevingswet is informeel vooroverleg over plannen mogelijk. Het vooroverleg voor wijzigingen van het omgevingsplan is in de Omgevingswet juridisch niet geregeld. Het vooroverleg is vormvrij. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium met elkaar op te trekken, kunnen knelpunten in een vroeg stadium worden gesignaleerd.
De gemeente heeft het concept van deze wijzing van het omgevingsplan in het kader van het informeel vooroverleg ter beoordeling toegestuurd aan de overlegpartners. De gemeente heeft daarbij de overlegpartners verzocht aan te geven of er specifieke aandachtspunten aan de orde zijn waarmee rekening dient te worden gehouden in het omgevingsplan.
Er is een vooroverlegreactie ontvangen van de provincie Fryslân en van Brandweer Fryslân. Op de vooroverlegreactie van de Brandweer wordt nader ingegaan in paragraaf 5.10. Met Wetterskip Fryslân is overleg over de vraag hoe om te gaan met het toekomstige beheer en onderhoud aan de watergang ten zuidwesten van het plan. Hier wordt in paragraaf 5.16 verder op ingegaan. De vooroverlegreactie van de provincie wordt hieronder behandeld.
Overlegadvies provincie Fryslân
Op 16 mei 2025 is een overlegadvies ontvangen van de provincie. Het advies is opgenomen als bijlage 5. De provincie kan instemmen met woningbouw op de locatie Ried – Suderom 2. De volgende opmerkingen zijn daarbij gemaakt:
Reactie gemeente: In de woondeal is voor de regio de volkshuisvestelijke opgave vastgelegd. Op regionaal niveau zal tweederde van de te bouwen woningen betaalbaar moeten zijn. Het vastleggen van een percentage betaalbare woningen op het niveau van dit projectgebied wordt niet als wenselijk gezien. Onderhavige ontwikkeling betreft een particulier initiatief. Het voornemen is om in het plangebied woningen te bouwen om te voorzien in de lokale woningbouwbehoefte. Het eigen initiatief uit het dorp en de uitgifte aan eigen inwoners blijft daardoor gewaarborgd.
Reactie gemeente: het opgestelde Beeldkwaliteitsplan bevat welstandscriteria die betrekking hebben op de relatie van de woonpercelen met de openbare ruimte. De beeldkwaliteit van de inrichting van de openbare ruimte en de relatie van de woonpercelen met de openbare ruimte is er op gericht om een informele, dorpse, groene sfeer na te streven. Dit wordt gerealiseerd door bijvoorbeeld groene erfafscheidingen en een zachte overgang naar het omliggende landschap. De beschreven criteria zijn bedoeld als inspirerend kader. Juridische borging van de landschappelijke inpassing vinden wij daarom niet passend en niet nodig.
Reactie gemeente: Wetterskip Fryslân heeft een beoordeling vanuit Water opgesteld. In het kader van waterrobuust bouwen ligt het plan ligt voldoende hoog.
Reactie gemeente: de FUMO zal door de gemeente worden benaderd met de vraag of voor de ontgrondingsactiviteiten een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden van nationale belangen zijn:
Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad.
Beoordeling
Met voorliggend plan wordt een bijdrage geleverd aan de grote woningbehoefte die bestaat. Binnen Bestaand stedelijk gebied (BSG) zijn er geen gronden beschikbaar die de voorliggende ontwikkeling kunnen faciliteren. De realisatie aansluitend aan BSG wordt vormgegeven op een wijze dat het aangrenzende landschap beleefbaar blijft en vormt een overgang tussen het bestaande dorp en het open landschap. Er zijn bovendien geen bijzondere landschappelijke kwaliteiten aanwezig waaraan afbreuk wordt gedaan met voorliggend initiatief. Geconcludeerd wordt dat het plan in lijn is met de doelen en ambities uit de NOVI.
Conclusie rijksbeleid
De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI. De ontwikkeling draagt bij aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken. De ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde in het rijksbeleid.
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 is uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
Als uitgangspunt geldt dat veranderingen niet tegen moeten worden gehouden, maar dat ambities worden gerealiseerd door gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
Beoordeling
Het plangebied vormt een overgang tussen het landelijk gebied en de bestaande bebouwing van het dorp. Met de inrichting van het plangebied wordt hierop ingespeeld. Hierdoor past de planontwikkeling binnen het principe van omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. Het plan is daarnaast ontstaan met, door en voor de inwoners van Ried. Hierbij is er goede afstemming met de gemeente Waadhoeke
Conclusie
De mogelijkheden die in deze wijziging van het omgevingsplan worden geboden passen binnen het beleid van de provinciale omgevingsvisie.
Op 8 februari 2024 is de Omgevingsverordening in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De denklijn van het principe van ‘ja, mits’ en ‘decentraal wat kan’ zijn in de verordening verder doorgetrokken. Minder dan voorheen worden vooraf harde grenzen vastgelegd. Vanuit meer kwalitatieve kaders worden mogelijkheden gegeven voor ontwikkeling, met waarborgen voor andere belangen en waarden.
Van belang daarbij is het volgende: de ruimtelijke inrichting en ordening van de fysieke leefomgeving kent twee kanten: bescherming (van waarden) enerzijds en ontwikkeling anderzijds. Die twee moeten in een evenwichtige verhouding staan. Ook is het van belang om te onderkennen dat er verschil in belangen kan bestaan. De initiatiefnemer heeft altijd een ‘buurman’ of omgeving die te maken krijgt met de effecten van een ontwikkeling. De Omgevingswet vraagt expliciet om betrokkenheid van die omgeving. De ‘mits’ van ’ja, mits’ dient ook invulling te worden gegeven met behulp van participatie.
Beoordeling
De voorliggende ontwikkeling is tot stand gekomen na overleg met de buurt. Het plan is ook aangepast naar aanleiding van dit overleg. Dit sluit aan bij de vanuit de Omgevingsverordening voorgeschreven participatie.
De volgende artikelen zijn van toepassing op de woningbouwontwikkeling in Ried:
Artikel 2.2
Dit artikel stelt dat een ruimtelijk inrichtingsplan moet worden opgesteld met behulp van een omgevingstafel wanneer een nieuwe activiteit buiten BSG aanzienlijke effecten op de omgevingskwaliteiten heeft.
In voorliggend geval is er geen sprake van aanzienlijke effecten op omgevingskwaliteiten. Evenwel is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de bestaande kwaliteit van het plangebied en de directe omgeving als uitgangspunt zijn genomen.
Artikel 2.3
Een omgevingsvergunning, die voorziet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat voor die functies een onderbouwing van het principe van zuinig en meervoudig ruimtegebruik, waaruit tenminste blijkt:
In het geval een nieuwe stedelijke functie wordt toegedeeld buiten het bestaand stedelijk gebied, moet worden onderbouwd waarom die functie redelijkerwijs niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
Naar aanleiding van de woningbehoefte in Ried heeft een locatieonderzoek plaatsgevonden voor een mogelijke woningbouwontwikkeling. De mogelijkheden zijn afgewogen en de uitbreidingslocatie Súderom - 2 is het meest geschikt gebleken. Binnen de grenzen van het dorp waren geen geschikte locaties om aan de gewenste woningbouwbehoefte te voldoen. In paragraaf 5.2 wordt dieper ingegaan op de behoefte die bestaat (toets aan de Ladder van duurzame verstedelijking).
Artikel 2.4
Een afwijking van het omgevingsplan dat voorziet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat voor die functies een onderbouwing van de wijze waarop nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden in het plan bijdragen aan één of meerdere opgaven voor de leefomgeving, zoals energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of het versterken van de biodiversiteit, door het maken van slimme combinaties en het benutten van
koppelkansen.
Het voorliggende initiatief sluit aan bij een bestaande straat (Súderom) en vormt daarmee een logische ruimte op aan de rand van Ried. De impact op het landschap blijft daarmee beperkt, terwijl er wordt gebouwd voor doelgroepen die weinig kansen hebben op de woningmarkt. Verder is het plan vrij ruim opgezet waardoor er voldoende mogelijkheden zijn voor infiltratie van hemelwater.
Artikel 2.6
Bij een afwijking van een omgevingsplan mogen op gronden buiten het bestaand stedelijk gebied nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies, indien deze aansluiten op het bestaand stedelijk gebied en wat betreft aard en schaal passen bij de stad of het dorp.
In voorliggend geval is hiervan sprake. De uitbreiding sluit qua omvang aan op het oostelijk reeds gerealiseerde deel Súderom. Bovendien wordt de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd door middel van een beeldkwaliteitsplan, zodat een zorgvuldige landschappelijke afronding ontstaat. In het beeldkwaliteitsplan is de bestaande kwaliteit van het plangebied en de directe omgeving als uitgangspunt genomen. De toelichting van dit bestemmingsplan beschrijft de gewenste situatie en gaat in op de milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit van de dorpsuitbreiding is gewaarborgd.
Artikel 2.7 Programmering woningbouw
In dit artikel is aangegeven dat een ruimtelijk plan nieuwe woningen kan bevatten, wanneer deze passen binnen de regionale woningbouwafspraken. In afwijking hiervan kan een omgevingsplan woningen bevatten overeenkomstig bilaterale woningbouwafsprake, vooruitlopend op de eerstvolgende herijking van de regionale woningbouwafspraken.
De behoefte aan woningen in de kern Ried is onderzocht. De gemeente onderkent de behoefte in de dorpen, waaronder in Ried. Dit heeft geresulteerd in het opnemen van de beoogde ontwikkeling in het Woningbouwprogramma Waadhoeke.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 4 december 2924 (betreffende het ingestelde beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Boksum – Blessumerpaed) heeft de raad van gemeente Waadhoeke op 13 maart 2025 een herstelbesluit genomen en is het 'Gemeentelijk woonplan Waadhoeke' vastgesteld. Het woonplan moet worden gelezen in samenhang met de op 28 mei 2020 vastgesteld 'Woonvisie 2020-20230 Samen Sterk'. Zie ook paragraaf 4.4.2. Het woonplan is opgenomen als bijlage 6. De beoogde woningbouw op de locatie Ried-Suderom 2 is opgenomen in dit woonplan. Het woonplan is aan Gedeputeerde Staten voorgelegd ter instemming. De provincie heeft ingestemd met het door de gemeente vastgestelde woonplan. De schriftelijke instemming van de provincie (d.d. 25 maart 2025) is opgenomen als bijlage 7. Er heeft ook een kwantitatieve afweging plaatsgevonden. In paragraaf 5.2 wordt hierop ingegaan. Hieruit blijkt dat de beoogde nieuwbouw aansluit bij de behoefte.
Het voorliggende woningbouwproject in Ried maakt tevens deel uit van de Regionale woondeal 2022-2030 Noordwest Fryslân, dit is een bestuurlijke afspraak tussen Rijk, provincie en gemeente waarin gemeente Waadhoeke zich bij ondertekening op 20 april 2023 heeft verbonden aan voornemen tot het realiseren van minimaal 520 woningen gedurende die periode. Binnen de woondeal wordt gestreefd naar toevoeging van woningen in de betaalbare koop en sociale huur.
Conclusie
De mogelijkheden die in deze wijziging van het omgevingsplan worden geboden passen binnen de Omgevingsverordening Provincie Fryslân. De beoogde woningbouw op de locatie Suderom 2 is in het woonplan opgenomen. De provincie heeft ingestemd met het door de gemeente vastgestelde woonplan. De woningbouwontwikkeling in Boksum is niet in strijd met het provinciaal beleid en past binnen de Regionale woondeal 2022-2030 Noordwest Fryslân.
Wetterskip Fryslân is verantwoordelijk voor de veiligheid (sterke dijken), het bewaken van de waterkwaliteit, een goed waterpeil, voldoende water en het zuiveren van afvalwater. Hierbij wordt rekening gehouden met klimaatverandering. Het beheergebied is de provincie Fryslân en een deel van het Groninger Westerkwartier.
In 2023 heeft het Wetterskip de toekomstvisie vastgesteld. De visie geeft inhoud voor het Fries Programma Landelijk Gebied en de Provinciale Omgevingsvisie. Voor het ontwikkelen van beleid en plannen over water, bodem en ruimte is de visie de basis. Wetterskip Fryslân gebruikt de visie ook om bestaande plannen, zoals het Waterbeheerprogramma 2022-2027, te herzien. Dit Waterbeheerprogramma 2022-2027 is nu nog het geldende plan en geeft inzicht in de maatregelen en ruimtelijke keuzes om onder meer klimaatverandering op te kunnen vangen.
Dit programma is in samenwerking met de Provincie Fryslân opgesteld. De provincie is verantwoordelijk voor het Regionaal Waterprogramma 2022/2027 dat het kader is voor het waterbeheerprogramma.
Het Regionaal Waterprogramma 2022/2027 is op 30 november 2022 vastgesteld door Provinciale Staten. In dit programma legt de provincie het beleid voor waterbeheer vast voor de planperiode. In de omgevingsverordening Fryslân zijn regels opgenomen die gaan over veiligheid en water.
Het hoofddoel is dat de provincie Fryslân in 2050 zoveel mogelijk waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. In het Waterprogramma zijn de doelen in programmalijnen opgenomen voor klimaatadaptatie, waterveiligheid, voldoende water en waterkwaliteit. De uitwerking vindt plaats door de waterschappen.
De waterschapsverordening Wetterskip Fryslân bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het Wetterskip stelt binnen haar beheersgebied.
Wetterskip Fryslân heeft ervoor gekozen om met de inwerkingtreding van de Omgevingswet beleidsluw over te gaan. Dit houdt in dat de waterschapsverordening qua vorm en opzet volledig voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingswet.
In de Omgevingsverordening provincie Fryslân zijn in hoofdstuk 3 de instructieregels met betrekking tot water opgenomen. In paragraaf 5.16 wordt ingegaan op het wateraspect met betrekking tot de beoogde ontwikkeling.
De omgevingsvisie Waadhoeke laat zien wat we belangrijk vinden voor de omgeving waarin we wonen, werken en waarin we onze vrije tijd doorbrengen. Het is een visie op hoofdlijnen gericht op onze toekomst. Met onze omgevingsvisie nodigen we iedereen uit om bij te dragen aan de ontwikkeling van onze gemeente; een gemeente waar het fijn leven is in een gezonde omgeving. Waar we zorg dragen voor het nu én voor onze toekomst. Een gemeente met een waardevol landschap waarin landbouw en natuur in balans zijn. En waar we trots kunnen zijn op onze stad en op onze veerkrachtige dorpen en wijken. Een van de speerpunten is 'een gemeente met sterke dorpen en wijken waar voldoende goede woningen staan, voorzieningen bereikbaar zijn en ons erfgoed wordt gekoesterd'.
We vinden dat onze inwoners op een passende manier moeten kunnen wonen in onze gemeente. We bouwen ook nieuwe woningen. Dit kan door het toevoegen van woningen of door sloop en vervanging. We doen dat om te voorzien in de grote woningvraag, het wegtrekken van mensen te voorkomen en om mensen aan te trekken. We bouwen bij de stad, de grote kernen en in de vorm van maatwerk bij de overige kernen. Dit gebeurt in een goede verhouding tot de schaal van het dorp; hoe kleiner het dorp hoe bescheidener de eventuele nieuwbouw.
Beoordeling
In de ontwerp-omgevingsvisie wordt de uitbreidingslocatie Súderom - 2 niet specifiek genoemd. Wel past het voornemen bij het genoemde speerpunt van de visie. Ook is sprake van maatwerk: een uitbreiding van 19 woningen staat in goede verhouding tot de schaal van het dorp.
In 2020 heeft de gemeente Waadhoeke haar eerste Woonvisie vastgesteld. De woonvisie vormt een beginpunt in het behalen van de gemeentelijke doelen op het gebied van wonen, om van daaruit met de dorpen verder te werken aan hun toekomst. De woonvisie is gebaseerd op onder meer een woningmarktonderzoek, prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties, uitkomsten van vragen aan bewoners en de schouw van bestaande buurten die de gemeente elke vier jaar doet. In de Woonvisie worden vijf thema's behandeld:
In de woonvisie wordt gesteld dat op korte termijn vraag is naar zowel levensloopbestendige woningen als gezinswoningen. Verder wordt verwacht dat het aantal inwoners in de regio Noordwest-Fryslân de komende 10 jaar daalt. Er is echter nog wel sprake van een groei in het aantal huishoudens, omdat de huishoudensgrootte afneemt.
In de woonvisie wordt aangegeven dat er criteria gelden voor woonplannen. De gemeente werkt mee aan initiatieven als het plan vraagvolgend is en er draagvlak is in het dorp. Om goede kwaliteit te waarborgen worden ontwikkelingen getoetst aan de welstandsnota. In de woonvisie wordt aangegeven dat met en voor de inwoners van de gemeente wordt gewerkt. Er wordt sterk ingezet op maatwerk. Per kern wordt aan een balans tussen woningvraag en plannen gewerkt. De kern Ried valt onder de kleine dorpen. In deze dorpen is de woningbehoefte 0 tot 85 woningen. De insteek is om in deze dorpen op het gebied van nieuwbouw te kiezen voor maatwerk.
Beoordeling
In de woonvisie wordt de uitbreidingslocatie Súderom - 2 niet specifiek genoemd. Wel wordt de vraag vanuit het dorp onderkend en geeft de gemeente de ruimte om de dorpsuitbreiding mogelijk te maken.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 4 december 2924 (betreffende het ingestelde beroep tegen de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Boksum – Blessumerpaed) heeft de raad van gemeente Waadhoeke op 13 maart 2025 een herstelbesluit genomen en is het 'Gemeentelijk woonplan Waadhoeke' vastgesteld. Het woonplan moet worden gelezen in samenhang met de op 28 mei 2020 vastgesteld 'Woonvisie 2020-20230 Samen Sterk'. Zie ook paragraaf 4.4.2.
In het woonplan Waadhoeke zijn de diverse woningbouwontwikkelingen op verschillende locaties in de gemeente Waadhoeke weergegeven. De fase waarin de ontwikkelingen zich bevinden lopen uiteen van onderzoeksfase tot realisatiefase. Per project is aangegeven of de ontwikkellocatie binnen of buiten bestaand stedelijk gebied is gelegen. De woningbouwontwikkeling aan de Súderom in Ried is ook opgenomen in het woonplan met 21 twee-onder-één-kapwoningen/vrijstaande woningen.
Het woonplan is opgenomen als bijlage 6. Het woonplan is aan Gedeputeerde Staten voorgelegd ter instemming. De provincie heeft ingestemd met het door de gemeente vastgestelde woonplan. De schriftelijke instemming van de provincie (d.d. 25 maart 2025) is opgenomen als bijlage 7. Er heeft ook een kwantitatieve afweging plaatsgevonden. In paragraaf 5.2 wordt hierop ingegaan. Hieruit blijkt dat de beoogde nieuwbouw aansluit bij de behoefte.
Op 8 december 2020 is door Burgemeester en Wethouders de Nota Parkeernormen vastgesteld. Hierin is vastgelegd welke parkeernorm de gemeente hanteert voor verschillende gebieden en functies. Daarnaast is aangegeven op welke manier de parkeervraag aan de hand van de normen moet worden berekend en welke eisen worden gesteld aan de invulling van de parkeervraag. In beginsel wordt de parkeervraag op eigen terrein opgelost maar onder bepaalde omstandigheden kan hiervan af worden geweken. Benutting van de bestaande openbare parkeercapaciteit is dan een optie. Deze nota geeft aan welke mogelijkheden er zijn en onder welke voorwaarden. Uit de toetsing in paragraaf 5.4 blijkt dat aan de Nota Parkeernormen wordt voldaan. In dit TAM-omgevingsplan is hier een regeling voor opgenomen om dit te borgen, zie artikel 12.1.
De ontwikkeling in Ried past binnen het gemeentelijk beleid, omdat het uitgangspunt is dat er vraagvolgend wordt gebouwd. De behoefte aan diverse woningtypen in Ried is onderzocht en de gemeente geeft de ruimte aan lokale initiatieven. De gemeente Waadhoeke heeft de ontwikkeling ook opgenomen in haar woningbouwprogramma.
De beoogde ontwikkeling is van invloed op de fysieke leefomgeving. De aard, omvang en locatie van de ontwikkeling zijn de reden dat het omgevingsplan moet worden gewijzigd. Dit betekent dat de omgevingsaspecten en andere thema's onderzocht moeten worden om te beoordelen of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) als de gewenste ontwikkeling is uitgevoerd.
De beoogde ontwikkeling wordt in dit hoofdstuk getoetst aan onder meer de instructieregels uit het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving). In het Bkl is namelijk aangegeven dat daar waar een nieuwe activiteit milieuruimte inneemt, aandacht nodig is voor de gevolgen van deze activiteit op de omgeving maar ook voor de gevolgen die de omgeving heeft op deze nieuwe activiteit.
Toetsingskader
In Bijlage V van het Omgevingsbesluit is aangegeven welke projecten in het kader van een wijziging omgevingsplan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Projecten die zijn genoemd in kolom 1 zijn mer-plichtig als wordt voldaan aan de drempelwaarden uit kolom 2 en mer-beoordelingsplichtig in gevallen als genoemd in kolom 3. In kolom 4 staat aangegeven bij welk besluit de mer(beoordelings)-plicht geldt.
Voor mer-beoordelingsplichtige activiteiten moet worden onderzocht of deze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. De criteria om dit vast te stellen zijn genoemd in bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU (richtlijn m.e.r.). Samengevat zijn dit de kenmerken van een project, de locatie van een project en soort en kenmerken van de verschillende milieueffecten.
Bij het bevoegd gezag, (het college van B&W) moet een mededeling (de aanmeldnotitie) worden gedaan waarin een beschrijving van het plan, de locatie en de mogelijke milieueffecten zijn opgenomen. Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken of sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Waar nodig worden regels in het omgevingsplan gewijzigd, c.q. opgenomen. Voorafgaand aan het ter visie leggen van het ontwerp-omgevingsplan neemt de gemeente (op basis van de aanmeldnotitie) een formeel besluit over het al dan niet doorlopen van een mer-procedure.
Toetsing en conclusie
De beoogde ontwikkeling, namelijk het mogelijk maken van 19 woningen, wordt gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject. Categorie J11 uit Bijlage V van het Ob is van toepassing. Hiervoor geldt een project-mer-beoordelingsplicht.
De mer-beoordelingsnotitie is toegevoegd als bijlage 8. Uit de informatie uit deze notitie blijkt dat het plangebied niet is gelegen in een kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het 'stedelijk ontwikkelingsproject' niet tot aanzienlijke milieueffecten. Dit betekent dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van een volledige mer-procedure.
Toetsingskader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (vaak kortweg aangeduid als Ladder) is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of de behoefte aanwezig is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. In het Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.
Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:
Toetsing
Uit jurisprudentie blijkt dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer sprake is van de realisatie van meer dan 11 woningen. In voorliggend geval worden 19 woningen gerealiseerd en daarom is de instructieregel van toepassing. De behoefte aan woningen in de kern Ried is onderzocht. De gemeente onderkent de behoefte in de dorpen, waaronder in Ried. De locatie is gelegen buiten bestaande stedelijk gebied (BSG). Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is een locatiestudie uitgevoerd waarbij vijf locaties in Ried zijn onderzocht die als potentiële woningbouwlocatie kunnen dienen. In bijlage 1 bij deze motivering worden de diverse mogelijkheden beschreven en beoordeeld. Hieruit blijkt dat de locatie aan de zuidzijde van Ried, Súderom - 2, de meest geschikte locatie is en dat realisatie binnen BSG niet realistisch is. Een en ander heeft geresulteerd in het opnemen van de beoogde ontwikkeling in het Gemeentelijk woonplan Waadhoeke. (Zie bijlage 6).
Conclusie
Er is sprake van zowel een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen in Ried. De ontwikkeling sluit hier bij aan. Realisatie binnen bestaand stedelijk gebied is niet realistisch. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsingskader
Bij nieuwbouw of verbouw beoordeelt de gemeente met een welstandstoets of het bouwwerk past in de omgeving. De regels voor een welstandstoets zijn opgenomen in de bruidsschat (in paragraaf 1.4 is aangegeven wat dit is). Daarmee maken deze regels deel uit van het omgevingsplan. Met de welstandstoets beoordeelt de gemeente of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Toetsing
De gemeente heeft haar welstandsbeleid vastgelegd in de Welstandsnota die op 12 december 2019 is vastgesteld en laatstelijk is gewijzigd op 6 juni 2024, en die deel uitmaakt van de bruidsschat. De (welstands)regels voor het uiterlijk van bouwwerken hierbij zijn afgestemd op de bestaande situatie en niet toereikend voor de beoogde situatie in het plangebied.
De welstandsnota kan op zichzelf niet meer worden gewijzigd of aangevuld. Regels over het uiterlijk van bouwwerken, zoals die voorheen in de Welstandsnota werden opgenomen, worden nu voor nieuwe ontwikkelingen -als onderdeel van de fysieke leefomgeving- in het omgevingsplan opgenomen. Dat kan door concrete regels over het uiterlijk van bouwwerken in het plan op te nemen, of door het opnemen van een 'open norm' met een verwijzing naar beleidsregels. Gemeente Waadhoeke heeft ten aanzien van het voorliggende TAM-omgevingsplan voor die laatste optie gekozen. Om deze reden is voor dit plan een beeldkwaliteitsplan (bkp) opgesteld, met daarin opgenomen nieuwe regels voor het uiterlijk van bouwwerken. Het bkp is opgenomen als bijlage 2.
Het bkp wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Niet alle onderdelen uit het bkp gaan specifiek over het uiterlijk van bouwwerken. Op de pagina's 7, 8 en 9 zijn welstandscriteria geformuleerd. Alleen díe aspecten op die pagina's die specifiek gaan over het uiterlijk van bouwwerken zijn gekoppeld aan de regels van het TAM-omgevingsplan (zie hiervoor artikel 10.1) en worden vastgesteld door de gemeenteraad als beleidsregel in de zin van artikel 4.19 van de Omgevingswet. Dit gebeurt gelijktijdig met de vaststelling van het TAM-omgevingsplan (als wijziging van het Omgevingsplan gemeente Waadhoeke).
Door middel van bovenstaande afstemmingsconstructie wordt bij vergunningsaanvragen voor het bouwen van een bouwwerk getoetst aan die beleidsregel over het uiterlijk van bouwwerken. De Adviescommissie Omgevingskwaliteit baseert haar advisering aan het college van B&W over bouwplannen ook op deze beleidsregel.
Deze nieuwe regels over het uiterlijk van bouwwerken vervangen alleen de betreffende regels uit de Welstandsnota voor deze specifieke locatie (de locatie van dit TAM-omgevingsplan). Voor het overige blijft de huidige Welstandsnota van de gemeente Waadhoeke van toepassing.
Toetsingskader
Het Bkl bevat geen instructieregels met betrekking tot mobiliteit en parkeren. Echter, bij het toelaten van een nieuwe ontwikkeling zal met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aangetoond moeten worden wat het effect is op de bereikbaarheid, verkeersafwikkeling en parkeerdruk.
Toetsing
Verkeer
Een vrijstaande woning heeft volgens de CROW-uitgave 744 een verkeersgeneratie van maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Er worden hier ook twee-onder een-kapwoningen en ook geclusterde woningen gerealiseerd met een lagere verkeersgeneratie. Als worst case wordt uitgegaan van 19 vrijstaande woningen, levert dit een verkeersgeneratie op van 164 verkeersbewegingen per etmaal dat wordt ontsloten op de Peinserweg. Dit is een weg die voldoende is ingericht om dit aantal te kunnen verwerken. Het betekent een gemiddelde van 7 voertuigen per uur, wat neerkomt op 1 auto per 9 minuten. Dit heeft geen negatieve invloed op de woon- en leefomgeving ter plaatse. Op de plek waar de aansluiting op de Peinserweg plaatsvindt zijn geen woningen aanwezig waardoor er ook op het gebied van lichtinschijning van koplampen geen probleem is.
Langzaam verkeer krijgt de mogelijkheid om (ook) te ontsluiten op de Súderom. Langs de Peinserweg is een fietspad aanwezig waarmee ook aan die zijde een verkeersveilige ontsluiting voor langzaam verkeer mogelijk is.
Parkeren
Voor het parkeren wordt getoetst aan de ‘Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke houdende regels omtrent parkeernormen’. Uit deze beleidsregel volgt dat voor een grondgebonden woning een parkeernorm geldt van 2,1 (inclusief bezoek). Er is voldoende ruimte om deze hoeveelheid parkeerplaatsen op de gronden behorende bij de woningen te realiseren.
De vier geclusterde woningen aan de westzijde kunnen met een lagere norm toe, maar ook daar is voldoende ruimte om van de hoge norm uit te gaan.
Conclusie
De verkeersgeneratie is goed afwikkelbaar op de omliggende wegen. Het parkeren kan worden opgelost op de te realiseren woonpercelen. Bij de verdere uitwerking moet worden voldaan aan de parkeernormen van de gemeente. Paragraaf 4.4.4 gaat hier nader op in. In de regels is hiervoor (in artikel 12.1) een regeling opgenomen die dit waarborgt. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
De Wet natuurbescherming is opgegaan in de Omgevingswet. Ter bescherming van de natuur zijn regels opgenomen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat in een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en een aantal strikte verboden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten (soortenbescherming). Daarnaast bevat het Bal specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels (gebiedsbescherming). Ook bevat het Bal enkele bepalingen over de jacht en houtopstanden.
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een flora en fauna- activiteit te verrichten (art. 5.1, lid 2, onder g Ow). Op grond van paragrafen 11.2.2, 11.2.3 en 11.2.4 van het Bal moet worden beoordeeld of een bouwplan van invloed is op de in het gebied aanwezige flora en fauna.
Gebiedsbescherming
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wijst de Natura 2000-gebieden aan. Op grond van artikel 2.43 Omgevingswet legt hij ook de instandhoudingsdoelstellingen vast.
Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Soortenbescherming
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, en om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. In de Omgevingswet is geregeld dat in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk zijn.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden als Natura 2000 en Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee op circa 6 kilometer afstand tot het plangebied. De Waddenzee geldt niet als stikstofgevoelig gebied. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten.
Natura 2000-gebieden: stikstofdepositie
De ontwikkeling van het plangebied zou wel kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. De ontwikkeling betreft de bouw van 19 woningen. De woningen worden gasloos uitgevoerd, maar door de bouw van de woningen neemt de verkeersgeneratie wel toe. Om de stikstofdepositie in beeld te brengen is voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase een stikstofberekening uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 10. Hieruit blijkt dat zowel in de aanleg- als de gebruiksfase de stikstofdepositie nergens hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. De aanleg- en exploitatiefase zijn worst-case in dezelfde berekening meegenomen. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Omgevingswet.
Soortenbescherming
De haalbaarheid van dit planvoornemen in relatie tot de natuurwetgeving is door middel van een quickscan beoordeeld (zie bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt dat de ontwikkeling zonder bezwaren doorgang kan vinden binnen de kaders van de geldende natuurwetgeving. Het advies hierbij is de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen en/of indien er geen sprake is van de aanwezigheid van broedende vogels. Tijdens de werkzaamheden dient tevens de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.
Het aspect ecologie staat zowel met betrekking tot gebieds- als soortenbescherming de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Bovendien kan het omzetten naar woningbouw een positief effect hebben op de biodiversiteit door de toevoeging van groen en natuurinclusieve maatregelen zoals nestgelegenheden. Ten opzichte van de bestaande agrarische monocultuur is dit een verbetering. Gelet op het ecologische onderzoek en het stikstofonderzoek is het bouwplan niet in strijd met de instructieregels van het Bal. Met de inachtneming van de aanbevelingen is het plan vanuit ecologie uitvoerbaar.
Toetsingskader
Bij ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteit. In het Bkl zijn omgevingswaarden voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze zijn van toepassing op die gevallen waarin op grond van het omgevingsplan de aanleg van een autoweg, een autosnelweg of een tunnelbuis voor het wegverkeer mogelijk wordt gemaakt. Ook zijn deze van toepassing wanneer de gemeente in kwestie deel uitmaakt van één van de in het Bkl aangewezen agglomeraties. Wanneer daar sprake van is, dan moet bij de wijziging van het omgevingsplan de omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht in acht worden genomen.
Toetsing en conclusie
Het initiatief betreft de realisatie van 19 woningen. Voor het plangebied is er geen sprake van een van een project of een aangewezen agglomeratie / gemeente waarop een toetsing aan de omgevingswaarden nodig is. Daarom is de regeling voor luchtkwaliteit niet op deze wijziging van het omgevingsplan van toepassing. Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied ook sprake van een goede luchtkwaliteit. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering en relevant thema voor de uitvoering van dit plan.
Toetsingskader
Met betrekking tot geluid zijn in het Bkl instructieregels opgenomen voor het beheersen van de geluidemissie door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Bovendien zijn instructieregels opgenomen die specifiek zijn bedoeld voor de evenwichtige toedeling van functies aan locaties bij de aanleg of wijziging van het gebruik van gemeentewegen, waterschapswegen of lokale spoorwegen (zonder geluidproductieplafonds) en het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen binnen een geluidaandachtsgebied, waarbij rekening wordt gehouden met het geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ook zijn in het Bkl instructieregels opgenomen voor het geluid van activiteiten. Voor gezoneerde industrieterreinen blijft de systematiek van de Wet geluidhinder van kracht tot het moment waarop geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld en is het geluidaandachtsgebied van een industrieterrein de op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde zone.
Een geluidaandachtsgebied is het gebied langs een weg, spoorweg of rond een industrieterrein waar het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde (artikel 3.20 Bkl). De omvang van het geluidaandachtsgebied is afhankelijk van de bron. Bij een lokale (spoor)weg is het geluidaandachtsgebied tot een bij koninklijk besluit tijdstip begrenst door vaste afstanden (artikel 17.5 Omgevingsregeling). De geluidaandachtsgebieden voor rijkswegen, en spoorwegen is terug te vinden op de kaart van de Centrale Voorziening Geluidgegevens. Voor provinciale wegen blijft de systematiek van de Wet geluidhinder van kracht tot het moment waarop geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld en vormt het geluidaandachtsgebied van een provinciale weg de geluidzone, bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder.
In een Omgevingsplan en bij het toepassen van een BOPA moet worden getoetst of het geluid van wegverkeer aanvaardbaar is. Het geluid is in ieder geval aanvaardbaar als wordt voldaan aan de standaardwaarden zoals vermeld in het Bkl. De toets wordt in eerste instantie beperkt/afgebakend door het geluidaandachtsgebied behorend bij een weg. Dit is dus het gebied waar de standaardwaarde kan worden overschreden. Voor gemeentewegen dient het geluidaandachtsgebied te worden berekend op basis van de vast te stellen basisgeluidemissie (BGE). Op basis van het geldende overgangsrecht zijn aan gemeentewegen geluidaandachtsgebieden toegekend op basis van vaste afstanden.
Het geluidaandachtsgebied dat is gebaseerd op vaste afstanden heeft voor lokale (spoor)wegen een breedte van 100 meter, 200 meter of 350 meter aan weerszijden van de weg. Dit is afhankelijk van het aantal rijstroken, het aantal sporen en de snelheid van de situatie waarop het besluit is gebaseerd. Binnen dit geluidaandachtsgebied zijn de instructieregels van het Bkl van toepassing.
Vaste afstanden:
Toetsing en conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn alleen gemeentewegen aanwezig met een lage verkeersintensiteit. De verkeersintensiteiten zijn dermate laag dat het aannemelijk is dat er kan worden voldaan aan de standaardwaarden en er een aanvaardbare situatie is ter plaatse. Ook is de extra verkeersaantrekkende werking van het project niet dermate groot dat er op de omliggende woningen een extra geluidsbelasting ontstaat. (Zie ook paragraaf 5.4) Er is derhalve geen akoestisch onderzoek noodzakelijk en er zal sprake zijn van een redelijk tot goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid door wegen, spoorwegen en industrielawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In een omgevingsplan wordt rekening gehouden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen en wordt erin voorzien dat het geluid door een activiteit aanvaardbaar is. De instructieregels in het Bkl (en de bruidsschat) bevatten waarden en eisen voor het beoordelen van geluid. In praktijk gaat het hier om milieubelastende activiteiten. Daarbij kan zowel het geluid van een (nieuwe) milieubelastende activiteit op z'n omgeving van belang zijn, als het geluid van (bestaande) milieubelastende activiteiten op een (nieuw) geluidgevoelig gebouw.
Het geluid van activiteiten buiten het plangebied op nieuwe geluidgevoelige gebouwen moet worden beoordeeld in het kader van een evenwichtige toedeling en mogelijke belemmeringen voor die activiteiten. Momenteel zijn de regels van de Bruidsschat van toepassing op de activiteit. Indien noodzakelijk (om de belemmeringen weg te nemen) kunnen er maatwerkvoorschriften voor de activiteit worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met de instructieregels van het Bkl.
Toetsing en conclusie
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Waadhoeke tegen de bebouwde kom van het dorp Ried. Met de ontwikkeling in Súderom - 2 wordt een milieugevoelige functie gerealiseerd. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gelegen op circa 150 meter ten noordoosten van het plangebied binnen de kern Ried.
De VNG-afstandentabel uit 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) biedt een indicatie of het aannemelijk is dat de geluidwaarden van de Bruidsschat in acht genomen kunnen worden. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een metaalbewerkingsbedrijf welke kan worden ingedeeld in de categorie ‘constructiewerkplaats in een gesloten gebouw met een p.o. van meer dan 200 m2’ (SBI-code 251, 331,1). Dit is een milieucategorie 3.2-bedrijf met een richtafstand van 100 meter vanwege geluid.
De omgeving van het plangebied kan worden gezien als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, dienstverlening, horeca en/of kleine bedrijven. Dat is het geval in Ried. De richtafstand kan daarom worden teruggebracht tot 50 meter.
Met een afstand van circa 150 meter kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan deze richtafstand en er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat bij de te realiseren woningen. Bovendien zijn er reeds meerdere woningen op kortere afstand van de bedrijvigheid aanwezig waardoor er geen sprake zal zijn van een belemmering van de bedrijfsvoering.
Het is aannemelijk dat de geluidwaarden uit de Bruidsschat in acht genomen kunnen worden en de woningen dus voldoende worden beschermd. Daarnaast wordt de bedrijfsvoering van de bedrijven niet belemmerd door de aanwezigheid van woningen die zich reeds op een kortere afstand bevinden dan de geplande woningen.
Toetsingskader
De gemeente moet in het omgevingsplan op grond van het Bkl rekening houden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. In de Omgevingswet staat dat de overheid bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening moet houden met het belang van het beschermen van de gezondheid. Hierbij moet de gemeente rekening houden met de lokale specifieke omstandigheden en de gevolgen van de activiteiten voor de gezondheid van haar burgers. Dit is bijvoorbeeld ook cumulatie van geur van bedrijven. Rekening houden met geur werkt dit twee kanten op:
Toetsing en conclusie
De beoogde woningen maken geen activiteiten mogelijk welke geur produceren. Wel worden er met de beoogde ontwikkeling geurgevoelige gebouwen mogelijk gemaakt. Op circa 450 meter ten westen van het projectgebied is een pluimveehouderij gelegen. Verder zijn in de omgeving van het projectgebied geen andere veehouderijen gelegen. Daarom kan cumulatie worden uitgesloten. Tevens valt het projectgebied buiten een concentratiegebied zoals bedoeld in artikel 5.108 van het Bkl. Daarom gelden in het projectgebied de standaardwaarden voor toelaatbare geur door het houden van landbouwhuisdieren. In artikel 5.109, eerste lid van het Bkl zijn standaardwaarden opgenomen. Hierin wordt een standaardwaarde vermeld van 2,0 Odour Units (OUE) per kubieke meter voor geurgevoelige gebouwen gelegen binnen de bebouwingscontour geur en buiten een concentratiegebied.
Voor de omgevingsvergunning van de pluimveehouderij is in 2016 een geuronderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geurbelasting op de woning aan de Peinserweg 4a (westzijde plangebied), op circa 50 meter afstand van het projectgebied, 1,0 Odour Unit (OUE) per kubieke meter betreft. Er geldt een standaardwaarde van 2,0 OUE/m3. Daarmee valt de geurbelasting ruimschoots onder de standaardwaarde. Het is aannemelijk, gezien de vergelijkbare afstand tot het plangebied, dat de geurbelasting op de beoogde woningen ook onder deze standaardwaarde zal blijven.
Hiermee is ook aangetoond dat het pluimveebedrijf niet in zijn bedrijfsvoering beperkt wordt door de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
De verwachtte geurbelasting op de beoogde woningen valt ruimschoots onder de standaardwaarde. Daarnaast wordt het pluimveebedrijf niet belemmerd in de bedrijfsvoering. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het belang van een veilige leefomgeving. Het gaat daarbij om:
Activiteiten met externe veiligheidsrisico's zijn risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden en hiermee moet rekening worden gehouden. Het gaat om de volgende soorten activiteiten:
Er zijn drie categorieën gebouwen en locaties die worden beschermd: zeer kwetsbaar (alleen gebouwen), kwetsbaar (gebouwen en locaties) en beperkt kwetsbaar (gebouwen en locaties).
Gebouwen worden alleen beschermd voor de gebruiksfunctie van dat gebouw.
Toetsing
Met de beoogde ontwikkeling worden kwetsbare gebouwen en locaties mogelijk gemaakt. Om zicht te krijgen op de omgevingsveiligheid is de atlas voor de leefomgeving geraadpleegd. Hieruit blijkt dat circa 225 meter ten zuiden van het plangebied een buisleiding is gelegen. Het betreft aardgasleiding N-502- 49 in beheer van de Gasunie. De buisleiding heeft een grootte van 8 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied bedraagt 95 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is niet nodig. Ook is de ontwikkeling niet in de PR 10-6-contour of het invloedsgebied van een andere risicovolle bron gelegen. In het geldende omgevingsplan is in het plangebied de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. De gasleiding is niet meer in gebruik, waardoor hier geen rekening mee hoeft te worden gehouden.
Advies Brandweer
Brandweer Fryslân heeft op 17 april 2025 advies uitgebracht op het omgevingsplan ‘Ried -Suderom 2’. Brandweer Fryslân voorziet in het plangebied een knel-/ aandachtspunt met betrekking tot de bluswatervoorziening. Geadviseerd wordt daarom om brandkranen aan te leggen met een minimale capaciteit van 500 liter per minuut (30 m3 /uur) op een maximale afstand van 100 meter van elke woning. Het advies van Brandweer Fryslân is opgenomen als bijlage 11.
Conclusie
Het aspect omgevingsveiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Op grond van het Bkl moet bij het wijzigen van een omgevingsplan rekening worden gehouden met trillingen door activiteiten in trillingsgevoelige ruimten van trillingsgevoelige gebouwen; het plan moet erin voorzien dat deze trillingen aanvaardbaar zijn. Het toepassingsbereik van deze instructieregel omvat alle activiteiten die met het omgevingsplan zijn toegestaan, met uitzondering van de activiteit wonen. In artikel 5.86 van het Bkl is aangegeven dat hieraan wordt voldaan als aan het omgevingsplan standaardwaarden voor continue trillingen en herhaald voorkomende trillingen worden verbonden.
In het Bkl zijn de instructieregels met betrekking tot trillingen opgenomen. Daarbij gaat het onder andere om het toelaten van een trillingsgevoelig gebouw waarop trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz worden veroorzaak door een activiteit. Deze instructieregels gelden niet voor trillingen door doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen. Gemeenten kunnen in die gevallen zelf bepalen of en zo ja, welke regels zij voor trillingen van activiteiten in het omgevingsplan opnemen in het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor de beoordeling van trillingen kan bijvoorbeeld de SBR-richtlijn en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen worden gebruikt. De instructieregels van het Bkl zijn overigens wel van toepassing als in het omgevingsplan een trillingaandachtsgebied langs het spoor is vastgelegd.
Toetsing en conclusie
In het plangebied worden trillingsgevoelige gebouwen zoals woningen mogelijk gemaakt. In de omgeving van het plangebied zijn echter geen activiteiten die trillingen veroorzaken. Hierdoor vormt het aspect trillingen ook geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Toetsingskader
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient te worden aangetoond dat geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor het windklimaat in de directe omgeving van het plangebied en de bezonningssituatie ter plaatse van eventueel aanwezige bestaande woningen. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen.
Toetsing
Dit milieuaspect speelt vooral bij hoogbouw. In het plangebied wordt geen hoogbouw mogelijk gemaakt. Hierdoor vormt het aspect 'schaduw en windhinder' dan ook geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving is overgegaan naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
FAMKE
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie Friesland de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Toetsing
Voor de planontwikkeling zijn de archeologische kaarten van FAMKE geraadpleegd. Deze kaarten geven de actuele status op het gebied van archeologie weer. Uit de advieskaart van FAMKE voor de periode ijzertijd-middeleeuwen blijkt dat een karterend onderzoek noodzakelijk is. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 2.500m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Om deze reden is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in bijlage 12. Het onderzoek is uitgevoerd in de vorm van een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek.
In het plangebied is vastgesteld dat sprake is van een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Het advies is om geen nader archeologisch onderzoek uit te voeren voor de ijzertijd-middeleeuwen. Uit de advieskaart van FAMKE blijkt tevens dat voor de periode steentijd-bronstijd geen onderzoek noodzakelijk is.
Toetsingskader
Het Bkl stelt met het oog op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed eisen aan nieuwe ontwikkelingen. Het Bkl stelt eisen aan de inhoud van een omgevingsplan in het belang van behoud van cultureel erfgoed met inbegrip van archeologische monumenten. Zo kunnen monumenten worden aangewezen en gebieden worden aangewezen waar niet mag worden gegraven voordat archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Gemeenten moeten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing en conclusie
Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat er geen historische waarden in of in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied bevat verder geen bijzondere landschappelijke waarden waarmee rekening moet worden gehouden in de ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een belemmering op het gebied van cultuurhistorische waarden.
Toetsingskader
Volgens het Bkl moet een omgevingsplan voorzien in waarden voor de toelaatbare kwaliteit voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw (zoals in onderhavig planvoornemen het geval is). In het omgevingsplan gemeente Waadhoeke zijn deze waarden nog niet opgenomen. De bodemkwaliteit is in ieder geval aanvaardbaar indien de onderzochte waarden voldoen aan de interventiewaarden bodemkwaliteit als bedoeld in bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
Toetsing
Om inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is ten behoeve van de ontwikkeling in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in bijlage 13.
Uit het onderzoek blijkt dat op het maaiveld en in de grond geen asbest is aangetroffen. Bovendien blijkt uit de analyseresultaten dat in zowel de boven- als in de ondergrond en het mengmonster van de waterbodem geen verontreinigingen zijn aangetoond. In het grondwater zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties aan barium, naftaleen en molybdeen aangetoond. Deze gehalten zijn dermate laag dat deze geen risico vormen voor de volksgezondheid.
Conclusie
De uitkomsten van het verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot nader onderzoek. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Bij de wijziging van een omgevingsplan moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken (artikel 5.37 Bkl). Eerder werd hieronder ook wel de ‘watertoets’ verstaan. Dit houdt in dat een verantwoording dient te worden afgelegd van het onderzoek naar en het integrale beleid betreffende de afstemming van het ruimtelijk beleid met het waterbeleid. Alle relevante facetten van het waterbeheer in relatie met de ruimtelijke ordening dienen in beeld te worden gebracht, zoals de waterkwantiteit (vernatting of verdroging) en de waterkwaliteit, alsmede functies die aan in het plangebied voorkomend water worden toegekend. De aandacht dient zich zowel tot het grondwater als het oppervlaktewater te richten.
Bij beschouwing van de consequenties van het plan voor de waterhuishouding zijn de volgende items van belang:
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Hierna wordt een overzicht gegeven van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Waterschapsbeleid
Ten behoeve van elk ruimtelijk plan wordt de digitale watertoets uitgevoerd. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staat voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee rekening moet houden bij de planontwikkeling.
In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 geeft Wetterskip Fryslân aan hoe zij het watersysteem inricht om te zorgen voor schoon en voldoende water en veiligheid achter de dijken. Het waterbeheerprogramma is een doorvertaling van de provinciale omgevingsvisie en het bijbehorend regionaal waterprogramma (RWP).
Het waterbeheerprogramma bestaat enerzijds uit het regulier beheer op basis van de drie kernthema's 'waterveiligheid', 'voldoende water' en 'schoon water' en anderzijds uit de uitdagingen met de daar bijbehorende opgaven zoals de verandering van het klimaat, de verstoring van de ecologie en de veranderende relatie tussen overheid en samenleving.
Ten behoeve van de planontwikkeling is de digitale watertoets uitgevoerd, die is opgenomen als bijlage 14 bij deze motivering. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure moet worden gevolgd.
Huidige situatie
Algemeen
In de bestaande situatie bestaat het plangebied uit een agrarisch stuk grond dat aan de noord en de oostkant kant grenst aan bebouwing van de kern Ried. Het plangebied is momenteel volledig onbebouwd.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem van het plangebied uit kalkarme poldervaaggronden.
Waterkwantiteit
Ten oosten en ten westen van het plangebied en in het plangebied bevinden zich (schouw)watergangen (zie navolgende afbeelding). De beschermingszone van deze watergangen is 5 meter. Werkzaamheden binnen de beschermingszone zijn vergunnings- of meldingsplichtig.
Figuur 7: uitsnede legger wateren - stippellijnen zijn schouwwatergangen (bron: Wetterskip Fryslân)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het gebied is niet aangesloten op het rioleringssysteem.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het Wetterskip geeft met betrekking tot de toename van verharding aan dat door ruimtelijke ontwikkelingen de hoeveelheid verhard oppervlak toeneemt met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:
Het Wetterskip geeft aan dat het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk is. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Planvoornemen
Het voornemen is om op het plangebied 19 woningen te realiseren. In onderstaande tabel zijn de te compenseren oppervlakten weergegeven.
Tabel: de te compenseren oppervlakten
Er is sprake van een verhardingstoename van 3.528 m2, dat voor 10% moet worden gecompenseerd. Bovendien wordt er 379 m2 aan wateroppervlak gedempt, dat voor 100% moet worden gecompenseerd. Dit betekent dat er in totaal (353 + 379) 732 m2 moet worden gecompenseerd. In het plangebied worden ook watergangen gegraven. De sloten aan de noordzijde worden met elkaar verbonden, waardoor een oppervlakte van 469 m2 wordt gegraven. Bovendien wordt aan de zuidzijde van het plangebied een sloot gegraven met een oppervlakte van 978 m2. Hierdoor wordt 1.438 m2 aan water toegevoegd aan het plangebied wat ruimschoots voldoende is om te compenseren.
Bodem en grondwater
De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied bevindt zich niet in de beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
In dit plan wordt aangesloten op de bestaande riolering grenzend aan het plangebied. Het hemelwater wordt naar het oppervlaktewater afgevoerd.
Beheer en onderhoud
Met Wetterskip Fryslân is overleg over de vraag hoe om te gaan met het toekomstige beheer en onderhoud aan de watergang ten zuidwesten van het plan. Zaken rond beheer en onderhoud worden in het vervolgtraject verder met elkaar afgestemd en bezien wordt wat de beste optie is.
Conclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
De Omgevingswet biedt geen specifiek toetsingskader voor duurzaamheid. Wel is duurzaamheid een belangrijk thema waarmee gemeenten bij het opstellen van hun omgevingsplan rekening moeten houden.
Toetsing
Bij de realisatie van nieuwe woningen in het plangebied geldt het uitgangspunt dat er gasloos wordt gebouwd. Ook kan bij nieuwbouw worden aangesloten op de principes van natuurinclusief bouwen waarbij de relatie tussen de nieuwe bebouwing en de natuurlijke omgeving kan worden versterkt.
Stichting Dorpsbelang Ried neemt een coördinerende en rol op zich in de ontwikkeling van Súderom -2 en werkt samen met initiatiefnemers en lokale ondernemers. Deze samenwerking kan voordeel opleveren. En dat voordeel wil Dorpsbelang Ried inzetten voor de verduurzaming van het hele dorp. Verduurzaming is het belangrijkste thema in de Woonvisie van de gemeente. De aandachtspunten bij verduurzaming zijn:
Door deze drie aandachtspunten aan elkaar te koppelen worden de kansen voor een duurzame woonkern vergroot. Hier wil Dorpsbelang Ried aan bijdragen. Dorpsbelang Ried denkt na over de wijze waarop dit voordeel ingezet kan worden voor het hele dorp. Enkele suggesties zijn:
Toetsingskaders
Het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. De wet benadrukt dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, in ieder geval rekening wordt gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.
In het Bkl zijn instructieregels opgenomen op het gebied van gezondheid en milieu. Op het onderliggende plan zijn de instructieregels van belang voorde kwaliteit van de buitenlucht (paragraaf 5.6) het geluid van wegen, spoorwegen en industrieterreinen (paragraaf 5.7) en de bodemkwaliteit (paragraaf 5.15).
Toetsing
Een deel van de hiervoor beschreven omgevingsaspecten heeft een gezondheidscomponent, waarbij het in de meeste gevallen gaat om gezondheidsbescherming. Meetbaar is onder andere de bodemkwaliteit, de geluidhinder en de geurhinder, de trillingshinder en de luchtkwaliteit In voorgaande paragrafen zijn deze aspecten beoordeeld. Voor deze aspecten zijn in het Bkl instructieregels opgenomen waar aan wordt voldaan. Relevante nadelige gezondheidseffecten kunnen voor deze aspecten worden uitgesloten.
Toetsingskader
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toetsing
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het plangebied is wel gelegen in het radarverstoringsgebied. Om de werking van de radars van Leeuwarden en Wier te beschermen zijn deze verstoringsgebieden op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan aangeduid als vrijwaringszone - radarverstoringsgebied. De bouwhoogte die in dit plan wordt mogelijk gemaakt is maximaal 9 meter en blijft hiermee ruim binnen de hoogtebeperking van het verstoringsgebied (zijnde 45 meter). Het opnemen van de beperkende regeling hiervoor is dan ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Met deze wijziging van het omgevingsplan worden de bestaande juridisch-planologische mogelijkheden en de regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Waadhoeke (dat per 1 januari 2024 met de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege is ontstaan) voor het plangebied vervangen door deze wijziging van het omgevingsplan. Deze wijziging voldoet aan de Omgevingswet en de instructies vanuit het Rijk en van de provincie Fryslân.
Deze wijziging van het omgevingsplan vervangt niet alle regels die deel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De bruidsschat (inclusief vangnetregeling) en de gemeentelijke verordeningen die deel uitmaken van de het tijdelijk omgevingsplan worden niet gewijzigd. In het toepassingsbereik (zie artikel 3 is opgenomen welke regels worden gewijzigd met dit wijzigingsbesluit.
De begripsbepalingen uit de bijlage van de Omgevingswet zijn van rechtswege van toepassing op het wijzigingsbesluit en hoeven dus niet bij de begrippen te worden opgenomen. De begripsbepalingen uit het Bbl, Bkl en Bal en de Omgevingsregeling zijn niet van rechtswege van toepassing op het TAM-omgevingsplan. Daarom is in de begrippen hierop aangesloten door deze van toepassing te verklaren. Dit betekent dat bijvoorbeeld het begrip hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken niet meer in de begripsbepalingen voorkomt. Deze zijn opgenomen in het Bbl. Wél zijn er aanvullende begrippen in dit omgevingsplan opgenomen die nodig zijn voor het wijzigingsbesluit.
In het algemene verbod (artikel 4) is opgenomen dat alle functies en activiteiten die niet zijn genoemd en in strijd zijn met het TAM-omgevingsplan, verboden zijn. Er is echter een uitzondering voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend, en voor bestaande functies en activiteiten. Dit betekent dat als een activiteit niet in het plan staat, deze in principe niet mag, tenzij het een binnenplanse activiteit is die vergunningplichtig is, of als het een bestaande situatie betreft. Het begrip bestaand is opgenomen in de begripsbepalingen, waarbij het gaat om legale situaties ten tijde van het inwerking treden van dit TAM-omgevingsplan.
Een omgevingsplan moet technisch voldoen aan de Standaard officiële publicaties en Toepassingsprofielen voor omgevingsdocumenten (STOP/TPOD). De wetgever heeft tot 1 januari 2026 gemeenten de mogelijkheid geboden om een omgevingsplan onder de Omgevingswet op te stellen op basis van de RO standaarden 2012 en te publiceren via www.ruimtelijkeplannen.nl en de overbruggingsfunctie van het Informatiehuis Ruimte naar het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). In dit geval wordt de wijziging van het omgevingsplan niet technisch opgesteld volgens STOP/TPOD maar volgens de Tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) via de Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO) standaard. Het omgevingsplan conform TAM maakt juridisch onderdeel uit van het omgevingsplan, maar wordt technisch in de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl geplaatst.
Bestemmingen
Bij het opstellen van een TAM-omgevingsplan, waarbij gebruik wordt gemaakt van de IMRO standaarden van 2012 kan nog gebruik worden gemaakt van bestemmingen. Dit voorliggend TAM-omgevingsplan bevat in technische zin bestemmingen, waar de beoogde functies en activiteiten in het plangebied in zijn ondergebracht. Voor de inhoud van de juridische regeling wordt zo veel mogelijk aangesloten op geldende regels en de standaarden van de gemeente. De bestemmingen bevatten gebruiksregels en bouwregels.
Groen, Verkeer - Verblijfsgebied en Water
De openbare ruimte in het plangebied is geregeld in de functies 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water'. Alle functies hebben een onderlinge uitwisselbaarheid van functies met elkaar. De drie functies hebben gemeen dat de realisatie van gebouwen niet mogelijk is. De ontsluitingsweg voor zowel langzaam als gemotoriseerd verkeer is mogelijk binnen de functie 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Het structuurbepalende groen in het noordoostelijk gedeelte van het plangebied is onder de functie 'Groen' gebracht.
Wonen
De gronden met de functie 'Wonen' zijn bedoeld voor woonhuizen met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bijbehorende bouwwerken. Ondergeschikt, maar binnen deze functie zijn onder andere ook mogelijkheden voor kleinschalige duurzame energieopwekking, wegen, woonstraten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.
De hoofdgebouwen mogen alleen binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Per bouwvlak is aangegeven of er vrijstaande of twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Het appartementencomplex dat specifiek is geregeld wordt daarbij als één hoofdgebouw beschouwd waarin 4 woningen gerealiseerd mogen worden. In de gebruiksregels is bepaald dat de andere hoofdgebouwen mogen worden gebruikt voor ten hoogste één woning. Alle hoofdgebouwen mogen in maximaal 1 bouwlaag met een kap worden gebouwd. Bijbehorende bouwwerken mogen wel buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Binnen de algemene regels is een anti-dubbeltelregeling opgenomen. In het Bkl is geen plicht opgenomen tot het opnemen van een anti-dubbeltelregeling. Deze hoeft dus niet te worden opgenomen in dit TAM-omgevingsplan. De keuze is om deze wel mee te nemen om ongewenste bebouwingsmogelijkheden te creëren (voor bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken).
In de algemene regels is ook een regeling opgenomen over het uiterlijk van bouwwerken (voorheen welstand). Dit betreft een zogenoemde open norm, waarbij een koppeling is gelegd met de vaststelling van beleidsregels omtrent uiterlijk en plaatsing van bouwwerken vanuit het beeldkwaliteitsplan (zie hiervoor ook paragraaf 5.3).
Verder zijn een aantal aanvullende beoordelingsregels opgenomen, zoals de verplichting uit het Bkl een vergunningvrij bouwwerk uit hoofdstuk 2 meldingplichtig te maken als dat gebouw bodemgevoelig is (artikel 10 lid 10.2), alsmede een aantal flexibliteitsregels (artikel 11 lid 11.1).
Tenslotte bevatten de algemene regels ook een parkeerbepaling die regelt dat bij vergunningsaanvragen moet worden aangetoond dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Zie hiervoor ook paragraaf 5.4.
Het opnemen van overgangsrecht is niet meer verplicht onder de Omgevingswet. In verband met de rechtszekerheid van bestaande rechten is ervoor gekozen om overgangsregels op te nemen. Deze overgangsregels zijn zowel voor bouwwerken als voor gebruik.
De gronden waarop het bouwplan zal plaatsvinden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. De kosten voor de wijziging van het omgevingsplan worden gedragen door de initiatiefnemer. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer.
Artikel 13.11 Ow bepaalt dat het bestuursorgaan de kosten die het vanwege bij die maatregel aangewezen kostensoorten maakt, verhaalt op degene die bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bouwactiviteiten of activiteiten met het oog op het gebruik op grond van een nieuw toegedeelde functie verricht, voor zover:
In bijlage IV Ob zijn de kostensoorten opgenomen die verhaalbaar zijn. Onder A1 is opgenomen: “De kosten van het vaststellen van een omgevingsplan of een projectbesluit of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek”. Het voorliggende project is daarmee een verhaalbare kostensoort.
Artikel 13.13 Ow geeft de mogelijkheid om het kostenverhaal via een overeenkomst te regelen. Voorliggende kostenverhaal wordt via een overeenkomst geregeld. Er zijn geen aanwijzingen dat het voorliggende project economisch niet uitvoerbaar is.
In dit hoofdstuk wordt gemotiveerd of er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betekent dat er balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het bevoegd gezag moet beoordelen of bij deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om dit te kunnen beoordelen, moeten alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen. Dat is in de voorgaande hoofdstukken gebeurd.
Voor de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten, voor zover betrekking hebbend op deze wijziging van het omgevingsplan nader onderzocht in deze motivering.
Afweging
Met de beoogde ontwikkeling wordt ten zuidwesten van het dorp Ried een uitbreidingslocatie voor maximaal 19 woningen mogelijk gemaakt.
Deze wijziging van het omgevingsplan is in overeenstemming met de relevante beleidsuitgangspunten / instructieregels op provinciaal en gemeentelijk niveau en veroorzaakt geen conflicten met de instructieregels vanuit het Bkl.
In hoofdstuk 5 is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de geldende (milieu) wet- en regelgeving voor de fysieke leefomgeving. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot belangrijke milieugevolgen. In de beoordeling is gebleken dat voor de beoogde ontwikkeling sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De uitvoering van het plan levert een bijdrage aan het bereiken van maatschappelijke doelen, het voorziet in de lokale woningbehoefte, is wenselijk met het oog op een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en is passend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.