direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Iepenlaan 4, Veghel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Area Wonen, hierna initiatiefnemer, is voornemens om de locatie van het voormalige kantoor aan de Iepenlaan 4 in Veghel te herontwikkelen tot woningbouw. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt en daarvoor in de plaats zullen 16 sociale huurwoningen worden gerealiseerd. De woningen bestaan uit 16 boven- en benedenwoningen die worden opgericht in 2 hoofdbouwmassa's.

Ter plaatse van de Iepenlaan 4 geldt de bestemming 'Kantoor'. Om te komen tot de beoogde situatie is herbestemming van locatie dan ook noodzakelijk. De nieuwe situatie zal juridisch planologisch mogelijk worden gemaakt door middel van voorliggend bestemmingsplan (postzegelplan) ex artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Iepenlaan 4 ten noordoosten van het centrum van de kern Veghel. De begrenzing bestaat aan de noord- en oostzijde uit de Iepenlaan. Aan de zuid- en westzijde bestaat de begrenzing uit de woonpercelen aan de Zeven Eikenlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: luchtfoto met kadastrale kaart en plangebied blauw omlijnd

(© Nationaal Georegister, © ESRI Nederland i.s.m. Kadaster)

De locatie is gelegen in een overwegende woonomgeving. Wel zijn er enkele centrumvoorzieningen en maatschappelijke bestemmingen in de directe nabijheid van het plangebied gesitueerd. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in haar directe omgeving weergegeven.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

De geldende bestemmingsplannen voor het plangebied zijn in onderstaande tabel weergegeven:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
bestemmingsplan 'Koolenkampen-Iepenlaan'   3 april 2009   11 juni 2009  
'Paraplubestemmingsplan parkeren'   31 januari 2019   14 maart 2019  
Gemeentelijk plan 'Bebouwde kom, aanvulling 1'   30 september 2010   30 november 2011  

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Koolenkampen-Iepenlaan' met plangebied rood omlijnd

(©ruimtelijkeplannen.nl)

Het bestemmingsplan 'Bebouwde kom, aanvulling 1' is niet direct van invloed op het planvoornemen. Hierin is met name een regeling ten aanzien van kamerverhuur en logies opgenomen. Het 'Paraplubestemmingsplan parkeren' voorziet voornamelijk in het vastleggen van de gemeentelijke parkeernormen. Bij de uitwerking van dit bestemmingsplan zal hier nadrukkelijk rekening mee gehouden worden.

De bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn voornamelijk vastgelegd in het bestemmingsplan 'Koolenkampen-Iepenlaan'. Het plangebied kent op basis van dit bestemmingsplan de bestemming 'Kantoor'. Het bestaande gebruik als kantoor is hiermee planologisch-juridisch vastgelegd. Binnen het opgenomen bouwvlak is de lettertekenaanduiding 'dienstverlening' opgenomen en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 11 meter hoog toegestaan. Wegens het ontbreken van de lettertekenaanduiding 'wonen' is een woonfunctie ter plaatse uitgesloten.

Op grond van het geldende bestemmingsplan is de ontwikkeling van woningbouw dus niet mogelijk. Om de woningbouw alsnog planologisch-juridisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: één verbeelding (plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de voorschriften voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan.

In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Achtereenvolgens is in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied en de toekomstige ruimtelijk-functionele invulling van het gebied. Vervolgens is in Hoofdstuk 3 ingegaan op de beleidsinkadering. De milieu- en overige aspecten en de sectorale onderzoeks- en analyseresultaten zijn opgenomen in hoofdstukken 4 tot en met 11. In Hoofdstuk 12 wordt ingegaan op de sociale veiligheid die in het plan wordt gewaarborgd. Hoofdstuk 13 beschrijft de juridische planopzet en in de hoofdstukken 14 en 15 wordt respectievelijk ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaardheid van het planvoornemen.

Rapportages van uitgevoerde sectorale omgevingsonderzoeken (zoals akoestisch onderzoek, bodemonderzoek, quickscan flora en fauna e.d.) zijn als bijlagen bij deze toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en beoogde situatie

2.1 Huidige situatie omgeving

Geschiedenis van Veghel

Veghel is, net als de meeste dorpen in Noord-Brabant, een zogenaamd esdorp. Gesticht op een hogere zandrug aan een doorwaardbare plaats in rivier de Aa. De drassige beekdalen van de Aa zijn ideaal als hooiland. Op de hogere gronden rondom het dorp vinden we de akkers of essen. Achter de essen liggen de woeste of gemene gronden: heideelden, bossen en drassige gebieden. De gemeente werd officieel opgericht in 1310 toen Hertog Jan II van Brabant, voor de storting van 200 Leuvensche ponden, deze gemene gronden voor gemeen (gemeenschappelijk) gebruik aan de parochianen van Vegchele schonk.

De rivier de Aa loopt nu nog dwars door Veghel. In het verleden was de Aa belangrijk voor handel en industrie in het dorp. Grondstoffen worden aangevoerd en eindproducten of halffabrikanten afgevoerd. Met de komst van de Zuid-Willemsvaart en een één kilometer lange haven aan dit kanaal in 1825, werd het economische belang van de Aa tenietgedaan.

Veghel was tot 1 januari 2017 een zelfstandige gemeente. Op die datum werden de gemeente Schijndel, Sint Oedenrode en Veghel echter samengevoegd tot de nieuwe gemeente Meierijstad.

Kenmerken Koolenkampen-Iepenlaan

Met de komst van het 'Duitse lijntje' in 1873 en de aanleg van het stationsemplacement op enige afstand aan de noordzijde van het centrum ontstond de behoefte een verbinding tussen het centrum en het station aan te leggen. Deze verbinding wordt gevormd door de huidige Stationsstraat en Spoorlaan waaraan in de loop der jaren diverse dubbele woonhuizen en stadsvilla's zijn gebouwd. Ter hoogte van de huidige Gasthuisstraat sloot deze weg aan op de verbindingsroute naar Heeswijk-Dinther. Ook langs deze route zijn nog tal van historische panden te zien. De Stationsstraat-Gasthuisstraat en het tracé van het 'Duitse lijntje' vormen nog steeds kenmerkende structuurdragers in het gebied. Aan de zuidelijke punt van het plangebied zijn ook nog twee historische structuren aanwezig: de Zeven Eikenlaan/Hazelaar en de Iepenlaan. Deze wegen liepen vanuit de kern Veghel naar het omliggende /buitengeied en daarom zijn er op enkele plekken nog historische panden te vinden, zoals de boerderij op de hoek Zeven Eikenlaan/Iepenlaan. Langs alle historische structuurdragers zijn tussen 1920 en 1940 diverse woningen in rationalistische en expressionistische architectuur toegevoegd.

Na WOII is aan de Spoorlaan op een fraaie historische plek nabij het oude stationsgebouw de voormalige LTS, nu de VMBO-school Fioretti College, gebouwd. Tussen de historische bebouwingslinten zijn van de jaren '50, maar vooral in de jaren '60, de wijken Iepenlaan en Koolenkampen gerealiseerd. Op de locaties Peppelhof en Ter Eijken heeft herstructurering plaatsgevonden. Bij de Peppelhof gaat het om het realiseren van een woon-zorgcomplex ter vervangen van verouderde tweelaags beneden-bovenwoningen. Op de locatie Ter Eijken heeft bedrijvigheid plaatsgemaakt voor woningbouw.

Veghel nu: Leren en werken

De ligging van Veghel en haar goede verbindingen via weg, water en spoor heeft een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van het dorp. Veghel is uitgegroeid tot een dorp met een buitenproportioneel aanbod aan industrieterrein. Er is momenteel circa 450 hectare ontwikkeld. De nieuwste plannen voorzien in nog eens ruim 100 hectare uitbreiding. Vooral de vestiging van een aantal transportbedrijven een groothandelsbedrijven hebben een grote invloed gehad op de omvang van de bedrijventerreinen. Ook hebben zich een aantal multinationals) zoals Mars, Campina en Melk-unie) in Veghel gevestigd. Deze industriecapaciteit is bijna volledig aan de westkant van Veghel gelegen. Totaal biedt Veghel circa 22.700 arbeidsplaatsen, waarvan meer dan de helft wordt bezet door werknemers van buiten Veghel.

Veghel biedt tevens een groot scala aan onderwijsmogelijkheden. Vooral het Regionaal Opleidingscentrum en de vestiging van Fontys PABO trekken veel leerlingen uit Veghel en omgeving. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich een vestiging van het Fioretti College, een school voor het VMBO en praktijkonderwijs. Verder heeft het dorp een uitgebreid aanbod aan basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs.

Koolenkampen/Iepenlaan functioneel

Het gebied Koolenkampen/Iepenlaan is overwegend een woongebied. De aanwezige niet-woonfuncties zijn voornamelijk aan de historische bebouwingslinten Gasthuisstraat-Stationsstraat en de Spoorlaan maar ook in het gebied Iepenlaan en omgeving gevestigd. Het betreft voornamelijk kleinschalige bedrijvigheid, dienstverlening en kantoren.

In de omgeving van het plangebied zijn enkele voorzieningen gevestigd. Aan de Wilgenstraat/Peppelhof is een woon-zorgcomplex gevestigd met daarbij een voorzieningencluster. Een dergelijk voorzieningencluster (fysiotherapeut, tandarts en dergelijke) is ook gevestigd aan de Iepenlaan 6 en 8.

Op de kruising van Prunushof en de Zeven Eikenlaan, ten zuidoosten van het plangebied, is een kantoorverzamelgebouw gevestigd. Dit gebouw biedt plaats aan zeven niet-publieksgerichte diensverlenende kantoren.

2.2 Huidige situatie plangebied

In het plangebied is momenteel de enige publieksgerichte dienstverlenende functie in de omgeving Iepenlaan gevestigd. Voorheen was hier het kantoor van Area gevestigd. Momenteel wordt het pand verhuurd aan derden. Het betreffende kantoor is te groot geworden, is gedateerd en voldoet niet meer aan de moderne eisen.

Area is een woningcorporatie met zo'n 8.000 woningen in de regio Uden-Veghel. Het hoofdkantoor van deze corporatie is gevestigd in Uden.

Het kantoorpand bestaat ter plaatse uit 2 afzonderlijke gebouwen. Het gebouw aan de Iepenlaan bestaat uit twee bouwlagen met een halve kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Foto bestaand kantoor aan de Iepenlaan (©Google Streetview)

Het tweede gebouw van de kantoorvestiging is iets westelijker gelegen en bestaat uit 1 bouwlaag met een platte afdekking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Impressie achterzijde kantoorlocatie met hekwerk en bebouwing (©Google Streetview)

2.3 Toekomstige situatie plangebied

Woningcorporatie Area is al een lange tijd samen met de gemeente Meierijstad op zoek naar locaties, in de gemeente en met name in Veghel, om invulling te geven aan de volkshuisvestelijke opgave en groei. Om te voorzien in de grote behoefte aan sociale huurwoningen kent de gemeente Meierijstad namelijk de opgave om alleen al in Veghel tot 2030 in totaal 700 woningen te realiseren. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 16 woningen. Daarmee wordt een bescheiden bijdrage geleverd aan de grote woningbouwopgave.

De locatie is uitstekend geschikt voor de woonfunctie gezien de overwegende woonomgeving waarbinnen deze ligt. De kern Veghel kent een tekort aan huurwoningen en een overschot aan kantoren. Met de beoogde herontwikkeling wordt 1.125 m² aan kantoorruimte uit de Veghelse kantoormarkt gehaald en worden 16 boven-benedenwoningen voor 1- en 2 persoonshuishoudens voor verschillende doelgroepen gerealiseerd.

 

De bestaande kantoorgebouwen van Area aan de Iepenlaan 4 zullen worden gesloopt. Vervolgens zal de locatie worden herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Ter plaatse zullen twee bouwmassa's worden opgericht waarbinnen 16 boven- en benedenwoningen worden gerealiseerd. De woongebouwen zullen worden omringd door een gezamenlijke binnentuin met een groen en ecologisch concept.

Over de inrichting van de openbare ruimte inclusief de landschappelijke inpassing zijn in de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt tussen de gemeente en initiatiefnemer. Deze afspraken worden nader uitgewerkt en voor akkoord aan de gemeente voorgelegd. Bij de uitwerking van dit plan wordt een integraal plan gemaakt waarvan ook de aangrenzende ontwikkeling aan de Zeven Eikenlaan onderdeel van uitmaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0005.png"

Figuur 2.3: concept inrichting beoogde situatie (©Leenders Architecten Ingenieurs) met plangebied rood omlijnd

De beoogde bouwmassa's sluiten aan bij de bouwmassa's van de woningen in de omgeving. De bebouwing aan de doorgaande Iepenlaan sluit aan op de voorgevelrooilijn van de aangrenzende woningen. Ook qua goot- en bouwhoogte zal op de woningen in de omgeving worden aangesloten. De goothoogte zal maximaal 6 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 11 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0006.png"

Figuur 2.4: (concept) Impressie voorgevel (©Leenders Architecten Ingenieurs)

De locatie bevindt zich aan de rand van het centrum van Veghel in een overgangsgebied tussen woningen en meer commerciële functies. In de directe nabijheid zijn voorzieningen aanwezig die van toegevoegde waarde zijn voor de toekomstige bewoners. De beoogde doelgroep bestaat namelijk uit 1- en 2 persoonshuishoudens met een mix van leeftijden. Met name de benedenwoningen zijn geschikt voor senioren, de bovenwoningen zijn ook geschikt voor jongeren c.q. starters. Hierna wordt daar nader op ingegaan.

Typologie:

Er wordt dus voorzien in boven-benedenwoningen. Alle woningen hebben minimaal 2 slaapkamers waarvan een volledig woonprogramma op 1 laag ligt en ze hebben allemaal een privé buitenruimte. De kap van de bovenwoning wordt benut om daar een extra gebruiksruimte van te maken.

De benedenwoningen zijn drempelloos en hebben het volledige woonprogramma op de begane grond. Dit maakt ze uitermate geschikt voor senioren.

De bovenwoningen worden ontsloten door een binnentrap die later mogelijk uitgerust kan worden met een traplift.

2.4 Beeldkwaliteit

2.4.1 Inpassing in de omgeving

Het is de intentie om de 2 woonblokken te laten landen in een openbaar groen gebied. Dit heeft een groot voordeel omdat dan de achtergelegen maatschappelijke functies verlost worden van de achterkant situatie waar ze jaren lang in gezeten hebben. De situatie was namelijk zo dat er een smal weggetje liep naar twee gebouwen die aan alle zijden een openbare kant hadden maar die allen grensden aan privé tuinen. Een onwenselijke situatie. Door de woningen nu in een openbaar gebied te leggen hebben deze functies een groter front naar het openbare gebied. In de praktijk komt het er op neer dat er een openbare voorzijde is die meer ruimte maakt ten opzichte van de oorspronkelijke kantoor bebouwing. En een semi openbaar deel dat aan de achterzijde van de woonblokken ligt. De gedachte is dat hier een interessante collectieve tuin kan ontstaan waarin bewoners ook initiatieven mogen ontplooien om de kwaliteit van dit gebied te behouden en ook te verbeteren. Zo is er naast ruimte voor wandelen en verblijven ook plaats voor een gezamenlijke moestuin. Het ideaal zou zijn dat bewoners zich om dit gebied gezamenlijk gaan bekommeren. Zo vermijden we grote afgebakende privéruimten en krijgen we een collectieve actieve belevingstuin.

Mensen die een positieve bijdrage willen leveren aan het collectief zouden daarom ook een voorkeur moeten krijgen in de toewijzing van de woningen om het ideaal van deze collectieve tuin te laten slagen.

2.4.2 Duurzaam samenleven van jongeren met ouderen (medioren)

De woningen zijn in twee lagen wonen bedacht met zowel ruimte voor senioren, medioren en starters. Het zou mooi zijn als deze groepen naar elkaar omzien om zo een duurzame samenleving te bevorderen. Daarvoor moet de groep niet te groot zijn en de buurvorming zou bevordert kunnen worden door gezamenlijke activiteiten in de tuin. Denk hierbij aan de eerder genoemde moestuin, een gezamenlijke BBQ, plantdagen, oogstdagen, enzovoorts.

2.4.3 Kwaliteit, duurzaamheid in beeld

Kwaliteit in samenleven en duurzaamheid kunnen hand in hand gaan. Dit komt terug in de beoogde architectuur. De bijzondere woningen en woonvorm zou in de architectuur zichtbaar mogen zijn. Zo kan de architectuur een duurzaam en circulair karakter krijgen zonder dat dit misstaat in de omgeving. Het toepassen van hout in de gevel is dan een goed, duurzaam en circulair materiaal.

Wat betreft de stedenbouw is er rekening mee gehouden dat we aansluiten op de omgeving met veelal 1,5 bouwlaag en een ruime kap. In de gevelbehandeling is een bijzondere duurzame en circulair materiaal als hout een pre om de ambitie van bijzonder wonen met elkaar verder letterlijk vorm te geven. Ecologisch en gezond bouwen mag zichtbaar zijn aan de buitenzijde.

Daarnaast is het gebruik van gebouw geïntegreerde PV cellen een grote wens: Niet langer de pv cellen als toevoeging te zien maar als een integraal toegepast bouwmateriaal dat ook de wind en waterkering is. Natuurlijk is dit een ambitie die mede afhankelijk is van budgetten. Dus standaard mat zware panelen zijn niet uitgesloten maar er zal bewust ook gekeken worden naar BIPV in de vorm van schubvormige dakbedekking in de vorm van pannen of shingels voorzien van thin film pv.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.5: Referentiebeeld van BAST bio-ecologisch bouwen en wonen

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0008.jpg"

Figuur 2.6: Referentiebeeld: Bewust Wonen en Werken Boschveld 's-Hertogenbosch

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0009.jpg"

Figuur 2.7: Referentiebeeld passieve bio-ecologische woningen Overijse, België

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidskaders op het gebied van ruimtelijke ordening en de externe ontwikkelingen, die van belang zijn voor de herontwikkeling van het voormalige kantoor van Area, aan de orde gesteld. Middels beknopte samenvattingen van beleidsnota's en -plannen wordt een overzicht verkregen van deze beleidskaders en ontwikkelingen. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het relevante bovenregionale en regionale en lokaal ruimtelijke beleid. Sectorale beleidskaders worden behandeld in de hoofdstukken 4 tot en met 12.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Duurzame energie en wonen zijn voor dit project het meest relevant. De komende jaren krijgt iedereen te maken met de overstap naar duurzame energie en tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een Stedelijk Netwerk Nederland. Een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's waarbij het potentieel van heel Nederland benut wordt. Om de woningbouw een impuls te geven zijn 14 locaties benoemd waar overheden samen goed bereikbare grootschalige woningbouw gaan ontwikkelen.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking verbeteren we niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad.

Doorwerking plangebied

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de uitgangspunten uit de NOVI. Het mogelijk maken van woningen binnen bestaand stedelijk gebied geeft invulling aan de grote woningbehoefte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.

Doorwerking plangebied

De beoogde ontwikkeling raakt geen van bovenstaande nationale belangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor deze ontwikkeling.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Hierbij dient te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkeling en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaande stedelijke gebied, waarom de betreffende locatie het meest geschikt is. Aangezien de beoogde herontwikkeling is voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied dient uitsluitend aangetoond te worden dat er behoefte bestaat.

Doorwerking plangebied

Voordat getoetst wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, moet worden vastgesteld of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling, bedoeld als in artikel 1.1.1. Bro. De definitie luidt hierbij als volgt: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Uit jurisprudentie blijkt dat de grens van een stedelijke ontwikkeling ligt bij de ontwikkeling vanaf 12 woningen.

In het geval van de voorgenomen ontwikkeling gaat het daarbij om de realisatie van 16 woningen. Een toets aan de ladder is dan ook noodzakelijk.

De kwantitatieve behoefte aan woningbouw in de regio Noordoost Brabant wordt vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze Regionale Agenda Wonen bevat voorstellen omtrent de jaarlijks te maken regionale (kwantitatieve) woningbouwafspraken, zoals deze op grond van de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant benodigd zijn. De voorgenomen ontwikkeling (16 woningen) past binnen de totale taakstelling van de gemeente en is opgenomen in het woningbouwprogramma. Voor een nadere beschrijving van het gemeentelijke woningbouwbeleid wordt verwezen naar paragraaf 3.5 gemeentelijk beleid. Daarnaast vindt de voorgenomen ontwikkeling plaats binnen het bestaande stedelijk gebied van Veghel en is er sprake van herstructurering. Het voormalig kantoorgebouw in het plangebied wordt gesloopt en daarvoor in de plaats wordt een nieuw woongebouw gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Interim Omgevingsverordening

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) vastgesteld.

Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie (zie paragraaf 3.3.2). In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte.

Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen.

Net als bij de Verordening ruimte Noord-Brabant zijn ook hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0010.png"

Figuur 3.1: Uitsnede kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed

Het plangebied ligt binnen het 'Stedelijk gebied'. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag krijgt ook vorm door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Dat betekent niet dat alle fysieke ruimte benut moet worden voordat nieuw ruimtebeslag mogelijk is.

Binnen stedelijk gebied is vanuit kwaliteitsoverwegingen bijvoorbeeld ook ruimte nodig voor groenvoorzieningen en voldoende opvang van water. Een verbijzondering voor stedelijke ontwikkeling is dat er toepassing gegeven moet zijn aan de ladder voor duurzame verstedelijking , zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (zie ook paragraaf 3.2.2). Deze voorwaarde geldt rechtstreeks vanuit de nationale wetgeving. Omdat de toepassing van de ladder vanuit provinciaal beleid essentieel is, is deze in de verordening opgenomen. Er zijn daarbij geen extra eisen gesteld. Het planvoornemen voldoet dan ook aan de iov. Daarbij wordt tevens verwezen naar paragrafen 3.3.2.

3.3.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In de Omgevingsvisie Noord-Brabant is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie
  • Werken aan een klimaatproof Brabant
  • Werken aan de slimme netwerkstad
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie

Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.

Doorwerking plangebied

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'bestaand stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hier op bescheiden wijze aan bij.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020

In de Brabantse Agenda Wonen Voortgangsrapportage 2019/2020 staat dat er in de regio Noordoost Brabant in de periode 2019-2028 nog 28.000 woningen nodig zijn en er slechts harde plancapaciteit is voor 13.650 woningen.

De eerstkomende tijd zal de feitelijke realisatie van woonruimte in het betaalbare segment extra inspanningen (blijven) vragen. Hierbij zal ook de middenhuur, met huurprijzen net boven de liberalisatiegrens (> €720,-), moeten worden betrokken. Voor de gemeentelijke en (sub)regionale woningbouwplanning en -programmering en de mogelijkheden hier ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld via volkshuisvestelijke en/of ruimtelijke instrumenten) op te sturen - zijn dit belangrijke onderwerpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0011.jpg"

Figuur 3.2: Woningbouwcapaciteit en opgaven

De (sub)regio Noordoost Brabant West werkt regionaal samen op basis van de afspraken vanuit 'Wonen in regionaal perspectief 2020'. In dit perspectief (dat jaarlijks wordt geactualiseerd) zijn procesmatige- en resultaatafspraken opgenomen.

3.4.2 Wonen in regionaal perspectief, 2020

Er zijn in de subregio Uden-Veghel in 'Wonen in regionaal perspectief, 2018' procesmatige afspraken opgenomen over de sociale en middeldure huur, binnenstedelijke transformatieopgaven en energietransitie. In het perspectief is een 'doe-agenda' opgenomen. Aan elk thema is een bestuurlijke trekker verbonden. Afgesproken is dat nieuwe woningbouwplannen – en zowel inbreidings- als uitbreidingsplannen – die de hoge variant van de provinciale prognoses overstijgen, bestuurlijk worden afgestemd. Nieuwe uitbreidingsplannen worden altijd bestuurlijk afgestemd.

3.4.3 Raadsinformatiebrief 2020

De behoefteraming is gebaseerd op de provinciale woningbehoefteraming. Onderstaand figuur laat zien dat 27% van de woningen uit de behoefte 2018-2028 gerealiseerd is in de afgelopen twee jaar. De resterende ruimte bedraagt een kleine 3.000 woningen. De zachte en harde plancapaciteit is hoger dan deze ruimte, namelijk ruim 3.200 woningen. Daarnaast is er nog potentie voor ruim 800 woningen, waarvan te verwachten is dat niet alles doorgaat en er in de tijd ook nieuwe initiatieven erbij komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0013.jpg"

Figuur 3.3: Restant behoefte en plancapaciteit

Programmering

Hieronder volgen twee overzichten die inzicht geven in de realisatie in 2018 en 2019 en een doorkijk geven voor de periode 2020 t/m 2029.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0014.jpg"

Figuur 3.4: Realisatie 2018-2019 en programmering 2020-2029

In 2019 zijn er 396 woningen bijgekomen. Dit betekent dat er ruim 1.000 woningen ofwel 27% zijn gerealiseerd in eerste twee jaar van de prognose voor de periode 2018-2028. Qua segmenten

Kan de gemeente de koers van de woonvisie grotendeels realiseren. Het aandeel sociale en middeldure huur is iets lager en dit vraagt om aandacht, de variabele ruimte wordt ingezet om meer goedkope

koop toe te voegen dan de ambitie van de woonvisie. Voor de tijdelijke woningen zijn enkele kansrijke locaties in beeld en wordt met de corporaties gezocht naar manieren om eind 2020 de

eerste tijdelijke woningen op te leveren.

De hierna volgende taartdiagrammen laten zien welke verdeling over segmenten wordt nagestreefd (woonvisie) en welke verdeling de gemeente realiseert op basis van de is/wordt gerealiseerd zijn verwachten te realiseren op basis van de realisatie in 2018 en 2019 en de prognose voor de periode 2020-2029.

De prognose voor 2020-2029 laat zien dat de gewenste verdeling van de woonvisie grotendeels terugkomt in de prognoses. Sociale en middeldure huur vragen extra aandacht. Het variabele deel van de woonvisie zetten we in om meer goedkope koopwoningen toe te voegen. In oktober 2018 besloot het college om 25% sociale huur te verplichten bij initiatieven met meer dan drie woningen. De uitwerking van dit besluit krijgt nu zijn beslag. De woningen die in 2018 en 2019 zijn gerealiseerd, zijn qua planvoorbereiding voor oktober 2018 geaccordeerd. In 2018 en 2019 was het aandeel sociale huur 6,7% en in de prognose 2020-2029 is dit 22%. Hiermee komen we voor de periode 2018-2029 op 19% sociale huur. Het college werkt momenteel aan een compensatieregeling die het mogelijk moet maken om flexibeler met individuele bouwinitiatieven om te kunnen gaan. Hiermee kan de gemeente beargumenteerd medewerking verlenen aan een initiatief van meer dan drie woningen met minder dan 25% sociale huur. De compensatieregeling moet dan voor extra sociale huurwoningen zorgen op andere locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0016.png"

Figuur 3.5: Realisatie 2018-2019 en programmering 2020-2029

Conclusie

Het plan geeft invulling aan de grote vraag naar goedkope huurwoningen. Het behalen van de doelstelling uit de woonvisie wordt daarmee dichterbij gebracht.

Woonwensenonderzoek 2019

Er is in 2019 een woonwensenonderzoek voor de regio en per gemeente uitgevoerd. Wanneer de vraag uit het onderzoek over het huidige aanbod van Meierijstad wordt gelegd, wordt duidelijk waar de komende jaren de aandacht naar uit zou moeten gaan. Op hoofdlijnen sluit dit beeld aan bij de huidige woonvisie en de doorvertaling daarvan in onder meer de woningbouwprogrammering en het plan van aanpak om de woningbouw te versnellen. Zo is er behoefte aan o.a.:

  • huurappartementen, zowel voor starters als voor doorstromers;
  • betaalbare huurwoningen (tussen €424 en €607), zowel voor starters als voor doorstromers;
  • betaalbare koopwoningen (tot €225.000), met name voor starters;
  • middeldure huurwoningen (>€720);
  • kleinere woningen, zowel in koop- als huursector, appartementen en grondgebonden.


Opvallend

  • Inwoners van Meierijstad willen veelal in Meierijstad blijven wonen. 86% van de zelfstandig wonende huishoudens is (zeer) tevreden over hun woning en woonomgeving. 67 % van de verhuis-geneigde starters en 81% van de verhuis-geneigde doorstromers. Met name in of nabij het centrum wonen is gewenst.
  • 74% van der 65-plussers wil zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen en slechts 5% van hen verwacht te moeten verhuizen als de gezondheid achteruit gaat. 26% van de 65-plussers wil verhuizen naar een woning met zorgfaciliteiten.
  • Het aantal spoedzoekers (mensen die dringend op zoek zijn naar een andere woning) blijkt onder doorstromers (zeer) beperkt. Het aantal spoedzoekers dat een tijdelijke woning zou accepteren ligt rond de 280.
  • 23% van de eigenaar-bewoners denkt de komende 2 jaar energiebesparende maatregelen te nemen.
  • Er is een grote interesse in bijzondere woonvormen onder mensen met een verhuiswens. Starters en doorstromers noemen met name zelfbouw op een eigen kavel, zelfbouw in een project (CPO) en transformeren van vastgoed als gewenste woonvormen. Doorstromers vanaf 65 jaar hebben met name interesse voor kleinschalige woonzorgprojecten, wonen met gelijkgestemden of wonen met gemeenschappelijke voorzieningen.

Conclusie 

Het plan geeft invulling aan de grote behoefte aan betaalbare huurwoningen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Veghel 2030

In de Structuurvisie Veghel 2030 (2013) schetst de (voormalige) gemeente Veghel haar visie op het ruimtelijke beleid voor de periode tot 2030. Beleid dat vooral gericht is op het benutten en versterken van typisch Veghelse kwaliteiten. Er is veel aandacht voor het versterken van de dorpse woonkwaliteiten in de zeven kernen binnen de gemeente en het op peil houden van de bijbehorende voorzieningen. Daarnaast wordt ook uitgebreid stilgestaan bij de mogelijkheden om de sterke positie van Veghel als werkstad en de bijbehorende stedelijke voorzieningen te behouden.

De structuurvisie biedt daarom met recht een 'menu voor de toekomst'. Dat 'menu' is opgesteld voor de voormalige gemeente Veghel als geheel. Dat betekent dat vooral de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid in deze structuurvisie aan bod komen. Zaken dus, die iedereen in de gemeente aangaan. Daarbij wordt bijna 20 jaar vooruit gekeken, met als doel om de komende vijf à tien jaar in te kunnen spelen op belangrijke trends voor de lange termijn.

De huishoudens in Veghel zijn nog relatief groot. De provincie Noord-Brabant verwacht dat de bevolkingsgroei in Veghel de komende decennia nog wel doorgaat. Tot 2030 wordt een gestage groei verwacht naar 40.370 inwoners. De woningvoorraad zou daartoe tot 2030 uit moeten breiden met circa 2.500 woningen. De becijferde toename van de woningvoorraad is gericht op gezinsverdunning.

Vraaggestuurd ontwikkelen

Verschillende ontwikkelingen op de woningmarkt maken het noodzakelijk om vraaggestuurd te ontwikkelen. De gemeente Meierijstad (voorheen gemeente Veghel) biedt mogelijkheden voor organische gebiedsontwikkeling en functiemenging binnen gemeentelijke grondexploitaties. Vraaggestuurd ontwikkelen leidt over het algemeen tot meer diversiteit en kleinschaligheid en sluit daarmee naadloos aan op de wens om meer 'dorps' te bouwen. De volgende zaken hebben daarbij voorrang, waarbij kwaliteitswinst altijd een vereiste is:

  • het aanhelen van linten en/of versterken van identiteitsbepalende ruimtelijke structuren;
  • het versterken van de kwaliteiten van de dorpscentra;
  • verbreding van het aanbod aan dorpse en landelijke woonmilieus.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0017.png"

Figuur 3.6: Uitsnede basiskaart Structuurvisie Veghel 2030 met plangebied rood omcirkeld (Bron: vml gemeente Veghel)

Op basis van de basiskaart van de structuurvisie is het plangebied gelegen in een gebied dat wordt gekarakteriseerd als 'Woongebied'.

Veghel wil zich blijven richten op het versterken van de dorpse woonkwaliteiten. 'Dorps' is zonder meer te vertalen naar gevarieerde woonmilieus, die aansluiten op de veranderende woonwensen van een snel vergrijzende en ontgroenende bevolking. De bijbehorende woningbouwstrategie moet zich richten op het creëren van een goed verblijfsklimaat, een gevarieerde woningbouw en een zo evenwichtig mogelijke sociale structuur in weken en dorpen.

Dorpse woonmilieus hebben wél een aantal zaken gemeen. Of er nu sprake is van gestapelde of grondgebonden bouw, de setting is altijd groen en kleinschalig en de dichtheden zijn relatief laag. Dat geldt zowel voor grondgebonden als gestapelde woningen en zowel voor inbreidings- als uitleglocaties. Bij gestapelde woningen is het belangrijk dat het aantal bouwlagen past in het beeld van het dorp en bij de directe omgeving van de locatie. De kerktoren moet in ieder geval het dorpsgezicht blijven domineren!

Voor de ontwikkeling van de kern Veghel op de lange termijn zijn vijf ‘kanskaarten’ aan te wijzen. Deze kanskaarten gaan uit van het voortbouwen op de ruimtelijke hoofdstructuur van ‘vlinder’ en ‘frame’. Voor dit bestemmingsplan is de volgende kansenkaart van belang:

Levensloopbestendige woongebieden en de ontwikkeling van woonzorgzones dragen bij aan de kwaliteit van het woonklimaat in de kern Veghel. De gemeente biedt de randvoorwaarden voor voldoende en bereikbare eerstelijnsvoorzieningen binnen deze gebieden en investeert waar mogelijk in de vitaliteit van de beide Veghelse wijkcentra. Ook de aanwezigheid van een aantrekkelijk centrumgebied rond de Markt en het Heilig Hartplein/ Noordkade draagt sterk bij aan het realiseren van een aantrekkelijk woon- en leefmilieu. Al die voorzieningen moeten natuurlijk ook goed bereikbaar zijn, niet alleen in de directe woonomgeving maar ook binnen Veghel als geheel. Kansen liggen vooral in het invullen van ontbrekende schakels in routes voor fietsers en voetgangers. Een tweede kans op het gebied van wonen vormt het onderling verbinden van de aanwezige groengebieden in Veghel.

De kern Veghel beschikt over voldoende mogelijkheden om tot 2030 te voorzien in de behoefte aan woningbouw. In aanvulling op de prioritering in de Verkenning kern Veghel legt deze structuurvisie voor periode tot 2030 de prioriteit onder andere op de ontwikkeling van een groot aantal binnestedelijke locaties. Aangezien de ervaring leert dat de ontwikkeling van binnenstedelijke locaties lastig te faseren is, dienen uitleglocaties (Scheifelaar II een Veghels Buiten) als mengkraan.

Doorwerking plangebied

Het plangebied is gelegen in 'Woongebieden'. De gemeente wil meer vraaggestuurd gaan ontwikkelen waarbij woningbouwontwikkelingen die invulling geven aan onder andere het 'dorps' bouwen de voorkeur hebben. In onderhavig geval gaat het om de herontwikkeling van een voormalige kantoorlocatie ten behoeve van de realisatie naar woningbouw. Een gedeelte van de woningen wordt levensloopbestendig uitgevoerd. De woningen zijn echter niet alleen geschikt voor senioren.

Met de realisatie van woningbouw op deze locatie wordt een bijdrage geleverd aan levensloopbestendige woongebieden en het behoud van het dorpse karakter. De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie Veghel 2030 en draagt bij aan het realiseren van de geformuleerde doelstellingen en ambities ten aanzien van de ontwikkeling van Veghel.

3.5.2 Visie Meierijstad

In de Visie Meierijstad wordt de toekomst van de gemeente Meierijstad beschreven. Hierin is de volgende algemene visie opgenomen: "Het is 2025: een gemeente met een missie en ambities. In het belang van haar inwoners, bedrijven, instellingen en verenigingen is een ambitieuze en bestuurskrachtige gemeente noodzakelijk. Elke inwoner telt mee en kan mee doen binnen sterke sociale netwerken en een rijk vrijwilligers- en verenigingsleven. Meierijstad maakt zich samen met het bedrijfsleven sterk voor een gezonde lokale en regionale economie met voldoende werkgelegenheid. Food is de verbindende factor: de productie in het buitengebied, de voedingsindustrie en nieuwe productontwikkeling. In Meierijstad is het genieten in de vele restaurants en op de terrassen. De beroepsbevolking is aan het werk. Wonen en werken in Foodcapital trekt jeugd aan. Er is een goede ruimtelijke balans tussen werken, wonen en leven. Meierijstad koestert de unieke waarden van natuur, landschap, cultuur en onderwijs." 

Daarnaast is voor het ruimtelijke aspect onderscheid gemaakt tussen verschillende onderdelen, waaronder bijvoorbeeld: landschap, wonen en bedrijvigheid. Voor het aspect wonen is het volgende beschreven: "Onze inwoners verblijven in een veilige woon- en werkomgeving. Zij zijn betrokken en hebben direct invloed op de woonomgeving en de eigen woning. Maatwerk is de norm, met flexibiliteit en ruimte voor nieuwe ideeën. Er is een duurzame leefomgeving en een divers woningaanbod: koop, huur, meer-generatie-wonen (levensloopbestendig) en zorgconcepten. Het (hoogwaardig) openbaar vervoer is verbeterd en daardoor is de bereikbaarheid tussen de kernen goed."

Doorwerking plangebied 

Onderhavig plan draagt bij aan de realisatie van een diverse en veilige woonomgeving en zorgt voor een verbetering van de leefomgeving in dit deel van de kern Veghel. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de uitgangspunten uit de Visie Meierijstad.

3.5.3 Woonvisie Meierijstad 2018

In de woonvisie wordt ingezet op de provinciale prognose van 3.940 woningen voor heel Meierijstad in de periode 2018-2028. Deze is verdeeld over de verschillende kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0018.png"

Figuur 3.7: Woningbehoefte

De kern Veghel kent vanwege haar verstedelijkingsgraad een extra woningbehoefte. Deze bedraagt voor de komende 10 jaar 900 extra woningen. Veghel kent daarmee, naast de woningbehoefte die voortkomt uit eigen bevolkingsontwikkeling ook een behoefte die voortkomt uit een positief migratiesaldo vanwege de stedelijke aantrekkingskracht van de kern Veghel voor de regio. Binnen de plusopgave van Veghel is ook een deel bedoeld voor arbeidsmigranten die zich hier vestigen in reguliere woningen. Dat betreffen zowel hoger als lager opgeleiden, vanuit de rest van de provincie, Nederland, Europa als wereldwijd. De totale woningbouwopgave van de kern Veghel is 1.934 woningen in de periode 2018-2028.

De gemeente zorgt voor de nodige flexibiliteit in het woningbouwprogramma. Maximaal 70% van de woningbouwplannen betreft harde en zachte (bestemmingsplan vastgesteld of in voorbereiding) plancapaciteit. Dit geldt voor zowel de plancapaciteit voor Meierijstad in zijn geheel, als voor de 13 kernen afzonderlijk. De resterende 30% wordt gereserveerd voor toekomstige plannen die nadrukkelijk invulling geven aan een specifieke woningbehoefte (herstructurering, herbestemming, inbreiding, bijzondere doelgroepen etc.).

Herijking woningbouwprogramma

Een aantal kernen binnen Meierijstad heeft op dit moment meer dan genoeg plannen voor woningen om voorlopig in de lokale behoefte te voorzien. Alleen in heel bijzondere situaties worden voor deze kernen nieuwe initiatieven in behandeling genomen.

Zorgen dat er meer woningen écht gebouwd gaan worden is nu belangrijker dan nieuwe plannen aan het woningbouwprogramma toevoegen. De focus ligt in deze kernen voor nu daarom op het realiseren van de plannen die er al liggen. Dit geldt voor de kernen Boerdonk, Boskant, Erp, Mariaheide en Veghel.

Een nieuw woningbouwplan voor een van deze kernen is nog steeds welkom als het voldoet aan álle volgende criteria:

  • het plan is binnen bebouwd gebied én
  • het woningaantal is klein (in verhouding tot behoefte van de kern en de ruimte in het woningbouwprogramma van de betreffende kern), én
  • er wordt ruimtelijke kwaliteitswinst bereikt zoals: oplossen leegstand, hergebruik bestaand gebouw, sloop-nieuwbouw, én
  • het plan geeft invulling aan een specifieke woonbehoefte, én
  • het plan is op korte termijn realiseerbaar (harde afspraken), én
  • elders in het woningbouwprogramma kan compensatieruimte worden gevonden.

Voor Veghel is sprake van een verwacht overschot aan duurdere koopwoningen in combinatie met een tekort aan goedkope koopwoningen en midden huur voor starters en senioren. Regievoering houdt hier in dat de absolute aantallen woningen in projecten omlaag gebracht moeten worden. Ook zal het aandeel dure koopwoningen verminderd moeten worden ten gunste van meer goedkope koop en middenhuur. Inbreiding, ofwel verdichting van het stedelijk gebied / centrum krijgt prioriteit boven uitbreidingslocaties en buitengebied. In Veghel is uitzonderingen daargelaten, géén ruimte voor nieuwe plannen.

Kwalitatieve behoefte

De kwalitatieve woningbehoefte is beschreven in de gemeentelijke Woonvisie. Meierijstad wil een stad zijn met een aantrekkelijk woonklimaat en een woningaanbod voor iedereen. De gemeente streeft, naast vitale wijken en kernen, naar een gevarieerd woningaanbod in aantrekkelijke, leefbare buurten om ruimte en kansen te bieden aan alle bevolkingsgroepen en leefstijlen.

De demografische ontwikkelingen leiden tot een veranderende woningbehoefte. Omdat de meeste woningen er al staan maakt dat de gemeente kritisch moet kijken naar de soort woningen die aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De woningbehoefte van eenpersoonshuishoudens en ouderen is over het algemeen een andere dan die van tweepersoonshuishoudens en gezinnen; meer vraag naar huurwoningen, kleiner en betaalbaar wonen, meer gelijkvloers en meer nabij voorzieningen. Betaalbaarder wonen: soms vanwege de aanwezigheid van één inkomen, soms vanwege de wens kapitaal vrij te maken dat in de stenen zit. Door maatschappelijke tendensen als de toename van de deeleconomie, veranderingen in de vrijetijdsbesteding en ontwikkelingen in het sociale domein is er meer behoefte aan nieuwe woonvormen waarbij de bewoners wel over een zelfstandige woonruimte beschikken maar tevens gebruik kunnen maken van gemeenschappelijke ruimten en waar zorg geclusterd verleend kan worden. Uit een woonwensenonderzoek in de voormalige gemeente Veghel wordt geconstateerd wordt dat er de komende jaren een groeiende vraag naar huurwoningen en appartementen ontstaat.

Op basis van verschillende onderzoeken is de inschatting dat er de komende 10 jaar bijna 1.000 sociale huurwoningen (25% van de geprognosticeerde woningbehoefte) nodig zijn.

Naast huurwoningen zijn ook meer goedkope (<185.000 euro, prijspeil 2018) en middeldure (185.00 - 275.000 euro, prijspeil 2018) koopwoningen nodig. Voor de komende 10 jaar zou er in Meierijstad een behoefte zijn aan 700 vrije sector huurwoningen (540-670 appartementen en 50-70 grondgebonden woningen). Deze behoefte bestaat uit een huidige frictie tussen vraag en aanbod in met name Schijndel en een trendmatige behoefte in Veghel. Om de doorstroming van scheefwoners te bevorderen en mensen met een laag-middeninkomen (34.678 tot 38.165 euro, prijspeil 2018) meer mogelijkheden te geven, zijn er meer middeldure huurwoningen nodig. Hiermee worden woningen bedoeld met een huurprijs van 700 tot 1.000 euro per maand.

De woningbehoeften zijn aan het veranderen; minder vraag naar dure koop en meer naar kleiner en huur. De bestaande woningbouwplannen sloten daar in 2018 nog onvoldoende op aan.

In de woningbouwprogrammering voor de komende 10 jaar wordt de volgende verdeling aangehouden (prijspeil 2018) voor Meierijstad in zijn totaliteit:

  • 25% sociale huur
  • 15% huur vanaf € 710,-/maand
  • 10% koop < € 185.000 (goedkoop)
  • 20% koop € 185.000 tot € 275.000 (middelduur)
  • 20% koop > € 275.000 (duur)
  • 10% variabel in te zetten

Er wordt prioriteit gegeven aan inbreidingsplannen boven uitbreidingsplannen.

Doorwerking plangebied

De beoogde ontwikkeling betreft een inbreidingslocatie binnen bestaand stedelijk gebied. Een leegstaand kantoorpand wordt geamoveerd om woningbouw mogelijk te maken. De realisatie van sociale huurwoningen past binnen het woonbeleid van de gemeente Meierijstad en geeft invulling aan de prestatieafspraken tussen de gemeente en Area.

3.5.4 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Meierijstad

In september 2017 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan opgesteld voor Meierijstad. In dit beleidsplan zijn de zorgplichten voor zowel de waterhuishouding als riolering verwoord. Het plan is samen met de waterschappen Aa en Maas en De Dommel tot stand gekomen. Met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen heeft Meierijstad duurzaamheid hoog in het vaandel staan. Ook bij ruimtelijke ontwikkelingen onder de 2.000 m² is het noodzakelijk om waterbergende voorzieningen te realiseren. Wanneer sprake is van een toename in verhard oppervlak worden als bergende eis de normen uit de Keur van Waterschap Aa en Maas aangehouden.

Doorwerking plangebied

In hoofdstuk 6 'Water' en de waterparagraaf wordt nader gemotiveerd hoe rekening is gehouden met het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Meierijstad. Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan dit beleidsstuk.

Hoofdstuk 4 Cultuurhistorie en Archeologie

4.1 Cultuurhistorie

De Erfgoedwet is op 1 juli 2016 ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. In een ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

Doorwerking plangebied 

De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Noord-Brabant laat zien waar cultuurhistorisch interessante en waardevolle patronen en objecten zich bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (stads)landschap.

In en nabij het plangebied zijn geen elementen aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. De Iepenlaan zelf is aangeduid als 'geografische lijn' van "redelijk hoge betekenis". De beoogde ontwikkeling heeft echter geen invloed op deze waarden. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'cultuurhistorie' niet zorgt voor belemmeringen bui uitvoering van onderhavig initiatief.

4.2 Monumenten

In het plangebied zelf bevinden zich geen Rijks-, noch gemeentelijke monumenten. De in de omgeving van het plangebied aanwezige gemeentelijke en rijksmonumenten zijn in het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Koolkampen-Iepenlaan" aangeduid op de verbeelding een dusdanig bouwvlak en bouwhoogte toegekend dat de bestaande situering en hoogte gewaarborgd blijft.

Naast bebouwde monumenten hecht de gemeente Meierijstad ook waarde aan haar natuurlijk erfgoed. In de directe omgeving van het plangebied komen geen waardevolle bomen voor die de status van gemeentelijk monument hebben.

4.3 Archeologie

De Erfgoedwet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing zijn op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor de onderstaande onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering rijksmonumenten;
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Conform de archeologische verwachtingskaart van de (voormalige) gemeente Veghel ligt het plangebied in een gebied waar een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Dit is tevens verwerkt in het geldende bestemmingsplan. Het plangebied kent daardoor de dubbelbestemming 'Waarde'- Archeologie'. Voor grondwerkzaamheden waarbij gronden met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 meter worden geroerd, geldt een onderzoeksplicht. Aangezien het planvoornemen deze grenzen overstijgt, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestond uit een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Omdat binnen het onderzoeksgebied een historische boerderij heeft gestaan is ervoor gekozen om direct over te gaan tot een proefsleuvenonderzoek en niet eerst een bureau- en/of booronderzoek uit te voeren.

Tijdens het onderzoek is één vindplaats aangetroffen. De vindplaats bestaat uit een waterkuil, greppels en een ophogingslaag uit de Late Middeeleeuwen/Nieuwe Tijd. Op basis van de fysieke kwaliteit zijn de vindplaatsen niet behoudenswaardig. De inhoudelijke kwaliteit is bijna hoog genoeg om van een behoudenswaardige vindplaats te spreken. Hoewel zeker resten van een onderzoekenswaardige vindplaats zijn aangetroffen zijn deze resten te veel aangetast door latere verstoringen om tot behoud van de vindplaats over te gaan. Het advies aan het bevoegd gezag luidt dan ook de vindplaats vrij te geven voor verdere ontwikkelingen.

Het gehele archeologische onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.

Hoofdstuk 5 Groenstructuur en natuur

5.1 Ecologie

5.1.1 Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het project niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit project mogelijk worden gemaakt.

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Noord-Brabant uitgewerkt in het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Noord-Brabant wordt voor een aantal soorten vrijstelling verleend in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Het betreft onder andere aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos en woelrat.

5.1.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in of in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden. Hieronder zijn de afstanden tot de verschillende in zuidoost-Brabant gesitueerde Natura 2000-gebieden weergegeven:

  • Ruim 17 km tot "Vlijmens Ven, Moerplaten", ten westen;
  • Ruim 18 km tot "Kampina & Oisterwijkse vennen", ten zuidwesten;
  • Ruim 22 km tot "Strabrechtse heide & Beuven", ten zuiden;
  • Ruim 29 km tot "Deurnesche Peel & Mariapeel", ten zuidoosten;
  • Ruim 28 km tot "St. Jansberg", ten noordoosten;
  • Ruim 30 km tot "Maasduinen", ten oosten.

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Door de ruime afstand wordt ook de kans klein geacht dat het invloed heeft op de Natura 2000-gebieden in de omgeving op het gebied van stikstof. Momenteel is een kantoorgebouw in het plangebied gelegen. Deze is gasgestookt. De beoogde nieuwbouw zal gasloos worden. In de gebruiksfase zal de stikstofemissie afnemen. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op de nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn voor de realisatie- en gebruiksfase AERIUS-berekeningen uitgevoerd (zie bijlage 11 voor de memo, bijlage 12 voor de berekening van de realisatiefase en bijlage 13 voor de gebruiksfase). Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor beide fases. Geconcludeerd wordt dat de mogelijke depositie van stikstof in het kader van dit bestemmingsplan geen belemmering vormt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0019.png"

Figuur 5.2: Natura 2000-gebieden omgeving Veghel

Het plangebied is niet gelegen binnen Natuurnetwerk Brabant (hierna NNB). Het plangebied is op ruim 600 meter van het NNB gelegen en heeft daardoor geen negatieve invloed op de instandhouding van deze ecologische verbindingszone.

Op grotere afstand, ten zuiden van het plangebied, zijn nog andere natuurnetwerken in de vorm van de Groen-Blauwe mantel en de ecologische hoofdstructuur aanwezig. Gezien de afstanden heeft het planvoornemen geen invloed op deze natuurnetwerken.

Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling is een quickscan Beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd. De rapportage behorende bij deze quickscan is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Op basis van de quickscan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen werkzaamheden mogelijk in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Dit aangezien de volgende beschermde soorten mogelijk aanwezig zijn in het plangebied: vleermuizen en vogels (zonder jaarrond beschermd nest). De huismus wordt buiten het plangebied verwacht. Bij de sloop van het huidige kantoorpand en de nieuwbouw van de 16 woningen kan overtreding plaatsvinden.

Vervolgonderzoek is nodig voor de volgende soorten:

  • Vleermuizen: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en bosvleermuis. Dit onderzoek dient globaal plaats te vinden tussen half mei en half oktober volgens het vleermuisprotocol 2017;
  • Huismus. Er is geen onderzoek nodig indien de werkzaamheden buiten de periode 15 februari t/m 31 september zullen plaatsvinden.

Het vervolgonderzoek vleermuizen is toegevoegd in bijlage 4. Uit het vervolgonderzoek naar vleermuizen blijkt dat er geen zomer-, kraam-, paar- of winterverblijfplaatsen zijn aangetroffen binnen het plangebied. Negatieve effecten van de werkzaamheden op vleermuizen kunnen uitgesloten worden.

5.1.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

Hoofdstuk 6 Water

6.1 Inleiding

6.1.1 Toetsingskader

Bij ieder ruimtelijke plan dient te worden beoordeeld of het plan invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Ieder plan dient namelijk minimaal 'hydrologische neutraal' te worden ontwikkeld. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2016-2021 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De volgende driestapsstrategieën zijn leidend:

  • Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De twee meest relevante beleidsstukken zijn hierna verder toegelicht.

6.1.2 Beleidskader

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021

Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast het beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Op grond van de Waterwet fungeert het Provinciaal Waterplan tevens als structuurvisie. De provincie geeft hieraan invulling door in het Waterplan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid vast te leggen voor zeven typen van doelstellingen. Tevens wordt gestreefd naar verankering in de bestemmingsplannen via de mogelijkheden die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.

Waterschap Aa en Maas: Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het waterschap Aa en Maas is vastgesteld in het Waterbeheersplan 2016 - 2021. Dit plan kent de volgende missie: “Het ontwikkelen, beheren en in stand houden van gezonde, robuuste en veerkrachtige watersystemen, die ruimte bieden aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied, waarbij de veiligheid is gewaarborgd en met oog voor economische aspecten”.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap een aantal beleidsuitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder en waaraan invulling gegeven moet worden:

  • gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater;
  • doorlopen van de afwegingsstappen 'hergebruik, infiltratie, buffering en afvoer';
  • hydrologisch neutraal bouwen;
  • water als kans;
  • meervoudig ruimtegebruik;
  • voorkomen van vervuiling.

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’.

Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m²-10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Het plangebied is in de bestaande situatie grotendeels verhard en bebouwd. In de beoogde situatie zal het verhard oppervlak ook niet toenemen maar afnemen (zie ook paragraaf 2.3).

Op basis van artikel 15 van de ‘Algemene regels Keur waterschap Aa en Maas 2015’ geldt voor een dergelijke ontwikkeling met een toename van verhard oppervlakte < 2.000 m² een vrijstelling van het verbod, zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Keur, voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam.

Op basis van de Keur en de ‘Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen’ wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd.

6.1.3 Huidige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel geheel verhard door middel van klinkerbestrating. Alleen aan de voorzijde van het bestaande pand zijn wat groenvoorzieningen aanwezig. Het plangebied is 2.620 m² groot. 2.300 m² daarvan is in de bestaande situatie bebouwd of verhard.

In en nabij het plangebied is geen waterkering aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in de beschermingszone van een watergang of waterkering.

6.2 Afweging en conclusies

De beoogde bebouwing is uitsluitend voorzien ter plaatse van reeds verharde gronden. Het verhard oppervlak wordt niet vergroot omdat het plangebied reeds grotendeels verhard is. Mogelijkheden om, in het belang van de waterhuishoudkundige situatie, het verhard oppervlak te verminderen, worden onderzocht. De nieuwe woningen worden aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Hemelwater van terrein en daken zal (indien mogelijk) worden geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd worden afgevoerd op het oppervlaktewater. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

6.3 Wijze van overleg met het Waterschap

Aangezien het verhard oppervlak op het perceel in de beoogde situatie niet zal toenemen, is overleg met het waterschap niet noodzakelijk. In het kader van het wettelijke vooroverleg zal dit bestemmingsplan wel ter beoordeling aan het waterschap worden toegestuurd.

Hoofdstuk 7 Fysieke belemmeringen

7.1 Kabels en leidingen

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven.

7.2 Radarverstoringsgebied

De projectlocatie is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van Volkel (zie ook figuur 7.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0020.png"

Figuur 7.1: Ligging radarverstoringsgebied (groen) t.o.v. de projectlocatie (rood omcirkeld)

(©www.ruimtelijkeplannen.nl)

De projectlocatie ligt binnen een straal van 15 kilometer vanaf het radarstation van vliegbasis Volkel. De maximale bouwhoogte van bouwwerken binnen deze straal is afhankelijk van de afstand van het beoogde bouwwerk tot de radar. Deze maximale bouwhoogte wordt bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne. De top van de radarantenne van vliegbasis Volkel is 49 meter + NAP). Vanaf die 49 meter loopt (omhoog dus) de maximale bouwhoogte 0,25 graden op tot een punt gelegen op 15 kilometer vanaf de radarantenne. Het planvoornemen voorziet in nieuwe woonbebouwing met een maximale bouwhoogte van 11 meter.

Dit is ruim onder de ter plaatse toegestane maximale bouwhoogte in verband met het radarverstoringsgebied.

Hoofdstuk 8 Milieuaspecten

8.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen het milieubeleid en de ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien het ruimtelijk- en milieubeleid naar elkaar in de vorm van omgevingsbeleid. De milieukwaliteit is derhalve een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dat verband dient bij de afweging bij de ontwikkeling van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op alle milieuaspecten.

8.2 M.e.r.-plicht

8.2.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
8.2.2 Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 16 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Uit deze beoordeling blijkt (zie bijlage 5) dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Op basis van deze beoordeling neemt de gemeente Meierijstad het besluit dat geen volledige m.e.r procedure doorlopen hoeft te worden.

8.3 Bodem

8.3.1 Toetsingskader

Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

8.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 6). De resultaten van het bodemonderzoek zijn hieronder samengevat.

Grond

In de bovengrond zijn analytisch licht verhoogde gehalten met koper, lood, zink en PAK aangetoond. Deze concentraties overschrijden de achtergrondwaarden, doch overschrijden de interventiewaarden niet. In de ondergrond zijn analytisch geen van de onderzochte parameters in verhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden.

Asbest

In het puin ter plaatse van de asbestgaten ABG1 en ABG2 (MM1asbest) is geen gehalte aan asbest aangetroffen die de norm voor het uitvoeren van een nader bodemonderzoek overschrijdt. Het puin wordt als niet asbestverdacht beschouwd.

Grondwater

In het grondwater zijn analytisch geen verhoogde gehalten aangetoond.

Toetsing hypothese

De hypothese ‘heterogeen diffuus verdacht’ dient op basis van de resultaten formeel gezien te worden aanvaard.

Toetsing hypothese asbest in het puin

De hypothese asbestverdacht kan op basis van de resultaten worden verworpen.

Geen nader bodemonderzoek noodzaak

Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet aan de orde.

Ondanks deze conclusie zijn bij het graven van de archeologische proefsleuven asbestplaten aangetroffen. Deze situatie is direct gemeld bij het bevoegd gezag en in overleg is besloten een aanvullend asbestonderzoek uit te voeren. Uit dit onderzoek blijkt dat de aangetroffen asbesthoudende materialen te relateren zijn aan de aangetroffen asbestplaten. Voor het verwijderen van deze asbestplaten en het saneren van de bodem is een BUS-melding (bijlage 7) ingediend en geaccepteerd. De sanering is milieukundig begeleid en na sanering zijn de monsters geanalyseerd (bijlage 8). Daaruit blijkt dat er tot aan 2 mg/kgds geen asbest is aangetroffen. Het evaluatierapport is ter goedkeuring aangeboden aan het bevoegd gezag.

8.3.3 Conclusie

Middels onderhavig bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit het bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de ontwikkeling van woningbouw op deze locatie.

Na de vondst van asbestplaten binnen het plangebied heeft een aanvullend asbestonderzoek plaatsgevonden. De asbestplaten zijn verwijderd en de bodem is gesaneerd. Uit analyse van de grondmonsters na sanering blijkt dat er geen belemmeringen c.q. beperkingen zijn voor de ontwikkeling van woningbouw op deze locatie.

8.4 Geluid

8.4.1 Toetsingskader

Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.

8.4.2 Onderzoek

De nieuwe woningen liggen in de wettelijke geluidzone van Iepenlaan en Populierlaan. In dat kader is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast worden de nabij gelegen 30 km/u wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het onderzoek.

Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in bijlage 9. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor 10 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden vanwege wegverkeer op de Iepenlaan. De maximale geluidbelasting is inclusief aftrek 57 dB op de oostgevel ten gevolge van Iepenlaan. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt daarmee niet overschreden. Het is niet mogelijk om de geluidbelasting terug te brengen geheel tot de voorkeursgrenswaarde. Bronmaatregelen zijn waarschijnlijk niet toepasbaar en overdrachtsmaatregelen stuiten op civieltechnische, stedenbouwkundige of financiële bezwaren.

Voor de tien woningen wordt een hogere waarde (inclusief aftrek) worden aangevraagd:

  • 2 woningen aan de zijde van de inrit Iepenlaan met maximaal 50 dB;
  • 8 woningen aan de zijde van de Iepenlaan met maximaal 57 dB.

Hierbij wordt opgemerkt dat alle 16 woningen een geluidluwe zijde hebben. Daarnaast is de binnenwaarde niet hoger dan 33 dB. Om dit te borgen is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen.

De geluidbelasting ten gevolge van de andere wegen is lager dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor is geen verdere actie vereist.

8.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

8.5 Luchtkwaliteit

8.5.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de tabel 8.1 weergegeven.

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 8.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (Besluit nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

8.5.2 Onderzoek

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 16 nieuwe woningen. Dit is (significant) minder dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van de projectlocatie gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 8.1. De dichtstbijzijnde maatgevende weg waarvoor informatie beschikbaar is, betreft de Populierlaan ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 90 meter. In figuur 8.1 zijn de rekenpunten weergegeven. Op het dichtstbijzijnde rekenpunt bedraagt het maximale gehalte stikstofdioxide 26 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 20,3 µg/m³ PM10/m3 en 12,5 PM2,5/m3 en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 8 dagen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0021.png"

Figuur 8.1: Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool t.o.v. de projectlocatie (rode cirkel).

Conclusie

Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de functiewijziging niet in de weg.

8.6 Externe veiligheid

8.6.1 Toetsingskader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt

Risiconormering

In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een

ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een

bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0022.png"

Bij buisleidingen kan volstaan worden met een beperkte verantwoording wanneer:

  • 1. het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of;
  • 2. de toename van het groepsrisico minder is dan 10% en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden of;
  • 3. personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden. Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.

Indien de verantwoordingsplicht niet juist is uitgewerkt terwijl dit wel verplicht is, kan dit tot vernietiging van het ruimtelijk besluit door de Raad van State leiden. Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Veghel (inmiddels Meierijstad)

De gemeente Veghel (thans Meierijstad) beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid (2013). Hierin is een gebiedsgerichte benadering van externe veiligheid opgenomen. Het doel van de beleidsvisie externe veiligheid is duidelijkheid verschaffen aan burgers en bedrijven over de wijze waarop de gemeente omgaat met het ruimtelijke scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. Er wordt in de visie invulling gegeven aan de omgang met risiconormen en richtlijnen voor drie verschillende gebiedstypen:

  • risicoluw gebied;
  • gemengd gebied;
  • intensief gebied.

Voor deze gebiedstypes zijn per risicobron voorwaarden opgenomen, waaraan dient te worden voldaan bij ruimtelijke planontwikkelingen.

Overige wet- en regelgeving

Tot slot moet in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) ook getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit, effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..

8.6.2 Onderzoek

Voorliggend plangebied kan worden gekenmerkt als risicoluw gebied. Blijkens de visie zijn dit locaties die worden gekenmerkt door hoge dichtheden van personen en gemengde activiteiten zoals wonen, scholen en zorginstellingen. De gemeente wil de burgers een zo veilig mogelijke woonomgeving bieden en daarom worden er geen risicovolle inrichtingen toegelaten. Onderhavig initiatief maakt enkel de ontwikkeling van woningen mogelijk. Er is dan ook geen sprake van strijd met de beleidsvisie externe veiligheid. Ook is de (professionele) Risicokaart Nederland bekeken (zie figuur 8.2). Geconcludeerd wordt dat het plangebied buiten (de contouren) van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes is gelegen. Dit wordt hieronder nader gemotiveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1948.VHL001BP0012019P-VG01_0023.png"

Figuur 8.2: Uitsnede risicokaart Nederland (Bron: Risicokaart Nederland) met plangebied blauw omcirkeld

Leidingen 

Er zijn geen gasleidingen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig die een belemmering vormen voor onderhavig initiatief. De dichtstbijzijnde leiding is op circa 1.500 meter gelegen.

Inrichtingen

Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen met opslag/verkoop van gevaarlijke stoffen gevestigd. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gelegen op een afstand van ruim 550 meter. Het betreft hier de inrichting Veghel recreatie bv die als risicovol is aangemerkt vanwege de aanwezigheid van een tank met Chloorbleekloog ten behoeve van het zwembad. Voor de opslag van chloorbleekloog bij zwembaden zijn geen risicoafstanden beschikbaar. Er zijn echter kwetsbare objecten op kortere afstand van dit zwembad gelegen. Het is dan ook aannemelijk dat de realisatie van de beoogde woningen geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico van deze inrichting.

Wegtransport

Door en langs de Populierlaan ten oosten van het plangebied zijn geen specifieke routes voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de N279 en A50 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De A50 is op ruim 1,5 kilometer gelegen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de A50. De N279 heeft geen plaatsgebonden risicocontour of plasbrandaandachtsgebied, maar wel een toxisch invloedsgebied. Over de N279 ter hoogte van Veghel wordt de stofcategorie LT2 vervoerd. Hiervoor geldt een invloedsgebied van 880 meter. Gelet op de afstand (ook circa 1,5 kilometer) is het plangebied hier buiten gelegen. Een beperkte verantwoording is dan ook niet noodzakelijk.

8.6.3 Conclusie

Het aspect 'Externe veiligheid' zorgt niet voor belemmeringen bij uitvoering van onderhavig initiatief.

8.7 Geurhinder

8.7.1 Geurhinder veehouderijen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object.

Onderzoek plangebied

In de nabijheid van Iepenlaan 4 zijn geen veehouderijen aanwezig. De maximale voor- en achtergrondbelasting vanuit de omliggende veehouderijen bedragen respectievelijk minder dan 2 en minder dan 5 ouE/m3 (o.b.v. Regionale geurkaart ODBN-regio 2019.2). De afstand vanaf de buitenzijde van de geurgevoelige objecten tot het dichtstbijzijnde emissiepunt, danwel begrenzing van een dierenverblijf, is meer dan 100 meter. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'geur' niet zorgt voor belemmering bij de uitvoering van het initiatief of bestaande agrarische bedrijven in hun uitbreidingsruimte beperkt. Er wordt voldaan aan zowel het wettelijk kader als de gezondheidskundige advieswaarde.

8.7.2 Geurhinder industrieel

De 'Beleidsregel industriële geur Noord-Brabant' geldt voor de beoordeling van aanvragen voor een vergunning op grond van de Wabo voor industriële inrichtingen die onder de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten vallen, bij aanpassing van eerder verleende vergunningen en bij het stellen van maatwerkvoorschriften. De in deze beleidsregel beschreven benadering en gepresenteerde normering leent zich ook voor toepassing binnen de ruimtelijke ordening. Doelstelling van de ruimtelijke ordening is een goed woon- en leefklimaat. Deze beleidsregel is een invulling van de zogenaamde 'omgekeerde werking', waarmee voor ruimtelijke plannen de aan te houden afstand tot een geurbron uit de milieuregelgeving wordt afgeleid. Thans is het ook geoorloofd om de in deze beleidsregel gegeven normering voor geurgevoelige objecten rechtstreeks op te nemen in de voorwaarden van een bestemmingsplan of te hanteren bij vergunningverlening voor afwijking van een bestemmingsplan.

8.7.3 Onderzoek plangebied

In de nabijheid van Iepenlaan 4 zijn geen bedrijven aanwezig met een industriële geurcontour. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'geur' niet zorgt voor belemmering bij de uitvoering van het initiatief of bestaande bedrijven in hun uitbreidingsruimte beperkt.

8.8 Gezondheid

8.8.1 Stappenplan Handreiking veehouderij en gezondheid

Stap 1

Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico. Het aspect volksgezondheid in relatie tot veehouderijen vormt geen belemmering voor het plan.

Stap 2

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen. Momenteel is er sprake van een gasverbruikend kantoor. Hierdoor is er geen sprake van een toename in emissies voor geur, fijnstof of ammoniak.

Stap 3

In de beoogde situatie wordt aan de geldende wet- en regelgeving voldaan, er is geen sprake van een overbelaste situatie voor geur (voorgrond en/of achtergrond), ie paragraaf 8.7. Er wordt voldaan aan zowel het wettelijk kader als de gezondheidskundige advieswaarde. Ook is de afstand vanaf de rand van een bedrijf tot de gevel van de dichtstbijzijnde gevoelige bestemming groter dan 100 meter.

Stap 4

Binnen een afstand van 100 meter bevindt zich geen varkensbedrijf of pluimveebedrijf.

Stap 5

Geitenhouderij

Uit het VGO-2 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Binnen 2 km van het plangebied zijn geen geitenhouderijen gelegen. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.

Gezien vorenstaande vormen bovenstaande aspecten geen belemmering in relatie tot het aspect 'gezondheid'.

Pluimveehouderij

Binnen een afstand van 1 kilometer bevindt zich geen pluimveehouderij.

Overige veehouderijen

Binnen een afstand van 250 meter bevindt zich geen veehouderij in de categorie overig.

Stap 6

Er is geen sprake van mestbe- of verwerking als nevenactiviteit of als zelfstandige activiteit. De beoogde ontwikkeling betreft woningbouw.

Stap 7

Er is geen sprake van ongerustheid over de volksgezondheid bij omwonenden.

8.8.2 Kabels en leidingen

Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningskabels, warmwaterleidingen en dergelijke kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats kunnen vinden.

In de plangebieden zelf zijn geen kabels en/of leidingen gelegen die een belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen kunnen vormen. De functiewijziging zorgt dan ook niet voor belemmeringen.

8.8.3 Spuitzones

Er zijn in de omgeving van het plangebied geen gronden gelegen waar mogelijk sprake is van spuit-zones. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van iepenlaan 4 te Veghel.

8.9 Duurzaam en slim bouwen

8.9.1 Toetsingskader

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Bij nieuwe ontwikkeling wordt tevens gestreefd aandacht te besteden aan de energie-infrastructuur, hittebestendigheid en het anders omgaan met hemelwater.

8.9.2 Onderzoek en conclusie

Voor de ontwikkeling geldt een EPC-eis vanuit het Bouwbesluit. Aan deze norm zal bij de beoogde ontwikkeling voldaan worden. Daarnaast zullen de nieuwe woningen gasloos worden opgeleverd.

Door de initiatiefnemer wordt onderzocht hoe men gezonde en toch gebruiksvriendelijke woningen kan ontwerpen. Dit wordt gezocht in het installatiesysteem, doorspuien/ventileren en in materialiseren van de woning. Extra aandacht is er voor het koel houden van de woning tijdens de zomermaanden.

Het binnenterrein wordt een (semi)-gesloten binnentuin. Een groene oase midden in het centrum van Veghel. De voordeur ligt aan de binnentuin net als de (semi)-privé buitenruimte. De overige ruimte wordt in een vervolgtraject door de toekomstige bewoners in samenwerking met Area en een landschapsarchitect ontwerpen. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan:

  • Regenwater opvang (en opvang extreme buien);
  • Hitte- en droogte stress;
  • Vogels, vlinders en insecten;
  • Permacultuur uitgangspunten voor een weelderige doch onderhoudsarme inrichting.

Hoofdstuk 9 Verantwoording functioneel programmatische ontwikkeling

9.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

9.2 Verantwoording en conclusie ladder

De kwantitatieve behoefte aan woningbouw in de regio Noordoost Brabant wordt vastgelegd in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Deze Regionale Agenda Wonen bevat voorstellen omtrent de jaarlijks te maken regionale (kwantitatieve) woningbouwafspraken, zoals deze op grond van de Verordening ruimte van de Provincie Noord-Brabant benodigd zijn. De voorgenomen ontwikkeling (16 woningen) past binnen de totale taakstelling van de gemeente en is opgenomen in het woningbouwprogramma. Voor een nadere beschrijving van het gemeentelijke woningbouwbeleid wordt verwezen naar paragraaf 3.5 gemeentelijk beleid. Daarnaast vindt de voorgenomen ontwikkeling plaats binnen het bestaande stedelijk gebied van Veghel en is er sprake van herstructurering. Het voormalig kantoorgebouw in het plangebied krijgt een passende herbestemming met woningbouw. De voorgenomen ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 10 Bedrijven en voorzieningen

10.1 Bedrijven en milieuzonering

10.1.1 Toetsingskader

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven in de VNG-publicatie. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbijt bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

10.1.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk veel woonfuncties aanwezig. Er wordt uitgegaan van een 'rustig woongebied'. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 16 woningen. Woningen vormen milieugevoelige functies, waardoor toetsing aan de richtafstanden noodzakelijk is. Direct ten noorden van het plangebied ligt een cluster met maatschappelijke functies. Bedrijven tot ten hoogste milieucategorie 2 zijn hier toegestaan. De volgende inrichtingen zijn aanwezig:

  • Kinderdagverblijf 't Leeuwtje;
  • Verloskundig centrum Calamaris;
  • Mondhygiënistenpraktijk;
  • Praktijk Fysiotherapie;
  • Natuurlijk bewegen oefentherapie Cesar.

De inrichtingen behalve het kinderdagverblijf zijn ingedeeld in milieucategorie 1. Aan de richtafstand van inrichtingen in milieucategorie 1 (10 meter) wordt voldaan. Het kinderdagverblijf valt in milieucategorie 2. De maatgevende richtafstand is 30 meter voor het aspect geluid. De afstand van de woningen tot het maatschappelijk cluster bedraagt circa 15 meter. Hiermee wordt niet aan de richtafstand voldaan en dient het stappenplan uit bijlage 5.3 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering te worden doorlopen. Indien voldaan wordt aan de toepasselijke richtafstand uit de VNG-brochure, is volgens de toetsingssystematiek in beginsel sprake van een aanvaardbare geluidbelasting (stap 1). Wanneer niet aan de richtafstand wordt voldaan, dient in stap 2 getoetst te worden dat de geluidsbelasting op de gevel van de woningen voldoet aan de geluidswaarden. In een rustige woonwijk betreffen de geluidswaarden in eerste instantie 45 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, 65 dB(A) voor het maximale geluidniveau en 50 dB(A) ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking. Wanneer deze waarden worden overschreden, is stap 3 het vervolg. Planologisch inpassing is nog steeds mogelijk, bij een geluidwaarde van maximaal 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, 70 dB(A) voor het maximale geluidniveau en 50 dB(A) ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking. Wel dient te worden gemotiveerd waarom de situatie als acceptabel wordt geacht.

Een kinderdagverblijf wordt gezien als een functie die passend is in een woongebied. Daarnaast is bij een kinderdagverblijf het geluid van spelende kinderen bepalend voor de omgeving. Geluidproductie van een kinderdagverblijf vindt alleen overdag plaats, waarbij het geluid afgeschermd wordt door het gebouw en zodoende zorgt voor een akoestische afscherming. Van belang is ook dat aan de zijde van de nieuw te bouwen woningen geen speelterrein of speelvoorzieningen zijn gelegen. De afstand van de speelplaats tot de beoogde woningen betreft meer dan 30 meter, hier wordt aan de richtafstand voldaan. Naast het geluid van spelende kinderen is er ook sprake van geluid door auto's die parkeren op de parkeerplaatsen bij het kinderdagverblijf. Deze parkeerplaatsen liggen echter direct langs de openbare weg, tevens zijn parkerende auto's inherent in een dergelijke leefomgeving en vindt dit slechts gedurende een kort moment overdag plaats. Uit de tekening is af te leiden dat de kortste afstand tussen een parkeervak en de woning circa 10 m bedraagt. Rekening houdend met een maximaal bronvermogen van 98 dB(A) voor het sluiten van een portier, zal het maximaal geluidniveau op de woning minder dan 70 dB(A) bedragen. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 70 dB(A). Ter plaatse van de beoogde woningen is daarom geen geluidshinder te verwachten.

Ten zuiden bevindt zich op een afstand van circa 25 meter de bestemming kantoren. Volgens de VNG-brochure vallen kantoren in milieucategorie 1 en hebben een richtafstand van 10 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.

10.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de (nog te realiseren) woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 11 Verkeer

11.1 Parkeren

Vanaf 1 juli 2018 komen de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening te vervallen. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om via het bestemmingsplan regels te stellen over parkeernormen. Het 'paraplubestemmingsplan parkeren' heeft tot doelstelling om voor de bestemmingsplannen van de gemeente Meierijstad die daar nog niet in voorzien, de juridische link te leggen met "geldend parkeerbeleid" waar gemeentelijke parkeernormen onderdeel vanuit maken. De Nota parkeernormen Meierijstad 2018 is dan ook vastgelegd in het paraplubestemmingsplan 'Parkeren'.

Doorwerking plangebied 

In de huidige situatie maakt het kantoorgebouw gebruik van parkeerplaatsen op het eigen perceel. De parkeerbehoefte van de te realiseren woningen in het plangebied worden tevens binnen het plangebied, dus op eigen terrein, opgevangen.

Door middel van dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 16 gestapelde woningen mogelijk gemaakt. Conform de gemeentelijke Nota Parkeernomen heeft een woning in Veghel (koop/huur) een parkeerbehoefte van 1,8 parkeerplaatsen. De woningen hebben daarmee een totale parkeerbehoefte van (1,8*16 = 28,8) 29 parkeerplaatsen. Hiervan wordt (0,3*16= 4,8) 5 parkeerplaatsen toegerekend aan het aandeel bezoekers.

Binnen het plangebied worden 29 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm zoals vastgesteld in de gemeentelijke Nota Parkeernormen.

11.2 Verkeersgeneratie

Huidige situatie

Voor de verkeersgeneratie is gekeken in de CROW-publicatie 381. Voor kantoren met baliefunctie geldt binnen de 'schil centrum' en 'weinig stedelijk' gebied een verkeersgeneratie van minimaal 12,5 verkeersbewegingen per 100 m² bruto vloeroppervlak (bvo) per etmaal. Het kantoor heeft (begane grond en 1e verdieping) een bvo van circa 1.200 m².

Op basis van deze gegevens uit het CROW dient rekening gehouden te worden met een verkeersgeneratie van ((1200/100)*((12,5+14,8)/2)= 164 verkeersbewegingen per etmaal.

Toekomstige situatie

Ter plaatse worden 16 woningen gerealiseerd. Voor dergelijke woningen geldt (in schil centrum en weinig stedelijk gebied) een verkeersgeneratie van 6,9 - 7,7 verkeersbewegingen per woning. Bij 16 woningen bedraagt de verkeersgeneratie 124 verkeersbewegingen per etmaal.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats op de Iepenlaan. Het aantal verkeersbewegingen zal in de nieuwe situatie afnemen ten opzichte van de bestaande situatie. Er worden dan ook geen belemmeringen voorzien met betrekking tot het afwikkelen van de verkeersbewegingen op de Iepenlaan.

Hoofdstuk 12 Sociale veiligheid

12.1 Beleid en randvoorwaarden

De gemeente Meierijstad (voormalige gemeente Veghel) heeft geen specifiek beleid geformuleerd op het gebied van sociale veiligheid. Conform de samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente zullen de woningen voldoen aan de (sociale) veiligheidseisen die opgenomen zijn in het Bouwbesluit.

12.2 Sociale veiligheid

Het nieuwe woongebied krijgt een heldere, overzichtelijke structuur. Alle woningen in het plangebied zijn met de voorzijde gericht naar de openbare ruimte, waardoor sprake is sprake van voldoende sociale controle. Bij de inrichting van de openbare ruimte is veiligheid een belangrijk aandachtspunt. Hierbij spelen zowel de verkeerssituaties (eventueel nemen van verkeersremmende maatregelen) als de situatie met betrekking tot sociale veiligheid een rol. Door het toepassen van voldoende openbare verlichting en een doordachte inrichting van de openbare ruimte kunnen sociaal onveilige situaties worden voorkomen.

Hoofdstuk 13 Juridische planopzet

13.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde:

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel;
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

13.2 Bestemmingen

Hierna volgt een beschrijving van de bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen.

13.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.

13.2.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd (niet altijd overal van toepassing):

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning

Artikel Wonen

De ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op grond van de bestemming 'Wonen'. Per bouwvlak is aangegeven hoeveel wooneenheden ter plaatse maximaal zijn toegestaan. In de regels van dit bestemmingsplan wordt de maximale goot- en bouwhoogte geregeld.

13.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen over bestaande maten.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een nadere bepaling opgenomen met betrekking het gebruik van de gronden.

Algemene aanduidingsregels

In dit geval zijn hier de regels opgenomen die van toepassing zijn binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'. Dit in verband met de ligging van het plangebied in het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.

Overige regels

In deze bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is bepaald dat bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie van een bestaand bouwwerk voldaan te worden in de realisatie van voldoende parkeergelegenheid.

13.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 11.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 11.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan 'Iepenlaan 4, Veghel'.

Hoofdstuk 14 Economische uitvoerbaarheid

14.1 Kostenverhaal

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van een of meer woningen en andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 brutovloeroppervlakte.

Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. De overheid is echter niet in alle gevallen verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro kan de overheid besluiten geen exploitatie-plan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c Wro is voldaan.

In dit geval is sprake van een project waarmee een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk wordt gemaakt. De gronden van het plangebied waar de woningen mogelijk worden gemaakt, zijn in eigendom van een ontwikkelende partij waarmee de gemeente Meierijstad een (anterieure) overeenkomst heeft gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro.

Gelet op de eigendomsverhoudingen, de samenwerkingsovereenkomst en planschadeverhalings-overeenkomst is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd en kan door het college van burgemeester en wethouders derhalve worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12, tweede lid Wro.

14.2 Financiële uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Wanneer de kosten en opbrengsten naast elkaar worden gelegd, is er sprake van een positief saldo. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. De haalbaarheid van de gehele grondexploitatie is kostendekkend.

Hoofdstuk 15 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.

15.1 Wettelijk (voor)overleg

Het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Er zijn geen reacties ingediend.

15.2 Omgevingsdialoog

Reeds in een vroeg stadium is een eerder plan gepresenteerd aan de omwonenden. Dit dat plan waren minder parkeerplaatsen ingetekend en werd het gebruik van deelauto's gestimuleerd. Daar was veel weerstand tegen. Inmiddels is het plan echter aangepast. Er worden meer parkeerplaatsen gerealiseerd en er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

15.3 Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor een ieder van 18 september 2020 tot en met 29 oktober 2020 ter inzage gelegen.

Er zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn beoordeeld en hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Een samenvatting van de zienswijzen en de reactie daarop vindt in de Nota zienswijzen (bijlage 10).

15.4 Vastgesteld

Het bestemmingsplan is d.d. 29 april 2021 gewijzigd vastgesteld (zie ook het Vaststellingsbesluit).