Plan: | Antoniushof, Breedeweg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1945.BPANTONIUSHOF-ONW1 |
Om de (toekomstige) woonbehoefte binnen de kern Breedeweg op te vangen, wordt het gebied aan de zuidzijde van de bestaande kern ontwikkeld als nieuw woongebied. Aanvullend wordt de lintbebouwing aan de Sint Antoniusweg en Bredeweg verdicht. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling in juridisch-planologische zin mogelijk.
Voor de ontwikkeling van het plangebied is gekozen voor een globale bestemming. Deze opzet maakt het mogelijk om de definitieve stedenbouwkundige verkaveling van het nieuwe woongebied in een later stadium op ondergeschikte onderdelen te wijzigen en - waar nodig - te verfijnen, zodat ingespeeld kan worden op wijzigende (markt)omstandigheden.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van het kern Breedeweg, in de hoek Sint Antoniusweg - Bredeweg en staat kadastraal bekend als gemeente Groesbeek, sectie Q, nummers 188 (deels), 237, 295, 454 (deels) en 456 (deels). Het plangebied wordt begrensd door:
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode omkadering)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Voor de in dit bestemmingsplan begrepen noordelijke gronden, direct aan de Bredeweg, geldt het bestemmingsplan 'Breedeweg', zoals door de gemeenteraad is vastgesteld op 13 februari 2007. Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Woondoeleinden'.
Voor de zuidelijke gronden in het plangebied, achter de bebouwingslinten aan de Bredeweg en de Sint-Antoniusweg, geld het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesboek, zoals door de gemeenteraad is vastgesteld op 29 augustus 2013. Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' en langs de oostzijde een strook met de dubbelbestemming Waarde – Archeologische verwachtingswaarden.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Op grond van deze bestemmingen is het toevoegen van woningen niet toegestaan. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is het daarom noodzakelijk het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied te herzien.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen:
Inleiding en beschrijving plangebied
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
In de bestaande situatie zijn de gronden achter de lintbebouwing in gebruik als weiland c.q. grasland, waardoor het plangebied een overwegend open karakter heeft. De bestaande woningen aan de Sint Antoniusweg en Bredeweg grenzen met de achtertuinen aan de nieuwe woningbouwlocatie. Aan de zuidwestzijde grenst de locatie aan het sportcomplex van de R.K.S.V. Groesbeekse Boys. Op navolgende afbeeldingen zijn impressies van het plangebied en de omliggende bestaande bebouwing weergegeven:
Impressie van de bestaande lintbebouwing met een doorkijk naar het weiland
Impressie bestaande bebouwing met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 39 woningen mogelijk. Waarvan 2 particuliere initiatieven voor twee bouwkavels ter plaatse van de open plekken in het bebouwinglint ter plaatse van de percelen aan de Sint Antoniusweg 1 en 5. De andere 37 wooneenheden betreffen eveneens 2 lintwoningen en achter de lintbebouwing een nieuw woongebied uitgevoerd als een landelijk hof.
Het uitgangspunt is het ontwikkelen van een landelijk, kleinschalig woonmilieu. In de Antoniushof wordt uitsluitend ruimte geboden aan grondgebonden woningen met tuin en beneden-boven woningen, aansluitend bij het dorpse en landelijke karakter van Breedeweg.
De toekomstige bebouwing bestaat uit een mix van woningtypen: vrije kavels, vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap-/levensloopbestendige woningen, rijwoningen en beneden-bovenwoningen. Zo ontstaat een breed aanbod aan woningen voor diverse doelgroepen, van betaalbaar voor starters tot levensloopbestendig voor senioren.
De meest recente stedenbouwkundige verkaveling voorziet in 2 vrije kavels, 4 vrijstaande woningen, 14 twee-onder-één-kap-/levensloopbestendige woningen, 7 rijwoningen en 12 beneden- bovenwoningen (sociale huur). Het voorgenoemde programma vormt nadrukkelijk geen blauwdruk. De verkaveling en differentiatie in het woningbouwprogramma is indicatief en kan op onderdelen nog wijzigen.
Het nieuwe woongebied wordt gekenmerkt door een heldere en functionele opzet. Binnen de stedenbouwkundige opzet zijn 'bouwstroken' opgenomen waarbinnen de nieuwe woningen worden gesitueerd. Deze stroken zijn zodanig gelegen dat de nieuwe woningen op een logische wijze aansluiten op de bestaande ruimtelijke structuur in de omgeving. Doordat de nieuwe wegen voor een belangrijk deel grenzen aan de randen van het nieuwe woongebied ontstaat een open planstructuur met zicht op de landelijke omgeving. Ook voor wat betreft de ligging van de woningen en tuinen ten opzichte van de zon (en de toepassing van zonnepanelen) is deze opzet passend.
Indicatief stedenbouwkundig plan
De nieuwe woningen bestaan in de basis uit twee bouwlagen met een kap, aansluitend bij de bestaande bebouwing in de directe omgeving van het plangebied. Uitzondering hierop vormen de eventuele levensloopbestendige woningen, die een volledig woonprogramma op de begane gronden hebben en dus uit één bouwlaag met eventueel een kap bestaan.
Het nieuwe woongebied wordt ontsloten via een nieuwe aansluiting op de Sint Antoniusweg. Door middel van een lus-ontsluiting zijn alle woningen bereikbaar. Mede door het geringe aantal woningen zal het openbaar gebied een erfachtige inrichting krijgen. Het landelijke karakter wordt versterkt door het aanbrengen van hagen op de erfgrenzen en groene bermen langs wegen, bestaande uit gebiedseigen beplanting. Daarnaast is aan de zuidwestzijde van het woongebied ruimte gereserveerd voor de aanleg van een grotere groene ruimte.
Ook is mede vanwege de bestaande waterproblematiek in en rond Breedeweg rekening gehouden met de wateropgave. Door de aanleg van een wadi langs de nieuwe weg wordt voorzien in de opvang en berging van hemelwater. Er worden meerdere wadi's gerealiseerd, waarmee wordt geanticipeerd op een koppeling met voorzieningen elders in Breedeweg. Ten behoeve hiervan wordt op de noordoostelijke percelen een duiker aangelegd die als overloop vanuit de wadi's fungeert naar het nieuw aan te leggen hemelwaterriool in de Bredeweg.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
In het kader van de ladder voor duurzame ontwikkeling wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Met dit plan wordt de realisatie van maximaal 39 wooneenheden mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling, die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Ten aanzien van de ladder kan worden gesteld dat het voorliggende plan voorziet in een regionale woningbehoefte. Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd. Voor Berg en Dal komt dit neer op circa 1.455 woningen.
Uit het Actieplan wonen van de gemeente Berg en Dal (zie subparagraaf 3.3.2) blijkt dat er behoefte is aan 1.200 woningen tot 2030. Omdat de behoefte aan woningen tot 2030 vooralsnog groter is dan het beoogde aanbod 'netto plancapaciteit', is de kwantitatieve behoefte voldoende aangetoond. Kwalitatief speelt de onderhavige woningbouwontwikkeling in op de gewenste ontwikkelingen in het aanbod naar grondgebonden betaalbare starterswoningen, levensloopbestendige woningen en (middel)dure koopwoningen in een dorps woonmilieu.
Onderhavige woningbouwontwikkeling kan niet met de beoogde kwaliteit binnen het huidige stedelijk gebied worden gerealiseerd. Het plangebied is gelegen aan de rand van Breedeweg en wordt bijna aan alle zijden omgeven door bestaande bebouwing. Het plangebied is in de geldende gemeentelijke structuurvisie uit 2013 aangeduid als 'Woningbouwlocatie'. Het plan voldoet daarmee aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In 2022 koos het kabinet de beleidslijn ‘water en bodem sturend’ als uitgangspunt voor de inrichting van Nederland. Dit wil zeggen dat het bodem-watersysteem een doorslaggevende rol speelt bij de inrichting van Nederland. Het kabinet baseert het beleid hiervoor op zeven uitgangspunten:
Planspecifiek
Als onderdeel van de watertoets wordt een stresstest wateroverlast uitgevoerd. En wordt met de resultaten daarvan een risicodialoog gevoerd. Dit proces is nog lopende (zie ook hoofdstuk 1 van de watertoets).
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De verstedelijkingsstrategie van de regio's Arnhem-Nijmegen en Foodvalley beschrijft welke voorwaarden en principes er zijn om te komen tot nieuwe locaties voor wonen en werken. Er wordt globaal een beeld geschetst waar op de middellange (2030) en lange termijn (2040) de extra woon-en werklocaties voor de komende jaren een plek kunnen krijgen. De strategie is adaptief en geeft inzicht in welke keuzes nu en op een later moment genomen worden. Daarmee staat nog niet alles vast en is er voldoende flexibiliteit om veranderingen op te vangen. De strategie reikt ontwerpprincipes en levert handvatten voor verder uitwerking en samenwerking.
Planspecifiek
Bij het ruimtelijk aanwijzen van geschikte uitleglocaties wordt het principe gehanteerd dat verstedelijking niet plaats vindt in het Natuur Netwerk Nederland, weidevogelgebieden, uiterwaarden, huidige waterbergingsgebieden, bovenop de stuwwallen en in de droogdalen. Het plangebied is gelegen in een droogdal. Droogdalen worden niet geschikt geacht vanwege het hogere risico op overstromingen. Wat betreft de locatie van het onderhavige planvoornemen geldt het plangebied is gelegen aan de rand van Breedeweg en bijna aan alle zijden wordt omgeven door bestaande bebouwing. Bovendien is er een stresstest wateroverlast met risicodialoog in uitvoering.
Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd.
Woondeal 2.0
In 2020 sloten het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeenten hun eerste Woondeal. Met deze Woondeal is er een samenwerking die gericht is op het bouwen van meer woningen in de regio. De Woondeal Arnhem – Nijmegen uit 2020 is nu geactualiseerd naar een Woondeal 2.0. Hierin staan, naast afspraken over voldoende woningen, afspraken over betaalbare woningen en duurzaam en circulair gebouwde woningen.
Belangrijk onderdeel van de nieuwe Woondeal-afspraken is de overeenkomst tussen de gemeenten dat zij de huisvestingsopgave voor aandachtsgroepen eerlijk spreiden over de regio. Dan gaat het bijvoorbeeld om huisvesting van mensen met een zorgvraag of mensen die dakloos dreigen te worden. Iedere gemeente zet zich in voor 30% sociale huur bij nieuwbouw, zodat deze aandachtsgroepen overal in de regio kansen op een woning hebben. Daarnaast realiseert elke gemeente minimaal 35% tot 40% van de nieuwe woningen als middenhuurwoning tot €1.000,- of koopwoning tot €355.000,-. Daarmee krijgen jonge starters een kans.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan kent een gevarieerd woningbouwprogramma. De meest recente stedenbouwkundige verkaveling voorziet in de realisatie van 39 woningen, waarvan 12 beneden-bovenwoningen in de sociale huur. Dit is overeenkomstig met de betaalbaarheidsuitgangspunten in Woondeal 2.0, dat minimaal 30% van de beoogde woningen sociale huurwoningen worden. Aanvullend dient op grond van Woondeal 2.0 minimaal 35% van de beoogde woningen in de middenhuur en/of betaalbare koop te worden gerealiseerd. Hieraan wordt niet voldaan. Het beoogde woningbouwprogramma omvat 7 middenhuur/betaalbare koopwoningen. De afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelaar ten aanzien van de differentiatie van het woningbouwprogramma dateren van voor Woondeal 2.0 en zijn gebaseerd op het toenmalige beleid. Toen Woondeal 2.0 van kracht werd is door de gemeente gevraagd waar mogelijk aansluiting te zoeken. Dit is voor het sociale segment gelukt. Om een haalbaar plan te houden kon het betaalbaar deel niet groter. In goed overleg met de gemeente is besloten het onderhavige programma aan te houden.
In de planvorming worden de nodige duurzaamheid- en klimaatadaptieve maatregelen getroffen, zie ook 4.15.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van de provincie Gelderland de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde Omgevingsverordening Gelderland (actualisatieplan 9) hebben Provinciale Staten op 5 juli 2022 vastgesteld. De geconsolideerde versie van de provinciale verordening dateert van 21 december 2022.
De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
De beoogde woningtoevoeging is regionaal afgestemd. Ook is in paragraaf 4.15 van deze toelichting beschreven welke klimaatadaptieve maatregelen in het plangebied worden toegepast. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2 is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van 39 woningen passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met de Omgevingsverordening. Voor een onderbouwing van de lokale woningbehoefte wordt kortheidshalve verwezen naar subparagraaf 3.1.3.
Ook dient op grond van artikel 2.65b van de omgevingsverordening in het bestemmingsplan te worden toegelicht welke maatregelen of voorzieningen worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In het onderhavige geval zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet worden gekoppeld aan het rioolsysteem, waardoor overbelasting van het riool wordt voorkomen. Daarnaast worden diverse groenstructuren gerealiseerd, waardoor hittestress wordt beperkt. Ook zal door het beperken van terreinverharding en het toepassen van bijvoorbeeld halfverharding het grondwater aangevuld blijven worden met regenwater, zodat droogteschade wordt voorkomen.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het nationaal landschap Gelderse Poort. In artikel 2.56 van de omgevingsverordening is geregeld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie alleen bestemmingen mogelijk mag maken die de kernkwaliteiten van een nationaal landschap niet aantasten. Het plangebied is onderdeel van het nationaal landschap De Gelderse Poort en specifiek het deelgebied 'Stuwwal Nijmegen/bekken Groesbeek'. De hoofdstructuur van het landschap bestaat uit de stuwwal (hoog, droog, zandig) en het bekken (laag, nat, zand en veen, overwegend grasland). De bebouwing in het reliëfrijke noordelijke deel (bij Heilig Landstichting, in Berg en Dal en Beek) heeft het karakter van luxe wonen in een park- en bosrijke omgeving, deels landgoedachtig. Dit karakter ontbreekt geheel of grotendeels bij de bebouwing in de kernen Groesbeek, Breedeweg en De Horst en langs de radiale wegen vanuit Groesbeek. Zodoende gaan ten gevolge van de beoogde ontwikkeling geen kernkwaliteiten verloren.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
Een structuurvisie is een document waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente in grote lijnen is vastgelegd. De gemeente is wettelijk verplicht om voor al het grondgebied in de gemeente één of meerdere structuurvisies vast te stellen. De structuurvisie geeft geen eindbeeld, maar schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente voor de komende jaren. In Berg en Dal zijn er drie structuurvisies. Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend de Structuurvisie Groesbeek van belang.
In Groesbeek wordt hoofdzakelijk voor eigen behoefte gebouwd. De gemeente Berg en Dal wenst duurzaam met de ruimte om te gaan door middel van efficiënt ruimtegebruik.'
Uitsnede structuurvisiekaart Breedeweg
Planspecifiek
Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als woningbouwlocatie (na 2020). Zodoende is woningbouw reeds voorzien. Bovendien voorziet het voorliggende bestemmingsplan in een ontwikkeling aansluitend op verstedelijkt gebied. Ook sluit het beoogde gevarieerde woningbouwprogramma en het woonmilieu aan bij de behoefte. Gelet hierop is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de structuurvisie.
Daarnaast wordt in de gemeente Berg en Dal gewerkt aan een nieuwe omgevingsvisie. Hiertoe is reeds het koersdocument vastgesteld door de gemeenteraad. In dit document heeft de gemeente de visie op hoofdlijnen bepaalt voor de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Berg en Dal tot 2040. Het koersdocument bevat de ambities, doelen en sturende principes die bepalend zijn om in de volgende fase de omgevingsvisie uit te werken. Daarin zullen de hoofdkeuzes worden vertaald naar de dorpen en deelgebieden. Op het gebied van woningbouw stelt het koersdocument dat het uitgangspunt is om in elk dorp woningen toe te voegen en te zorgen voor een passend woningaanbod dat bijdraagt aan de vitaliteit van elk dorp. De onderhavige ontwikkeling kent een gevarieerd woningaanbod met onder andere levensloopbestendige en sociale huurwoningen, voor diverse doelgroepen.
Op 24 september 2020 heeft de gemeenteraad het Actieplan wonen vastgesteld. Sinds de vorige woonagenda is de druk op de woningmarkt toegenomen. Het is lastiger geworden om een betaalbare woning te vinden in Berg en Dal. Zeker in de kernen nabij Nijmegen zorgt de instroom vanuit deze stad voor meer schaarste van beschikbare woningen. Om hier een antwoord op te hebben en het woningaanbod toe te laten nemen is het zorg voor de gemeente om in de ruimtelijke ordening stimulerend en faciliterend op te treden. De druk op de woningmarkt maakt dat er minder betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarnaast is het lastiger geworden voor corporaties en ontwikkelaars om goedkope woningen te realiseren. Dit zorgt dat de gemeente werk moeten maken om beschikbaar goedkoop aanbod te realiseren.
De voor het plangebied relevante punten zijn hieronder weergegeven:
Ontwikkeling voorraad
Betaalbaarheid
Duurzaamheid
Leefbaarheid
Zorg
In het actieplan komen verschillende ambities bijeen, zoals 1.200 woningen realiseren voor 2030, vergroening van de wijken, aanbod goedkope woningen vergroten, toegankelijke hofjeswoningen, etc.. Het liefst wil de gemeente alle ambities voor de volle 100 % realiseren, maar zij weet ook dat dit niet altijd (financieel) haalbaar is. Bij plannen zullen concessies gedaan moeten worden.
Om realistisch om te gaan met dit spanningsveld werkt de gemeente met het ambitiekader woningbouw. Hiermee daagt de gemeente ontwikkelaars uit om aan zo veel mogelijk ambities te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders houdt regie op het totale programma, zodat alle ambities in vergelijkbare mate aandacht krijgen.
Planspecifiek
Het woningbouwprogramma bestaande uit grondgebonden woningen en beneden-bovenwoningen is gemeentelijk en regionaal afgestemd. Er wordt een gevarieerd woningbouwprogramma gebouwd, om zowel starters, als doorstromers mogelijkheden te bieden binnen de gemeente. In het kader van duurzaamheid worden de woningen gasloos gebouwd en zal voldaan worden aan de eisen voor Energieneutrale Gebouwen (ENG). Met de onderhavige woningbouwontwikkeling, wordt een bijdrage geleverd aan het streven naar voldoende en diverse woningen, passend binnen de structuur en het landschap.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Dit bestemmingsplan past binnen het beleid van de verschillende overheden.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is: het aantal extra wooneenheden bedraagt maximaal 39 woningen. Gelet hierop, kan worden geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.
Om het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven (CE) voorafgaande aan de werkzaamheden in te kunnen schatten, is er een vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Op basis van literatuur- en archiefonderzoek en de luchtfotoanalyse blijkt dat in de periode september 1944 t/m februari 1945 grondgevechten hebben plaatsgevonden in en rond het plangebied. Het plangebied heeft enige tijd tussen de Duitse en geallieerde frontlinies in gelegen. Bij verschillende geallieerde en Duitse aanvallen werd in Breedeweg gevochten. Naoorlogs werden onder andere grote hoeveelheden infanteriemunitie in het onderzoeksgebied aangetroffen, waaronder hand- en geweergranaten en munitie voor granaat- en raketwerpers. Op de luchtfoto’s is te zien dat vlakbij het plangebied een Duitse loopgraaf liep. Binnen het plangebied zijn echter geen Duitse stellingen zichtbaar. Gezien de langdurige periode van gevechtsactie en de naoorlogse munitieruimingen is het volledige plangebied verdacht op de aanwezigheid van infanteriemunitie.
Naar aanleiding van contra-indicatieonderzoek is vastgesteld dat in de naoorlogse periode geen werkzaamheden binnen en nabij het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden, waarbij grondroerende werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
Het plangebied wordt op basis van het geanalyseerde feitenmateriaal gekwalificeerd als verdacht op de aanwezigheid van CE. Daar waar het verdachte gebied en het werkgebied elkaar overlappen (het opsporingsgebied) wordt geadviseerd vóór aanvang van de voorgenomen (grond)werkzaamheden het plangebied te laten onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van CE en deze te laten verwijderen. Hiertoe is reeds een projectplan opgesteld en goedgekeurd. Het toekomstige woongebied wordt voor de bouw vrijgemaakt van explosieven. Dit betreft, in tegenstelling tot het vooronderzoek, ook het noordwestelijke deel met de ontsluiting en het aangrenzend woongebied.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn als bijlage 2 en 3 bij de toelichting opgenomen. Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken kan het volgende worden geconcludeerd:
Woonpercelen aan de Sint Antoniusweg 1 en 5
Woongebied
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde moeten maatregelen getroffen worden, om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Blijkt dat niet mogelijk of op zwaarwegende bezwaren te stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard dan is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk). De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Conform artikel 74 lid 2 bevindt zich geen zone langs wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB.
Op basis van het Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). In die gevallen waarbij een besluit hogere waarden is genomen (op basis van de Wet geluidhinder of de Tracéwet) geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 35 dB(A) bij industrielawaai of 33 dB bij weg- of spoorweglawaai.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.
De beoogde woningen zijn gelegen in de geluidszone van de Sint Antoniusweg en het gezoneerde deel van de Bredeweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen: niet-gezoneerde deel van de Bredeweg, de Pastoor Hoekstraat, en de binnenplanse wegen in het onderzoek betrokken.
Alleen ten gevolge van de Sint Antoniusweg treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Voor de Sint Antoniusweg is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Sint Antoniusweg dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Het ontwerpbesluit hogere waarde zal gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Railverkeerslawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is derhalve niet benodigd.
Industrielawaai
De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Ten behoeve van het nabij het plangebied gelegen sportcomplex van een voetbalvereniging is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, zie hiervoor paragraaf 4.7.
Het aspect 'geluid' vormt, na het verlenen van hogere waarden, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Een project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling van maximaal 39 nieuwe woningen in dit bestemmingsplan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn aan de hand van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN), de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet worden overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie onderstaande tabel.
Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied | ||
Binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
Buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Geurnormen Wgv
De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.
Rondom het plangebied liggen twee rundveebedrijven, namelijk op de percelen Bredeweg 92 en Bredeweg 91. Beide bedrijven kennen een vaste afstandscontour. Deze vaste afstandscontour is middels de geurverordening van de gemeente Groesbeek vastgesteld op 25 m (gemengd gebied met burger- en agrarisch gebruik). De afstand tot het plangebied bedraagt minimaal 50 m. Zodoende is er geen sprake van agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied, met een geurcontour die (deels) over het plangebied ligt. Bovendien zijn tussen de omliggende agrarische bedrijven en het plangebied andere gevoelige (woon)bestemmingen gelegen, die maatgevend zijn voor de bedrijfsvoering van de betreffende agrarische bedrijven.
Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken.
Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) gebruikt. Daarbij wordt o.a. gekeken naar de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar en zo nodig naar het risico op bodem- of luchtverontreiniging. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien er sprake is van een kortere afstand dan de richtafstand, is aanvullend onderzoek noodzakelijk.
In de directe omgeving van de woningbouwlocatie zijn enkele niet-woonfuncties aanwezig. In onderstaande tabel zijn de adressen en maximaal toegestane milieucategorieën van de aanwezige bedrijven weergegeven.
Adres | Inrichting | Milieucategorie | Maatgevende aspect | Richtafstand (gemengd gebied) (m) | Feitelijke afstand (m) | |
Bredeweg 61 | Buurtsupermarkt | 1 | Geluid | 10 (0) | 40 | |
Bredeweg 70 | Kerk | 2 | Geluid | 30 (10) | 32 | |
Bredeweg 71 | Verenigingsgebouw | 2 | Geluid | 30 (10) | 42 | |
St. Antoniusweg 11 | Sportcomplex (met verlichting) |
3.1 | Geluid | 50 (30) | 0 |
Overzicht relevante bedrijvigheid
Op basis van de VNG-brochure is de omgeving van het plangebied aan te merken als 'gemengd gebied', vanwege de nabijheid van het sportcomplex en de bijbehorende relatief hoge geluidbelasting van de voetbalvelden. Ook is de Sint Antoniusweg een relatief drukke weg, wat eveneens aanleiding is om te spreken van gemengd gebied.
Zoals blijkt uit de bovenstaande tabel reiken de richtafstanden van de inrichtingen aan de Bredeweg 61, 70 en 71 niet tot de beoogde woonbestemmingen. Deze inrichtingen vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het sportcomplex van een voetbalvereniging, waarvoor een richtafstand van 50 m geldt, grenst daarentegen direct aan het plangebied. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Zodoende is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale geluidniveau vinden overschrijdingen plaats van richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie. De overschrijding bedraagt ten hoogste 11 en 16 dB(A) voor respectievelijk het langtijdgemiddelde niveau en de maximale geluidniveaus. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zijn de toeschouwers (met name de toeschouwers aanwezig tijdens de wedstrijd van het 1e) maatgevend. Voor de maximale geluidniveaus is, in de dagperiode, het gebruik van de scheidsrechtersfluit veruit maatgevend. Voor de avondperiode is het schreeuwen van spelers op het veld maatgevend.
Daarnaast is een incidentele bedrijfssituatie inzichtelijk gemaakt waarbij inhaalwedstrijden inzichtelijk zijn gemaakt. Ook tijdens de incidentele bedrijfssituatie wordt een overschrijding berekend van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de maximale geluidsniveaus. De overschrijding bedraagt ten hoogste 11 en 16 dB(A) voor respectievelijk het langtijdgemiddelde niveau en de maximale geluidniveaus.
Gezien de overschrijdingen van de richtwaarden voor langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus is een afweging van geluidsreducerende maatregelen ten behoeve van het akoestisch woon- en leefklimaat van de nieuwbouwwoningen noodzakelijk. Hierbij dienen achtereenvolgens bron- overdrachts- en gevelmaatregelen te worden overwogen.
Het nemen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet mogelijk of doelmatig. Met de komst van het plan zal de voetbalvereniging, gezien de bestaande woning die direct grenst met de voetbalvereniging, niet beperkt worden in de bedrijfsvoering. Desalniettemin dient het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen te worden gegarandeerd. Om het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen te garanderen dient het zogenoemde binnenniveau conform het Bouwbesluit te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning dient een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels plaats te vinden zodat de gevelwering een volstaande geluidwerende werking heeft om het woon- en leefklimaat in de woning te garanderen.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. De hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit is afhankelijk van de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier.
Er is geen specifiek beleid op rijksniveau ten aanzien van lichthinder. In het Activiteitenbesluit zijn voor enkele specifieke activiteiten voorschriften opgenomen die gelden voor bedrijven die geheel onder het Activiteitenbesluit vallen én voor vergunningsplichtige bedrijven:
Voor de rest van de activiteiten in het Activiteitenbesluit wordt lichthinder en de bescherming van het donkere landschap gereguleerd op grond van de zorgplicht.
Voor sportvelden zijn in het Activiteitenbesluit geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen. In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit zijn wel momenten opgenomen waarop sportverlichting uitgeschakeld moet zijn:
Als toetsingskader voor lichthinder is de Richtlijn Lichthinder (uitgave januari 2017), opgesteld door de NSVV, gehanteerd. Deze richtlijn beschrijft grenswaarden voor onder meer sportverlichting ter plaatse van woningen.
Vanwege de potentiële lichthinderbronnen in de vorm van de schijnwerpers op de lichtmasten van het sportcomplex van de voetbalvereniging, is een lichthinderonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Verticale verlichtingssterkte
De huidige lichtinstallatie van het sportcomplex is in 2019 gerealiseerd. Het sportpark valt onder zone E2 (gebieden met een lage omgevingshelderheid, in het algemeen buiten stedelijke en landelijke gebieden), waarvoor een grenswaarde geldt van Ev =5 lux, gemeten op een hoogte van 1,8 m. De berekende lichtwaarden op de gevels van de beoogde woningen voldoen met een maximum gemeten waarde van 16 lux niet aan deze criteria.
Lichtsterkte
De maximale lichtsterkte voor zone E2 bedraagt 7.500 candela. De berekende maximale waarde voor de lichtsterkte bedraagt 18094 Candela en voldoet niet aan de gestelde norm.
Om aan de gestelde criteria te voldoen zullen aanpassingen worden aangebracht aan de bestaande lichtinstallatie. Deze aanpassingen betreffen het vervangen van een aantal inkijkbegrenzers door een inkijkbegrenzer van een ander type.
De berekening uit het onderzoek toont aan dat na aanpassing van de reeds geplaatste lichtinstallatie de lichtwaarden op de onderzochte gevels van de beoogde woningen met een maximum gemeten waarde van 2.4 lux wel voldoen aan de norm. Doormiddel van de vermelde aanpassingen zal ook de lichtsterkte voldoen aan de gestelde norm. De maximale waarde voor de lichtsterkte na aanpassing bedraagt: 1511 Candela en voldoet wel aan de gestelde norm.
Het aspect 'lichthinder' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico's langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant.
Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (blauwe omkadering)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de directe nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen (vaarweg, weg of spoorlijn).
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de directe nabijheid van een buisleiding.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht.
Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In beide gevallen moet de bodem van de voorziening zich boven de GHG bevinden om te voorkomen dat er bergingsverlies optreedt ten tijde van hoge grondwaterstanden. Tijdens de ontwerpbui T=100+10% mag het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m2 voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden. Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Om inzichtelijk te maken op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het planvoornemen voor de waterhuishouding, is een watertoets memo opgesteld. Deze memo is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Bestaande situatie
In de bestaande situatie is het plangebied grotendeels in gebruik als weiland c.q. grasland. Uit het bodemonderzoek kan worden opgemaakt dat de gehele bodem uit matig tot zeer fijn, zwak humeus zand bestaat. Op meerder locaties zijn grindhoudende lagen aangetroffen
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Waterkeringen
In het voorliggende plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Watercompensatie
Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling wordt waterberging door middel van wadi's gecreëerd. Het woningbouwproject bestaat in de eindsituatie uit in totaal circa 0,72 ha verhard oppervlak (o.a. wegen, parkeervakken, trottoirs, erfverharding (30% van het totale kavel) en daken van woningen). Dit betekent dat in de wadi's een bergend vermogen van minimaal 475 m3 beschikbaar moet zijn.
Het ontwerp beschikt over een bergend vermogen van circa 511 m3 (circa 7,5% overcapaciteit). Het plan voldoet daarmee aan de kaders.
De omgeving van de kern Breedeweg kent (voor Nederlandse begrippen) grote hoogteverschillen. Hierdoor is de kern erg gevoelig voor wateroverlast tijdens hevige neerslag. Vanwege deze gevoeligheid wordt het waterhuishoudkundig ontwerp via een stresstest aanvullend gecontroleerd op gevoeligheid voor wateroverlast. Dit is een gezamenlijk traject van ontwikkelaar, gemeente en waterschap. Deze watersysteemanalyse is momenteel nog in uitvoering.
Op basis van de uitkomsten van de waterbergingstoets (waaruit blijkt dat het ontwerp over 7,5% overcapaciteit beschikt) is de verwachting dat uit de stresstest wateroverlast geen problemen naar voren komen. Mochten er toch problemen ontstaan, dan zijn deze, naar verwachting, met eenvoudige aanpassingen in het ontwerp op te vangen. Zoals het aanbrengen van waterdoorlatende verharding in de parkeerstroken en/of het aanbrengen van infiltrerende voorzieningen onder de wegen of de opritten van de woningen.
Grondwater
Voor de studie 'waterhuishouding Bredeweg' van juli 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hiervoor zijn in totaal 22 grondboringen tot een diepte van 5,50 m -maaiveld uitgevoerd. Bij 2 boringen is een grondwaterstand waargenomen (variërend tussen 3,80 m en 4,00 m -maaiveld).
Nabij het plangebied worden de grondwaterstanden op twee locaties continu gemeten door Vitens. In deze metingen is een GHG geconstateerd van 4,89 m -mv en 1,89m -mv. Op basis van deze gegevens wordt verwacht dat de grondwaterstand op ten minste 1,89 m -mv ligt. Daarnaast heeft de gemeente Berg en Dal infiltratiemetingen uitgevoerd tussen circa 0,9m en 3,4m -maaiveld. De resultaten van deze meting geven een K-waarde weer tussen 1,9m/dag en 5,7m/dag. Hiermee wordt ruim voldaan aan de ontwateringseisen. Vanuit dit oogpunt is ophoging niet vereist.
Echter vanuit oogpunt van water en bodem sturend ontwerpen is wel gekozen voor een ophoging van het maaiveld. Het maaiveld van de planlocatie ligt in de huidige situatie aanzienlijk lager dan de omgeving. Belangrijk om te vermelden is dat de ontwikkeling ter plaatse van de aansluiting met omliggend gebied altijd 5 tot 10 cm lager blijft liggen. Hierdoor zal de ontwikkeling nooit afwentelen op omliggend gebied. De ophoging zal er voor zorgen dat de ontwatering in het plangebied gegarandeerd is.
Riolering
Het vuilwater van de nieuwe woningen worden ingezameld middels een DWA-stelsel. Deze sluit aan op het bestaande DWA-stelsel in de Sint Antoniusweg. Conform de revisietekening ligt deze aansluiting tussen 23,99m +NAP en 23,83m +NAP. Doordat het maaiveld in het projectgebied lager ligt en de aansluiting relatief hoog is het niet mogelijk om het stelsel geheel onder vrij verval over te laten lopen op het rioolstelsel in de Sint Antoniusweg. Hiervoor dient dus een pompput te worden toegepast nabij de aansluiting.
Waterkwaliteit
Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Soortenbescherming
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.
De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk.
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Zodoende dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Gebiedsbescherming
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan naar de aanwezige flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 8 en 9 bij de toelichting gevoegd.
Soortenbescherming
Naar aanleiding van de bevindingen uit de quickscan is een nader onderzoek naar vleermuizen, de huismus en de steenuil uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting gevoegd. Tijdens dit nadere onderzoek is het stenen schuurtje, dat als mogelijk verblijfplaats van de steenuil werd aangemerkt, niet meer aangetroffen op het aangrenzende perceel. Vermoedelijk is deze door de eigenaren verwijderd. Het nadere onderzoek wijst uit dat de Wet natuurbescherming voor geen enkele onderzochte soortgroep wordt overtreden (vleermuis, steenuil, huismus en overige waarnemingen). Er zijn geen verdere maatregelen noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'De Bruuk', circa 460 m ten noordoosten van het plangebied. Vanwege de aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied, worden geen significante nadelige effecten, als gevolg van verstoring door geluid, licht, trillingen en dergelijke, op de aangewezen habitatypen en doelsoorten van dit Natura 2000-gebied verwacht. Voor deze storingsfactoren is daarom geen verdere toetsing aan de natuurwetgeving nodig.
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn op voorhand niet uit te sluiten. Vandaar dat ten aanzien van de stikstofdepositie naar stikstofgevoelige habitattypen binnen Natura 2000-gebieden een stikstofdepositieberekening is uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 11 bij de toelichting. Uit de rekenresultaten blijkt dat er ten gevolge van het planvoornemen geen sprake is van een toename van stikstofdepositie waarbij significant negatieve effecten in Natura 2000-gebieden kunnen plaatsvinden ten gevolge van de aanlegfase en gebruiksfase, ten opzichte van de referentiesituatie (intern salderen). Een vergunning in het kader van de Wnb ten aanzien van het aspect stikstofdepositie is derhalve niet aan de orde. De berekening toont aan dat het aspect stikstofdepositie geen beperkingen oplevert ten aanzien van de uitvoering van het beoogde planvoornemen.
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging is de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussengelegen periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart (2022, RAAP rapport 5371, kaartbijlage II) ligt het plangebied in een gebied met hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten.
Archeologie
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 12 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van een bureau- en verkennend booronderzoek is voor perceel 237 geconcludeerd dat eventuele archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Tijdens het booronderzoek zijn archeologische indicatoren aangetroffen, zodat de mogelijkheid bestaat dat binnen dit deel van het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is. Het booronderzoek geeft echter geen inzicht in de precieze aard en waarde van deze vindplaats. Om vast te stellen of het gaat om een behoudenswaardige vindplaats is ter plaatse van dit perceel een waarderend proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.
Uit een reeds in 2006 uitgevoerd proefsleuvenonderzoek is gebleken dat binnen een deel van perceel 295 sprake is van behoudenswaardige archeologische resten. Omdat het niet mogelijk is om de resten duurzaam in de ondergrond te behouden, is het (selectie)besluit genomen om binnen perceel 295 een opgraving uit te voeren, zodat de resten boven de grond (ex situ) kunnen worden veiliggesteld.
Het plangebied geprojecteerd op de geformuleerde advieskaart voor vervolgonderzoek
Het proefsleuvenonderzoek voor perceel 237 en de opgraving binnen perceel 295 hebben plaatsgevonden. De rapportage van deze vervolgonderzoeken is als bijlage 13 bij de toelichting gevoegd. Het archeologisch onderzoek heeft 56 vondsten opgeleverd. Op basis van het karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek en de opgraving kan het plangebied archeologisch worden vrijgegeven.'
Ten slotte geldt altijd artikel 5.10 van de Erfgoedwet, de meldingsplicht toevalsvondsten. Als er tijdens werkzaamheden archeologisch relevante waarnemingen of vondsten worden gedaan, dienen die volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet gemeld te worden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) en de gemeente (archeologie@bergendal.nl).
Het aspect 'archeologie' vormt, door uitvoering vervolgonderzoek, geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Op basis van de kaart 'Historisch landschap, historische stedenbouw en archeologie' van de provincie Gelderland zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten of structuren in het plangebied aanwezig. Daarnaast is ook de cultuurhistorische waardenkaart uit het eerder genoemde RAAP rapport (nr. 2.738) geraadpleegd:
Uitsnede CHW kaart met globale aanduiding plangebied (groene omkadering)
Het plangebied is onderdeel van het cultuurlandschap aangeduid als 'oude flankontginning'. De Bredeweg is een historisch wegtracé van voor 1832 en de Sint Antoniusweg een pad van voor 1832. De groene lijn arcering duidt aan dat het plangebied lag in de dropzone van Market Garden. Het rode sybool ter plaatse van het perceel aan de Sint Antoniusweg 1 duidt een karakteristieke boerderij of woonhuis aan, namelijk Antoniushof.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart zijn er geen cultuurhistorische waardevolle objecten en/of - structuren in het plangebied aanwezig, met uitzondering van het karakteristieke pand aan de Sint Antoniusweg 1. Zodoende wordt de beoogde woning op dit perceel in een soortgelijk volume als de bestaande woning uitgevoerd.
Archeologie
Het aspect 'archeologie' is geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het plangebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.
In het voorliggende plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen of andere beschermenswaardige objecten gelegen. Derhalve bestaan er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.
Het aspect 'leidingen' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 39 woningen. Op basis van de meest recente stedenbouwkundige uitwerking voorziet de ontwikkeling in de bouw van 6 vrijstaande woningen, 14 twee-onder-één-kap-/levensloopbestendige woningen, 7 rijwoningen en 12 beneden- bovenwoningen (sociale huur).
Op basis van de CROW-publicatie gelden de volgende voertuiggeneraties per etmaal uitgaande van het gemiddelde van de bandbreedte:
Woningtype | Aantal | Verkeersgeneratie | Totaal |
Vrijstaande woningen | 6 | 8,2 | 49,2 |
Twee-aaneengebouwde/ levensloopbestendige woningen | 14 | 7,8 | 109,2 |
Aaneengebouwde woningen | 7 | 7,4 | 51,8 |
Huurhuis, sociale huur | 12 | 5,6 | 67,2 |
Totaal | 39 | 277,4 |
De vrije kavels worden direct ontsloten op de Sint Antoniusweg en de Bredeweg. Het nieuwe woongebied wordt ontsloten via een nieuwe aansluiting op de Sint Antoniusweg. Door middel van een lus-ontsluiting zijn alle woningen bereikbaar. De capaciteit van deze wegen is voldoende om de voertuigbewegingen als gevolg van de nieuwe woningen op te vangen.
Verkeersafwikkeling
Ten aanzien van de verkeersafwikkeling is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 14 bij de toelichting gevoegd. De ontwikkeling wordt zoals aangegeven ontsloten op de Sint Antoniusweg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg met een wettelijke maximale snelheid van 50 km/u. Aan weerszijden van de weg zijn fietssuggestiestroken en aan de noordzijde van de weg is een verhoogd trottoir. Parkeren vindt plaats op een langsparkeerstrook tussen de rijbaan en het trottoir. Op het wegvak zijn verschillende kruispunten aanwezig, welke zijn ingericht als voorrangskruispunt. De weg kent een voorrangspositie op elk T-kruispunt en ook overstekende voetgangers dienen voorrang te verlenen. Aan de noordzijde van de weg zijn langsparkeerplekken aanwezig, aan de zuidzijde liggen een aantal erftoegangen en opritten van woningen. Tot slot zijn er geen bushaltes gelegen aan de weg.
De bestaande verkeersintensiteiten van de Sint Antoniusweg zijn afgeleid uit het regionale verkeersmodel 'RVM Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmagen (2023). Binnen het onderzoek is uitgegaan van de data van 'Prognosejaar 2032' uit het verkeersmodel, hierin zijn de verwachte verkeersintensiteiten van het jaar 2032 opgenomen. In de onderstaande tabel is weergegeven wat de verkeersintensiteiten zijn op basis van de data uit het verkeersmodel.
Sint Antoniusweg - autonoom | ||
Prognose 2023 in mvt/etmaal/werkdag | 5.620 |
In het onderzoek is een wegenscan uitgevoerd. Het resultaat uit de wegenscan is een maximaal wenselijke verkeersintensiteit (indicatieve grenswaarde) voor een wegvak. De wegenscan voor de Sint Antoniusweg wijst uit dat de maximaal wenselijk verkeersintensiteit circa 3.500 voertuigbewegingen bedraagt. Dit betekent dat het gebruik en de vormgeving niet geheel op elkaar aansluiten. De maximaal wenselijke verkeersintensiteit is bepaald door de aanwezige fietsvoorziening.
In principe is de autonome verkeersintensiteit reeds niet passend bij de huidige vormgeving. Een criterium om de verkeersveiligheid in de huidige situatie te beoordelen is een analyse naar de geregistreerde ongevallen op het wegvak. Er is sprake van één geregistreerde ongeval op de Sint Antoniusweg, dit was in 2018. Daarnaast zijn er in 2023 twee verkeersongevallen en één in 2018 gebeurt op de Breedeweg, de weg die overloopt naar de Sint Antoniusweg. Hieruit wordt geconcludeerd dat, ondanks dat de autonome verkeersintensiteit (prognose 2032 zonder planontwikkeling) niet helemaal past bij de vormgeving, er geen sprake is van verkeerkundige knelpunten.
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal de verkeersintensiteit in zeer beperkte mate toenemen. Indien de volledige verkeersgeneratie in één richting afgewikkeld wordt bedraagt de relatieve toename ten opzichte van de autonome situatie circa 6%. De verkeersintensiteit is niet op elke dag van de week even hoog. Over het algemeen zijn de dinsdag en donderdag verkeerskundig gezien de drukke dagen. Daarnaast is de verkeersintensiteit weersafhankelijk. Deze fluctuatie in de verkeersintensiteiten kan oplopen tot circa 10%. De maximale toename als gevolg van de verkeersgeneratie is passend bij deze fluctuatie en is daarom in de praktijk nagenoeg niet waarneembaar.
Vormgeving kruispunt
Voor de vormgeving van het kruispunt is ervan uitgegaan dat verkeer op de Sint Antoniusweg voorrang heeft. Ook fietsers die zich op de fietssuggestiestrook bevinden zijn in de voorrang. Verkeer komend vanaf het Antoniushof moet dus voorrang verlenen aan de kruisende weggebruikers. Verder is aangenomen dat de maximumsnelheid op de Sint Antoniusweg 50 kilometer per uur blijft, terwijl de weg van het Antoniushof een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur heeft. I
Op basis van de kruispuntwijzer blijkt dat de verwachte verliestijden ruim onder de grenswaarden blijven. De verliestijden zijn zowel op de hoofd- als zijrichting zeer beperkt. Daarmee is aangetoond dat in de toekomstige situatie sprake is van een goede verkeersafwikkeling.
Verder is ook gekeken naar de verwachte wachtrijlengtes. Uit de analyse blijkt dat de 99 precentielwaarde van wachtrijlengtes tussen de 3 en 5 m ligt. Dat wil zeggen dat in 99% van de gevallen de wachtrijlengte niet langer wordt dan 5 m (dit staat ongeveer gelijk aan één auto). Hiermee worden andere wegvakken niet gehinderd omdat er voldoende opstelruimte is zonder daarbij andere weggebruikers te hinderen. Zodoende is sprake van een verkeersveilige situatie.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Ter waarborging van voldoende parkeervoorzieningen hanteert de gemeente Berg en Dal de gemiddelde parkeernormen uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'.
Voor de twee vrije kavels bedraagt de parkeerbehoefte 2,1 parkeerplaatsen per woning
Voor de 37 beoogde woningen binnen het nieuwe woongebied bedraagt de totale parkeerbehoefte 61 parkeerplaatsen, uitgaande van de meest recente stedenbouwkundige verkaveling met 4 vrijstaande woningen, 14 twee-onder-één-kap-/levensloopbestendige woningen, 7 rijwoningen en 12 beneden- bovenwoningen (sociale huur). Zie ook onderstaande tabel:
Woningtype | Aantal | Parkeernorm* | Parkeerbehoefte |
Vrijstaande woningen | 4 | 2,1 | 8,4 |
Twee-aaneengebouwde/levensloopbestendige woningen | 14 | 2,0 | 28,0 |
Aaneengebouwde woningen | 7 | 1,8 | 12,6 |
Gestapelde woningen (sociale huur) | 12 | 1,0 | 12,0 |
Totaal | 37 | 61,0 |
* Van de parkeernorm van woningen is 0,3 pp per woning bestemd voor het parkeren van bezoekers. Deze parkeerplaatsen dienen openbaar te zijn.
Om aan de parkeernorm te voldoen zal het parkeren voor de twee vrije kavels op eigen terrein worden ingevuld. Ten behoeve van de beoogde 37 woningen in het nieuwe woongebied beschikken de vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen allen over een eigen inrit met garage en aanvullend (bezoekers)parkeerplaatsen in de openbaare ruimte. Parkeren ten behoeve van de rijwoningen en de boven- en benedenwonigen vindt volledig in de openbare ruimte plaats.
Op basis van de stedenbouwkundige onderlegger is het aantal parkeerplaatsen voor de 37 beoogde woningen in het woongebied inzichtelijk gemaakt. In totaliteit zijn er 62 parkeerplaatsen ingetekend.
Parkeervoorzieningen | Factor | Aantal | Aantal parkeerplaatsen |
Haaksparkeerplaatsen binnen het plangebied | 1,0 | 22 | 22,0 |
Langsparkeerplaatsen binnen het plangebied | 1,0 | 14 | 14,0 |
Parkeerplaatsen op eigen terrein, lange oprit zonder garage | 1,0 | 8 | 8,0 |
Parkeerplaatsen op eigen terrein, dubbele oprit met garage | 1,8 | 10 | 18,0 |
Totaal | 62,0 |
In artikel 7.2 is een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Daarin is bepaald dat bij het bouwen en het wijzigen van het bestaande gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de bovenstaande parkeernormen als uitgangspunt dienen. Daarmee is de realisatie van voldoende parkeergelegenheid gewaarborgd.
Het klimaat verandert; de neerslaghoeveelheid (en intensiteit) neemt toe, waardoor er meer kans is op wateroverlast. Daarnaast stijgt de gemiddelde temperatuur en neemt de kans op hittegolven toe, wat in de zomer kan leiden tot hittestress. In Nederland zijn de gevolgen van klimaatverandering waarschijnlijk te beheersen. Hoe groot de problemen straks worden, hangt af van de maatregelen die we nemen. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen zodat de opwarming beperkt blijft (deze aanpak wordt ‘mitigatie’ genoemd, dat betekent ‘vermindering’). Aan de andere kant is het verstandig dat we ons aanpassen aan een ander klimaat (dit type maatregelen wordt ‘adaptatie’ genoemd). Beide type maatregelen zijn nodig.
Doorwerking plangebied
Duurzame energie en aardgasvrij
Klimaatadaptatie
Groen en natuurinclusief bouwen
Circulair bouwen
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere (recente) bestemmingsplannen van de gemeente Berg en Dal. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Het toekomstige woongebied is voorzien van een globale eindbestemming. Op grond van deze bestemming geldt een rechtstreekse bouwtitel. De globale eindbestemming is inhoudelijk gestoeld op het stedenbouwkundig plan, maar biedt de nodige flexibiliteit. Omdat het een nog te realiseren woongebied betreft en de exacte situering en vorm van de woningen nog niet bekend is, zijn ruimere bouwmogelijkheden opgenomen dan voor bestaande woningen het geval zal zijn. Door deze opzet wordt de gewenste flexibiliteit gedurende het ontwikkelingstraject gecreëerd.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdige gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
In deze paragraaf zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen beschreven. Per bestemming is kort toegelicht welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
Wonen
De gronden binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor de in het plangebied nieuw te bouwen woningen ter verdichting van het bestaande bebouwingslint. Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' heeft een globaal karakter. Dat betekent dat deze bestemming veel flexibiliteit bevat. Dit is wenselijk, omdat de bouwplannen voor het nieuwe woongebied nog niet tot in detail zijn uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de exacte situering van de nieuwe woningen nog niet bepaald. Het stedenbouwkundige plan heeft als uitgangspunt gediend voor de inhoudelijke bepalingen van de bestemming 'Woongebied'.
De gronden met bestemming 'Woongebied' zijn bestemd voor wonen en de uitoefening van een beroep aan huis. Voor de bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Onder de bestemming 'Woongebied' valt op grond van jurisprudentie ook het aan huis verbonden beroep. De maat van het beroepsgedeelte is ten hoogste 50 m2. (Niet verkeersaantrekkende) aan huis verbonden beroepen zijn vrij, voor zover de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en de woning als zodanig herkenbaar blijft. Er mogen geen nadelige effecten optreden voor het woonmilieu en de parkeerbalans in de omgeving. Verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroepen zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar via een afwijking (omgevingsvergunning) en met vergelijkbare maatvoering.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent bestaande afstanden en maten.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan. Tevens is in de algemene gebruiksregels bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid, waarbij de voor dit plan geldende parkeernormen zijn opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat een bestaand, illegaal opgericht, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet in eigendom heeft, is een anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar gesloten. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen, waaronder de provincie Gelderland en waterschap Rivierenland.
Op dinsdag 20 december 2022 is er een informatieavond georganiseerd . Het verslag van deze bijeenkomst is als bijlage 15 bij de toelichting gevoegd. De informatieavond was een vervolg op het participatietraject dat in 2020 doorlopen is met omwonenden en belanghebbenden. Hierin was afgesproken dat voordat het plan als principeverzoek werd ingediend een laatste informatieavond zou worden georganiseerd om het definitieve plan te presenteren.
Te zijner tijd zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter visie worden gelegd. De zienswijzen zullen hier of in een separate nota zienswijzen van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.