Plan: | Pastoor van Erpstraat 2-8, Schijndel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1948.SCH001BP0042017P-VG01 |
Aan de Pastoor van Erpstraat 2 t/m 8 te Schijndel zijn panden van de congregatie Zusters van Liefde aanwezig. Het religieuze instituut bevindt zich in een fase van voltooiing en afbouw. Dit betekent dat alle bezittingen verkocht zullen worden, waaronder de locatie aan de Pastoor van Erpstraat. Deze locatie is gelegen tegenover het St. Josefklooster.
Het plan bestaat uit herontwikkeling van de gehele locatie naar drie appartementencomplexen met in totaal maximaal 39 appartementen. De karakteristieke gebouwen bestaande uit het generalaat en het naastgelegen woonhuis (voormalige rectoraat) blijven behouden en worden gebruikt als twee luxe woningen. De buitenruimte wordt ingericht als tuinen bij de twee woningen, semi openbaar groen binnenterrein en ten behoeve van parkeren.
De beoogde ontwikkelingen passen niet binnen de mogelijkheden van het vigerend bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied vast te stellen.
Het plangebied bevindt zich aan de zuidzijde van het centrum van Schijndel. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Pastoor van Erpstraat, aan de westzijde aan de Jos van de Schoorstraat en de zuidzijde door de Conventstraat. De oost- en zuidoostzijde wordt begrenst door woningen.
![]() |
Ligging plangebied (Globespotter 2016)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kom Schijndel 2013', zoals vastgesteld d.d. 9 oktober 2014. Het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk - 2'. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
![]() |
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kom Schijndel 2013' met in het rood de ligging van het plangebied
De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk - 2' zijn hoofdzakelijk bestemd voor een religieuze woon-zorginstelling. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Tevens is het generalaat (huisnr. 4) aangeduid met de 'specifieke bouwaanduiding - gemeentemonument'.
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Herontwikkeling naar reguliere (burger)woningen past niet binnen de maatschappelijke bestemming. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader voor de herontwikkeling.
Het bestemmingsplan 'Pastoor van Erpstraat 2-8, Schijndel' bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie van het projectgebied en de planontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de betreffende milieuhygiënische en planologische aspecten aan bod. Hierna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan juridische aspecten. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de haalbaarheid beschreven.
De Congregatie Zusters van Liefde is gesticht in 1836 en bevindt zich nu in de fase van voltooiing. In 1958 waren er gelijktijdig 1.156 vrouwen lid van de congregatie. In begin 2017 waren er nog 131 zusters, met een gemiddelde leeftijd van ruim 85,5 jaar. Voorgaande besturen hebben de verkoop van gebouwen en gronden ter hand genomen en in de afgelopen jaren zijn nagenoeg alle kloosters verkocht. Het Congregatiebestuur heeft de afgelopen periode gewerkt aan de voorbereiding van de verkoop van de Maria-Hoeve, het generalaat en het naastgelegen woonhuis (voormalige rectoraat), met de omliggende gronden, bekend als Pastoor van Erpstraat 2 t/m 8.
Het plangebied, bestaande uit de panden Pastoor van Erpstraat 2 t/m 8 en bijbehorende gronden, is aan de zuidzijde van het centrumgebied van de kern Schijndel gelegen. Aan de overzijde van Pastoor van Erpstraat is het Sint Jozefklooster aanwezig. Eind 2015 heeft de Congregatie het Sint-Jozefklooster verkocht en daarmee zijn de plannen ingezet om het klooster te verbouwen tot appartementen die in eerste instantie worden bewoond door de Congregatie en daarna zullen fungeren als reguliere appartementen.
Het plangebied bevindt zich in een gebied waarin met name een woonfunctie aanwezig is, bestaand uit appartementencomplexen en grondgebonden woningen. Ten zuidwesten van het plangebied zijn nog enkele maatschappelijke voorzieningen aanwezig. In onderstaande afbeelding is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.
![]() |
Luchtfoto huidige situatie (Globespotter)
In het plangebied zijn meerdere gebouwen aanwezig, namelijk de Maria-Hoeve, het generalaat, het naastgelegen woonhuis (voormalige rectoraat) en twee bergingen. De gebouwen, met uitzondering van de bergingen, zijn kenmerkend voor het huidige straatbeeld. De ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de noordzijde, via twee in- en uitritten aan de Pastoor van Erpstraat. Het buitenterrein is ingericht als parkeervoorziening en tuinen, die deels met hagen zijn omkaderd. Het gehele plangebied is omringt door hagen en hekwerk. In onderstaande afbeelding zijn foto's van de huidige situatie weergegeven.
![]() |
Straatbeelden huidige situatie vanaf de Pastoor van Erpstraat (Globespotter)
Van belang is dat het stedenbouwkundig ontwerp passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren en bebouwingsmassa's met behoud van de cultuurhistorische waarden. Hierdoor gaat de nieuwe bebouwing goed op in het bestaande straatbeeld en wordt het op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingepast.
Met de herontwikkeling wordt een deel van de bestaande bebouwing en verhardingen gesaneerd. De Maria-Hoeve (Pastoor van Erpstraat 2) wordt gesloopt. Het generalaat en het naastgelegen woonhuis (voormalige rectoraat) aan de Pastoor van Erpstraat 4, 6a en 8 blijven behouden. De aanbouw aan achterzijde van het generalaat en de bergingen op het achterterrein worden gesloopt (Pastoor van Erpstraat 6).
Achter de te behouden bebouwing worden 3 appartementencomplexen met maximaal 39 appartementen gerealiseerd. In navolgende afbeelding is een impressie van de gewenste situatie opgenomen. De daadwerkelijke invulling kan op ondergeschikte punten afwijken.
![]() |
Impressie situatietekening (Hoedemakers)
Impressie stedenbouwkundig ontwerp (Hoedemakers)
De appartementencomplexen worden haaks op de Pastoor van Erpstraat gesitueerd, waardoor vanaf de Pastoor van Erpstraat een doorzicht ontstaat in het plangebied. De uitstraling van de gebouwen is modern waarmee een duidelijk onderscheid ontstaat met de bestaande bebouwing. De appartementencomplexen zijn plat afgedekt en bestaan uit drie bouwlagen. De appartementen beschikken hoofdzakelijk over een gebruiksoppervlak van circa 70 tot 90 m2.
De benodigde parkeergelegenheid wordt opgevangen in het plangebied op eigen terrein, waardoor van een extra parkeerdruk op de omgeving geen sprake is. De parkeergelegenheid in het plangebied wordt via de Jos van de Schoorstraat, die zich aan de westzijde van het plangebied bevindt, ontsloten op de Pastoor van Erpstraat. Daarnaast krijgen de grondgebonden woningen aan de Pastoor van Erpstraat 4 en 8 een eigen in- en uitrit op de Pastoor van Erpstraat.
De appartementen op de begane grond en de twee bestaande woningen beschikken over een privé buitenruimte. Tussen de appartementencomplexen zijn gemeenschappelijke buitenruimten aanwezig. Deze buitenruimten vormen een groene buffer tussen de bebouwing. Eén van deze buitenruimten is duidelijk beleefbaar vanaf de Pastoor van Erpstraat. In de buitenruimte is een mogelijkheid voor een waterberging voorzien.
Het stedenbouwkundig plan is een relatief uitgewerkt plan waarin een situering is vastgelegd. Het maximaal aantal en type woningen is afgestemd op de beoogde doelgroep. Dit stedenbouwkundig plan dient daarom als basis voor onderhavig bestemmingsplan.
Het stedenbouwkundig plan is uitvoerbaar binnen de regels van voorliggend bestemmingsplan. In de regels en verbeelding is voldoende flexibiliteit gewaarborgd zodat kan worden ingespeeld op de actuele vraag vanuit de markt.
De bestemming 'Maatschappelijk' in het vigerend bestemmingsplan zal in zijn geheel vervangen worden door de bestemmingen 'Wonen -1', 'Wonen -2' en 'Tuin'. Er worden bouwvlakken opgenomen in de woonbestemming waarbinnen de bebouwing gesitueerd moet worden. Het type woningen en de maximale bouwhoogte van de woongebouwen zijn vastgelegd met aanduiding op de verbeelding.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid zoals opgenomen in de SVIR richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Sturing op verstedelijking, waaronder afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, heeft het Rijk grotendeels losgelaten. Er is enkel nog sprake van een 'ladder voor duurzame verstedelijking', die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van deze instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (verder: 'de ladder') als motiveringseis opgenomen. Doel van de ladder is het bereiken van een goede ruimtelijke ordening door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Sinds 1 juli 2017 is de gewijzigde ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele drie opeenvolgende treden van 'de ladder' zijn hierbij komen te vervallen. De belangrijkste wijzigingen van de voorgaande regeling betreffen:
Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien vereist.
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is ingevolge jurisprudentie sprake vanaf de ontwikkeling van 12 woningen. Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische toename van maximaal 41 reguliere woningen. Hierdoor is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor een toets aan de ladder noodzakelijk is.
De locatie is gelegen in het bestaande stedelijk gebied van Schijndel. De vraag naar woningen is vastgelegd in de gemeentelijke woonvisie. In de Woonvisie Meierijstad 2018 is aangegeven waaraan behoefte is, qua kwantiteit en kwaliteit. In paragraaf 3.3.2 wordt uitgebreid ingegaan op de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Op basis daarvan kan worden gesteld dat dit plan voorziet in een deel van de kwantitatieve behoefte tot 2028. Tevens sluit het plan uitstekend aan op de kwalitatieve behoefte, zoals is beschreven in paragraaf 3.3.2 waarin is ingegaan op de Woonvisie Meierijstad 2018.
De ontwikkeling vindt plaats in het bestaand stedelijk gebied van Schijndel. De locatie betreft een transformatie locatie.
Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (SVRO) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De partiele herziening 2014 is op 7 februari 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. Hierin vindt op onderdelen bij sturing van de SVRO plaats.
De structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De SVRO gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Binnen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur.
Conclusie
Op de 'Structurenkaart' van de Structuurvisie ruimtelijke ordening maakt het plangebied deel uit van 'Bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Het plan bestaat uit een binnenstedelijke herontwikkeling van vrijkomend maatschappelijk vastgoed naar woningbouw. De voorgestelde ontwikkeling past hiermee binnen het beleid van de provincie.
De Verordening Ruimte 2014 is op 10 juli 2015 opnieuw vastgesteld vanwege de verbrede reikwijdte van de verordening tot aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en het vergroten van de raadpleegbaarheid van het beleid ten aanzien van de diverse wijzigingsverordeningen die sinds de inwerkingtreding van de Verordening Ruimte door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld. De regels in de verordening zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening.
In de Verordening Ruimte zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling, ecologische hoofdstructuur (EHS), waterberging, intensieve veehouderij en glastuinbouw. De regels van de Verordening Ruimte zijn er op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Integrale plankaart met structuren en aanduidingen weergegeven.
![]() |
Integrale plankaart met structuren en aanduidingen (provincie Noord Brabant)
De volgende regels zijn van toepassing op dit plan:
Art. 4.2 Stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.
Art. 4.3 Nieuwbouw van woningen
Conclusie
Het plangebied ligt volledig binnen het 'bestaand stedelijk gebied'. De voorgenomen ontwikkeling betreft hergebruik en sloop van vrijkomend maatschappelijk vastgoed en de ontwikkeling naar maximaal 41 woningen. In paragraaf 3.1.2 is inmiddels geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de actuele behoefte. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan een kwalitatieve woon- en leefomgeving en past binnen de ambities van Verordening Ruimte 2014.
Door de voormalige gemeente Schijndel is op 31 mei 2012 de Structuurvisie 'Ruimte Schijndel' vastgesteld. De structuurvisie richt zich op de hoofdlijn van gewenste en voorstelbare ruimtelijke ontwikkelingen. De strategische beleidskeuzen die deze visie kenmerken krijgen een vertaling in tactisch en operationeel beleid.
De zeven thema's zijn leidend geweest in de zoektocht naar het samenstellen van hoogdynamische locaties. Hieronder worden locaties of gebieden verstaan, waarvoor nog nadrukkelijk keuzes gemaakt moeten worden. De overige (niet genoemde) gebieden worden als laagdynamisch gezien. Deze komen verder niet aan de orde, hiervoor hoeven geen ruimtelijke keuzes gemaakt te worden.
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. De ligging van het plangebied is met een rode cirkel aangegeven.
![]() |
Uitsnede Structuurvisieplankaart (gemeente Schijndel)
Het plangebied ligt in een gebied dat in de structuurvisie is aangeduid als 'Woongebied'.
Thema Wonen
De provinciale Verordening Ruimte schrijft voor dat de woningbouwopgave vrijwel geheel wordt opgevangen binnen de officiële fysieke begrenzing van het stedelijk gebied van Schijndel. Dit komt neer op herontwikkeling in plaats van uitbreiding. Hierdoor ontstaat verdichting en dat ondersteunt het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Uitvoering
Om het woningbouwprogramma te verwezenlijken zijn er al voldoende grondposities ingenomen door marktpartijen op potentiële belangrijke en voorname inbreidingslocaties. Voortgangsbewaking en medewerking vindt plaats op basis van het daadwerkelijk realiseren van de woningbouwlocaties.
Conclusie
Dit plan voorziet in herontwikkeling van vrijkomend vastgoed met een maatschappelijke bestemming. Dit betreft een inbreiding met woningbouw. Daarmee wordt aangesloten op de uitgangspunten vanuit de Structuurvisie Ruimte.
In navolging op het 'Basisdocument, ontwikkelingen en voorbeschouwingen ten behoeve van Woonvisie Meierijstad' is de Woonvisie Meierijstad opgesteld (vastgesteld 5 juli 2018). Deze geldt voor de gehele gemeente Meierijstad.
Meierijstad wil een stad zijn met een aantrekkelijk woonklimaat en een woningaanbod voor iedereen. Gestreefd wordt, naast vitale wijken en kernen, naar een gevarieerd woningaanbod in aantrekkelijke, leefbare buurten om ruimte en kansen te bieden aan alle bevolkingsgroepen en leefstijlen. De uitdaging die er ligt in de maatschappelijke opgave. Waar de vergrijzing, de gezinsverdunning en de inclusieve samenleving, waar iedereen meedoet en tot zijn recht komt, om aandacht vragen. Waar de gemeente duurzaam en zorgvuldig gebruik maakt van de ruimte en bestaand vastgoed. Een woonbeleid wat toekomstbestendig is en haar basis vindt in de woningbehoefte van de woningzoekenden.
Om te voorzien in de diversiteit van woningbehoeften en wensen van eigen inwoners en van hen die zich in Meierijstad al dan niet tijdelijk willen vestigen, geeft de gemeente ruimte aan woningbouwplannen. Voor de woningbehoefte wordt niet alleen gekeken naar de korte maar ook naar de lange termijn. Waar het goede van het landelijk wonen wordt behouden en de meer stedelijke kern aantrekkelijker wordt gemaakt en wordt versterkt. En waar gemeente samenwerkt met plaatselijke partners en inwoners, maar ook met de regio. De gemeente focust de aandacht op vier thema’s en de realisatiekracht van deze visie:
1. de dynamiek van de woningmarkt:
een continue afstemming van de vraag naar passende woningen en het aanbod (bestaand en nieuw) in relatie tot de behoefte op de langere termijn onder wisselende omstandigheden;
Gemeente Meierijstad geeft prioriteit aan inbreidingsplannen boven uitbreidingsplannen. De gemeente werkt aanvullend op deze woonvisie aan een transformatievisie. Daarin worden potentiële inbreidings- en transformatielocaties in kaart gebracht en wordt een afwegingskader opgenomen.
Gemeente geeft tevens aan meer ruimte te willen bieden aan nieuwe woonvormen voor ouderen die willen doorstromen. Daarbij wil de gemeente de doorstroming van ouderen naar meer geschikte woningen stimuleren. De gemeente legt het accent op het bouwen voor de doorstroming door goede alternatieven te realiseren voor ouderen (de woonwensen van ouderen in met name de kleinere kernen) en dure scheefwoners (in met namen de grotere kernen). Daarbij wordt ingezet op inbreiding in bestaande kernen met aandacht voor kwaliteitsverbetering en zorgvuldig ruimtegebruik en behoudt van de kracht van de kern. Een dergelijke kwaliteitsverbetering, die ook kan resulteren in unieke woonconcepten op unieke plekken is bijvoorbeeld wenselijk voor vastgoed dat niet meer voor het oorspronkelijke doel wordt gebruikt, leegstaat of al gesloopt is.
2. wonen, welzijn en zorg:
de samenhang tussen demografische ontwikkelingen (de vergrijzing en toename van eenpersoonshuishoudens), de transitie in het sociale domein gericht op een inclusieve samenleving waar iedereen meedoet en de invloed daarvan op de leefomgeving;
3. duurzaamheid:
aandacht voor de energetische uitdagingen en het zo optimaal mogelijk gebruik maken van bestaande infrastructuur en vastgoed;
4. leefbaarheid:
een juiste balans tussen enerzijds de specifieke woonkwaliteiten en anderzijds een divers woningaanbod wat de kracht en eigenheid van wijken en kleine kernen recht doet.
Kwantitatieve woningbehoefteprognose per kern
In Schijndel betreft het bestaand aantal woningen 9633. De kwantitatieve woningbehoefte voor Schijndel bedraagt 876 woningen voor de komende 10 jaar (tot 2028).
Uitgangspunten: de woningbouwbehoefte wordt evenredig aan alle kernen toegekend op basis van het aantal woningen van die kern. De aantallen geven geen recht op realisatie, wel op ruimte die in het woningbouwprogramma gereserveerd wordt voor woningbouwplannen per kern voor de komende 10 jaar. Waarbij de cijfers jaarlijks gemonitord worden en bijgesteld kunnen worden in de jaarlijks vast te stellen WoonAgenda. De verstedelijkingopgave van 900 woningen wordt toegekend aan de kern Veghel.
Kwalitatieve woningbehoefte
Het grootste aanbod van woningen zit in de bestaande woningvoorraad. Ondanks dat de meeste verhuizingen binnen de eigen gemeente plaatsvinden, woont toch niet iedereen passend en is er niet altijd die woning beschikbaar die men wenst. De demografische ontwikkelingen leiden tot een veranderende woningbehoefte. Omdat de meeste woningen er al staan maakt dat we kritisch moeten kijken naar de soort woningen die we aan de woningvoorraad toevoegen. De woningbehoefte van eenpersoonshuishoudens en ouderen is over het algemeen een andere dan die van tweepersoonshuishoudens en gezinnen; meer vraag naar huurwoningen, kleiner en betaalbaar wonen, meer gelijkvloers en meer nabij voorzieningen.
Betaalbaarder wonen: soms vanwege de aanwezigheid van één inkomen, soms vanwege de wens kapitaal vrij te maken dat in de stenen zit. Door maatschappelijke tendensen als toename deeleconomie, veranderingen in de vrijetijdsbesteding en ontwikkelingen in het sociale domein is er meer behoefte aan nieuwe woonvormen waarbij de bewoners wel over een zelfstandige woonruimte beschikken maar tevens gebruik kunnen maken van gemeenschappelijke ruimten en waar zorg geclusterd verleend kan worden.
Woonwensenonderzoek in de voormalige gemeente Schijndel geeft als belangrijkste beeld: een tekort aan gestapelde huurwoningen (vooral een vraag vanuit starters) en aan goedkope, kleine huur- en koopwoningen. De komende tijd ontstaat er een theoretisch overschot aan dure koopwoningen afhankelijk van de mate waarin 65-plussers die aangeven te willen verhuizen van hun dure koopwoning naar een huurwoning dit ook gaan doen.
Conclusie
Dit plan voorziet in herontwikkeling van vrijkomend vastgoed met een maatschappelijke bestemming. Het betreft een transformatielocatie. De appartementen zijn geschikt voor één en tweepersoonshuishoudens, waaronder ouderen. Hiermee wordt bijgedragen aan de woonbehoefte en de doorstroming die hiermee opgang komt.
In augustus 2018 is de Welstandsnota Meierijstad 2018 vastgesteld. Na de fusiedatum 1 januari 2017 worden in Meierijstad bouwinitiatieven nog steeds beoordeeld aan het geldende welstandsbeleid van Schijndel, Veghel en Sint-Oedenrode. De welstandnota's van deze drie fusiepartners bevatten veel overeenkomsten, maar ook de nodige verschillen. Voor alle betrokkenen is eenduidigheid gewenst en bovendien eist de wet algemene regels herindeling (arhi) harmonisering van het welstandsbeleid vóór 31 december 2018. De invoering van de Omgevingswet, voorzien in 2021, is een natuurlijk moment voor het invoeren van nieuw welstandsbeleid. Deze welstandsnota Meierijstad dient dan ook ter overbrugging tot dat tijdstip.
Objectieve beoordelingscriteria
Met de welstandsbeoordeling wordt het welstandsbeleid uitgevoerd. Voor de welstandsbeoordeling is het belangrijk dat de welstandsnota objectieve beoordelingscriteria bevat en dat de procedures helder en transparant zijn. De aanvrager en zijn architect hebben recht op een inzichtelijke, vlotte procedure. Een procedure die rekening houdt met zowel het privé- als het gemeenschapsbelang.
Begrenzing van de welstandsbeoordeling
De gemeente Meierijstad heeft duidelijke keuzes gemaakt voor gebieden en objecten waar een welstandsbeoordeling noodzakelijk blijft. Door de welstandsbeoordeling te beperken tot ‘daar waar het ertoe doet’ kunnen grotere gebieden welstandsvrij worden; hier vindt een preventieve welstandsbeoordeling plaats voor uitsluitend nieuwbouw. De gemeenteraad acht voor de volgende objecten en gebieden een welstandsbeoordeling noodzakelijk:
Schema welstandtoets
Onderstaand stroomschema geeft aan of er een welstandsbeoordeling moet plaatsvinden en zo ja, welke criteria daarbij gehanteerd moeten worden. Met dit schema kan een initiatiefnemer vroegtijdig kennisnemen van de uitgangspunten en beoordelingscriteria voor het bouwinitiatief. De monumenten, de beeldbepalende en cultuurhistorisch waardevolle panden en de bebouwing in de historische kernen hebben dusdanige overeen- komsten in beeldkwaliteit en karakteristieken, dat hiervoor gezamenlijk toepasbare beoordelingscriteria zijn opgesteld. Dit zijn de criteria ‘historische waarden’. Voor de overige situaties zijn specifieke criteria opgesteld.
Naast het bestemmingsplan biedt de welstandsnota het kader waarbinnen bouwplannen ontworpen en beoordeeld moeten worden. Een bouwplan zal worden beoordeeld door de welstandscommissie en dient te voldoen aan de redelijke eisen van welstand.
Schijndel staat bekend om zijn groene uitstraling. Bomen hebben daarin een zeer nadrukkelijke rol. De kroonmassa versterkt de aanwezige plantvakken en de bomen zorgen voor accenten en begeleiding. Toch ondervinden burgers en gemeente ook regelmatig hinder van de bomen, bijvoorbeeld door opdruk van verharding en conflicten met de aanwezigheid van kabels en leidingen. In het Groenbeleidsplan benadrukt de gemeente Schijndel thema's als kapverordeningen, behoud van karakteristieke wegbeplanting, boombeheer en onderhoud van het groen.
![]() |
Groenstructuurkaart (gemeente Schijndel)
De gronden in het plangebied maken geen deel uit van de hoofdgroenstructuur of wijkstructuur. De Pastoor van Erpstraat, aan de rand van het plangebied is aangewezen als Hoofdgroenstructuur (lijnvormige structuur – huidige structuur handhaven). De hoofdgroenstructuur ter plaatse bestaat uit hagen en bomen in plantvakken. In de situatietekening is deze beplanting opgenomen. De structuur blijft gehandhaafd. Daarmee wordt aangesloten op de uitgangspunten vanuit de Groenstructuurplan.
Algemeen
Voor elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.
Toetsing van het initiatief
Ter plaatse van het plangebied heeft Geofoxx een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest (d.d. 1 oktober 2018) uitgevoerd.
Vooronderzoek
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is de relevante bodeminformatie van de onderzoekslocatie verkregen. Gezien de beschikbare bodeminformatie is de onderzoekslocatie (veiligheidshalve) ‘verdacht’ op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. De verontreiniging is vermoedelijk diffuus, heterogeen verspreid in de bovengrond aanwezig.
Bodemvreemde bijmengingen
Bij het zintuiglijk onderzoek zijn bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van puin, brokken asfalt en baksteen. Er zijn behalve puin voor zover zintuiglijk waarneembaar geen asbestverdachte materialen op of in de bodem aangetroffen.
Verkennend bodemonderzoek (regulier)
Er zijn hoogstens licht verhoogde gehalten gemeten in zowel grond als grondwater. Op basis van de analyseresultaten voor grond en grondwater kan de hypothese ‘verdacht’ worden aangenomen. De resultaten vormen echter geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.
Verkennend asbestonderzoek
Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest aangetoond in de puinlagen ter hoogte van de verhardingen.
Conclusie plangebied
Er zijn hoogstens licht verhoogde gehalten gemeten in het grond en grondwater. Het terrein(deel) is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik/functie. Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan de grond hergebruikt worden (klasse ‘achtergrondwaarde’ / ’wonen’). Er bestaan voor wat betreft het aspect bodem geen belemmeringen.
Algemeen
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
Toetsing van het initiatief
Wegverkeerslawaai
Conform de Wet geluidhinder (verder Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van geluidgevoelige bebouwing die binnen de zone van een bron is gelegen (wegen met een snelheidsregime van 50 km/ uur of meer). In dit geval is het plangebied niet gelegen binnen een dergelijke zone, echter kent zowel de Pastoor van Erpstraat als de Schootsestraat/Kloosterstraat een dusdanige verkeersintensiteit dat akoestisch onderzoek, in het kader van de Wet ruimtelijke ordening ter beoordeling van het woon- en leefklimaat, meer dan wenselijk is. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.
Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de woningen vanwege de Kloosterstraat/ Schootsestraat, Heikantstraat en de Jos van der Schoorstraat voldoen aan de grenswaarde van 48 dB (incl. aftrek 110g Wgh, alhoewel formeel niet van toepassing).
Uit de resultaten vanwege de Pastoor van Erpstraat blijkt dat 8 appartementen een gevelbelasting hebben van meer dan 48 dB. De hoogst berekende geluidbelasting 54 dB (incl. afronding en aftrek conform art 110g Wgh).
Voor dit plan geeft de Wet geluidhinder onvoldoende mogelijkheden om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te borgen in de nieuwe woning. Dit komt omdat in de omgeving van het plan alleen 30 km/uur wegen liggen. Deze vallen buiten de reikwijdte van de Wet geluidhinder. Er kan daarom geen hogere waarde verleend te worden. Om die reden is voor dit plan uitsluitend paragraaf 3.2 van het Bouwbesluit 2012 van toepassing. Hierin is als eis opgenomen dat de karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie minimaal 20 dB moet zijn. Met deze minimale geluidwering wordt in de woningen niet voldaan aan het gewenste binnenniveau van 33 dB. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is gekozen om het benodigde geluidwering - om te komen tot een binnenniveau van 33 dB - vast te leggen in dit plan (zie artikel 7.2).
Spoorweglawaai
Gelet op de afstand van het plangebied ten opzichte van de dichtstbijzijnde spoorlijn is spoorweglawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder niet aan de orde.
Industrielawaai
Het plangebied is niet in of nabij een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein gelegen. Industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder is niet aan de orde.
Conclusie plangebied
Er bestaan voor wat betreft het aspect geluid geen belemmeringen voor dit plan, mits voldoende geluidwering wordt gerealiseerd.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Volgens de NSL-monitoringstool van de Rijksoverheid zijn tot slot de concentraties PM10 en NO2 ter plaatse van het plangebied ruimschoots beneden de daarvoor geldende grenswaarden gelegen. Volgens de monitoringstool is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende en worden geen normen overschreden. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid a van de Wet milieubeheer.
Conclusie plangebied
Dit plan voorziet in totaal 41 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen'. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor dit plan.
Om te bepalen welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van milieuhinder kunnen worden toegestaan, kan gebruik worden gemaakt van de systematiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In de VNG-brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Het doel van milieuzonering is tweeledig:
Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van categorie 1 (indicatieve afstand van 10 meter) tot categorie 6 (indicatieve afstand van 1.500 meter). Als aan de indicatieve afstand kan worden voldaan, is een activiteit qua milieuhinder inpasbaar. Enerzijds is dan ter plaatse van omliggende milieugevoelige objecten (waaronder woningen) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, anderzijds heeft het bedrijf voldoende zekerheid dat de bedrijfsactiviteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen worden uitgeoefend.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.
Toetsing
Het plan voorziet in woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Daarnaast gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Deze milieubelastende functies in de omgeving zijn:
adres en functie | milieu- categorie | richtafstand rustige woonwijk |
richtafstand gemengd gebied |
daadwerkelijk afstand* |
Heikantstraat 3: gemengde bestemming | 3.1 | 50m | 30m | 53m |
Conventstraat 10: school basisonderwijs | 2 | 30m | 10m | 32m |
Kapittelpad ong.: maatschappelijke bestemming | 2 | 30m | 10m | 109 |
Bunderstraat 6: Sport bestemming | 3.1 | 50m | 30m | 130 |
*De richtafstanden volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning.
Er wordt aan alle richtafstanden voldaan. Gelet op de omgeving, waarin naast wonen verschillende andere functies aanwezig zijn, kan de locatie worden aangemerkt als gemengd gebied. Echter wordt ook voldaan aan de richtafstanden van rustige woonwijk.
Conclusie plangebied
De omliggende bedrijven en andere functies vormen geen belemmering voor het plan. Bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen voor dit plan.
Wet- en regelgeving
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercate-gorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehou-den.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, bui-ten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige ob-jecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Een 'geurgevoelig object' is gedefinieerd als: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daar-voor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Toetsing
De woningen worden aangemerkt als geurgevoelig. De meest nabijgelegen veehouderijen zijn gelegen op 350 meter. Dit betreffen grondgebonden veehouderijen. Er wordt ruimschoots voldaan aan de afstand van 100 meter. Overige (intensieve) veehouderijen zijn op zeer ruime afstand gelegen. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Algemeen
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basisnetten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Meierijstad
Het doel van de beleidsvisie externe veiligheid is duidelijkheid verschaffen aan burgers en bedrijven over de wijze waarop de gemeente omgaat met het ruimtelijke scheiden van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten. Er wordt in de visie invulling gegeven aan de omgang met risiconormen en richtlijnen voor drie verschillende gebiedstypen:
Conform de beleidsvisie externe veiligheid dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van o.a. de route via Hoofdstraat, Kloosterstraat, Schootsestraat, Boxtelseweg richting Boxtel een risicoberekening te worden uitgevoerd om te bepalen hoe hoog het groepsrisico is.
Risicokaart
Uitsnede risicokaart
Toetsing initiatief
Risicovolle inrichtingen
In en in de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Buisleidingen
Ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding (Z-544-04) en een gasdrukregel- en meetstation aanwezig. Gelet op diameter en werkdruk van de buisleiding beslaat het invloedsgebied 70 meter aan beide zijden van de leiding. De afstand van het plangebied tot het plangebied bedraagt circa 440 meter en ligt daarmee ruim buiten het invloedsgebied.
Het gasdrukregel- en meetstation heeft een veiligheidsafstand van 15 meter. De afstand van het plangebied tot het plangebied bedraagt circa 440 meter en ligt daarmee ruim buiten de veiligheidsafstand.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In en in de omgeving van het plangebied zijn op basis van de risicokaart geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Over plaatselijke wegen vind vervoer van gevaarlijke stoffen plaats voor de bevoorrading van LPG - Tankstations en propaantanks. Uit een inventarisatie van RMB (RMB (2008), Gemeente Schijndel: Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen) blijkt dat over het weggedeelte Kloosterstraat, Schootsestraat vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Over deze route vind vervoer van gevaarlijke stoffen van de volgende categorieën plaats:
Het invloedsgebied van deze transportroute reikt geheel over het plangebied.
Plaatsgebonden risico (PR)
Uit de inventarisatie van het RMB uit 2008 blijkt dat er geen PR 10-6 contour aanwezig is.
Groepsrisico
Het plangebied ligt op circa 35 meter afstand tot het midden van de transportroute. Dit betekend dat art. 7 en 8 van het Bevt van toepassing zijn en het groepsrisico verantwoord dient te worden. Conform art. 9 Bevt is de veiligheidsregio om advies gevraagd. Dit advies wordt later toegestuurd en dient verwerkt te worden in de verantwoording van het groepsrisico.
Op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoberekeningen Bevt - Bijlage, versie 1.2 (RIVM, 11 januari 2017) wordt het volgende geconcludeerd:
Advies Veiligheidsregio
Omdat de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in het invloedsgebied van een regionale transportroute voor gevaarlijke stoffen dient conform art 9 Bevt het groepsrisico te worden verantwoord. De Veiligheidsregio heeft hieromtrent advies uitgebracht (Bijlage 3) dat ingaat op zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De veiligheidsregio adviseert om de volgende maatregelen te nemen om de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in het plangebied te verhogen: informeer de initiatiefnemers c.q. de toekomstige bewoners actief over het aanwezige risico en handelingsperspectief.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er uit oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling in dit bestemmingsplan.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Beleid en regelgeving
Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterschap Aa en Maas is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Meierijstad. In het Waterbeheerplan (WBP) beschrijft waterschap welke doelstellingen worden nagestreefd in de periode 2016 - 2021 en hoe die doelstellingen worden gehaald. De strategie voor 2016-2021 is het doorzetten van de lijn uit het WBP 2010-2015 met nieuwe accenten. Er wordt gewerkt aan een veilige, gezonde en duurzame leef-, woon en werkomgeving in het oosten van Brabant.
Naast de directe bijdrage aan een duurzame leefomgeving met de aanwezigheid van een goed functionerend watersysteem, draagt het waterschap via water ook bij aan bredere maatschappelijke thema's:
Specifiek voor het water in bebouwd gebied is het beleid streven naar het hebben en houden van een gezond robuust en veerkrachtig watersysteem.
Uitwerking uitgangspunten watertoets
Deze beleidsnota vormt het vervolg op de beleidsnota uitgangspunten watertoets Aa en Maas, die in december 2004 is vastgesteld door waterschap Aa en Maas. De nota gaat verder in op de uitgangspunten die indertijd zijn vastgesteld. Ook is naar aanleiding van ontwikkelingen sinds 2004 een nieuw uitgangspunt geformuleerd, namelijk 'wateroverlastvrij bestemmen'.
De uitgangspunten zorgen ervoor dat de 'watersysteembelangen' een plek hebben in het watertoetsproces.
In de Beleidsnota 'uitgangspunten watertoets Aa en Maas' zijn in het kort de principes beschreven die richtinggevend zijn bij de waterschapsadvisering over ruimtelijke plannen. Deze principes zijn:
De ontwikkelingen in het denken over water, maken het noodzakelijk om een 7e uitgangspunt aan deze principes toe te voegen, namelijk: “wateroverlastvrij bestemmen”. Deze uitgangspunten moeten uiteraard gezien worden tegen de achtergrond van één van de taken van het waterschap, namelijk de zorg voor waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Locatiestudie
Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied (kern in landelijk gebied). De grondwaterstand bevindt zich op circa 3 meter onder maaiveld. Uit de vastgestelde legger van waterschap Aa en Maas is geconcludeerd dat er in- en rondom het plangebied geen beschermde watergangen aanwezig zijn. Om het maaiveldniveau ter hoogte van het plangebied te achterhalen is er gebruikt gemaakt van het actuele hoogtebestand Nederland (AHN2). De maaiveldniveaus van het plangebied zijn in de onderstaande afbeelding weergegeven. Het plangebied bevindt zich boven NAP.
De maaiveldniveaus van het plangebied liggen tussen de 8,5 en 9,5 meter boven NAP (Inmeting Gubbels b.v. d.d. 25-8-2017). Binnen het plangebied zijn daarmee beperkte hoogteverschillen. De waterberging komt centraal in het plangebied te liggen (zie paragraaf 2.2, situatietekening).
Waterkwantiteit
Huidige situatie | Toekomstige situatie | |
Gebouwen | 1.175 | 1.700 |
Parkeren, wegdek en stoep | 2.100 | 2.725 |
Groen / tuinen | 2.400 | 1.250 |
Totaal | 5.675 | 5.675 |
De bovenstaande oppervlaktes voor de toekomstige situatie zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig plan (zie paragraaf 2.2 Toekomstige situatie). De oppervlaktes voor de huidige situatie zijn gebaseerd op de inmeettekening van het terrein. Er is sprake van een toename aan verharding van circa 1.150 m2. Waterschap Aa en Maas eist geen compensatie voor plannen waarbij de toename van verhard oppervlak minder dan 2.000 m2 bedraagt.
Aanleg van (nieuwe) verharding heeft tot gevolg dat hemelwater niet meer in de daarvoor bestaande onverharde bodem kan infiltreren en direct wordt afgevoerd naar oppervlaktewaterlichamen. Een grote toename van verharding kan leiden tot een overbelasting van de capaciteit van de ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Dit kan leiden tot wateroverlast.
In onderhavige situatie is de toename van 8verhard oppervlak echter zo laag dat dit niet zal leiden tot een overbelasting van de capaciteit van de ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De gemeente Meierijstad hanteert de genoemde grenswaarde van 2.000 m2 van waterschap Aa en Maas niet en past een eigen rekenregel toe. In alle gevallen is bij een toename in verhard oppervlak compensatie benodigd.
De gemeente Meierijstad hanteert de volgende rekenregel:
'Benodigde compensatie (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x 0,06 (in m)'
1.150 x 0,06 = 69 m3.
Op basis van deze rekenregel bedraagt de waterbergingsbehoefte 69 m3. Met de realisatie van een waterberging van 80 m2 (centraal binnen het plangebied) en een diepte van circa 0,85 meter wordt voldaan aan de compensatie.
Waterkwaliteit
Ten behoeve van de waterkwaliteit wordt geadviseerd om bij elk ontwikkelingsscenario gebruik te maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink niet toe te passen. Hierdoor wordt de uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater voorkomen. Deze stoffen kunnen zich namelijk ophopen in het water (bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Afvalwater
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken streeft waterschap Aa en Maas naar het afkoppelen van afstromend regenwater van schoon verhard oppervlak. Het afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel.
Conclusie
In het kader van de planprocedure zijn de gevolgen ten aanzien van de waterhuishouding inzichtelijk gemaakt en de daaruit voortkomende waterbergingsbehoefte. Geconcludeerd kan worden dat er met het voorliggend initiatief geen waterschapsbelangen in het geding zijn. Er is derhalve geen directe belemmering aanwezig vanuit het aspect water.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreft 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek' en is gelegen op een afstand van circa 10.300 meter. Daarnaast is Natura-2000 gebied 'Kampina & Oisterwijkse vennen' gelegen op een afstand van 10.500 meter.
Voor het voorgenomen initiatief is door De Roever een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage aan deze toelichting. In het stikstofdepositieonderzoek is voor de gebruiksfase (verkeer en stookinstallaties) en de aanlegfase (bouwverkeer en machines) van het gewenste plan de te verwachten stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden berekend. Uit de berekening blijkt dat er, voor zowel de aanleg- als gebruiksfase, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
Overige negatieve effecten (waaronder lichthinder, geluidhinder, verdroging, e.d.) zijn niet te verwachten, gelet op de relatief grote afstand tussen het plangebied en de Natura 2000-gebieden. Hierdoor is er geen vergunning nodig op grond van de Wnb.
Natuurnetwerk Brabant (Natuurnetwerk Nederland)
De dichtstbijzijnde gebieden die deel uit maken van de NNB zijn gelegen op ruim 1 kilometer. Voor de realisatie en de ingebruikname van de woningen zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNB.
Beschermde planten en dieren
Het voorgenomen initiatief is door Faunaconsult middels een Flora en fauna-inspectie (d.d. 12 december 2017) getoetst aan de natuurwetgeving. De quickscan is opgenomen als bijlage aan deze toelichting. Hierna zijn de conclusies en bevindingen beschreven.
Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën
In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wn zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud (Provinciale staten van Noord-Brabant, 2016). Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen.
Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wn): deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten tijdens het werk worden aangetroffen dieren zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
Vleermuizen: aanvullend onderzoek
De twee te slopen woongebouwen bevatten mogelijk vleermuisverblijven. Het slopen van deze gebouwen kan daarom leiden tot verstoring of vernietiging van vleermuizen en hun verblijven. Omdat alle vleermuissoorten streng zijn beschermd, dient het voorkomen van dergelijke verblijven conform het vleermuisprotocol te worden onderzocht.
Door Faunaconsult is een Vleermuizen- en vogelonderzoek (d.d. 25 september 2018) uitgevoerd. In totaal zijn er 0 vleermuisverblijven gevonden. Nadere acties zijn daarom niet aan de orde.
Algemene vogels
Verstoring en vernietiging van vogelnesten is te vermijden, door de sloopwerk- en rooiwerkzaamheden buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) uit te voeren.
Huismus: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf
In de daken van alle woningen broeden mogelijk jaarlijks huismussen. Nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd. Voordat de daken worden gerenoveerd, dient daarom eerst het voorkomen van huismusnesten conform Kennisdocument huismus te worden onderzocht. Hierbij wordt voor de huismus uitgegaan van 2 ochtendbezoeken in de periode 1 april – 15 mei. Indien blijkt dat er huismusnesten aanwezig zijn, dan dienen voor elk nest dat verloren gaat meerdere alternatieve nestlocaties voor de huismus te worden gerealiseerd (BIJ12, 2017). Dat kan door het plaatsen van vogelvides of nestkasten.
Uit het onderzoek naar huismusnesten blijkt dat er in het plangebied 5 nesten van de huismus zijn gevonden. Nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd. De sloop kan zonder verdere beperkingen worden uitgevoerd. Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd; de Provincie Noord-Brabant heeft namelijk aangegeven dat dit niet nodig is, indien ruim voldoende alternatieve verblijfplaatsen zijn gerealiseerd en er tijdig maatregelen worden genomen die voorkomen dat de te verwijderen verblijven nog gebruikt kunnen worden (aan al deze maatregelen wordt voldaan).
Conclusie
Met inachtneming van het voorstaande (rekening houden met broedvogels en de maatregelen voor de huismus) is er geen belemmering voor dit plan.
Algemeen
Nota Belvedere
De Nota Belvedere bevat het rijksbeleid voor de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. De nota omvat ook een kansenkaart (zonder wettelijke status) en een subsidieregeling. Het doel van de nota is ervoor te zorgen dat aanwezige cultuurhistorische waarden actief worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming. Verder streeft de nota naar behoud door ontwikkeling. In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen Belvederegebieden.
Monumentenwet 1988
De invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving heeft plaats gevonden door de bestaande Monumentenwet 1988 en andere wetten gedeeltelijk te wijzigen en aan te vullen door middel van de raamwet Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Door de Wamz is tevens een aantal wijzigingen doorgevoerd in de Ontgrondingenwet, de Woningwet, de Wet Milieubeheer en het Besluit Ruimtelijke Ordening. Er is voor gekozen om zoveel als mogelijk aan te sluiten bij bestaande regelgeving, om extra wet- en regelgeving te vermijden en om de integratie te bevorderen. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de gemeente daarom rekening houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.
Archeologie
Op gemeentelijk niveau is (ten tijde van de voormalige gemeente Schijndel) een beleidskaart archeologie vastgesteld. Op deze beleidskaart zijn verschillende categorieën aangegeven. De verwachtingen zijn voor vertaald naar dubbelbestemmingen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. Voor bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en een diepte van meer dan 0,3 meter geldt een onderzoeksplicht.
In dit geval heeft Antea Group een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (d.d. 22 februari 2018).
Bureauonderzoek
Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting, met name voor de periode van de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Het is echter niet uit te sluiten dat er ook uit eerdere periodes (paleolithicum tot en met vroege middeleeuwen) nog resten aanwezig zijn. Het is mogelijk dat de bodem reeds (deels) verstoord is geraakt door de huidige bebouwing, maar dit is op basis van alleen het bureauonderzoek niet met zekerheid te zeggen. Indien de bodemopbouw nog intact is kan er op basis van het bureauonderzoek inderdaad een archeologisch sporenniveau in de ondergrond verondersteld worden. Of deze bodemopbouw intact is kan middels het (inmiddels uitgevoerde) booronderzoek (verkennende fase) worden onderzocht.
Booronderzoek
De bodemopbouw in het plangebied kenmerkt zich door een dik, geroerd antropogeen dek (A- horizont). In boring 4 betreft dit de gehele opgeboorde diepte, in de andere boringen is deze horizont minimaal 1,30 m dik. In alle boringen bevat de A-horizont sporen puin of is matig puinhoudend. In boring 1 en 3 is sprake van een onverstoorde C-horizont vanaf 1,30 of 1,35 m – mv, in boring 2 is de top van de C-horizont verrommeld en bevat nog sporen puin.
Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen, anders dan puinresten. Het gaat hier echter wel om een verkennende fase van het inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. Het doel van de verkennende fase van het veldonderzoek is het in kaart brengen van de bodemopbouw en het aantonen van eventuele bodemverstoringen. De afwezigheid van archeologische indicatoren kan dan ook niet worden beschouwd als indicatie voor de afwezigheid van een archeologische vindplaats. De mate van verstoring van het bodemprofiel is hiervoor wel een belangrijke aanwijzing.
Advies
Tijdens het veldwerk is gebleken dat de bodem tot tenminste 1,30 m –mv en op tenminste twee plaatsen dieper geroerd is. De aanbeveling luidt om de ontwikkeling in het plangebied mogelijk te maken zonder archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Er is geen noodzaak tot vervolgonderzoek of het behouden van de Waarde Archeologie op het plangebied in het bestemmingsplan.
Bovenstaande betreft een selectieadvies. Het hierop nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan de bevoegde overheid, in deze de gemeente Meierijstad.
Selectiebesluit
De gemeente Meierijstad is - als bevoegde overheid - gevraagd een selectiebesluit op te stellen. Het rapport is daartoe voorgelegd aan de afdeling SO/Erfgoed van de gemeente ’s-Hertogenbosch. De gemeente kan instemmen met de inhoud en de strekking van het rapport. De archeologische verwachting voor het plangebied kan worden bijgesteld tot laag voor alle perioden; derhalve wordt verder onderzoek binnen de AMZ-cyclus niet noodzakelijk geacht.
Cultuurhistorie
De provincie Noord-Brabant beschikt over de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De CHW is vastgesteld in 2010 en op kleine onderdelen aangepast in de herziening 2016. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de CHW weergegeven met een aanduiding van het plangebied.
![]() |
Cultuurhistorische Waardenkaart (provincie Noord-Brabant)
Binnen het plangebied zijn meerdere cultuurhistorische elementen aanwezig:
Daarnaast is de Pastoor van Erpstraat is een historische geografische lijn met een redelijk hoge waarde.
Overigens is op de CHW ook het pand Pastoor van Erpstraat 4 (voorheen huisnummer 4, nu gesloopt) als zijnde 'overige bouwkunst' weergegeven. Dit betreft de meisjesschool uit 1906, die in 2001 volledig gesloopt is. Van cultuurhistorische waarden is daardoor geen sprake meer.
Conclusie
Het gemeentelijk monument aan de Pastoor van Erpstraat 4 (voorheen huisnummer 6, nu huisnummer 4) blijft behouden.
Algemeen
Op 18 december 2018 is de ‘Nota Parkeernormen Meierijstad 2018’ vastgesteld. Hierin worden landelijke richtlijnen vertaald naar de situatie in de gemeente Meierijstad.
Onder meer in het geval van nieuwbouw, waar in dit geval sprake van is, zijn de parkeernormen van toepassing. In nieuwe ontwikkelingsplannen kan de gemeente invloed uitoefenen op het gebruik van de ruimte. Bij deze plannen toetst de gemeente of er voldoende ruimte in het ontwikkelingsgebied is om de toekomstige parkeervraag van de functies in het plan op te vangen. Daarbij worden met de ontwikkelaar afspraken gemaakt hoe deze parkeervraag wordt opgevangen.
Op basis van de Nota Parkeernormen is de locatie aangemerkt als:
Norm
Voor het onderdeel 'Wonen' gelden de volgende normen:
Voor niet-grondgebonden koop- en huurwoningen worden de volgende prijsklassen gehanteerd:
Benodigd aantal en dubbelgebruik
Niet alle parkeerders zijn op alle momenten en dagen van de week aanwezig. In de Nota Parkeernormen zijn de aanwezigheidspercentages bepaald voor bewoners van woningen en bezoekers van woningen. Daarom zijn de parkeernormen van de woningen (inclusief bezoekers) in onderstaand schema uitgezet in een norm voor bewoners en een norm voor bezoekers. Het benodigd aantal parkeerplaatsen voor dit plan betreft:
Woningtype | Aantal woningen |
Norm bewoners |
Norm bezoekers |
Parkeerbehoefte bewoners | Parkeerbehoefte bezoekers |
Koop/ huur, etage, midden |
14 | 1,7 | 0,3 | 23,8 | 4,2 |
Koop/ huur, etage, duur |
25 | 1,9 | 0,3 | 47,5 | 7,5 |
Koop/ huur, 2 onder 1 kap |
2 | 2,0 | 0,3 | 4,0 | 0,6 |
Vervolgens wordt aan de hand van aanwezigheidspercentages bepaald of het aantal realiseren parkeerplaatsen naar beneden kan worden bijgesteld door middel van dubbelgebruik. Van dubbelgebruik is alleen sprake als de parkeerplaatsen toegankelijk zijn voor de beoogde functies. De privéparkeerplaatsen bij de twee geschakelde woningen worden niet meegeteld bij de bepaling van het dubbelgebruik.
Het maatgevende moment voor woningen is de avondperiode van een werkdag. Hieruit blijkt dat 74 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de appartementen (bewoners en bezoekers) en de bezoekers van de geschakelde woningen. De behoefte van de bewoners van de geschakelde woningen bedraagt 4 parkeerplaatsen. Deze 4 parkeerplaatsen zijn niet bij de berekening van het dubbelgebruik opgenomen, omdat de 4 parkeerplaatsen niet openbaar toegankelijk zijn. Totaal betekent dit een parkeerbehoefte van 78 parkeerplaatsen.
De parkeersituatie is opgenomen in de situatietekening opgenomen in paragraaf 2.2 (toekomstige situatie). Parkeren wordt grotendeels op geclusterde parkeerplaatsen opgelost die via de Jos van de Schoorstraat worden ontsloten. Daarnaast worden 8 langsparkeerplaatsen langs de Jos van Schoorstraat gerealiseerd en 1 langsparkeerplaatsen langs de Pastoor van Erpstraat gerealiseerd. Er worden 2 langsparkeerplaatsen langs de Pastoor van Erpstraat toegekend aan het plan. Ter plaatse van Pastoor van Erpstraat 4 en 8 worden gezamenlijk 4 of meerdere privé parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd doormiddel van twee inritten aan de Pastoor van Erpstraat.
Het totaal aantal parkeerplaatsen komt hiermee op 78. Geconcludeerd kan worden dat de parkeersituatie van de ontwikkeling van het voorliggend bestemmingsplan volstaat aan de benodigde parkeerbehoefte.
De kabels, leidingen en straalpaden worden opgenomen op de verbeelding en in de planregels, gebaseerd op de verkregen (digitale) informatie van de verschillende instanties. In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. In paragraaf 4.6 is ingegaan op de hogedrukaardgasleiding in de omgeving. Voor het overige zijn er geen planologisch van belang zijnde kabels en leidingen in de omgeving aanwezig. Daarmee wordt geconcludeerd dat er geen kabels en leidingen aanwezig zijn in het rondom het plangebied die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Spuitzones
In dit bestemmingsplan dient te worden beoordeeld of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient onder andere rekening te worden gehouden met het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de volksgezondheid. Enerzijds dient beoordeeld te worden of ter plaatse van gevoelige bestemming een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden, anderzijds dienen ook de belangen van de telers beschermd te worden.
Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden. In de rechtspraak wordt een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische doeleinden, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, als vuistregel gehanteerd. De rechtspraak heeft inmiddels laten zien dat een kortere afstand ook aanvaardbaar kan zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt.
Agrarisch gronden waarop gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet is uitgesloten zijn op ruim meer dan 50 meter van het plangebied gelegen.
Volksgezondheid in relatie tot veehouderijen
Handreiking veehouderij en volksgezondheid
In de handreiking veehouderij en volksgezondheid is een stappenplan opgenomen. Op basis van het stappenplan kan beoordeeld worden of een advies van de GGD moet worden opgevraagd. Hierna zijn de vragen uit het stappenplan opgenomen:
Gelet op het feit dat geitenhouderijen binnen 2 kilometer afstand zijn gelegen is advies van de GGD benodigd. Vanuit de GGD in deze regio wordt opgemerkt dat woningbouw bij wijze van inbreiding niet zonder meer wordt afgewezen onder de voorwaarde dat er geen geschikte locatie buiten een straal van twee kilometer van een geitenhouderij beschikbaar is. Van geschikte alternatieve locaties is geen sprake. De kern Schijndel ligt grotendeels binnen de 2 kilometer zone van geitenhouderijen.
Varkens- en pluimveehouderijen
Op basis van het 'Endotoxine toetsingskader 1.0' kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. Het plangebied ligt buiten de richtafstanden die aangehouden moeten worden rondom de varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Geitenhouderijen
Uit het VGO-2 en VGO-3 onderzoek is gebleken dat zich in een straal van circa 2 km rond geitenbedrijven een verhoogd aantal gevallen van longontsteking voordoet. Binnen 2 km van het plangebied liggen twee geitenhouderijen: Boxtelseweg 10 (525 geiten) en Oetelaarsestraat 29 (480 geiten).
De gemeente Meierijstad (college) heeft op 13 maart 2018 een afwegingskader vastgesteld met betrekking tot ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen. Deze ontwikkeling moet getoetst worden aan dit afwegingskader.
Gelet op de ruime afstanden is sprake van een aanvaardbaar volksgezondheidsrisico en zijn er wat dit aspect geen belemmering voor het (bestemmings)plan. De geurbelasting en fijn stof concentraties voldoen aan de geldende normen. Het plan voorziet niet in bijzondere gevoelige bestemmingen en er worden geen klachten vanwege veehouderijen verwacht. In de omgeving bevinden zich geen bedrijven met pluimvee en varkens of ander soortige bedrijvigheid waardoor een verhoogde kans op gezondheidsrisico's (cumulatie) aanwezig is. Een nader GGD advies hoeft niet te worden gevraagd.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Activiteit en drempelwaarden
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. In de nota van toelichting op het Besluit milieueffectrapportage wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' ook geduid. Hier wordt het volgende aangegeven: "Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan".
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het plan voorziet in 41 woningen. Het plangebied heeft een grootte van circa 0,6 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Vormvrije m.e.r. beoordeling
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:
De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. De criteria vallen uiteen in criteria betreffende de: kenmerken van het project:
Toetsing
In het kader van het bestemmingsplan is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de ontwikkelingen. In de bijlage 'Aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling is uitgebreid ingegaan op de onderbouwing. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Gelet op voorgaande is besloten dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.
De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:
Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan komen de volgende enkel- en dubbelbestemmingen voor:
Enkelbestemming 'Tuin'
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuin en dan wel groenvoorzieningen, in- en uitritten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
Enkelbestemming 'Wonen - 1'
De bestemming 'Wonen-1' voorziet in het bestemmen van 2 bestaande geschakelde woningen. De gronden in deze bestemming zijn bedoeld voor het wonen, en onder meer tuinen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Met een aanduiding is het toegestane bebouwingstype aangegeven.
Erfbebouwing (definitie: gebouwen die door de ligging, constructie en/of afmeting (architectonisch) ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, waaronder in ieder geval begrepen aangebouwde gedeelten van dat hoofdgebouw (aanbouwen) en niet voor bewoning bestemde bijgebouwen, alsmede carports en overkappingen) is zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan.
Enkelbestemming 'Wonen - 2'
De bestemming 'Wonen-2' voorziet in de realisatie van 39 appartementen die worden beoogd in van het stedenbouwkundig plan. De gronden in deze bestemming zijn bedoeld voor het wonen, en onder meer tuinen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen.
Met een aanduiding is het toegestane bebouwingstype aangegeven. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding. Erfbebouwing is ook uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.
Wanneer met een bestemmingsplan een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt een anterieure overeenkomst getekend, waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Pastoor van Erpstraat 2-8, Schijndel' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties.
Het waterschap Aa en Maas heeft een reactie gegeven in het kader van vooroverleg en heeft aangegeven dat er geen opmerkingen of bijzondere waterbelangen aan de orde zijn. Daarmee is een positief wateradvies gegeven.
Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure is een informatiebijeenkomst (d.d. 4-7-2018) georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst heeft eenieder kunnen reageren op het plan. Daarom wordt afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp-bestemmingsplan.
Vervolgens wordt de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Het ontwerp-bestemmingsplan heeft gedurende zes weken, van 25 juli tot 5 september 2019, ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.