Plan: | St.-Annaparochie Zuidwest Fase 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1949.BPStAZuidwest-ONT1 |
De gemeente Waadhoeke is voornemens om op de locatie gelegen aan de zuidwestzijde van St.-Annaparochie woningbouw te realiseren. Al een lange tijd wordt er gesproken over mogelijke woningbouw in het zuidwestelijke deel van St.-Annaparochie. In 2003 is namelijk al een bestemmingsplan vastgesteld dat uit te werken planologisch-juridische kaders bood voor 155 woningen. Dit bestemmingsplan gaf een uit te werken bestemming 'Woondoeleinden' en geeft geen direct bouwrecht. Door middel van een uitwerkingsplan kon de destijds beoogde woningbouw mogelijk worden gemaakt. Inmiddels is circa 20 jaar tijd gepasseerd en zijn de plannen voor de nieuwbouw kleinschaliger dan destijds.
Gedurende de eerste helft van 2022 heeft een gesprek met dorpsbelang alsmede een inloopmiddag- en avond plaatsgevonden als onderdeel van de planvorming. De gemeente spitst haar insteek nu meer toe op een kleinere en duurzame uitbreiding. Op grond van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om de woningbouw te realiseren. Een bestemmingsplanherziening is nodig om de desbetreffende gronden van de gewenste planologisch-juridische kaders te voorzien. Voorliggend plan voorziet daarin.
De woningbouw wordt mogelijk gemaakt door middel van een fasering in de uitvoering. Voorliggend bestemmingsplan regelt bouwrechten voor fase 1A en 1B. Dit is in overeenstemming met de afspraken die de gemeente en de provincie hierover hebben gemaakt.
Het plangebied heeft in hoofdzaak betrekking op een drietal agrarische percelen ten zuiden van de dorpskern van St.-Annaparochie. Kadastraal staan deze percelen bekend als ANA02-F-8, ANA02-F-9 en ANA02-F-13. Aan de oostzijde is het plangebied begrensd door de Hemmemaweg, aan de zuidzijde door agrarische gronden, in het westen door woonbebouwing en in het noorden door woonbebouwing en een bosschage.
Figuur 1. Begrenzing en ligging plangebied
Het bestemmingsplan 'St. Annaparochie uitbreiding Zuidwest', zoals vastgesteld in 2003 door de voormalige gemeente het Bildt is op het plangebied van toepassing. Zoals al aangegeven bestond met dit bestemmingsplan een planologisch-juridisch kader middels een uitwerkingsbevoegdheid voor de realisatie van 155 woningen. Dit voorgenomen te realiseren woningenaantal is vervolgens betrokken bij de totstandkoming van de structuurvisies St.-Annaparochie en Wonen uit 2012. Inmiddels zijn deze beleidsdocumenten niet meer van toepassing.
De in het thans nog geldende bestemmingsplan opgenomen planologisch-juridische kaders zijn niet geschikt voor realisatie van het woningbouwplan dat nu voorligt. Het planvoornemen kan dan ook niet met het geldende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Hierom is een herziening van het geldende bestemmingsplan nodig. Dat vindt plaats met voorliggend bestemmingsplan waarmee toepasselijke bouw- en gebruiksmogelijkheden worden geboden om het beoogde woongebied te kunnen realiseren.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 geeft de verschillende relevante beleidskaders weer, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing van de omgevingsaspecten aan geldende wet- en regelgeving plaatsvindt. Hierna volgt in Hoofdstuk 5 de juridische toelichting op het plan. Ten slotte is in Hoofdstuk 6 ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het plangebied is in de huidige situatie voor een deel in gebruik als agrarisch grasland en voor het overige deel als akkerland ten behoeve van suikerbietenteelt. De agrarische percelen worden omringd door smalle greppels.
Figuur 2. Huidige situatie plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in planologisch-juridische kaders voor 71 woningen. In fase 1A worden maximaal 35 woningen gerealiseerd en in fase 1B maximaal 36 woningen. Het plan voorziet tevens in de bij de woningen behorende erven, ontsluiting en groen-/watervoorzieningen. Het nieuwe woongebied wordt ontsloten via de N383.
Aan dit bestemmingsplan ligt een stedenbouwkundig ontwerp ten grondslag die in navolgende figuur is weergegeven. Een grotere kaart hiervan is in Bijlage 1 opgenomen.
Figuur 3. Stedenbouwkundig ontwerp
Het stedenbouwkundig ontwerp, evenals de aspecten met betrekking tot de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit, is uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan dat is opgesteld ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Dit beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 2 bij deze plantoelichting opgenomen. Voor een inhoudelijke toelichting op het planvoornemen wordt kortheidshalve verwezen naar deze bijlage.
Het beeldkwaliteitsplan geeft verder beeldkwaliteitscriteria voor de vormgeving van de nieuwe woningen, de vormgeving van de erfafscheidingen en de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied. In woord en beeld is de na te streven ruimtelijke kwaliteit van de eindsituatie vastgelegd. De toekomstige woningen moeten ontworpen worden op basis van de in het beeldkwaliteitsplan beschreven beeldkwaliteitscriteria. Het beeldkwaliteitsplan geeft middels referentiebeelden duidelijkheid en zekerheid over het te realiseren bebouwingsbeeld in de nieuwe woonwijk.
Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota. De borging van de ruimtelijke kwaliteit vindt plaats door de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning aan redelijke eisen van welstand. Dit gebeurt door de welstandscommissie aan de hand van de criteria uit het beeldkwaliteitsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan worden samen in procedure gebracht.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win-situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling zoals benoemd in paragraaf 2.2 en 2.3 heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied voor het overige geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Het planvoornemen is niet in strijd met de regels uit het Barro.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
De Ladder is kaderstellend voor juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de centrale overheden, zoals bestemmingsplannen en projectbesluiten.
Voor dit bestemmingsplan moeten de treden van de Ladder worden doorlopen. Het doel van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hiermee wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De handreiking begint met de vraag om wat voor plan het gaat. In voorliggend geval gaat het om 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving kan bepaald worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen voorziet in 71 nieuwe woningen, waardoor er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorgaande blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201306573/1/R6) en artikel 1.1.1, eerste lid, Bro. Met dit laatste wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat meer dan 11 woningen mogelijk maakt in beginsel als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Derhalve moet de tweede trede van de ladder worden beoordeeld.
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In de bestaande situatie is het grootste deel van het plangebied bestemd als 'Woondoeleinden (uit te werken)' en 'Bufferzone'. Er zijn geen bouwvlakken op de gronden aanwezig. Fase 1A heeft betrekking op gronden die als 'Woondoeleinden (uit te werken)' zijn bestemd en fase 1B op de gronden die als 'Bufferzone' zijn bestemd. Op grond van de bestemming 'Bufferzone' is geen (woon)bebouwing mogelijk.
Met het voorliggende plan wordt aan een groot deel van het plangebied een woonbestemming toegekend. Deze woonbestemming biedt ruimte voor 71 woningen. Er is weliswaar al sprake van een gedeelte dat in de bestaande situatie reeds voor woondoeleinden is bestemd, maar ook van een deel dat niet bestemd is voor woondoeleinden en waar geen bebouwing mogelijk is (bestemming 'Bufferzone'). Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt op de delen van het plangebied waar thans geen bebouwing mogelijk is. Er is derhalve sprake van nieuw planologisch ruimtebeslag en een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang van het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen betreft dit de gemeente Waadhoeke binnen de woonregio Noordwest Fryslân.
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Het voorliggende plan is vraagvolgend, gelet op het grootse woningtekort in het land. De provincies hebben van het Rijk de wettelijke regierol gekregen om ruimtelijk invulling te geven aan volkshuisvestelijke behoefte. Provincies vullen dit met name kwalitatief in en maken hierover beleidsmatige afspraken met regio's/gemeenten. Uit de paragrafen 3.2 en 3.3 blijkt dat het planvoornemen in lijn is met zowel het provinciale als gemeentelijke beleid. Hierop aansluitend heeft in het kader van het planvoornemen afstemming plaatsgevonden tussen gemeente en provincie. Hieruit is gebleken dat de provincie de woningaantallen akkoord heeft bevonden.
De woningbouwontwikkeling komt ambtelijk voort uit een grondruil met St.-Jacobiparochie. Ter plaatse zou voorheen woningbouw worden gerealiseerd. Dit heeft uiteindelijk geen gestalte gekregen. De desbetreffende gronden zijn aan de hand van een apart bestemmingsplan wegbestemd. In ruil hiervoor is afgesproken om nieuwe woningen te ontwikkelen op twee locaties elders in de gemeente Waadhoeke. Eén locatie hiervan betreft de planlocatie. Door de grondruil ontstaat dus ruimte voor de woningbouw in het plangebied.
Al met al voorziet het onderhavige bestemmingsplan in een volkshuisvestelijke behoefte aan woningen. Zoals eerder genoemd is het plan op provinciaal niveau ambtelijk afgestemd en akkoord bevonden.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Het deel van het plangebied waar Fase 1A betrekking op heeft valt onder bestaand stedelijk gebied. De gronden waar Fase 1B betrekking op heeft, vallen buiten het bestaand stedelijk gebied. Aangezien het planvoornemen voor een deel betrekking heeft op gronden buiten het bestaand stedelijk gebied, moet gemotiveerd worden waarom het planvoornemen niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. In het onderstaande wordt hierop ingegaan.
De gemeente heeft al diverse plannen (zowel hard als zacht) voor verschillende inbreidingslocaties in de kern van St.-Annaparochie. Het gaat daarbij onder andere om starterswoningen en appartementen. Er is dus sprake van een gevarieerde dynamiek aan woningen in de kern. Daarnaast is in St.-Annaparochie en de regio binnenstedelijk geen andere locatie beschikbaar waar het gewenste woonmilieu kan worden gerealiseerd.
Bovendien is het deel van het plangebied dat buiten bestaand stedelijk gebied ligt op dit moment al gelegen tussen stedelijke functies, namelijk het woongebied aan de westelijke zijde van de kern en het bedrijventerrein ten oosten van het plangebied. Het plangebied is daardoor feitelijk al onderdeel van bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
Het planvoornemen is in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoelt de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Voor het onderhavige plan is met name de ambitie 'vitaal' van belang.
De ambitie vitaal richt zich op het leefbaar houden van Friese steden, dorpen en het platteland. Dit betekent dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn en dat de bereikbaarheid goed is. Het planvoornemen voorziet in een woonuitbreiding waarbij er 71 woningen worden toegevoegd aan de kern St.-Annaparochie. Dit sluit aan op de doelstelling 'vitaal', die voldoende woningen in de provincie beoogt.
Naast de integrale opgaven hanteert de Omgevingsvisie een aantal inhoudelijke principes. Deze principes staan voor de manier van werken, en geven richting aan keuzes, projecten en plannen voor de fysieke leefomgeving. Een inhoudelijk principe dat nauw aansluit op het planvoornemen is 'Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis'. Dit principe richt zich erop dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Daarbij is aandacht voor eigenheid en identiteit. In dit principe vormen omgevingskwaliteiten het vertrekpunt voor de inpassing van ontwikkelingen. Dit betekent dat ontwikkelingen voortbouwen op bestaande kwaliteiten en deze waar mogelijk versterken of doorontwikkelen. Het principe gaat uit van maatwerk. Elke plek is anders en heeft andere kwaliteiten. Op basis van de omgevingskwaliteiten van gebieden wordt gezocht naar juiste plekken. Zo kan, afhankelijk van de aard en schaal van een ontwikkeling bijvoorbeeld sprake zijn van: inpassen, waarbij de kenmerken van een gebied in stand blijven en nieuwe ontwikkelingen zich daarin voegen.
Uit het als Bijlage 2 bijgevoegde beeldkwaliteitsplan blijkt dat bij de landschappelijke inpassing rekening is gehouden met bestaande omgevingskwaliteiten en kenmerken. Deze kwaliteiten zijn als vertrekpunt voor het uiteindelijke ontwerp gebruikt. Het woongebied voegt zich binnen de bestaande gebiedskenmerken. Het planvoornemen sluit derhalve aan op het inhoudelijke principe 'Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis' uit de provinciale omgevingsvisie.
Natuurinclusief ontwerpen
In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het doel daarvan is maatregelen te treffen die een positief ecologisch effect sorteren. Zo worden met voorliggend planvoornemen bijvoorbeeld de bestaande sloten in het plangebied verbreed met daarbij aan een zijde een natuurvriendelijk ingerichte oever. De inrichting van de openbare ruimte wordt zo groen mogelijk met een qua sortiment gevarieerde beplanting, gericht op insecten en vogels. Er worden (fruit)bomen en struiken ingepast. Het thema natuurinclusief bouwen is nadrukkelijk betrokken in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het beleid uit de provinciale omgevingsvisie staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.
In de Verordening Romte Fryslân zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale
ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd en hoe om te gaan met mogelijkheden voor woningbouw. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied bevindt zich voor een deel in het bestaand stedelijk gebied en voor een deel in het buitenstedelijk gebied, zoals dit door de provincie is aangewezen. Het onderstaande fragment geeft deze verdeling weer.
Figuur 4. Begrenzing bestaand stedelijk gebied
Hierbij geldt wel de belangrijke kanttekening dat op grond van de toelichting behorende bij de Verordening Romte Fryslân ook Fase 1A als buitenstedelijk moet worden gezien in het kader van de regionale woningbouwafspraken. Daarom volgt hierna voor zowel Fase 1A als Fase 1B een uitgebreide motivering.
Motivering
Een uitbreiding van St.-Annaparochie op deze plek is al langere tijd voorzien en was zelfs twintig jaar geleden vastgelegd in een uit te werken juridisch-planologisch kader. Dat laat onverlet dat anno 2023 aan de hand van de Verordening Romte Fryslân 2014 gemotiveerd zal moeten worden dat deze ontwikkeling past binnen de actuele provinciale beleidskaders.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan behoort tot één van de projecten, die door de gemeente Waadhoeke is aangeleverd op de projectenlijst ten behoeve van de regionale woondeal Noordwest Friesland. De locatie St.-Annaparochie zuidwest is op deze projectenlijst ondergebracht onder ‘dorpsuitbreiding zuidwest’. Het voorliggende concept bestemmingsplan maakt 71 woningen mogelijk.
In fase 1A worden maximaal 35 koopwoningen gerealiseerd. Na uitgave van het merendeel van de kavels in fase 1A wordt fase 1B ontwikkeld, met maximaal 36 woningen. In Fase 1B zijn 26 koopwoningen en 10 sociale huurwoningen beoogd.
De te realiseren woningen voorzien in de woonbehoefte van deze regio. Middels marktonderzoek en gesprekken met omwonenden/geïnteresseerden is deze lokale behoefte vastgesteld. Ondanks het feit dat deze ontwikkellocatie ruim voor de regionale woondeal is ontstaan en uitgewerkt, komt de invulling van de woningtypen in grote mate overeen met hetgeen met de regionale woondeal wordt beoogd. Namelijk een goede mix tussen huur- en (betaalbare) koopwoningen. Vanwege eerder gemaakte afspraken met een ontwikkelaar en woningcorporatie worden de huurwoningen in de tweede fase gerealiseerd. De gemeente beschouwt deze ontwikkellocatie volkshuisvestelijk als één geheel in het kader van de regionale woondeal, zodat ook op dit vlak invulling wordt gegeven aan de afspraken die zijn gemaakt tussen de provincie en de gemeente Waadhoeke.
Aanvullend op het hiervoor genoemde worden voor wat betreft de Verordening Romte Fryslân 2014 hieronder alle relevante regels uit de verordening bij langs gelopen en stuk voor stuk voorzien van een motivering.
Als eerste zijn de algemene regels uit de verordening van belang voor het planvoornemen. Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, mag een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies bevatten. Een stedelijke functie wordt door de provincie gedefinieerd als functies die gekoppeld zijn aan het functioneren van kernen (dorpen en steden). Uit de begripsbeschrijving wordt duidelijk dat woningen onder deze definitie vallen.
In afwijking van artikel 1.1.1, lid 1, kan conform lid 2 in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan. Het planvoornemen ziet op een uitbreiding die aansluit op het bestaand stedelijk gebied van St.-Annaparochie.
Naast artikel 1.1.1. is in het geval van uitbreidingslocaties tevens artikel 2.1.1. van toepassing. Op grond van artikel 2.1.1 lid 1 omvat de plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
Ad a.
Uit het in Bijlage 2 opgenomen beeldkwaliteitsplan blijkt dat er bij het planvoornemen rekening is gehouden
met bestaande landschapselementen. De bestaande ruimtelijke structuur is als uitgangspunt voor het ontwerp gebruikt. Tevens ligt een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen ten grondslag aan het ontwerp. Ook wordt kwaliteit en inpassing van bebouwing geborgd. Het planvoornemen is daarmee conform ad a.
Ad b.
Uit het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 2 blijkt eveneens dat het planvoornemen invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde structuren van provinciaal belang uit de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte. Het planvoornemen is dan ook conform ad b.
Naast artikel 2.1.1, lid 1, dient ook toetsing plaats te vinden aan lid 2 uit hetzelfde artikel. Lid 2 stelt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het landelijk gebied, zo nodig regels stelt die ertoe strekken dat landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, ad b. herkenbaar blijven. Voor dit bestemmingsplan bestaat geen aanleiding om specifieke regels op te stellen voor het behoud van landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Het planvoornemen is daarom conform lid 2 van artikel 2.1.1.
Voorts is in artikel 2.1.1, lid 3 geregeld dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
In het als Bijlage 2 opgenomen beeldkwaliteitsplan is onderbouwd dat het planvoornemen landschappelijk inpasbaar is, met inachtneming van bestaande landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Naar aanleiding hiervan kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen conform artikel 2.1.1, lid 3 is.
Ook artikel 2.3.1 is van belang. Aangetoond moet worden dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.1.3 van dit bestemmingsplan (Ladder duurzame verstedelijking) is reeds uitgebreid ingegaan op de ladder duurzame verstedelijking, die eveneens zorgvuldig ruimtegebruik beoogt. Aanvullend hierop is het van belang om te benadrukken dat de ontwikkeling een planologisch logische uitbreiding van het dorp is, maar ook goed aansluit op het omliggende landschap. Dit is geborgd met het in Bijlage 2 opgenomen beeldkwaliteitsplan. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn er geen reële opties om het beoogde woningbouwprogramma een plek te geven. De open ruimten daarbinnen bestaan uit waardevolle te behouden open ruimtes, of voormalige open plekken die reeds van een invulling/ontwikkeling worden voorzien. Ook is het plangebied goed bereikbaar te maken via bestaande ontsluitingen. Er is daarmee sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Vervolgens komt het gestelde in artikel 3.1.1 aan de orde. Op grond van het eerste lid van dit artikel kan een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Uit paragraaf 3.3.1 van dit bestemmingsplan (Woonvisie Waadhoeke 2020-3030 samen sterk) blijkt dat het planvoornemen is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Waadhoeke. Dit woningbouwprogramma is direct verbonden aan de gemeentelijke ‘Woonvisie Waadhoeke 2020-2030, Samen sterk’. Daarnaast behoort de ontwikkeling in dit bestemmingsplan tot één van de projecten, die door de gemeente Waadhoeke is aangeleverd op de projectenlijst ten behoeve van de regionale woondeal. De locatie St.-Annaparochie zuidwest is op deze projectenlijst ondergebracht onder ‘dorpsuitbreiding zuidwest’.
Zowel in de gemeentelijke Woonvisie als de Verordening Romte Fryslân neemt kwaliteit van nieuwbouw een belangrijke plek in. Door de uitbreiding direct aan de rand van St.-Annaparochie, is het van belang om de beoogde kwaliteit in relatie tot de huidige dorpsrand en het omliggende landschap goed vast te leggen. Dit is gedaan met het stedenbouwkundig ontwerp, dat geborgd wordt met de planregels van het bestemmingsplan en het in Bijlage 2 opgenomen beeldkwaliteitsplan.
Conclusie
Deze ontwikkeling vindt zijn grondslag in de gemeentelijke ‘Woonvisie Waadhoeke 2020-2030, Samen sterk’ en is nader geconcretiseerd in de regionale woondeal. Voorts wordt een fasering aangebracht en wordt een mate van kwaliteit en inpassing nagestreefd die is vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan. Gelet op het hiervoor genoemde wordt voldaan aan het gestelde in de Verordening Romte Fryslân 2014.
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document Grutsk op ‘e Romte als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, het Rijk en de provincie te borgen.
Het planvoornemen raakt twee provinciale belangen:
In relatie tot de provinciale belangen heeft de provincie in de structuurvisie adviezen opgesteld. Deze adviezen zijn als randvoorwaarde gebruikt bij het ontwerp. De adviezen luiden als volgt:
Relatie met beleid/uitwerking randvoorwaarden
Bij de totstandkoming van het beeldkwaliteitsplan zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie Grutsk op 'e Romte al meegenomen. Wat betreft een inhoudelijke motivering van de relatie met het beleid uit de structuurvisie wordt daarom verwezen naar het beeldkwaliteitsplan uit Bijlage 2.
Conclusie
Het planvoornemen staat in lijn met de provinciale belangen zoals gedefinieerd in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
Met het voorliggende plan zal meer dan 3.000 m² water worden gerealiseerd ter compensatie van de beoogde verharding. Deze compensatie vindt plaats door het realiseren van nieuw water in de openbare ruimte, riet en plasdraszones, wadi’s en nieuw water op de kavels. Hierop is de Ontgrondingenverordening Friesland van toepassing. Voor ontgrondingen waarbij meer dan 3.000 m² wordt afgevoerd geldt een meldplicht bij de FUMO. Hier zal bij de uitvoering van de werkzaamheden aan worden voldaan.
De gemeente Waadhoeke bestaat uit de stad Franeker, veertig dorpen, acht wijken en meerdere buurtschappen. Er zijn ontwikkelingen die alle wijken en dorpen raken. Tegelijkertijd is elk dorp en elke wijk even belangrijk. De gemeente Waadhoeke is van mening dat plannen met oog voor het lokale en met ruimte voor maatwerk het meest opleveren, met als kanttekening dat er wel oog moet zijn voor het grotere geheel.
Om grip te krijgen op de balans tussen die twee aspecten, is de ‘Woonvisie Waadhoeke 2020-3030 samen sterk’ in het leven geroepen. De Woonvisie heeft als doel om projecten in gang te zetten die bijdragen aan het lange termijn doel. De hoofdlijn van de woonvisie geldt voor een periode van 10 jaar, tot 1 januari 2030.
Voorafgaand aan het vaststellen van de Woonvisie is een woningmarktonderzoek verricht. Uit dit woningmarktonderzoek komt naar voren dat de gemeente Waadhoeke drie grote(re) uitbreidingslocaties heeft; waaronder St.-Annaparochie. Het extra toevoegen van woningen aan de huidige woningvoorraad van dit dorp voorziet, gezien de combinatie ligging én woningmarkt, in de huidige vraagbehoefte. Uiteraard is het van belang om op deze locaties de gewenste woningtypen tegen de juiste verkoopprijzen aan te bieden. Daarnaast moet eveneens sprake zijn van nieuwbouw van een gewenste kwaliteit. Dit betekent onder meer dat stedenbouwkundige randvoorwaarden ervoor moeten zorgen dat de beoogde uitbreiding op zorgvuldige wijze wordt ingepast en gerealiseerd. Het hiervoor genoemde komt ook ruimschoots aan bod in paragraaf 3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014.
Conclusie
Dit bestemmingsplan voorziet in een gefaseerde woonuitbreiding van in totaal maximaal 71 woningen. Voor het bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 2). Inhoudelijk wordt voldaan aan alle voorwaarden die vanuit de woonvisie worden gesteld om tot woningbouw te komen.
Veel ruimtelijke ontwikkelingen brengen een toename van het aantal verkeersbewegingen en behoefte aan extra parkeerplaatsen met zich mee. Het is niet wenselijk dat deze toename leidt tot druk, overlast en/of problemen in de omgeving. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente Waadhoeke een eenduidige toetsingsmethodiek voor de gehele gemeente vastgelegd. In de 'Nota Parkeernormen 2021' is in een stappenplan vastgelegd welke parkeernorm de gemeente hanteert voor verschillende gebieden en functies. Daarnaast is aangegeven op welke manier de parkeervraag aan de hand van de normen moet worden berekend en welke eisen worden gesteld aan de invulling van de parkeervraag. In 4.9 wordt nader ingegaan op de nota parkeernormen. Uit deze paragraaf blijkt dat voor het plangebied kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte uit de nota parkeernormen.
Conclusie
Het parkeerbeleid van de gemeente Waadhoeke staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.
De gemeente heeft haar welstandsbeleid vastgelegd in de Welstandsnota Waadhoeke (laatstelijk gewijzigd op 3 maart 2022). De bebouwing in het plangebied valt onder het welstandsgebied: 'Buitengebied (regulier)'.
Het geldende welstandskader is ongeschikt voor een woongebied. Een beeldkwaliteitsplan is nodig voor ontwikkeling van het plangebied waarin specifieke welstandscriteria dienen te worden opgenomen. Deze nieuwe welstandscriteria moeten ter aanvulling op de geldende welstandsnota worden vastgesteld zodat de juiste toetsing bij verdere planontwikkeling van het gebied kan plaatsvinden. In het kader van het planvoornemen is daarom een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 2 bij de toelichting te raadplegen.
Conclusie
Voor het planvoornemen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin specifieke welstandscriteria voor het te realiseren woongebied zijn opgenomen. Hiermee wordt voorzien in een nieuw welstandskader voor het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan wordt als aanvulling op de geldende welstandsnota vastgesteld. Dit vindt in een afzonderlijke procedure, los van dit bestemmingsplan, plaats.
De gemeente Waadhoeke bevindt zich op dit moment in een wereldwijde transitie naar een duurzame samenleving. Dit vraagstuk speelt op grote schaal, maar de kracht van deze verandering ligt bij de samenleving: inwoners, bedrijven en regionale samenwerkingsverbanden in de gemeente. Met de duurzaamheidsagenda geeft de gemeente invulling aan de doelstelling uit het coalitieakkoord 2018-2022: "Als gemeente een voorbeeld zijn voor duurzaam handelen waarbij we streven naar een energie-neutrale gemeente in 2040". In de duurzaamheidsagenda Waadhoeke als vastgesteld op 2 juli 2020 wordt deze doelstelling vertaald naar concrete acties. Met deze acties draagt Waadhoeke bij aan haar ambitie om op de volle breedte in te zetten op duurzame ontwikkelingen.
Duurzaamheidsaspecten komen uitvoerig aan bod in het beeldkwaliteitsplan voor het planvoornemen. In dit verband wordt verwezen naar Bijlage 2. Bij het te realiseren woongebied vertaalt het onderwerp duurzaamheid zich in de openbare ruimte. Hierbij kan gedacht worden aan het toepassen van halfverharding en wadi's.
Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met de duurzaamheidsagenda van de gemeente Waadhoeke.
Waadhoeke betreft één van de donkerste gebieden van Nederland. De omgevingskwaliteit donkerte wil men graag behouden en versterken. Met de vaststelling op 11 november 2021 van het beleidsplan 'Tusken Skimer en Moarnsdage' beschikt de gemeente over donkertebeleid dat er voor zorgt dat lichthinder en lichtvervuiling afneemt en het donkere buitengebied beschermd wordt. De doelstelling van de gemeente luidt als volgt: "in Waadhoeke beschermen en versterken we de natuurlijke donkerte".
De gemeente is zich ervan bewust dat er ook andere belangen spelen dan alleen het behoud van donkerte. Verkeersveiligheid, recreatie en economie zijn hier voorbeelden van. Indien er sprake is van tegenstrijdige belangen, moet er een afweging worden gemaakt en een balans worden gevonden. De uitgangspunten daarbij luiden als volgt:
De uitgangspunten en principes uit het donkertebeleid worden bij de nadere planuitwerking in acht genomen.
Conclusie
Het donkertebeleid staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Het beleid op Rijks-, Provinciaal- en gemeentelijk niveau vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.
Water en Bodem sturend
Naast het voorgaande heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2022 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over 'Water en Bodem sturend'. Door water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening, kunnen we in Nederland ook in de toekomst met een ander en grillig klimaat blijven leven, wonen en werken. In een veilige omgeving, met een gezonde bodem evenals voldoende en schoon water. Het kabinet wil bij besluiten die gerelateerd zijn aan de ruimtelijke ordening, meer rekening houden met de bodem en het water. De brief van het Ministerie geldt als uitgangspunt bij voorliggend plan.
Toetsing
In de voorbereiding van planvorming is Wetterskip Fryslân reeds betrokken, waaronder bij de berekening van de benodigde watercompensatie door de toename van verhard oppervlak in het plangebied. In samenwerking tussen gemeente en Wetterskip Fryslân wordt nog verder gestudeerd op de aanleghoogte, waterpeil en het onderhoud van sloten in het plangebied.
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Op 23 maart 2023 is de digitale watertoets uitgevoerd. Het wateradvies is als Bijlage 3 bij de toelichting te raadplegen. Uit het advies blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op het planvoornemen. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân het planvoornemen beschouwd als van grote invloed op het water of de wateraspecten in de omgeving. Hieronder wordt ingegaan op de aspecten waar Wetterskip Fryslân blijkens het wateradvies belang aan hecht.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert Wetterskip Fryslân de volgende compensatienorm:
Het plangebied bevindt zich buiten de bebouwde kom. Verder is er sprake van een poldersituatie. Er geldt daarom een compensatienorm van 10%.
In de huidige situatie is er in het plangebied geen sprake van verharding of bebouwing. In de toekomstige situatie is sprake van 24.764 m2 aan bebouwing en verharding in het plangebied. Gelet op de compensatieverplichting van 10% betekent dit dat 24.764 / 100 X 10 = 2.476 m2 gecompenseerd moet worden.
Aan de zuidkant van fase 1A wordt er een sloot verlegd. Strikt formeel is er in een dergelijk geval sprake van een demping. Gedempt water dient voor 100% te worden gecompenseerd in hetzelfde peilgebied. In totaal bedraagt het 635 m2 dat gedempt zal worden. Bovenop de eerder genoemde compensatieverplichting dient derhalve nog 635 m2 te worden gecompenseerd.
Het totaal aan noodzakelijke compensatie komt voor het plangebied uit op 3.111 m2.
In kader van het planvoornemen wordt 4.192 m2 aan watercompensatie gerealiseerd. Deze compensatie vindt plaats door het realiseren van:
Gelet op de compensatieverplichting van 3.111 m2 en de aanwezige watercompensatie van 4.192 m2 is de conclusie dat er in ruime mate voldaan wordt aan de compensatieplicht en dat er zelfs sprake is van overcompensatie.
Zoals eerder genoemd zijn de plannen reeds in vooroverleg afgestemd met Wetterskip Fryslân. Uit deze afstemming is al gebleken dat er voldoende watercompensatie plaatsvindt.
Drooglegging
Het maaiveld in dit plangebied wordt ca. +0.60 NAP m afgewerkt. Daarmee is een goede aanleghoogte van woningen en wegen geborgd.
Waterpeil
Wetterskip Fryslân geeft aan dat een watervergunning is vereist wanneer het waterpeil in een gebied moet worden gewijzigd. Afhankelijk van de impact verloopt de afhandeling via een watervergunning of een peilbesluit. In samenwerking tussen gemeente en Wetterskip Fryslân wordt nog verder gestudeerd op het toekomstig noodzakelijke waterpeil.
Hoofdwater
Wat betreft de hoofdwatergang in het plangebied is op voorhand door het waterschap aangegeven om hierlangs een onderhoudsstrook te willen behouden. Deze onderhoudsstrook is betrokken bij het stedenbouwkundig ontwerp als opgenomen in het beeldkwaliteitsplan in Bijlage 2.
Beheer en onderhoud
Langs de noordkant en westkant van het plangebied wordt onderhoud uitgevoerd door de gemeente. Het onderhoud van de watergangen langs de zuidkant van het plangebied wordt uitgevoerd door de aanliggende eigenaar (gemeente ofwel pachter) vanaf de zuidkant van het plangebied. De nieuw te graven watergang aan de oostkant van het plangebied en de watergangen/wadi binnen het plangebied worden door de gemeente onderhouden. Aan het onderhoud van de vaart verandert niets.
Conclusie
De advisering van Wetterskip Fryslân is betrokken bij de planvorming. Waterhuishoudkundige belangen vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.
Water en Bodem sturend
Zoals ook in voorgaande paragraaf 4.1 met betrekking tot het omgevingsaspect Water is aangegeven, heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in 2022 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de aspecten water en bodem in relatie tot de ruimtelijke ordening. Als aangegeven geldt deze brief mede als uitgangspunt voor het voorliggende plan.
Onderzoek
Door bodemonderzoeksbureau WSP Nederland B.V. is een verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van de voorgenomen woningbouwuitbreiding ten westen van de Hemmemaweg in St.-Annaparochie uitgevoerd. Het gehele onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat er geen sprake is van een (water)bodemverontreiniging van betekenis en dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het beoogde gebruik van het terrein voor wonen.
Wel dient te worden opgemerkt dat er wettelijke beperkingen gelden bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Bij grondverzet dient derhalve zoveel mogelijk grond op de locatie te worden hergebruikt. Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op deze locatie grond vrijkomt, die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente het bevoegd gezag.
Conclusie
Gelet op het verrichte verkennend bodemonderzoek wordt het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet in uitvoerbaarheid belemmerd door het aspect bodem.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.
Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Spoorweglawaai en industrielawaai is in het plangebied niet aan de orde. Het nabijgelegen bedrijventerrein De Wissel is niet geluidgezoneerd. Hierna is dan ook enkel het aspect geluidhinder van wegverkeerslawaai uitgewerkt.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In navolgende tabel is hiervan een overzicht gegeven.
Tabel 1. Overzicht breedte geluidzones per type weg
De planlocatie voor Fase 1A ligt op ongeveer 195 m afstand van de wegas van de N383/Hemmemaweg. Deze weg met twee rijstroken ligt binnen de bebouwde kom en kent een maximum snelheidsregime van 50 km/uur. Hiervoor geldt een breedte van de geluidszone van 200 m. De woningbouw van fase 1A valt net buiten deze geluidszone. Fase 1B ligt hier echter wel geheel binnen. Derhalve is akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
In de als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen akoestische onderzoeksrapportage van 17 november 2023 is de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de N383/Hemmemaweg en vanwege de nieuwe wegen in het plangebied op de gevels van de te realiseren woningen en appartementen onderzocht. In het hiernavolgende zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.
Resultaat van de geluidsberekeningen is dat de geluidbelasting vanwege de nieuwe wegen binnen het plangebied op geen enkele woning hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Ten aanzien van dit aspect is hier dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Wat betreft de geluidbelasting vanwege de Hemmemaweg/N383 blijkt uit het opgestelde rekenmodel dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB op meerdere woningen hoger is maar niet hoger dan de maximale hogere waarde van 63 dB. De berekende geluidbelasting valt binnen de geluidklasse met milieukwaliteit 'matig'. Deze kwalificatie is niet ideaal, maar wel aanvaardbaar. Er kan gesteld worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De meest oostelijke nabij de doorgaande weg geprojecteerde woningen en de appartementen in de zuidoostelijke hoek voldoen niet aan de eisen die de Wgh wat betreft het wegverkeerslawaai stelt aan geluidsgevoelige bebouwing. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB bedraagt op de woningen maximaal 2 dB en op het appartementengebouw 3 dB vanwege het wegverkeer over de N383/Hemmemaweg.
Om deze woningen en appartementen mogelijk te maken dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waadhoeke hogere waarden te verlenen. In het akoestisch onderzoek is gemotiveerd waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn, en dat geen cumulatie van geluid plaatsvindt. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving. Met bouwakoestisch onderzoek moet uiteindelijk worden bezien bij realisatie van de bebouwing of wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Op voorhand is al wel duidelijk dat de benodigde gevelwering zonder meer met gangbare materialen en technieken te realiseren en haalbaar is.
Conclusie
Onder voorwaarde van het verlenen van hogere waarden voor de drie geprojecteerde woningen aan de oostzijde van het plangebied en het appartementengebouw in de zuidoostelijke hoek wordt uitvoering van het verdere planvoornemen niet belemmerd door het aspect geluidhinder van wegverkeerslawaai.
Normstelling en beleid
In de ruimtelijke ordening moet in het kader van de standaard als uitgangspunt van de Wro geldende 'goede ruimtelijke ordening' worden gezorgd voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in geval van een woningbouwontwikkeling. Bij de besluitvorming op een ruimtelijk plan is een goede belangenafweging volgens artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en conform jurisprudentie, een vereiste. In de belangenafweging dienen ook de gevolgen met betrekking tot bedrijven- en milieuzonering te worden betrokken.
Ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening geldt dus de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies zoals woningen. Bij deze afstemming gelden de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009 standaard als richtlijn. Een minimale richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.
In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind als getoond in navolgende tabel.
Tabel 2. Richtafstandenlijst Bedrijven- en milieuzonering
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk (in m) |
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied (in m) |
|
1 | 10 | 0 | |
2 | 30 | 10 | |
3.1 | 50 | 30 | |
3.2 | 100 | 50 | |
4.1 | 200 | 100 | |
4.2 | 300 | 200 | |
5.1 | 500 | 300 | |
5.2 | 700 | 500 | |
5.3 | 1.000 | 700 | |
6 | 1.500 | 1.000 |
Toetsing
Relevant voor de planontwikkeling is dat ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Hemmemaweg, bedrijventerrein De Wissel ligt. In het ter plaatse geldende bestemmingsplan St.-Annaparochie zijn daar, overeenkomstig de richtlijnen van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering omwille van een goede ruimtelijke ordening, bedrijven voorzien in de eerste strook langs de Hemmemaweg met als functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2". In de tweede strook gaat het om de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2".
Gebiedstypering
Voor Fase 1A van het planvoornemen kan voor het westelijk deel en middendeel van het plangebied worden uitgegaan van een te realiseren rustige woonwijk (na realisatie). Hiervoor geldt dus het systeem van Bedrijven- en milieuzonering voor wat betreft functiescheiding, en kunnen de minimaal aangegeven richtafstanden in de VNG-publicatie niet op voorhand worden verlaagd.
Fase 1B van het planvoornemen bevindt zich daarentegen aan de drukke toeleidende weg naar St.-Annaparochie, waarbij aan de overkant van deze weg (N383/Hemmemaweg) bedrijventerrein De Wissel is gesitueerd. Daarnaast biedt het nieuwe planologisch-juridische kader naast het wonen mogelijkheden voor aan-huis-verbonden bedrijvigheid (woon-werklocaties), voor zover gesitueerd aan de N383/Hemmemaweg. Gelet op het voorgaande wordt voor dit deelgebied van het planvoornemen uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Hier geldt het systeem van functiemenging, waarvoor op basis van de VNG-publicatie de minimale richtafstanden wel met één afstandsstap kunnen worden verkleind.
Figuur 5. Ligging woningbouwplan t.o.v. bedrijventerrein De Wissel met milieucategorisering in het geldende
bestemmingsplan en de aan te houden afstanden in geval van functiemenging
Voor de aangeduide milieucategorieën op bedrijventerrein De Wissel gelden aan te houden minimale richtafstanden op grond van de VNG-publicatie van 100 m respectievelijk 300 m tot nieuwe kwetsbare objecten, zoals woningen. Dat is in geval van het omgevingstype 'rustige woonwijk' (Fase 1A). Voor omgevingstype 'gemengd gebied' (Fase 1B) kan worden afgeschaald met een afstandsstap, waardoor in deze strook langs de N383/Hemmemaweg aan te houden minimale richtafstanden van 50 m respectievelijk 200 m van toepassing zijn. De milieucategorisering op grond van het geldende bestemmingsplan en de aan te houden afstanden in geval van functiemenging zijn in figuur 5 weergegeven.
Bestaande bedrijvigheid lager dan maximaal planologisch-juridisch toegestaan
Vorengaande wat betreft de toegelaten milieucategorieën 3.2 en 4.2 op bedrijventerrein De Wissel betreft de maximaal planologisch-juridisch toegestane invulling wat betreft milieucategorisering. Op basis van de feitelijk vergunde situatie van bedrijven met milieucategorisering is nagegaan in hoeverre sprake is van de aanwezigheid van deze maximaal toegelaten milieucategorieën. Uit die inventarisatie blijkt dat in de meeste gevallen geen volledig gebruik wordt gemaakt van de juridisch-planologisch maximaal toegestane milieucategorisering op grond van het geldende bestemmingsplan op de verschillende bedrijfslocaties. Dit betekent dat in de bestaande situatie bedrijventerrein De Wissel een minder grote impact op de woon- en leefkwaliteit in de omgeving heeft dan op grond van het geldende bestemmingsplankader kan worden aangenomen.
Voor het gebied aangeduid als milieucategorie 3.2 zijn dat:
en voor het gebied aangeduid als milieucategorie 4.2 zijn dat:
Bedrijvenhinder ter plaatse van Fase 1A
De minimale afstand van Fase 1A (westelijk en middendeel van het plangebied) ten opzichte van het ten oosten van het plangebied gelegen bedrijventerrein is circa 200 m. Er wordt dan ook voldaan aan de aan te houden minimale richtafstand van 100 m behorende bij aldaar aan de rand van het bedrijventerrein geldende milieucategorie 3.2. Op de verder weg gelegen delen van het bedrijventerrein zijn bedrijven in milieucategorie 4.2 toegestaan. Aan de daarbij behorende minimale richtafstand van 300 m kan voor Fase 1A eveneens worden voldaan, aangezien dit gedeelte van het bedrijventerrein op ongeveer 360 m van Fase 1A ligt. In Fase 1A kan dan ook zonder meer woningontwikkeling uit oogpunt van bedrijven- en milieuzonering plaatsvinden.
Bedrijvenhinder ter plaatse van Fase 1B
Voor Fase 1B (oostelijk deel van het plangebied) kan met het afschalen van dit deelgebied naar het omgevingstype 'gemengd gebied' ook worden voldaan aan de minimale richtafstanden van in dit geval 50 m (tot aan milieucategorie 3.2) en 200 m (tot aan milieucategorie 4.2). Met deze insteek hoeft dus in de praktijk niet van hinderwerking van het bedrijventerrein op de te realiseren woningen uit te worden gegaan.
Conclusie
Het planvoornemen wordt gelet op een goede ruimtelijke ordening wat betreft het omgevingsaspect bedrijven- en milieuhinder uitvoerbaar geacht.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. Een belangrijk onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.
Toetsing
De FAMKE biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Ten aanzien van archeologie geeft de provinciale archeologische advieskaart voor zowel de onderzoeksperiode steentijd-bronstijd als ijzertijd-middeleeuwen voor het plangebied aan dat geen onderzoek nodig is. Er gelden geen archeologische verwachtingswaarden.
Conclusie
Gelet op de provinciale advieskaart (FAMKE) voor het gebied mag het planvoornemen ten aanzien van archeologie uitvoerbaar worden geacht.
Nota bene
De archeologische meldingsplicht blijft overigens te allen tijde van kracht. Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister (in de praktijk de gemeente Waadhoeke als zijnde bevoegd gezag). Eventuele vondsten dienen gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld voor wetenschappelijk onderzoek.
Toetsing
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van nog bestaande cultuurhistorische waarden hoeven te worden verwacht.
Conclusie
Het planvoornemen wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende cultuurhistorische waarden.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).
De volgende normen worden onderscheiden:
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd (zie het onderstaande figuur).
Figuur 6. Kaartfragment risicokaart (Bron: IPO)
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied twee risicobronnen aan de orde zijn:
De inrichting aan De Wissel 3 ligt op bijna 190 m afstand van het plangebied en dat is ruim voldoende om geen belemmering te vormen ten aanzien van de voorgenomen woninguitbreiding in het zuidwesten van St.-Annaparochie. Ten opzichte van externe veiligheid geldt er namelijk geen PR10-6-risicocontour rondom de inrichting waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) mogen worden gebouwd.
Ook loopt er een buisleiding van N.V. Nederlandse Gasunie voor het transport van aardgas op ruim 60 m afstand langs het plangebied (ten opzichte van de meest nabijgelegen geprojecteerde woning aan de oostkant). Wat betreft veiligheidsrisico's moet rekening worden gehouden met het geldende plaatsgebonden risico een groepsrisico. Het te betrekken plaatsgebonden risico (PR10-6) is nihil en ligt op de leiding zelf. Wat betreft het groepsrisico dienen de 1%- en 100%-letaliteitscontouren in het plangebied te worden nagegaan. Deze contouren geven percentagegewijs aan in hoeverre personen, die op de planlocatie aanwezig zijn, kunnen komen te overlijden als gevolg van een incident met de leiding. Gelet op de dimensionering van de leiding ligt de 1%-letaliteitsgrens van de leiding op 45 m. 100%-letaliteit vindt plaats in een strook van 25 m. Gezien de ligging van het plangebied op grotere afstand wordt voldaan aan de geldende letaliteitsgrenzen en is er geen noodzaak tot een volledige dan wel beperkte verantwoording van het groepsrisico vanwege het planvoornemen.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.
Toetsingskader
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Toetsing
Het plangebied is onbebouwd. Met ecologisch onderzoek kan worden nagegaan of op de planlocatie beschermde soorten aanwezig zijn en of er een relatie (en mogelijk negatief effect) met de omliggende natuurwaarden bestaat. Daarnaast moet aanvullend uiteindelijk ook uit stikstofdepositie-onderzoek (berekening middels de Aerius-calculator) blijken of er effecten op beschermde, stikstofgevoelige, natuurgebieden zijn.
Ecologisch onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is door BügelHajema Adviseurs B.V. ecologisch onderzoek ingesteld naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. Deze zogeheten beknopte natuurtoets is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgt een weergave van de conclusies daarvan.
SOORTENBESCHERMING
Voor dit plan is op 9 maart 2022 een veldbezoek uitgevoerd en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF geraadpleegd. Het veldbezoek en de verspreidingsgegevens geven een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied om een toetsing aan de Wnb op te baseren.
Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de aanleg van bruggen en bruggetjes, met daarbij het plaatsen van (openbare) verlichting, mogelijk een vliegroute van vleermuizen wordt verstoord. Dit betreft de sloot langs de noordkant van het plangebied die onderdeel kan uitmaken van een vliegroute van vleermuizen. Nader onderzoek hiernaar is nodig om de aan- of afwezigheid van een vliegroute voor vleermuizen vast te stellen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is. Negatieve effecten op vleermuizen door verlichting kunnen worden voorkomen door geen directe lichtuitstraling op de sloot mogelijk te maken in de aanleg- en gebruiksfase.
Nader onderzoek vleermuizen
Naar aanleiding van de bevindingen van de beknopte natuurtoets is op basis van het Vleermuisprotocol 2021 nader onderzoek ingesteld om vast te stellen of er essentiële vliegroutes van vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen. Hieruit blijkt dat op basis van de uitgevoerde en beschreven inventarisaties kan worden geconcludeerd dat:
Op grond van de bevindingen van het nader onderzoek is geconcludeerd dat het planvoornemen niet leidt tot onderbreking van een essentiële vliegroute van vleermuis en dat een ontheffing van de Wnb daarom in dit geval niet nodig is.
Naast voorgaande dient bij uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring. Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.
GEBIEDSBESCHERMING
Het plan is niet in strijd met provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Door middel van stikstofdepositie-onderzoek (AERIUS-berekeningen met rapportering) zijn de effecten van het planvoornemen ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde, stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden onderzocht. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
De AERIUS-berekeningen wijzen uit dat de totale emissie van het plan in de aanleg- en gebruiksfase 386,9 kg NOx/jr. en 14,9 kg NH3/jr. bedraagt. Geconstateerd wordt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er zijn daarmee door de stikstofdepositie vanwege het planvoornemen geen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden te verwachten. Het aspect stikstof staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Conclusie
Naar aanleiding van de resultaten van de uitgevoerde beknopte natuurtoets is nader ecologisch onderzoek aanbevolen om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen verder te onderzoeken. Dat heeft inmiddels plaatsgevonden en daaruit blijkt dat met de voorgenomen woningbouwontwikkeling geen sprake zal zijn van een ontheffingsplicht van de Wnb. Het planvoornemen mag wat betreft de wettelijke soortenbescherming dan ook uitvoerbaar worden geacht.
De AERIUS-berekeningen tonen aan dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.
Gelet op voorgaande mag het planvoornemen van dit bestemmingsplan wat het aspect ecologie betreft uitvoerbaar worden geacht.
Wettelijk kader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.
Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is evenwel van toepassing op het planvoornemen omdat het om een woningbouwproject van minder dan 1.500 woningen gaat.
Conclusie
Het planvoornemen kan beschouwd worden als een nibm-plan en wordt, niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
De verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen dienen in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden onderbouwd. In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (december 2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen, onder meer voor de minimaal en maximaal aan te houden bandbreedte.
Verkeersgeneratie, -afwikkeling en -veiligheid
Bij het bepalen van de verkeersgeneratie zijn de verkeerskencijfers uit vorengenoemde CROW-publicatie als uitgangspunt genomen. Daarbij is gebruik gemaakt van de kencijfers voor rijwoningen (7,8 ritten per woning), twee-onder-één-kap woningen (8,2 ritten per woning) en vrijstaande woningen (8,6 ritten per woning) in de schil van het centrum. Dit houdt al met al in dat rekening dient te worden gehouden met naar boven afgerond 569 verkeersbewegingen (motorvoertuigen per etmaal). Met betrekking tot pakketbezorging zijn tevens 8 extra verkeersbewegingen opgenomen.
Het totaal aan verkeersbewegingen komt derhalve uit op 577 verkeersbewegingen. Voor de verkeersafwikkeling daarvan is gelet op verkeersveiligheid (mede in verband met de huidige oversteekplaats voor langzaam verkeer verder noordwaarts op de kruising met de S. Brandsmalaan/Nassaustraat) de aantakking van de interne ontsluiting op de N383/Hemmemaweg in het definitieve stedenbouwkundig ontwerp geheel aan de zuidzijde van het plangebied geprojecteerd. Hiermee kan een nieuw, volwaardig kruispunt met De Wissel worden gerealiseerd, waarbij de nodige oversteekvoorzieningen kunnen worden aangebracht voor langzaam verkeer van en naar het plangebied richting fiets-/voetpad aan de oostzijde van de N383/Hemmemaweg.
Parkeren
Onderdeel van de studie naar verkeerseffecten is het parkeren. Voor het planvoornemen wordt de gemeentelijke parkeernormennota toegepast om een voldoende parkeerbalans te realiseren in het toekomstig woongebied. Voor toepassing daarvan wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad voor St.-Annaparochie e.o. van ‘Weinig Stedelijk' en het gebiedstype 'Rest bebouwde kom' ter plaatse van het te realiseren woongebied. Daarbij wordt de mogelijkheid van al dan niet parkeren op eigen terrein betrokken in geval van een eigen oprit (al dan niet met garage). In de benodigde openbare parkeerplaatsen voor onder meer ook het bezoekersparkeren wordt voorzien door collectieve parkeervoorzieningen te realiseren. Er is sprake van een sluitende parkeerbalans met het opgestelde stedenbouwkundig ontwerp.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat de aspecten verkeer en parkeren betreft uitvoerbaar worden geacht.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Daarom geldt geen plan-MER. Wel is de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Hierdoor dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.- aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatiefnemende partij is. Wanneer planontwikkeling door de gemeente wordt begeleid en gecoördineerd ligt dit genuanceerder. De m.e.r.-beoordelingsbeslissing en motivering daartoe is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, die voor activiteiten beneden de drempelwaarden moet nagaan en motiveren of er - op basis van alle relevante (Europese) criteria - belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit sluiten. De gemeente stelt daartoe een m.e.r.-beoordelingsbesluit vast. In de onderstaande alinea's wordt ingegaan op de relevante kenmerken van het plan alsmede de wezenlijke effecten die het plan kan veroorzaken op de omgeving.
Kenmerken van het project
Het planvoornemen ziet op een woonuitbreiding van 71 woningen in St.-Annaparochie. Het planvoornemen overschrijdt de drempelwaarden voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. (zie eerdere tekstpassage) niet. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied geen ontwikkelingen gepland die gezamenlijk met de ontwikkeling van het plangebied tot negatieve effecten kunnen leiden. Tevens zal het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van realisatie van de gebouwde omgeving plaatsvinden op een conventionele manier. Dit geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen.
Bovendien is de verontreiniging of hinder die het planvoornemen veroorzaakt van beperkte aard. Het planvoornemen voorziet in parkeerruimte en ontsluiting voor het te realiseren woongebied. Ten opzichte van het bestaande gebruik als agrarische grond is er sprake van een toename van de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. In 4.9 wordt echter duidelijk dat er nieuwe infrastructuur wordt aangelegd die is afgestemd op de extra verkeersbewegingen. Het extra aantal verkeersbewegingen zal dan ook niet leiden tot onevenredige aantasting van het verkeersnetwerk. Daarnaast blijkt uit 4.8 dat het planvoornemen slechts in 'niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Ook zal de ontwikkeling gezien het karakter van de te realiseren ontsluiting (30 km/uur-weg) niet leiden tot onevenredige geluidhinder op omliggende geluidsgevoelige functies.
Plaats van het project
Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als agrarische grond. Het grootste deel is in gebruik als agrarisch grasland en het overige deel als akkerland ten behoeve van suikerbietenteelt. AERIUS-berekeningen voor de aanleg- en gebruiksfase tonen aan dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar als gevolg van uitvoering van het plan. Daarnaast heeft een ecologische analyse uitgewezen dat de realisatie van het woningbouwplan niet tot negatieve effecten op het NNN of weidevogelleefgebied leidt.
Kenmerken van potentiële effecten
Relevante milieuaspecten zijn in voorgaande paragrafen afdoende aan de orde geweest. De uitgevoerde onderzoeken of analyses in kader van de milieuaspecten geven geen aanleiding om significant negatieve milieueffecten te verwachten. Potentieel aanzienlijke effecten op de directe woon- en leefomgeving wijzigen niet significant als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Bovendien duren de effecten zo lang het plangebied als zodanig in gebruik is. De effecten zijn uitsluitend omkeerbaar door het gebruik te beëindigen en de hiertoe gerealiseerde bebouwing- en inrichtingssituatie op te ruimen. Omdat mag worden uitgegaan van een duurzaam gebouwde omgeving gaat het hierbij in zekere zin om een onomkeerbare ontwikkeling.
Bovendien zijn er in de omgeving van het plangebied geen ontwikkelingen gepland die samen met de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot belangwekkende cumulerende effecten. Als gevolg van het planvoornemen zijn verder ook geen effecten op de omgeving te verwachten waarvoor op voorhand mitigerende maatregelen aan de orde zijn.
Conclusie
Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen aan de orde geweest. De onderzoeken en/of analyses naar deze aspecten geven geen aanleiding om te verwachten dat er sprake is van significant negatieve milieueffecten.
In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zou kunnen opleveren.
Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.
SVBP2012
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.
Analoog vs. digitaal bestemmingsplan
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:
In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.
De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.
Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.
Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast is aangegeven onder welke voorwaarden een omgevingsvergunning kan worden verleend.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgewerkt.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.
Groen
Het openbaar groen in het plangebied is grotendeels voorzien van de bestemming 'Groen'. Deze gronden mogen worden gebruikt als plantsoenen, groenstroken en beplanting. Ondergeschikt aan die functies is ook het gebruik als woonstraten, paden, sloten en bermen, tuinen, erven en terreinen en speelvoorzieningen mogelijk. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er gelden maximale hoogtes voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Verkeer - Verblijf
De gronden bedoeld voor de woonstraten, wandel- en fietspaden en parkeervoorzieningen zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Ook groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er gelden maximale hoogtes voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Water
De waterlopen zijn bestemd als 'Water'. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd en er gelden hoogtebeperkingen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen
De grondgebonden woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Hier kunnen vrijstaande woonhuizen, twee-aaneengebouwde woonhuizen en rijtjeswoningen worden gebouwd. Het maximale aantal te bouwen woningen is aangegeven met een aanduiding op de verbeelding. De woonfunctie mag gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. In de specifieke gebruiksregels is aangegeven wanneer een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit niet is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' mag de oppervlakte die voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt gebruikt, groter zijn. De combinatie van wonen en werken is ter plaatse van die aanduiding mogelijk.
Wonen - Woongebouw
Voor het woongebouw gelden hoofdzakelijk dezelfde regels als voor de woningen met de bestemming 'Wonen'. Het woongebouw is voorzien van de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. De regeling wijkt af van de bestemming 'Wonen', omdat er uitsluitend een woongebouw mag worden gebouwd en geen grondgebonden woningen. Verder zijn er geen bijbehorende bouwwerken toegestaan, maar uitsluitend inpandige bergingen. Er is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het bouwen van vrijstaande bergingen. Deze bergingen moeten aan bepaalde eisen voldoen en er gelden toetsingscriteria. Ook in het woongebouw is een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan. Daarnaast mag ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' de oppervlakte die voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit wordt gebruikt, groter zijn. De combinatie van wonen en werken is ter plaatse van die aanduiding mogelijk, echter alleen op de eerste bouwlaag van het woongebouw.
Leiding - Gas
Een deel van de gasleiding en de bijbehorende belemmeringenstrook onder de Hemmemaweg bevindt zich in het plangebied. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de gasleiding mogen worden gebouwd, met uitzondering van de centrale oeververbinding ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied. Op deze manier is de realisatie van een brug voor de ontsluiting van het plangebied bij recht toegestaan. Hiervoor geldt de voorwaarde dat de belangen van de leiding niet onevenredig mogen worden geschaad. Het bevoegd gezag moet schriftelijk advies vragen aan de leidingbeheerder om dit te kunnen beoordelen. Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden geldt een vergunningplicht.
De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:
Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.
Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage.
Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voor de planontwikkeling van St.-Annaparochie Zuidwest Fase 1A + 1B is recentelijk een exploitatieonderzoek uitgevoerd. Hieruit kan worden opgemaakt dat de beoogde woningbouwontwikkeling als financieel uitvoerbaar kan worden gezien.
Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro stelt de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Onder een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt onder meer de bouw van één of meer woningen verstaan. Dit bestemmingsplan maakt derhalve een bouwplan mogelijk.
Een zogenaamd exploitatieplan dient verplicht onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan, tenzij de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet wel expliciet besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld, omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is. De te ontwikkelen gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente en hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro.
Verder wordt uitgegaan van het volgende:
Door het opstellen van een nieuw planologisch-juridisch kader voor de betreffende gronden middels een op zichzelf staand bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied nog bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.
Hierbij dient te worden aangetekend dat voor het planvoornemen geen planschaderisicoanalyse is uitgevoerd, maar dat er voor het plangebied reeds lange tijd al sprake was van voorzienbaarheid van woningbouwontwikkeling ter plaatse als opgenomen in onder meer de structuurvisies Wonen en St.- Annaparochie van de voormalige gemeente het Bildt, maar ook in het verleden reeds van toepassing zijnde bestemmingsplankaders. Hierom is de inschatting dat mogelijke planschadegevolgen vanuit de omgeving beperkt zullen blijven.
Bovendien is vermeend recht van omwonenden op vrij uitzicht over landelijk gebied veelal geen grond op basis waarvan planschade wordt uitgekeerd. In het stedenbouwkundig ontwerp, dat met dit bestemmingsplan van planologisch-juridische kaders is voorzien, zijn de belangen van direct omwonenden gewogen en meegenomen.
Gelet op het uitgevoerde exploitatieonderzoek en door het sluiten van overeenkomsten en het hanteren van marktgerichte verkoopprijzen voor de gronduitgifte wordt voorliggend bestemmingsplan niet belemmerd door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid.
In 2022 zijn in het kader van het stedenbouwkundig ontwerpen van de woningbouwontwikkeling met de ingestelde projectgroep overleggen gevoerd waar interne en externe partijen (zoals plaatselijk belang en ontwikkelaars) betrokken waren. De conceptschets die op basis daarvan werd opgesteld, is in inloopbijeenkomsten gedeeld. Eerst vond er een inloopbijeenkomst met de direct omwonenden plaats en aansluitend een inloopbijeenkomst met het dorp en andere belangstellenden. De ontvangen reacties zijn bestudeerd en beantwoord en voor zover mogelijk in het uiteindelijke stedenbouwkundige ontwerp verwerkt, zoals het verder zuidwaarts inrichten van de ontsluitingsweg van het plangebied.
Het verslag van de inloopbijeenkomsten en de reactie op de gemaakte op- en aanmerkingen zijn opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting.
Uit het vooroverleg zijn reacties ingekomen van Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân, Brandweer Fryslân, Gasunie en Qirion/Liander. Zie hiervoor Bijlage 10. Qirion/Liander heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben over het bestemmingsplan.
De reacties van Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân, Brandweer Fryslân en de Gasunie zijn hieronder samengevat en beantwoord.
Overlegreactie Provincie Fryslân
OPMERKING:
De provincie vraagt om in de motivering van het bestemmingsplan nader in te gaan op de type woningen, sociaal of koop en betaalbaarheid. Voorts vraagt de provincie om de motivering van het bestemmingsplan over het bestaand stedelijk gebied in relatie tot de Verordening Romte Fryslân (VRF) in overeenstemming te brengen.
Reactie gemeente:
Paragraaf 3.2.2 (Verordening Romte Fryslân 2014) van de toelichting van het bestemmingsplan zal hier
nader op worden aangepast. Dit geldt ook voor paragraaf 3.3.1 (Woonvisie Waadhoeke 2020-3030 samen
sterk) van de toelichting.
OPMERKING:
De voorgenomen ontwikkeling is gelegen aan de rand van de het stedelijk gebied. Een goede landschappelijke inpassing is daarbij van belang. De diverse groenstroken in de stedenbouwkundige kaart en in het beeldkwaliteitsplan zijn als groen bestemd op de verbeelding. Gevraagd wordt om de landschappelijke inpassing te borgen door deze ook als voorwaardelijke bepaling op te nemen in de regels.
Reactie gemeente:
De gemeente onderkent het belang van een goede landschappelijke inpassing van het plangebied. Dit is
één van de redenen geweest om te komen tot een uitgebreid beeldkwaliteitsplan. Op diverse plekken in het
plangebied zal groen worden gerealiseerd. Dit gebeurt volledig op plekken die in eigendom zullen blijven
van de gemeente. De gemeente zal het groen ook gaan onderhouden. Alle plekken waar openbaar groen is
beoogd zijn voorzien van de bestemming ‘Groen’. Deze bestemming borgt in de basis al de beoogde
invulling. De provincie mag erop vertrouwen dat de gemeente de groenstroken conform het gestelde in het
beeldkwaliteitsplan inricht, onder meer met groen, en het ook als een goed eigenaar zal onderhouden. Gelet
op de gekozen planologische regeling en het blijvende gemeentelijke eigendom en onderhoud zal de
landschappelijke inpassing niet met een aanvullende voorwaardelijke bepaling in de regels worden
opgenomen.
OPMERKING:
Er zal meer dan 3.000 m² water worden gerealiseerd in het plan ter compensatie van de verharding. Hierdoor zal sprake zijn van een ontgronding waar de Ontgrondingenverordening Friesland op van toepassing is. Gevraagd wordt om hier in de toelichting aandacht aan te besteden.
Reactie gemeente:
Aan de toelichting van het bestemmingsplan is de paragraaf ‘3.2.4. Ontgrondingenverordening Friesland’
toegevoegd, waarin wordt ingegaan op het gestelde in deze verordening. Bij de uitvoering zal worden voldaan
aan deze verordening.
Overlegreactie Wetterskip Fryslân
OPMERKING:
Wetterskip Fryslân vraagt aandacht voor het borgen van de aanleghoogte van de woningen en wegen in het plan. Het maatgevend boezempeil in dit gebied is 0,04 m NAP 1/100 jaar.
Reactie gemeente:
Het maaiveld in dit plangebied wordt ca. +0.60 NAP afgewerkt. Daarmee is een goede aanleghoogte van
woningen en wegen geborgd. Dit zal worden toegevoegd in paragraaf 4.1 van de toelichting.
OPMERKING:
Wetterskip Fryslân vraagt voorts hoe het onderhoud van de overige waterpartijen en sloten in het plan wordt uitgevoerd en door wie.
Reactie gemeente:
Langs de noordkant en westkant van het plangebied wordt onderhoud uitgevoerd door de gemeente. Het
onderhoud van de watergangen langs de zuidkant van het plangebied wordt uitgevoerd door de aanliggende
eigenaar (gemeente ofwel pachter) vanaf de zuidkant van het plangebied. De nieuw te graven watergang aan
de oostkant van het plangebied en de watergangen/wadi binnen het plangebied worden door de gemeente
onderhouden. Aan het onderhoud van de vaart verandert niets. Dit zal worden toegevoegd in paragraaf 4.1
van de toelichting.
Overlegreactie Brandweer Fryslân
OPMERKING:
Brandweer Fryslân constateert dat er sprake is van de nabijheid van een gasleiding. De beoogde woningen liggen weliswaar buiten de zogenoemde 100%- en 1% letaliteitscontour van de leiding. Alsnog wordt geadviseerd om de gebouwen zo ver mogelijk van de risicobron af te situeren, zodat aanwezigen een grotere kans hebben om veilig te vluchten. In het verlengde daarvan wordt geadviseerd om ontvluchtingsroutes van het appartementencomplex en grondgebonden woningen aan de andere kant van de risicobron te realiseren en het scenario van een eventuele (dreigende) fakkelbrand en het bijbehorende handelingsperspectief te communiceren met de initiatiefnemer en toekomstige bewoners in het plangebied. Tenslotte wordt geadviseerd om de mogelijkheid van het vestigen van zorgfuncties, ook als nevenfuncties, uit te sluiten in de bestemmingsplanregels.
Reactie gemeente:
Dit plan is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Binnen de mogelijkheden van het stedenbouwkundig
ontwerp worden de woningen op een zo groot mogelijke afstand van de gasleiding gesitueerd, waarmee in
ieder geval ruim voldaan wordt aan de zogenoemde 100%- en 1% letaliteitscontour van de leiding. De
situering van de woningen wordt met bouwvlakken en regels vastgelegd in het bestemmingsplan. Hiermee
wordt voorkomen dat de woningen op een kortere afstand van de gasleiding kunnen worden gesitueerd.
De gemeente legt de realisatie van de woonkavels bij particulieren of in handen van één of meerdere ontwikkelaars. Hierbij zal de gemeente het advies van Brandweer Fryslân meegeven met het verzoek om hier zoveel mogelijk rekening mee te houden.
De woningen zijn op ruim voldoende afstand van de gasleiding gesitueerd en daarmee op aanzienlijk ruimere afstand dan veel bestaande woningen en andere bestaande gebruiksfuncties in het dorp. Er wordt zoals gezegd voldaan aan de zogenoemde 100%- en 1%-letaliteitscontour van de leiding. Er is dan ook geen directe aanleiding om de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte functies verder in te perken.
OPMERKING:
Brandweer Fryslân benoemt diverse adviespunten waar bij de inrichting van het plangebied rekening mee moet worden gehouden. Dit betreft zaken op gebied van ontsluiting, bereikbaarheid, opstelplaatsen, bluswatervoorzieningen en nadere betrokkenheid van Brandweer Fryslân bij de verdere realisatie.
Reactie gemeente:
Bij de realisatie van het plan zal rekening worden gehouden met de adviezen van Brandweer Fryslân en
wordt zij waar nodig betrokken.
Overlegreactie Gasunie
OPMERKING:
Aan de oostkant van het plangebied ligt een aardgastransportleiding. Gasunie verzoekt om tot nadere afstemming te komen over de nabij de aardgastransportleiding te realiseren oeververbinding, en de bepalingen hieromtrent in artikel 8.2 sub b tot het moment van die afstemming te schrappen.
Reactie gemeente:
De gemeente kent een groot volkshuisvestelijk belang toe aan de ontwikkeling van deze woonwijk, gelegen
ten zuidwesten van St.-Annaparochie. De centraal gelegen hoofdontsluiting, gesitueerd tegenover de
ontsluiting van het naastgelegen bedrijventerrein “De Wissel”, maakt een wezenlijk en noodzakelijke
onderdeel uit van het stedenbouwkundig ontwerp en de verkeersafwikkeling van de wijk in het bijzonder. Met
deze ontsluiting wordt een nieuw, volwaardig kruispunt met “De Wissel” gerealiseerd, waarbij de nodige
oversteekvoorzieningen worden aangebracht voor langzaam verkeer van en naar het plangebied richting
fiets-/voetpad aan de oostzijde van de N383/Hemmemaweg. Dit maakt dat een andere wijze van ontsluiten
niet direct voor de hand liggend is.
De gemeente onderkent ook het belang van de aardgastransportgasleiding en heeft om die reden deze dan ook in het bestemmingsplan vastgelegd met een dubbelbestemming (artikel 8 Leiding – Gas). Ter plaatse van de dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de gasleiding. Uitzondering daarop vormen oeververbindingen ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied.
Deze uitzondering, zoals die in het concept bestemmingplan is opgenomen, geldt voor het gehele tracé binnen het plangebied en maakt meerdere oeververbindingen mogelijk. Aangezien het hier slechts om één centrale ontsluiting gaat, waarvan bovendien de plek al vastligt, wordt artikel 8 zodanig aangepast dat de beoogde centrale ontsluiting alleen is toegestaan, als de belangen van de aardgastransportleiding niet onevenredig worden geschaad. Voorts wordt de dubbelbestemming aangepast en wordt opgenomen dat door het bevoegd gezag voorafgaand aan de beslissing op een aanvraag omgevingsvergunning, schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder. Dit is een werkwijze die ook wordt toegepast bij omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden. Het belang van een deugdelijke en veilige aardgastransportgasleiding wordt daarmee planologisch maximaal geborgd, zonder daarbij het belang van een goede en noodzakelijke ontsluiting van de wijk uit het oog te verliezen.
De gemeente en de Gasunie zijn reeds in goed overleg over de ontsluiting in relatie tot aardgastransportleiding. Dit overleg zal de komende tijd worden voortgezet.