Plan: | Uitbreiding bedrijventerrein Dronryp West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1949.BPDrpBedrDronrWest-VA02 |
Dronryp is de grootste kern van de voormalige gemeente Menameradiel, sinds 1 januari 2018 gelegen in gemeente Waadhoeke. Het dorp heeft in het Streekplan Fryslân en de Verordening Romte Fryslân 2014 als enige kern van de gemeente de status van 'bedrijfsconcentratiekern'. Aan de westzijde van het dorp is een bedrijventerrein gesitueerd. Dit bedrijventerrein is volledig ingevuld. Diverse (startende) ondernemers uit de gemeente hebben aangegeven zich te willen vestigen op een nieuwe bedrijfskavel. Binnen de gemeente zijn dit moment slechts op zeer beperkte schaal vestigingsmogelijkheden voor nieuwbouwkavels voor bedrijven beschikbaar. Akkerman Investgroup B.V. (hierna: de ontwikkelaar) heeft in het (deels) aangrenzende gebied bij het bestaande bedrijventerrein aan de westzijde van Dronryp een aantal eigendommen. Om aan de behoefte van de ondernemers te voorzien, heeft de ontwikkelaar het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Menameradiel verzocht om planologische medewerking voor de afronding van het gebied.
Een uitbreiding van het bedrijventerrein is in het gemeentelijk beleid al voorzien en de programmering is ook opgenomen in het huidige, samen met de provincie opgestelde, regionaal bedrijventerreinplan. Bovendien heeft de gemeente met de provincie afgestemd dat het plan strookt met de nieuwste provinciale (en regionale) uitgiftecijfers. Dit is gedaan in verband met de actualisering van het (regionale) bedrijventerreinenplan. Op basis van bovenbeschreven actuele concrete behoefte en de mogelijkheden uit het bedrijventerreinplan kan de gemeente medewerking verlenen aan het initiatief. De geldende bestemmingsplannen bieden niet de gewenste ontwikkelingsruimte om dit plan tot uitvoering te brengen. Hierop wordt nader ingegaan in 1.3. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het bedrijventerrein Dronryp West ligt tussen de Strjitwei en de Harnzer Trekfeart. Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op agrarische gronden aansluitend op het bestaande bedrijventerrein, langs de Harnzer Trekfeart en op gronden tussen de Strjitwei en de uitbreiding langs het water. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 De ligging van het plangebied
Het plangebied is vrijwel geheel geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied. De gronden hebben namelijk een agrarische bestemming, zonder bouwmogelijkheden. Een klein deel van het plangebied, waar het aansluit op het bestaande bedrijventerrein, is geregeld in het bestemmingsplan Dronryp. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijfsdoeleinden, zonder bouwmogelijkheden. Er is een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in de voormalige gemeente Menameradiel in de maak, waarvoor de begrenzing wordt afgestemd op dit bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 worden de gewenste ontwikkelingen en resultaten uit het beleid en de omgevingsaspecten vertaald naar uitgangspunten voor de juridische regeling. In hoofdstuk 6 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het plangebied heeft betrekking op enkele agrarische kavels aansluitend op het bedrijventerrein Dronryp West. Het grootste deel van het bedrijventerrein ligt in een wig tussen de Strjitwei en de Harnzertrekwei en de daaraan parallel liggende Harnzer Trekfeart. Ten zuiden van de Harnzertrekwei liggen enkele scheepsbouwbedrijven.
Op het bestaande bedrijventerrein zijn diverse vormen van bedrijvigheid aanwezig. Op basis van het bestemmingsplan kunnen zich licht industriële bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 vestigen. Een luchtfoto van het bedrijventerrein en het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Het initiatief omvat de uitbreiding van het bedrijventerrein Dronryp West met een oppervlakte van 3,9 hectare aan uitgeefbare kavels. Het plan is geënt op een ontwerpsessie / ruimtelijke analyse die de provincie en de gemeente in 2011 hebben georganiseerd om tot een afronding van het bestaande bedrijventerrein te komen. Voor deze ontwerpsessie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het voorbeschreven programma wordt op basis van een landschappelijke analyse uitgewerkt tot een verkavelings- c.q. inrichtingsplan met landschappelijke inpassing. In bijlage 3 is de beoogde landschappelijke inpassing gevisualiseerd. Deze is aan de hand van een voorwaardelijke verplichting geborgd
Algemeen
Zoals in paragraaf 2.2 al aangehaald, hebben de voormalige gemeente Menameradiel en provincie Fryslân gezamenlijk een studie gedaan (Pilot bedrijventerreinen in het landschap) om te komen tot een goede afronding van het bedrijventerrein Dronryp West. In deze paragraaf is de gedane landschappelijke analyse samengevat.
De ontwikkeling van het landschap
Het landschap rondom Dronryp is een overwegend grootschalig open kleiweidengebied waar de landbouw de belangrijke cultuurdrager is. Karakteristiek voor dit gebied zijn de aanwezige terpen, terpdorpen, kwelderwallen en slenken. Het gebied wordt doorsneden door de infrastructurele hoofdverbindingen A31, het Van Harinxmakanaal en de spoorlijn Harlingen - Leeuwarden. Hieraan liggen de grootste kernen van dit gebied: Harlingen, Franeker en Leeuwarden. Dronryp is een van de grotere plattelandskernen in het gebied en ligt midden tussen Franeker en Leeuwarden aan de Strjitwei.
Het geomorfologisch patroon van kwelderwallen en -vlaktes is basis voor de occupatie en landschapvormende processen. De kwelderwallen lopen in oost west richting en eindigen bij de voormalige Middelzee. De dorpen liggen in strengen op de kwelderwallen.
De Kwelderwallen | De Kweldervlakten |
• Midden tot grootschalig, • Verhoogde ligging lineaire structuur, • Terpdorpen, • Bewoning en wegen geconcentreerd op kwelderwal, • Insteekwegen haaks naar kweldervlakte, • Vaarten evenwijdig aan en opvaarten haaks op kwelderwal, • Verkaveling onregelmatige blokvormig, • Beplanting benadrukt de bewoning op kwelderwal |
• Relatief lagere ligging, • Gerichte openheid, • Aanwezigheid slenken, • Schaarse aanwezigheid boerenerven, • Insteekwegen vanuit kwelderwal, • Vaarten evenwijdig aan wal, • Opvaarten haaks hierop, • Regelmatige blokverkaveling, • Beplanting schaars alleen rond agrarische erven. |
Vanaf de 19e eeuw is er een nieuwe orde in het landschap ontstaan op basis van infrastructuur. Duidelijk zichtbaar is dat de lijnen van het spoor Franeker - Leeuwarden, de oude Rijksweg en Leeuwarderweg en de modernste A31 zich onafhankelijk van de landschappelijke onderlegger hebben ontwikkeld. Het Van Harinxmakanaal daarentegen loopt afwisselend mee in de laagten van de vlakten en dwars door de kwelderwallen.
De laatste uitbreidingen van het Dronryp, waaronder het Bedrijventerrein West, zijn meegegroeid met de infrastructuur en liggen in de lage open kweldervlakten.
Historische ontwikkeling Dronryp vanaf begin 20e eeuw
In het begin van de 20e eeuw bepaalde de landschappelijke onderlegger van kwelderwallen en -vlakten nog waar gebouwd wordt. Het dorp bevindt zich in 1920 nog volledig op de kwelderwal. De Harlingertrekvaart met het Jaagpad is nog volledig intact en wordt nog als zodanig gebruikt. Mede door de komst van het spoor en een nieuw rijkswegenstelsel raakt de trekschuit halverwege de 20e eeuw in onbruik. De Rijksweg loopt dwars door het onderliggende landschap.
In de jaren '70 zijn er minimale dorpsuitbreidingen in de richting van de vlakten. Mede door de komst van het spoor en het nieuwe rijkswegenstelsel is het Jaagpad in onbruik geraakt. Een nieuwe omleiding van het kanaal loopt om het dorpscentrum heen. Vanaf de jaren '90 wordt Dronryp uitgebreid op de kweldervlakten. Ook wordt vanaf deze periode het bedrijventerrein Dronryp West ontwikkeld.
Maat en schaal Landschap
De (terp)dorpen en bewoning zijn voornamelijk geconcentreerd op de kwelderwal. Daarbij zijn er verschillende reeksen van vrij in het landschap liggende boeren erven waarneembaar. Deze zijn gebaseerd op de verschillende fasen in de ontwikkeling van het agrarisch landschap. Het begon met boerenerven en arbeiderswoningen met een grootte variërend van 1.000 tot 3.000 m2. Daarna was een schaalvergroting naar bedrijven van 4.000 tot 8.000 m2 die door de verdergaande ontwatering ook in de kweldervlakten werden gebouwd. Op dit moment is een nog verdere schaalvergroting gaande tot boerenbedrijven van 1,5 hectare. tot zelfs 3 à 4 hectare. groot. Deze schaal komt overeen met de schaal van de voorziene uitbreiding van Bedrijventerrein West.
Deze maat en schaal van de erven in het landschap kan als leidend worden gezien voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Dronryp.
De landschappelijke onderlegger van Dronryp
Een nadere bestudering van de dorpsuitleg in relatie met de landschappelijk onderlegger leidt tot de volgende constateringen:
Op basis hiervan is geconcludeerd dat voor het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit het noodzakelijk is om bij toekomstige ontwikkelingen de landschappelijke onderlegger als de basis te hanteren en herkenbaar te maken. Daarbij gaat het om de volgende aspecten:
Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein geldt dat het westwaarts voortborduren op de bestaande ontwikkeling leidt tot ongewenste lintvorming. Het is dan ook wenselijk om tot een natuurlijke afronding te komen die gebaseerd is op de landschappelijke onderlegger. Daarbij ligt het voor de hand om de Harlingertrekvaart met Jaagpad te betrekken als drager van niet alleen de nieuwe bedrijvigheid maar ook van de gehele directe omgeving. Dit biedt tal van nieuwe mogelijkheden waaronder de vestiging van watergerelateerde bedrijven, bijvoorbeeld in combinatie met recreatief medegebruik en de verbinding van de bedrijvigheid met het dorpscentrum.
De landschappelijke onderlegger van Dronryp is gevisualiseerd in figuur 2.2.
Figuur 2.2 De landschappelijke onderlegger (Dronryp op de geomorfologische kaart)
Landschappelijke raamwerk
Vaststaand ontwerp
Bij de (landschappelijke) inpassing van het bedrijventerrein is uitgegaan van een vaststaande onderlegger die (reeds) voorafgaand aan de daadwerkelijke kaveluitgifte kan worden aangelegd. De ontwikkeling van het voorliggend landschappelijk raamwerk geeft de mogelijkheid om op een flexibele manier met de huisvesting van nieuwe bedrijven om te gaan. Dit wordt bereikt doordat:
De onderdelen
Een belangrijk onderdeel is de ordening van het terrein, die wordt bepaald door de openheid en zzichtlijnen op basis van de landschappelijke onderlegger. Deze bestaat uit een patroon van kavelsloten, (op)vaarten en (insteek)wegen dwars op de richting van de kwelderwal. De Harlingetrekvaart voegt zich in dit patroon en vormt één van deze lijnen. Het is een zichtlijn, niet alleen vanaf de oude Rijksweg maar ook vanuit de richting van het dorpscentrum. Bovendien is de lijn een belangrijk moment van de oriëntatie op de interne route van het bedrijventerrein op de overgang van het bestaande naar het ‘nieuwe’ bedrijventerrein.
In het raamwerk is de Harlingertrekvaart de drager van het gebied. Het is de schakel in een netwerk van routes. Het stimuleren van nieuwe (water gerelateerde)ontwikkelingen langs de vaart met een juiste regie geeft de lijn betekenis waarmee tevens de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten worden versterkt. De bedoeling is dat het Jaagpad zoveel mogelijk toegankelijk wordt c.q blijft vergeleken met de huidige situatie.
De oude Rijksweg wordt opgevat als autonome structuur. Nieuwe ontwikkelingen hebben een zekere afstand tot de Rijksweg. Ze liggen hier ‘los’ van. De boerenerven in het landschap van de kweldervlakte zijn als vrij liggende elementen waarneembaar. Ze liggen ‘los’ van de nieuwe ontwikkelingen.
Op basis van de landschappelijke analyse zijn verschillende uitwerkingen denkbaar. Gekozen is voor het ontwikkelen van 'Erven in het landschap'. Er wordt uitgegaan van een modulematige ontwikkeling in de vorm van losliggende bedrijfserven in het landschap waarmee optimaal ingespeeld kan worden op de onvoorspelbare dynamiek in de tijd.
Dit model breekt met de corridorvorming en de ontwikkeling langs de oude Rijksweg/A31. Het gaat uit van een modulematige ontwikkeling van losse bedrijfserven in het landschap die optimaal in kunnen spelen op de dynamiek in de tijd. Een landschappelijk raamwerk zorgt voor samenhang, de verschillende netwerken zowel sociaal als functioneel (dorp/stad, recreatieve voorzieningen, routes, vaarwegen) zijn hierop aangehaakt. Dit raamwerk bepaalt de beeldkwaliteit van het gebied en is niet afhankelijk van de afzonderlijke bedrijven.
Het landschapsontwerp voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is opgesteld door landschapsarchitect Erik Overdiep. Dit ontwerp gaat uit van het toevoegen van bedrijfskavels langs de Harnzer Trekfeart, in het verlengde van de bestaande bedrijfskavels. De aan het water gelegen kavels zijn bedoeld voor water gerelateerde bedrijvigheid. Voor deze kavels wordt in eerste instantie uitgegaan van ruimere kavels (maximaal 3.500 in plaats van 2.500 m2). Tegenover deze bedrijfskavels wordt een tweede rij kavels voorgesteld. Tussen de Strjitwei en de nieuwe bedrijfslocatie aan de Harnzer Trekfeart wordt een losliggend erf met enkele bedrijfskavels gerealiseerd.
De bedrijfskavels wordt in het landschap ingepast in een brede beplantingsstrook, bestaande uit gebiedseigen beplanting, aangevuld met een watergang.
Het schetsontwerp van Erik Overdiep is weergegeven in figuur 2.3.
Figuur 2.3 Nieuwe situatie plangebied
Het verkavelingsplan voldoet aan de randvoorwaarden die in het programma zijn genoemd. Het terrein wordt aan de westzijde landschappelijk ingepast met opgaand groen. De opzet is compact, zodat het open karakter van het gebied zoveel mogelijk wordt behouden. Ook wordt de bestaande verkaveling waar mogelijk gerespecteerd.
Verder versterkt de inrichting de identiteit van de dorpsrand. Dit wordt vooral bereikt door het losliggende erf tussen de Strjitwei en het bestaande terrein met uitbreiding. Hierdoor ontstaat een zachtere overgang van open agrarisch gebied naar een aaneengesloten stedelijk gebied.
Naast bijzondere aandacht voor de inpassing van het bedrijventerrein in het landschappelijk raamwerk van de omgeving draagt ook de beeldkwaliteit op het terrein zelf bij aan het bereiken van de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Om een passende beeldkwaliteit te waarborgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in bijlage 1.
Het beeldkwaliteitsplan wordt een onderdeel van de welstandstoets van bouwplannen. In dit plan wordt uitgegaan van een maximaal bouwvolume, afhankelijk van de kavelgrootte. Uitgangspunt is dat alle volumes in samenhang worden ontworpen. De vorm is vrij, mits binnen een bepaalde 'envelop', ofwel silhouet te realiseren. Dit is in het beeldkwaliteitsplan door middel van voorbeelden gevisualiseerd.
Ook zijn criteria opgenomen ten aanzien van het kleurgebruik. Er wordt uitgegaan van een verplichte basiskleur (een donkere grijstint) maar daarbij verschillende in de omgeving passende kleuren uit een vooraf bepaald palet.
Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan samen een kader vormen waarbinnen een verantwoorde landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit is gewaarborgd.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting. De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Om deze reden wordt onderstaand toepassing gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Trede 1: vraag in de regio
Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
De uitbreiding van het bedrijventerrein in Dronryp komt voort uit een concrete behoefte van (startende) ondernemers uit de gemeente. Het bestemmingsplan is kaderstellend voor vrij uit te geven bedrijfskavels. De clustering van bedrijven binnen de gemeente in Dronryp komt voor een belangrijk deel voort uit de status die het dorp in het provinciale Streekplan Fryslan heeft gekregen. In die beleidsnota heeft Dronryp, overigens als enige dorp binnen de gemeente, de status van 'bedrijfsconcentratiekern' gekregen. Dronryp is vanuit dat perspectief een belangrijke speler in het huisvesten van (nieuwe) bedrijven. Daarnaast is in het Regionaal bedrijventerreinenplan Noordwest-Fryslan 2015-2020 uitvoerig aandacht besteed aan de gewenste huisvesting van nieuwe bedrijven. In dit plan is een prognose van de behoefte voor nieuwe ruimte voor bedrijven opgenomen. Deze vormt de basis van het gemeentelijke programma en de daarbij behorende fasering. De uitbreiding die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is opgenomen in het programma. Paragraaf 3.3.1 gaat hierop nader in. De bedrijfskavels in Dronryp zijn met name bedoeld voor bedrijven die afkomstig zijn uit en/of gebonden zijn aan de voormalige gemeente Menameradiel. In dat kader is de concurrentie ten opzichte van de ontwikkeling van bedrijventerreinen elders in de regio niet relevant. De nieuwe bedrijfskavels worden dan ook aangeboden aan (startende) ondernemers uit de regio zelf (voornamelijk ondernemers uit de voormalige gemeente Menameradiel en directe omgeving). In paragraaf 3.3.1 wordt dit onderwerp nader toegelicht.
Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.
Dit aspect is ook beschreven in paragraaf 3.3.1, onder 'zorgvuldig ruimtegebruik'. In Dronryp is geen ruimte om de behoefte, waarin dit bestemmingsplan voorziet, op te vangen. Dit geldt ook voor de andere kernen in de gemeente. Ook liggen er in de directe omgeving geen terreinen waar via herstructurering in de behoefte kan worden voorzien. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3 en 3.4.
Trede 3: multimodaal ontsloten
In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden.
Het plangebied is via de Strjitwei goed bereikbaar voor (vracht)autoverkeer. De A31 is via deze weg gemakkelijk en snel bereikbaar. Ook is hier een busverbinding. Even buiten het dorp ligt het station van Dronryp. De bereikbaarheid is dus zeer goed geregeld. Hiermee wordt voldaan aan de derde trede van de ladder.
Conclusie Ladder duurzame verstedelijking
Vanuit een concrete vraag en het onderzoek dat is gedaan in het kader van het regionaal bedrijventerreinplan blijkt de behoefte voor de bedrijfskavels binnen het plangebied. In deze behoefte kan niet worden voorzien in bestaand stedelijk gebied, in de directe omgeving is namelijk geen planologische ruimte en ook geen mogelijkheid om via herstructurering tot een geschikte oplossing te komen. Tenslotte is de locatie goed bereikbaar. Op grond van de toetsing aan de ladder, passen de ontwikkelingen in het bestemmingsplan binnen de SVIR.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een wetsvoorstel voorgenomen ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking om de regeling te verbeteren en de knelpunten van de huidige regeling op te lossen. In de praktijk blijkt er namelijk veel onduidelijkheid te zijn over de interpretatie van het begrip "actuele regionale behoefte", wat leidt tot onnodige onderzoekslasten. De inwerkingtreding van de gewijzigde ladder voor duurzame verstedelijking is ingepland voor 2017. Aangezien dit bestemmingsplan waarschijnlijk in 2017 wordt vastgesteld, wordt in dit bestemmingsplan aandacht besteed aan deze aangepaste regeling.
De belangrijkste voorgestelde wijzigingen in de ladder voor duurzame verstedelijking zijn een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke “treden”, het verduidelijken van de aansluiting van de Ladder bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij een bestemmingsplan, het vervangen van het begrip “actuele regionale behoefte” door “behoefte” en het beperken van de uitgebreide motivering tot de stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
In relatie tot dit bestemmingsplan dient er vanuit de aangepaste ladderregeling dus sprake te zijn aan een behoefte aan bedrijventerrein. Zoals hiervoor is aangegeven, is komt deze behoefte voort uit een concrete vraag naar bedrijventerrein en is deze behoefte ook opgenomen in het regionaal bedrijventerreinenplan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Met betrekking tot dit bestemmingsplan worden enkele beleidsuitgangspunten genoemd.
Het vestigingsbeleid van de provincie richt zich op het sturen van vestigingsmogelijkheden naar typen kernen. Bedrijfsontwikkelingen zijn in eerste instantie alleen mogelijk in de stedelijke en regionale centra. In de andere kernen is alleen ruimte voor het realiseren van lokale initiatieven. Dronryp is in het Streekplan aangewezen als bedrijfsconcentratiekern. Dit zijn de kernen in plattelandsgemeenten die geen status van stedelijke of regionale centra hebben, maar waar wel beperkte voorraadvorming van bedrijventerrein mogelijk is.
Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang.
In de Verordening Romte Fryslân zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Westergo. Voor het gebied is een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen bepaald. Het stelsel van kwelderwallen met daarop terpen en terpdorpen en daartussen de kweldervlaktes is de belangrijkste kwaliteit. De invloed van de oude en nieuwe dynamiek van de zee is goed zichtbaar in de aanwezigheid van terpen, kwelder- oever- en omslagwallen, ligging van de dorpen, de waterlopen en de verkavelingsrichting.
Het inrichtings- en inpassingsplan voor de bedrijfslocatie is op basis van een uitgebreide landschapsanalyse (zie paragraaf 2.3) tot stand gekomen. De kernkwaliteiten van het landschap worden gerespecteerd.
Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Bundeling
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk is, dan kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. De begrenzing van het bestaand stedelijk gebied is weergegeven in figuur 3.1. Hieruit blijkt dat de locatie aansluit op het stedelijk gebied.
Figuur 3.1 Begrenzing bestaand stedelijk gebied
Een uitbreidingslocatie op deze locatie is dus in overeenstemming met het artikel. Wel moet dan rekening worden gehouden met artikel 2 van de verordening, dat ingaat op het aspect 'ruimtelijke kwaliteit'.
Ruimtelijke kwaliteit
In lid 2.1.1 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
Op de genoemde kwaliteitsaspecten is in hoofdstuk 2 uitgebreid ingegaan.
Programmering bedrijventerreinen
Op grond van artikel 4, lid 4.1.1. kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maken, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De circa 5 hectare die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is opgenomen in het Regionaal bedrijventerreinplan Noordwest-Fryslân 2015-2020 dat is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Paragraaf 3.3.1 gaat nader op dit beleidsstuk in.
Werkfuncties per type kern
Op basis van artikel 4.2.2 zijn in een ruimtelijk plan voor een bedrijfsconcentratiekern, waaronder Dronryp, de volgende bedrijfsvormen toegestaan:
Dit bestemmingsplan maakt bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk, waarbij bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 bij recht en bedrijven uit milieucategorie 3.2 met een afwijkingsmogelijkheid in het plangebied kunnen worden gevestigd. Hiermee wordt, op basis van artikel 4.2.4, afgeweken van artikel 4.2.2. Dit kan mits onderbouwd dat de bedrijven qua aard en schaal van de functie aansluiten bij de aard en schaal van de kern.
Met categorie 3.2 bedrijven wordt aangesloten de mogelijkheden op het bestaande bedrijventerrein. Bovendien is dit ook de maximale categorie waarin de pilotstudie van de gemeente en de provincie is uitgegaan. Dat de bedrijven passen bij de aard en schaal van Dronryp is gewaarborgd door het beperken van de kavelomvang, namelijk bij recht 2.500 m2 / 3.500 m2 voor watergerelateerde bedrijven. Bovendien komt deze categorie weinig voor in de voormalige gemeente Menameradiel, waardoor de uitgeefbaar heid wordt bevorderd. Er wordt zodoende voldaan aan artikel 4.2.4 van de verordening.
Conclusie
Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân 2014.
Het regionaal bedrijvenplan Noordwest-Fryslân geeft de kaders aan waarbinnen de regio Noordwest samenwerkt en op basis waarvan (her)ontwikkeling van terreinen tot stand komt. Naast terreinen van 1 hectare bruto of meer, heeft dit bedrijventerreinplan ook betrekking op solitaire bedrijfshuisvestingen (individuele bedrijven) van deze omvang. Het plan is vastgesteld door de gemeenteraad en Gedeputeerde Staten heeft ermee ingestemd.
Behoefte en programmering
De regio baseert de behoefte aan bedrijventerreinen op de door de provincie Fryslân opgestelde prognose. Deze provinciale prognose is gebaseerd op de Bedrijfslocatiemonitor. De Bedrijfslocatiemonitor is een algemeen toegepast instrument voor lagere overheden en het Rijk bij de bedrijfslocatieplanning in Nederland. De methode gaat uit van vier toekomstscenario's voor de demografische en economische ontwikkeling op lange termijn. Ambities van lokale en provinciale overheden rond economische ontwikkeling, promotie en acquisitie zijn niet verdisconteerd. Rekening houdend met zowel te verwachten onttrekkingen als met de invulling van de nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen, schat de regio de planologische ruimte tot en met 2020 in Noordwest-Fryslân op 95 hectare.
Voor de voormalige Menameradiel geldt dat er, in het bestaande regionaal bedrijventerreinplan, tot en met 2020 een vraag is van 12 hectare. De gemeente heeft in het programma circa 16 hectare aan plannen opgenomen. De uitbreiding van het bedrijventerrein Dronryp-West hoort hier ook bij (Dronryp-West 3e fase (fase 1)). Hiervoor is 5 hectare gereserveerd. Daarnaast is een tweede fase van uitbreiding van Dronryp-West (circa 8 hectare) en een uitbreiding van Berltsum (Berlikum-West (circa 4 hectare)) opgenomen. Momenteel is de voormalige gemeente Menameradiel samen met de betrokken regiogemeenten en provincie Fryslân in gesprek over een mogelijke actualisering van dit bedrijventerreinplan. Dit in het licht van een eventuele veranderende regionale programmering van bedrijventerreinen.
Anticiperend op het overleg met de provincie over een mogelijke actualisering van het regionaal bedrijventerreinplan, en de geprojecteerde uitbreiding van het bedrijventerrein Dronryp-West, heeft de voormalige gemeente Menameradiel de afgelopen jaren het volgende bewerkstelligd. Een deel van de invulling van de vraag naar bedrijfslocaties, zoals in het bedrijventerreinplan opgenomen, is ingevuld in bestaande bestemmingsplannen. De gemeente heeft bedrijven die zich in de gemeente wilden vestigen naar die locaties begeleid. Dat is een succesvolle operatie geweest. Die locaties zijn inmiddels vrijwel volledig uitgegeven. Daarnaast heeft de gemeente in het dorp Berltsum een aantal bedrijfslocaties gesaneerd. Tenslotte heeft de gemeente recent afstand gedaan van de bij haar in eigendom zijnde gronden waarop de uitbreiding van het bedrijventerrein Berltsum-West was voorzien. Op basis van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de voormalige gemeente Menameradiel op dit moment niet meer beschikt over locaties die zowel fysiek als planologisch geschikt zijn voor de vestiging van bedrijven. Met andere woorden, door te anticiperen op een mogelijke aanpassing van het regionaal bedrijventerreinplan kan de voormalige gemeente Menameradiel op dit moment feitelijk geen locaties aanbieden aan bedrijven die zich in de gemeente willen vestigen; er is geen bedrijventerrein op voorraad. Vanzelfsprekend is dat een ongewenste situatie. Het voorgaande in combinatie met de geconstateerde, toegenomen, actuele vraag naar vestigingsmogelijkheden voor bedrijven is voor de gemeente aanleiding om thans de uitbreiding, en afronding, van het bedrijventerrein in Dronryp-West (planologisch) mogelijk te maken. Daarbij wordt expliciet vermeld dat de uitbreiding, vergeleken met het huidige regionaal bedrijventerreinplan, in een afgeslankte vorm plaatsvindt.
Inmiddels hebben de gemeente(n) en provincie gezamenlijk geconstateerd dat de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein Dronryp-West strookt met de actuele (regionale) uitgiftecijfers van de provincie.
Daarnaast is een aanvullend behoefteonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is gekeken naar de ter stond uitgeefbare grond in Dronryp en omliggende kernen en gemeenten. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er sprake is van een specifieke vraag, waarop in dit bestemmingsplan is ingezet. De uitbreiding die in dit bestemmingsplan centraal staat bevat een onderscheidend vermogen op basis van de volgende elementen: milieuzonering, de aard en omvang (bedrijfsgebouwen met redelijke omvang, bedrijven met lokale binding), ligging en bereikbaarheid (goede ontsluiting op en via de A31) in combinatie met de minimale oppervlakte van bedrijfsgebouwen, een bebouwingspercentage en maximale oppervlaktes van bouwpercelen, die zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Er is op dit moment een lijst van minimaal 15 gegadigden. Uit het onderzoek blijkt dat sprake is van een vraag naar doorgroeimogelijkheden en dat door in te zetten op de uitbreiding van het bedrijventerrein Dronryp West geen significante leegstand op omliggende bedrijventerreinen ontstaat. Het volledige onderzoek is weergegeven in bijlage 2.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Een belangrijk aspect in het bedrijventerreinplan is zorgvuldig ruimtegebruik. Dit betekent dat nieuwe ruimte voor bedrijven zoveel mogelijk via revitalisering dan wel invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen.
Op de bedrijventerreinen in de omgeving is geen sprake van beschikbare ruimte op bestaande terreinen. Wel zijn de bedrijventerreinen Ljouwertertrekwei/De Opslach en Frico, die aan de zuidzijde van Dronryp liggen, opgenomen in het Provinciaal HerstructureringsProgramma (PHP). Hier is sprake van een kleine mate van veroudering, namelijk 0,8 en 0,6 hectare. Deze locaties zijn vanuit zowel kwantitatief als kwalitatief oogpunt praktisch ongeschikt om het programma van en de behoefte in de gemeente op te vangen.
Overige randvoorwaarden
Bedrijventerreinen zijn bedoeld voor categorie 2 en hoger. Bedrijven in categorie 1 moeten vanuit het oogpunt van gewenste functiemenging buiten een bedrijventerrein een plek vinden tenzij er sprake is van:
Bedrijven uit categorie 1 worden op het bedrijventerrein niet mogelijk gemaakt.
Bedrijfswoningen
Bedrijfswoningen kunnen problemen opleveren in verband met milieuwetgeving. Daarom worden bedrijfswoningen op bedrijventerreinen in principe niet toegestaan. Wel is het mogelijk om bij een gebleken behoefte een deel van een bedrijventerrein te reserveren voor woonwerkcombinaties, bijvoorbeeld als zachtere overgang naar het aangrenzende gebied. Gemeenten regelen dit in bestemmingsplannen.
De kavels in dit bestemmingsplan worden als woon-werkkavels uitgegeven. Hier zijn dus bedrijfswoningen mogelijk.
Kantoorruimte (bij bedrijven)
De hoeveelheid kantoorruimte die bij een bedrijf mag worden gerealiseerd, dient aantoonbaar ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten te zijn. Hiervoor worden geen strikte normen gehanteerd, aangezien de economie vrij snel wijzigt en op dit punt een norm snel achterhaald kan zijn. In principe zal de regio Noordwest solitaire kantoorvestigingen niet op bedrijventerreinen toelaten. Uitzondering hierop zijn nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen die uitgaan van bundeling van functies, bijvoorbeeld rond een thema (het zogeheten werklandschap). Gemeenten regelen dit in bestemmingsplannen.
Detailhandel
Reguliere detailhandel wordt in principe niet op bedrijventerreinen toegelaten. Perifere detailhandel en detailhandel die ondergeschikt is aan de bedrijfsactiviteiten kan wel worden toegestaan op (delen van) bedrijventerreinen. Gemeenten regelen dit in bestemmingsplannen.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van de vestiging van bedrijven strookt in grote lijnen met het provinciaal beleid. De gemeente streeft ernaar om de dorpen van enige omvang binnen de gemeente te voorzien van een locatie waar bedrijven zich kunnen vestigen.
Het vestigingsbeleid van de gemeente is erop gericht om in het kader van de streekplanbeleid ieder bedrijf de juiste plek te bieden. Dit betekent dat bedrijven met een brede regionale of provinciale betekenis over het algemeen worden verwezen naar de bedrijventerreinen van Harlingen, Franeker en Leeuwarden. Bedrijven die een beperkte regionale functie hebben, worden verwezen naar een bedrijventerrein in Dronryp. De lokaal opererende bedrijven worden bij voorkeur in het dorp of het dorpsgebied gesitueerd, dicht bij hun afzetgebied. Met het oog op het voorkomen van hinder voor gevoelige functies, zoals woningen en scholen, wijst de gemeente bij voorkeur een locatie aan op een bedrijventerrein.
De bedrijven die op een bedrijventerrein in de gemeente worden gevestigd, hebben een beperkte milieubelasting. De gemeente biedt ruimte voor bedrijven uit de verschillende milieucategorieën, voornamelijk tot en met milieucategorie 2 en in beperkte mate ook milieucategorie 3.1. Afhankelijk van de beschikbaarheid van een geschikte locatie zijn ook bedrijven uit de milieucategorie 3.2 welkom. Het gaat steeds om bedrijven waarvan de milieuhinder zodanig beperkt is dat zij toelaatbaar worden geacht nabij woonbebouwing in een rustige woonomgeving. Voor bedrijven uit milieucategorie 3.2 geldt hiervoor een minimale afstand van 100 meter. Bedrijven met een grotere milieuhinder worden verwezen naar bedrijventerreinen in stedelijke centra.
De maximale milieucategorie die dit bestemmingsplan toestaat is 3.2.
In de geactualiseerde 'Welstandsnota Menameradiel' van september 2012 zijn criteria voor de beeldkwaliteit opgenomen. Het doel van welstandstoezicht is een bijdrage leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van het gemeentelijk grondgebied. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen.
Volgens de welstandsbeleidskaart ligt het plangebied in het landelijk gebied. De zone aan de Harnzer Trekfeart valt in een regulier welstandsgebied, gebiedsnummer 6 'Bedrijventerreinen'. Op het te ontwikkelen gebied geldt de aanduiding '(her)ontwikkelingslocatie'.
De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Bij het ontbreken of niet toereikend zijn van een stedenbouwkundig plan zullen eerst de nieuwe ruimtelijke randvoorwaarden moeten geformuleerd waarin het (her)ontwikkelingsproject zich zal voegen. Zodra zo’n (her)ontwikkelingsproject aan de orde is, zal de gemeenteraad ook de welstandscriteria daarvoor vast moeten stellen, als aanvulling op de welstandsnota.
De bedoelde ruimtelijke randvoorwaarden zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan, dat is opgenomen in Bijlage 1. Dit plan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
De aanvaardbaarheid van het woonklimaat is afhankelijk van de verwachting. Deze norm ligt in een rustige woonwijk anders dan in een gemengde omgeving en nog weer anders op een bedrijventerrein. In de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening zijn voor verschillende typen gebieden richtwaarden bepaald die gelden als normering voor een acceptabel woonklimaat. De richtafstanden voor 'een goede ruimtelijke ordening' in een rustige woonomgeving zijn strenger dan de wettelijke normen uit het Activiteitenbesluit. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zijn gelijk aan de normen voor een 'goede ruimtelijke ordening' in een gemengd gebied (een gebied waarin sprake is van een functiemenging van bedrijven en woningen) uit de VNG-brochure, namelijk 50 dB(A) voor de langtijdgemiddelde beoordeling en 70 dB(A) maximaal niveau. Voor bedrijfswoningen op een bedrijventerrein geldt dat gestreefd wordt naar 55 dB(A), maar dat een maximum van 65 dB(A) geldt.
Binnen het plangebied worden bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk gemaakt. Hierbij geldt een richtafstand van 100 meter tot een rustige woonomgeving. De zone van 100 meter rondom de bedrijfspercelen in figuur 4.1 gevisualiseerd. Binnen deze zone liggen geen reguliere woningen, alleen twee bedrijfswoning op het terrein langs de Harnzer Trekfeart. Zoals genoemd gelden voor bedrijfswoningen op bedrijventerreinen andere richtlijnen. Voor deze woningen geldt dat per geval wordt beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.
Figuur 4.1 Milieuzone rondom nieuwe bedrijfslocaties en rondom varkenshouderij
Andersom geldt dat de nieuwe bedrijfswoningen binnen het plangebied geen belemmeringen mogen opleveren voor bedrijven in de omgeving. Voor geluidhinder geldt hetzelfde als voor de bedrijfswoningen buiten het plangebied, namelijk dat per geval moet worden beoordeeld of wordt voldaan aan de normen. Wel is een varkenshouderij, gelegen aan de overzijde van de Harnzer Trekfeart, een aandachtspunt. Dit bedrijf veroorzaakt geurhinder. Het bedrijf valt onder milieucategorie 4.1, waarbij een richtafstand van 200 meter geldt. Enkele aan de Harnzer Trekfeart gelegen kavels liggen binnen deze afstand.
Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is gebleken dat het beoogde plan mogelijk op de grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) beperkt wordt door de geurbelasting die wordt veroorzaakt het varkensbedrijf aan het Tichelwurk 15 in Dronryp. De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om binnen de in de wet bepaalde grenswaarden eigen geurbeleid vast te stellen in een gemeentelijke geurverordening en daarbij de wettelijke aanvaardbaar geachte geurbelasting zowel lager als hoger vast te stellen. De raad van de voormalige gemeente Menameradiel heeft op 26 mei 2016 de Geurvisie Menameradiel en Verordening geurhinder en veehouderij 2016 gemeente Menameradiel vastgesteld. In beide documenten is, in het bedrijfsgebied ten westen van Dronryp, een maximaal toegelaten geurbelasting bepaald. Op grond van dit actuele gemeentelijke geurbeleid bestaan er geen geur gerelateerde beletselen om de uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken.
Vanuit de milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.
Langs het plangebied liggen twee relevante wegen, namelijk de Strjitwei en de Harnzertrekwei. Op deze wegen gelden maximumsnelheden van respectievelijk 80 en 50 km/uur. Deze wegen hebben op grond van de Wgh een geluidszone van 250 meter. Het grootste deel van het nieuwe bedrijventerrein, met uitzondering van de meest zuidelijk gelegen gebied, ligt binnen deze zone.
De Harnzertrekwei is in dit kader minder relevant. Een weg met een maximumsnelheid van 50 km/uur die op meer dan 110 meter afstand van de bedrijfsbestemming ligt heeft geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde tot gevolg. Voor de Strjitwei kan dit op voorhand niet worden uitgesloten. Om deze reden is hiervoor een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in bijlage 3. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat aan de voorkeurgrenswaarde van de Wgh wordt voldaan.
Binnen het nieuwe bedrijventerrein liggen ook wegen. Op deze wegen zal een maximumsnelheid van 50 km/uur gelden. Deze wegen hebben daarmee ook een geluidszone. Deze wegen hebben geen functie voor doorgaand verkeer en zullen daarom zeer verkeersluw zijn. De geluidsbelasting op de bedrijfswoningen als gevolg van verkeer op de nieuwe wegen zal daarom voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
Ten aanzien de Wgh zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan wordt via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Omdat het plan in potentie effecten heeft op de waterhuishouding is de normale watertoetsprocedure van toepassing.
In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.
Veilig
Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Langs de Harnzer Trekfeart ligt een regionale waterkering. De kerende werking hiervan moet worden behouden. Binnen de zone van deze kering worden bedrijfskavels ontwikkeld. Bij het ontwerpen van de kade wordt rekening gehouden met het behoud van de waterkering. In het kader van de aanvraag van de watervergunning voor de uitvoering van de ontwikkeling vindt hierover afstemming met het waterschap plaats.
Voldoende
Peilbeheer
Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van bebouwing.
Voor het realiseren van gebouwen of infrastructuur dient mogelijk het grondwaterpeil te worden verlaagd. Hiervoor is een vergunning of melding noodzakelijk. Dit geldt ook voor het lozen van onttrokken grondwater.
Compensatie
Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen water watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen.
Binnen het plangebied wordt een totale oppervlakte van 3,9 hectare aan bedrijfskavels uitgegeven, die in potentie grotendeels verhard worden. Daarnaast wordt ongeveer 4.500 m2 aan verharding ten behoeve van de infrastructuur aangelegd. Deze oppervlakte moet gecompenseerd wordt in de vorm van aanleg van nieuw water (10% van de verhardingstoename).
Aanvullend op de bestaande watergangen worden nieuwe watergangen in het plan aangelegd. Deze watergangen dienen voor de berging en afvoer van hemelwater. Bij het ontwerp van het plan is rekening gehouden met de compensatienorm.
Schoon
Afvalwater en regenwatersysteem
Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater op een nieuw rioleringssysteem afgevoerd. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgevoerd op de watergangen in de omgeving.
Waterkwaliteit
De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.
Vervolg
Waterwet
Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure
Voor de ontwikkelingen in het plangebied worden met Wetterskip Fryslân afspraken gemaakt. Onder andere op basis van deze afspraken brengt Wetterskip Fryslân een wateradvies uit. Dit wateradvies wordt gecommuniceerd met de aanvrager en als uitgangspunt gehanteerd bij de uitwerking van het plan.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
Ten behoeve van het project is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 4 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische situatie van de bodem in het plangebied grotendeels geen belemmeringen oplevert ten aanzien van de beoogde planontwikkeling.
Alleen in het zuidwestelijke deel van het plangebied is ter plaatse van een gedempte sloot een teergeur waargenomen. Wanneer er in dit gebied bodemingrepen plaatsvinden, wordt aanbevolen op voorhand een nader bodemonderzoek uit te voeren. Deze aanbeveling wordt bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor de voormalige gemeente Menamerdiel wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaarten blijkt dat er in het plangebied een kans is op de aanwezigheid archeologische resten uit de ijzertijd tot de middeleeuwen. Onderzoek is nodig bij ingrepen van meer dan 2.500 m2. Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft een oppervlakte van 64.000 m2, waarbinnen grootschalige ingrepen gaan plaatsvinden. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 5 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat voor een groot deel van het plangebied geen aanwijzingen voor archeologische indicatoren en dus een archeologische vindplaats zijn aangetroffen. Alleen in een klein deel van het centrale zuidelijke deel van het plangebied kan niet worden uitgesloten dat zich hier archeologische resten bevinden. Voor dit deel van het plangebied is een nader archeologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 6. Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd om geen nader onderzoek te ondernemen en de locatie vrij te geven voor wat betreft archeologie. Vanuit het oogpunt van archeologie bestaan er geen belemmeringen voor het plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn de kenmerken en structuren in het landschap van historische betekenis. De landschappelijke onderlegger heeft als basis voor de uitwerking van het inrichtings- en inpassingsplan gediend. Daardoor worden de aanwezige waarden en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de NatuurNetwerk Nederland (NNN) beschermd (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is tevens geregeld in de Wet natuurbescherming.
Voor een inzicht in de (potentiële) effecten van de ontwikkeling op beschermde ecologische waarden wordt een ecologische quickscan uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Beschermde natuurgebieden liggen op ruime afstand. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Waddenzee (10 kilometer) en de Groote Wielen (15 kilometer). Ook liggen er in de nabijheid van het plangebied geen gebieden die tot de NNN behoren. Gelet op de plaats, aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden zijn.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft een tweetal agrarische kavels die door het huidige gebruik een intensief beheer hebben. Er wordt niet verwacht dat deze kavels een specifiek habitat is voor zwaarder beschermde soorten. In de omgeving is voldoende gelijkwaardig habitat aanwezig. Wel zijn voor de uitvoering van de plannen diverse ingrepen in watergangen en beplantingen noodzakelijk. Voor een inzicht in de potentieel aanwezige beschermde soorten in het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied geen mogelijkheden bezit voor vleermuizen of vogels om te verblijven. Wel foerageren er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren. Wel is de Harnzer Trekveart ten zuidoosten van het plangebied mogelijk van belang voor de meervleermuis. Indien er geen of zeer minimale lichtverstrooiing optreed, dan worden effecten op vliegroutes en migratieroutes uitgesloten. Hier wordt bij de verdere uitwerking van het gebied rekening mee gehouden. Op grond van het onderzoek worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten.
Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Deze schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.
Ten aanzien van ecologie zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied ligt ook niet in het invloedsgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen.
Verder worden binnen het plangebied geen risicovolle bedrijven toegelaten. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen externe risico's. Brandweer Fryslân is over de plannen geïnformeerd. Het advies van de brandweer is in bijlage 8 opgenomen en wordt bij de verdere uitwerking van het gebied betrokken.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 16 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 9 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.
Op basis van de verkeerkencijfers van het CROW geldt voor een bedrijventerrein met een gevarieerd aanbod aan bedrijven uit milieucategoriën 1 tot en met 4 (gemengd terrein) per netto hectare een gemiddelde verkeersgeneratie van 128 personenauto's en 30 vrachtauto's (= 19%) per weekdagetmaal. Dit bestemmingsplan gaat uit van een netto oppervlakte van 3,9 hectare. Dit komt neer op 500 personenauto's en 117 vrachtauto's (totaal 617 voertuigbewegingen).
Uit een worst-case berekening (Nibm-rekentool) blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer hoger ligt dan de grens voor 'Niet in betekenende mate bedragen'. De toename van NO2 is namelijk 2,04 µg/m3. Voor PM10 is de toename slechts 0,22 µg/m3. Omdat uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland blijkt dat de achtergrondconcentraties van beide stoffen laag zijn, blijft ondanks deze toename de concentratie NO2 en PM10 ruim onder de grenswaarden. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Uit de al gedane Klic-melding blijkt dat in het plangebied geen kabels of leidingen liggen. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
In het Besluit milieueffectgrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Ook wanneer de drempelwaarden niet worden overschreden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zie aanleiding geven om een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Daarbij moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Hieronder vallen ook bedrijventerreinen. Als drempelwaarden geldt een oppervlakte van 100 hectare en een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2. Ook industrieterreinen zijn opgenomen in bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.3). Hiervoor geldt een oppervlakte van 75 hectare als drempelwaarde. Het gaat dan om bedrijventerreinen waar ook industriële activiteiten mogelijk zijn. De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt blijft ruim onder de drempelwaarden en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan – ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Kenmerken van het project
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 6,4 hectare. De gezamenlijke oppervlakte van de bouwvlakken voor de bedrijven is circa 30.000 m2. Deze oppervlakte mag voor 70% bebouwd worden. Wel zijn theoretisch twee bouwlagen mogelijk. Het plan maakt dus een theoretisch bedrijfsvloeroppervlak van 42.000 m2 mogelijk. Op het bedrijventerrein wordt geen zware industrie mogelijk gemaakt. Het gaat bovendien om relatief kleine bedrijven (2.500 à 3.500 m2, via afwijking maximaal 5.000 m2). Verder is er geen sprake van andere project die mogelijk tot cumulatie van effecten leiden. De kenmerken van het project rechtvaardigen geen MER.
Plaats van het project
Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals genoemd in bijlage III van de EEG-richtlijn. Gevoelige gebieden, zoals Natura 2000-gebieden, liggen op grote afstand (minimaal 10 kilometer). Ook liggen er geen gebieden behorende bij het Nederlands Natuurnetwerk in de buurt.
De planlocatie zelf kunt nu een intensief agrarisch gebruik en ligt aangrenzend aan een bestaand bedrijventerrein. Bovendien moeten de nieuwe bedrijfsfuncties worden ingepast binnen groenstroken, die naast voor landschappelijke inpassing ook voor enige afscherming van milieueffecten zorgt. De plaats van het project rechtvaardigt dus ook geen MER.
Kenmerken potentiële effecten
De potentiële effecten van het toevoegen van nieuwe bedrijven zijn drieledig. Enerzijds is er sprake van directe effecten (geluid, stof, geur, gevaar, licht) als gevolg van de bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is er sprake van indirecte effecten door een verkeerstoename (hinder, luchtkwaliteit en stikstofemissie) in de omgeving. Tot slot kan de bouw van gebouwen en de inrichting van terreinen gevolgen hebben voor het milieu en de waarden van de gronden.
Directe effecten
Op de bedrijfslocatie worden bedrijven uit milieucategorie 3.1 (via afwijking maximaal milieucategorie 3.2) mogelijk gemaakt. Vanuit de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' geldt dat voor dergelijke bedrijven een zone van 100 meter wordt aangehouden. Buiten die zone is geen sprake van onevenredige milieuhinder. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de directe effecten niet verder reiken dan binnen een zone van 100 meter rondom de bedrijfskavels. Uit de beoordeling in paragraaf 4.1 blijkt dat binnen deze zone geen gevoelige objecten aanwezig zijn. Ook zijn hier geen waarden die onevenredig worden geschaad door de milieubelasting van de bedrijven. De directe effecten van het project rechtvaardigen geen MER.
Indirecte effecten
Op basis van kencijfers van het CROW (zie paragraaf 4.9) wordt een verkeersgeneratie van 500 personenauto's en 117 vrachtauto's (totaal 617 voertuigbewegingen) verwacht. Het bedrijventerrein is direct ontsloten op de Strjitwei. Op deze hoofdweg is sprake van en dermate grote verkeersintensiteit dat verkeer van en naar de projectlocatie hier verwaarloosbaar is in het heersende verkeersbeeld. De verkeerstoename is ook niet zodanig dat deze in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat de locatie direct ontsluit op de hoofdinfrastructuur en de afstand van het planlocatie tot de stikstofgevoelige habitatten van de Bakkeveense Duinen, zal de stikstofdeposititie als gevolg van een verkeerstoename niet zodanig zijn dat deze een belangrijk milieueffect tot gevolg heeft. De indirecte effecten van het project rechtvaardigen geen MER.
Inrichtingsmogelijkheden
Het project leidt niet tot verregaande landschappelijke ingrepen, zoals ontbossing en ontgronding. Wel is er sprake van een verhardingstoename en ingrepen in kleine watergangen. Dit kan leiden tot versnelde afvoer van regenwater. Hiervoor worden maatregelen voorgesteld in de vorm van een toename van de bergingscapaciteit, die dit effect compenseren. Verder heeft de gewijzigde inrichting mogelijke effecten voor de waarden van de omgeving, waaronder archeologische, cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden. In deze toelichting is uitgebreid ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen effecten aan de orde zijn die een MER rechtvaardigen.
Conclusie
Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten wordt geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.
Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologische regeling waarbinnen de uitbreiding van het bedrijventerrein Dronryp West mogelijk is. Voor deze regeling gelden, naast de algemene regeling van de voormalige gemeente Menamerdadiel, de volgende uitgangspunten:
Wijze van bestemmen
Er is gekozen voor een globale wijze van bestemmen. De uit te geven kavels zijn onder een bedrijfsbestemming gebracht, de belangrijkste infrastructuur krijgt een verkeersbestemming en de landschappelijke inpassing en openbare groenelementen krijgen een groenbestemming.
Bouwmogelijkheden
De bebouwing is vastgelegd binnen de bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn overgenomen uit het inrichtingsplan van Erik Overdiep.
De bouwregels zijn gedeeltelijk afgestemd op recente bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen in de voormalige gemeente Menameradiel, zoals het bestaande bedrijventerrein in Dronryp. De bouwvlakken mogen in overeenstemming met het bestaande bedrijventerrein voor 70% worden bebouwd. Ook is de minimale afstand van 3 meter tot de zijdelings erfgrens overgenomen. Binnen de bouwvlakken geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter. Er is geen goothoogte opgenomen, omdat ook plat afgedekte gebouwen zijn toegestaan. Er ligt hier een koppeling met het beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1). Hierin is de 'envelop' bepaald waarbinnen het bouwvolume gerealiseerd moet worden. Deze envelop is vertaald naar een bouwvolume (dat is gevisualiseerd in Bijlage 2 van de regels) waarbinnen gebouwen gebouwd moeten worden.
Voor bedrijfswoningen geldt dat deze een architectonisch geheel moeten vormen met de bedrijfsbebouwing. De oppervlakte mag, inclusief eventuele bijbehorende bouwwerken, maximaal 200 m2 bedragen. Deze regeling sluit aan op andere bedrijventerreinen in de voormalige gemeente Menameradiel.
Functionele mogelijkheden
Op het bedrijventerrein worden in overeenstemming met het in hoofdstuk 3 beschreven beleid bedrijven uit milieucategorie 2, 3.1 (bij recht) en 3.2 (onder voorwaarden met aan afwijkingsmogelijkheid) toegestaan. De kavels mogen een maximale oppervlakte van 2.500 m2 hebben. Voor de kavels aan het water, die in eerste plaats zijn bedoeld voor watergerelateerde bedrijvigheid, geldt een maximale oppervlakte van 3.500 m2. Op basis van de provinciale verordening zijn kavels tot 5.000 m2 mogelijk. Via een afwijkingsbevoegdheid zijn dergelijk grote kavels mogelijk te maken. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven zijn omwille van de milieuregelgeving uitgesloten.
Landschappelijke inpassing
Een verantwoorde inpassing van het bedrijventerrein in het landschap is een belangrijk onderdeel van het plan. Deze wordt gevormd door de groene structuur, die onder een aparte bestemming is gebracht. De opgaande beplanting wordt door de ontwikkelaar aangelegd. In de groenbestemming is geregeld dat bomen alleen gerooid mogen worden, wanneer dit geen afbreuk doet aan de landschappelijke inpassing. De beoogde landschappelijke inpassing is in bijlage 3 opgenomen en in de regels geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In hoofdstuk 5 is ingegaan op de keuzes achter de bestemmingen. De basis voor de bestemmingen zijn recente bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen binnen de gemeente. Dit omwille van de uniformiteit. In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Bedrijf
De uit te geven kavels zijn geregeld in de bestemming 'Bedrijf'. Bebouwing is vastgelegd binnen de bouwvlakken.
Groen
De belangrijke groenstructuur, inclusief het water, rondom het plangebied is onder de bestemming 'Groen' gebracht. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. Voor bepaalde ingrepen (zoals het kappen van bomen) is een vergunning nodig, die alleen verleend kan worden als dit geen afbreuk doet aan de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein.
Verkeer - Verblijfsgebied
De infrastructuur op het terrein is geregeld in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Inspraak en overleg
Dit plan is voorgelegd aan de betrokken diensten als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens heeft het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. De binnengekomen reacties zijn door de gemeente beantwoord en in het bestemmingsplan verwerkt. Bijlage 9 gaat hierop in.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens met ingang van 22 mei 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken. Er zijn drie zienswijzen ingediend (waarvan twee eensluidend). Deze zijn door de gemeente beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen is nader onderzoek gedaan naar de behoefte, in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit zijn geen andere conclusies gekomen. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld.
Vaststelling
Aan de gemeenteraad wordt voorgesteld het bestemmingsplan ongewijzigd vast te stellen. Dit houdt in dat de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan ongewijzigd blijven.
De toelichting is wel aangevuld met een nader onderzoek naar de behoefte (naar aanleiding van zienswijzen), een nader archeologisch onderzoek en een aanpassing in de mer-beoordeling. De noodzaak voor nader archeologisch onderzoek kwam voort uit het al uitgevoerde archeologisch onderzoek. Dit onderzoek is tijdens de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan uitgevoerd en verwerkt in paragraaf 4.5. De aanpassing in de mer-beoordeling komt voort uit een aanpassing van het Besluit m.e.r. die op 7 juli 2017 in werking is getreden. Deze houdt in dat ook voor projecten die in het besluit zijn genoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijven, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is (vormvrije mer-beoordeling). Paragraaf 4.11 is zo herschreven dat het bevoegd gezag op basis hiervan het bedoelde besluit kan nemen. Dit besluit wordt gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan genomen.
Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hier is gebruik van gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft de Raad van State bij uitspraak d.d. 15 mei 2019 de vaststelling van het bestemmingsplan wat betreft artikel 3, lid 3.5 aanhef en onder f van de planregels vernietigd en de gemeente opgedragen in plaats daarvan een aangepast artikel hiervoor in de plaats te zetten en een nieuwe bijlage 3 aan de regels (Landschappelijke inpassing Uitbreiding bedrijventerrein Dronryp West) toe te voegen. Deze uitspraak is in de juridische regeling van het bestemmingsplan verwerkt en aan bijlage 10 toegevoegd. Ook is het bestemmingsplan van de voormalige gemeente Menameradiel aangepast naar een bestemmingsplan van gemeente Waadhoeke.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De kosten voor de ontwikkeling van het gebied worden teruggewonnen uit de uitgifte van de kavels. De ontwikkeling is een beantwoording van een concrete vraag naar ontwikkelingsruimte voor bedrijven uit de regio. Het kosten/baten-verhaal is onderzocht. Het plan wordt daarmee financieel haalbaar geacht.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.
De ontwikkelaar en de gemeente hebben afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten. Deze zijn vastgelegd in een exploitatieovereenkomst. De gemeenteraad stelt dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast.