Plan: | Speelpark Oud Valkeveen e.o. 2019 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1942.BP2019OudValkeveen-VG02 |
Op 27 juni 2018 heeft de gemeenteraad Gooise Meren besloten dat een nieuw bestemmingsplan moet worden voorbereid. De aard en omvang van het speelpark gaven de gemeente aanleiding zich te bezinnen op de vraag hoe de ruimtelijke uitstraling van het speelpark zich verhoudt tot andere functies in het gebied waar het speelpark zich bevindt. De planregeling en -systematiek van het voorheen geldende bestemmingsplan is verouderd en het instrument 'beschrijving in hoofdlijnen' biedt niet (meer) voldoende basis om de goede ruimtelijke ordening te verzekeren. Gezien de mogelijke ongewenste effecten op de omliggende natuur en het woon- en leefklimaat die kunnen volgen uit intensivering of verandering van het karakter van het speelpark, is het nodig een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden waarin een afgewogen regeling wordt opgenomen voor het gebied.
Het bestemmingsplan 'Speelpark Oud Valkeveen e.o. 2019' is vastgesteld op 9 oktober 2019 door de gemeenteraad van Gooise Meren. Tegen het vaststellingsbesluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de tussenuitspraak van 6 januari 2021 (zie Bijlage 8) heeft de gemeente opdracht gekregen geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. Hiervoor dient te worden voldaan aan de volgende opdrachten.
In r.o. 11 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen de hiervoor onder 9.4, 9.5 en 10.2 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad na te gaan welke speeltoestellen ten tijde van de planvaststelling in het park legaal aanwezig waren en de legaal aanwezige speeltoestellen als zodanig ook te bestemmen, de "Zierer force" als zodanig te bestemmen en te onderzoeken of het planologisch aanvaardbaar is dat aan de kadastrale percelen 1495 en 1482 de functieaanduiding "dagrecreatie" wordt toegekend en bij een naar zijn oordeel positieve uitkomst van dat onderzoek die functieaanduiding ook aan die percelen toe te kennen, en met betrekking tot de in deze volzin aangegeven aspecten indien nodig een gewijzigd plan vast te stellen.
Aantal speeltoestellen
In r.o. 9.4 wordt geconstateerd dat niet inzichtelijk is geworden of alle bestaande speeltoestellen als zodanig in het plan zijn bestemd. Onduidelijk is of de raad alle kleine speeltoestellen, zoals losse schommels en wipkippen, daarbij ook in beeld heeft gehad. Verder volgt naar het oordeel van de Afdeling uit de begripsomschrijving in artikel 1.46 van de planregels niet eenduidig dat speeltoestellen die op een plek bij elkaar staan, zoals in "miniland", als één inrichting en dus als één speeltoestel moeten worden beschouwd en niet als afzonderlijke speeltoestellen.
Kadastrale percelen 1495 en 1482
In r.o. 10.2 is geconstateerd dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de vraag wie de kadastrale percelen 1495 en 1482 in eigendom toebehoren, hoe die gronden in het verleden werden gebruikt en of aan deze gronden de functieaanduiding "dagrecreatie" had moeten worden toegekend.
Zierer force
In r.o. 9.5 is geconstateerd dat de vergunde attractie "Zierer force" per ongeluk in het plan niet als zodanig is bestemd en dat de aanduiding "specifieke vorm van bos - speelvoorziening 2" aan artikel 3.2.2 had moeten zijn toegevoegd.
Aantal speeltoestellen
Bij vaststelling van het bestemmingsplan is beoogd alle bestaande speeltoestellen als zodanig in het plan te bestemmen. De gronden aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 4' mogen worden bebouwd ten behoeve van speeltoestellen zonder maximum aantal. Daarmee zijn alle bestaande speeltoestellen binnen dit aanduidingsvlak positief bestemd.
Aanduiding 'aantal speeltoestellen buiten zone': waterpomp
Het vraagstuk dat in beroep aan de orde is gekomen doet zich voor ter plaatse van de gronden aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 1'. Daar mogen speeltoestellen slechts worden gebouwd tot een maximum aantal zoals aangeduid op de verbeelding met 'aantal speeltoestellen buiten zone'. Dat maximum is gesteld op 6, de situering ervan is binnen het aanduidingsvlak niet beperkt.
Afbeelding: aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 1'
Binnen het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 1' staan de volgende speelvoorzieningen, zoals bij vaststelling van het bestemmingsplan werd geïnventariseerd:
Het is echter gebleken dat binnen het vlak ten onrechte geen rekening was gehouden met het speeltoestel 'waterpomp' (hieronder weergegeven met nummer 3).
Miniland
Elk van de speeltoestellen binnen het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 1' bestaat uit één bouwwerk, behalve Miniland. Miniland is een rechthoekig terrein dat een oppervlak heeft van circa 1.211 m2.
afbeelding: Miniland (nr 43)
Het terrein is begrensd en door een hekwerk omsloten. Het is toegankelijk via een poort. Binnen de hekken staan meerdere bouwwerken. De bebouwing bestaat uit 30 tot 40 bouwwerken, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt. Het betreft daarom één of meer speeltoestellen. Elk van deze bouwwerken is op zichzelf te gebruiken als speeltoestel, hoewel bij sommige eerder sprake is van inrichtingselementen dan speeltoestellen (zoals bruggetjes, pijpen, zitjes), maar deze dragen bij aan het totale speelveld.
Wegens de eenheid van de speelvoorziening die ontstaat door de omheining, de enkele toegang en de vormgeving is Miniland bij het opstellen van het bestemmingsplan beschouwd als één speeltoestel.
De begripsomschrijving van 'speeltoestel' is in beroep niet ter discussie is gesteld, maar de toepassing ervan in het vastgestelde bestemmingsplan. De Afdeling heeft in haar uitspraak in zaaknr. 201609581/1/R1 d.d. 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:844) reeds vastgesteld dat het overnemen van de definitie van attractietoestel uit de Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen leidde tot een duidelijke en ondubbelzinnige omschrijving - wat eveneens van toepassing is op het overnemen van de definitie van speeltoestel uit deze wet.
Dat de toepassing ervan in het vastgestelde bestemmingsplan onjuist is geweest is gebleken, nu de Afdeling in de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat uit de begripsomschrijving in artikel 1.46 van de planregels niet eenduidig volgt dat speeltoestellen die op een plek bij elkaar staan, zoals in Miniland, als één inrichting en dus als één speeltoestel moeten worden beschouwd en niet als afzonderlijke speeltoestellen. Bij nader inzien moet Miniland worden gezien als verzameling van afzonderlijke speeltoestellen.
Kleine speeltoestellen
Binnen het aanduidingsvlak staan geen andere speeltoestellen zoals wipkippen of schommels. Dat blijkt uit de foto's die met gebruikmaking van een drone zijn gemaakt in april 2019 ten behoeve van de voorbereiding van het bestemmingsplan. Gezien het destijds geldende voorbereidingsbesluit, dat tijdig werd opgevolgd door ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, konden niet zonder omgevingsvergunning nieuwe speeltoestellen worden gerealiseerd. Daar zijn geen vergunningaanvragen voor ingediend. Er zijn dan ook na de inventarisatie met de drone niet alsnog extra speeltoestellen legaal geplaatst die betrokken moeten worden in dit herstelbesluit. Het is niettemin niet ruimtelijk onaanvaardbaar indien verspreid over het terrein nieuwe wipkippen, schommels en dergelijke speeltoestellen van kleine omvang worden toegevoegd.
Draai- en zweefmolen
Op 15 juli 2019 is vergunning verleend voor een draaimolen en een zweefmolen. Het moment van vergunningverlening viel in de ter inzageperiode van het ontwerpbestemmingsplan en de toestellen waren in dat ontwerp niet opgenomen. De toestellen zijn niet via gewijzigde vaststelling van het plan alsnog in het plan opgenomen.
Uit het ecologisch onderzoek (Bijlage 9) blijkt dat de toestellen zijn geprojecteerd ter plaatse van of nabij de bomen met verblijfplaatsen van vleermuizen (holtes in bomen). In de rapportage wordt ervan uitgegaan dat de bomen met verblijfplaatsen bij het plaatsen van de toestellen worden gekapt, dat de verblijfplaatsen daardoor verloren gaan en dat het is niet aannemelijk dat daarvoor ontheffing van de Wet natuurbescherming kan worden verkregen. De twee holtebomen zijn op onderstaande foto weergegeven, ze staan ter weerszijden van het toegangshek.
Indien de holtebomen na plaatsing van de toestellen wel behouden blijven, kan licht- en geluidverstoring aan de orde zijn. Daarover is in de rapportage vermeld dat vleermuizen een spectrum aan geluidsfrequenties produceren én horen dat grotendeels niet overlapt met het menselijk gehoor. In een studie naar vleermuizen en geluidsverstoring, wordt aangegeven dat vleermuizen veel door mensen geproduceerde geluiden niet waarnemen en/of dat geluiden niet tot verstoring leiden. Het gaat daarbij om geluiden voortkomend van heiwerkzaamheden, een muziekfestival en het luiden van kerkklokken (Meijer et al., 2018). Verstoring door geluid wordt op basis van deze studie ook voor de plaatsing van toestellen nabij verblijfplaatsen uitgesloten. Vervolgstappen zijn voor geluidverstoring niet aan de orde.
Verstoring van verblijfplaatsen door verlichting kan worden uitgesloten door geen gebruik te maken van verlichting of door enkel vleermuisvriendelijke verlichting te plaatsen.
Op dit punt laat de rapportage in het midden of realisatie van de draai- en zweefmolen uitvoerbaar zijn in het licht van de soortbescherming. Bepalend is de positie van de toestellen ten opzichte van de holtebomen. De exploitant heeft aangegeven dat de toestellen geplaatst kunnen worden zonder dat de bomen gekapt moeten worden.
De holtebomen staan op een afstand van ongeveer 10 meter vanaf de gevel van het restaurant, hieronder met rood weergegeven. De zuidelijke boom staat ongeveer in het verlengde van de kopgevel van het restaurant en de andere holteboom staat ongeveer 5 meter noordelijker.
De draaimolen kan blijkens de verleende omgevingsvergunning op een afstand van 20 meter vanaf het restaurant worden geplaatst, zie onderstaande uitsnede van de vergunningstekening. De hoogte van de draaimolen is 2,8 meter, met een puntdak dat in hoogte oploopt tot 5,5 meter in het midden. De draaimolen kan worden geplaatst en in gebruik worden genomen zonder dat de holtebomen daarvoor moeten worden gekapt of gesnoeid.
De zweefmolen kan blijkens de verleende omgevingsvergunning dicht bij de holtebomen worden geplaatst. De draaimolen zelf kan op een afstand van 10 meter van de gevel van het restaurant komen te staan en daaromheen kan een hekwerk komen te staan op een afstand van 6,5 meter vanaf het restaurant. Als de zweefmolen gebouwd zou worden, zouden de bomen binnen de hekken komen te staan, de zweefmolen zou tegen de boom aan komen te staan - zie de rode stippen op onderstaande uitsnede van de vergunningstekening. Het betreft een zweefmolen met stoeltjes die uitzwaaien, het toestel kan niet geplaatst en gebruikt worden als de bomen behouden blijven.
De zweefmolen kan dan ook niet worden gerealiseerd en in gebruik worden genomen zonder kap van de twee holtebomen. Uit het ecologisch rapport is gebleken dat daarvoor geen ontheffing verkregen kan worden. Verwezenlijking van deze omgevingsvergunning is dan ook niet uitvoerbaar en de zweefmolen is daarom niet positief bestemd in dit bestemmingsplan.
Kadastrale percelen 1495 en 1482
Het Speelpark heeft in haar beroep het standpunt ingenomen dat zij de gronden al jaren voor het speelpark gebruikt en dat deze haar eigendom zijn geworden door verjaring.
Ten aanzien van perceel 1495 hebben het Speelpark en kadastraal eigenaar Staatsbosbeheer schriftelijk verklaard dat dit perceel betrokken wordt in het aan het Speelpark te verstrekken recht van erfpacht voor de ligweide en het strandje, zodat het gebruik van dit kadastrale perceel op basis daarvan rechtmatig in gebruik is bij het speelpark.
Afbeelding: kadastraal perceel 1495
Het perceel is gelegen binnen NNN en tevens deels binnen het Natura2000gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Bestaande bebouwing en erven vallen onder bestaand gebruik en zijn in het aanwijzingsbesluit voor het Natura2000-gebied tekstueel geëxclaveerd. Het positief bestemmen van het bestaande gebruik door het Speelpark leidt daarom niet tot nieuw gebruik / oppervlakteverlies of nieuwe effecten op het Natura2000-gebied.
Ten aanzien van perceel 1482 heeft het Speelpark schriftelijk verklaard dat dit perceel buiten het speelpark is gelegen en dat is mondeling toegelicht door aan te geven dat het beroep dat was ingesteld geen betrekking had op dit perceel.
Afbeelding: kadastraal perceel 1482
Zierer force
Bij vaststelling van het bestemmingsplan was het de bedoeling de vergunde attractie "Zierer force" positief te bestemmen, aangezien de omgevingsvergunning onherroepelijk is en de vergunninghouder heeft aangegeven van de vergunning gebruik te willen maken. Deze uitgangspunten zijn ongewijzigd.
Van belang is daarbij de in paragraaf 1.2.8 beschreven en in r.o. 32 van de tussenuitspraak gegeven opdracht van de Afdeling. Daarin is de opdracht gegeven te onderzoeken of de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het positief bestemmen van Zierer Force (nieuwe ontwikkeling) in de weg staat.
De locatie van het attractietoestel is in het vastgestelde bestemmingsplan ten onrechte deels geprojecteerd op het kadastrale perceel 1482. Gezien de verleende vergunning en het feit dat het Speelpark niet beoogt het attractietoestel buiten de hekken van het park te realiseren is planaanpassing aan de orde.
Uit de rapportage van Ecogroen (Bijlage 9) is gebleken dat de effecten van het gebruik van het attractiestoestel - mits gelegen binnen de huidige hekken van het speelpark - niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van het Natura2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever.
Aantal speeltoestellen
Het op de planverbeelding weergegeven aanduidingsvlak 'aantal speeltoestellen buiten zone' wordt aangepast. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen twee vlakken: één voor het terrein waar Miniland zich bevindt en één voor de rest van het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 1'.
Ter plaatse van Miniland wordt een nieuwe aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 6' geïntroduceerd om het samenstel van het totale speelveld adequaat te regelen. De locatie van Miniland wordt op deze wijze verbijzonderd om enerzijds recht te doen aan het bestaande aantal bouwwerken en anderzijds om te voorkomen dat elders binnen de schilzone (aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 1') een verplaatsing van deze concentratie van speeltoestellen in de nabijheid van woningen of natuur zou worden toegelaten. De aan deze aanduiding verbonden planregel is ingevoegd in 5.2.2 als nieuw subsublid f en luidt:
"binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 6' is tevens een verzameling van speeltoestellen toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3 meter."
Het aantal toegestane speeltoestellen binnen 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 1' blijft 6, zodat daarmee het speeltoestel 'waterpomp' alsnog positief wordt bestemd.
Voor kleine speeltoestellen zoals wipkippen en schommels en dergelijke is met 5.2.2 onder h een nieuw sublid geïnroduceerd dat luidt:
"verspreid geplaatste speeltoestellen met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum oppervlak van 5 m2 per bouwwerk zijn toegestaan zonder maximum aantal."
De vergunde draaimolen is op de verbeelding ingetekend en voorzien van een maximum bouwhoogte, de vergunde zweefmolen niet.
Kadastrale percelen 1495 en 1482
Voor perceel 1482 bestaat geen aanleiding tot herstel van het genomen besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Dat perceel is niet in gebruik bij het speelpark.
Perceel 1495 is wel in gebruik bij het speelpark en wordt daarom op de planverbeelding voorzien van de aanduiding 'dagrecreatie'.
Zierer Force
De omissie wat betreft attractietoestel Zierer Force kan worden hersteld door aan artikel 3.2.2 'Speeltoestellen en attractietoestellen' een nieuw sub c. toe te voegen luidende:
"In afwijking van het bepaalde onder a is het uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - speelvoorziening 2' toegestaan een attractietoestel, waarvoor voorafgaand aan de eerste dag van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan omgevingsvergunning is verleend, op te richten en in stand te houden; Vervanging of volledige vernieuwing na oprichting van het attractietoestel is niet toegestaan."
Het herstelbesluit houdt voorts in dat het aanduidingsvlak waarbinnen het attractietoestel kan worden gebouwd zodanig wordt verschoven dat het gehele vlak binnen de grenzen van perceel 1495 is komen te liggen. Het met het attractietoestel samenhangende maatvoeringsvlak betreffende de toegelaten bouwhoogte en het gebiedsaanduidingsvlak 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' zijn daarbij ook mee verschoven.
In r.o. 14 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen het hiervoor onder 13.2 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad alsnog te motiveren dat het opnemen van de dubbelbestemming in het bestemmingsplan nodig is ter bescherming van andere belangen dan belangen die al door de PMV worden beschermd, dan wel door middel van een gewijzigde vaststelling van het plan die dubbelbestemming uit het plan te verwijderen.
In r.o. 13.2 is geconstateerd dat het grootste deel van de gronden is aangewezen in de PRV als aardkundig monument en wordt beschermd door het in de PMV opgenomen verbod- en ontheffingsstelsel. In dit geval is niet gebleken waarom naast deze bescherming ook een vergunningstelsel in het plan moet worden opgenomen om te voorzien in de bescherming van het aardkundig monument.
Het in de PMV opgenomen verbod- en ontheffingsstelsel biedt voldoende bescherming van aardkundige waarden. De dubbelbestemming "Waarde-Landschap-Aardkundig monument" kan daarom komen te vervallen.
De dubbelbestemming "Waarde-Landschap-Aardkundig monument" is geschrapt van de planverbeelding en uit de planregels.
In de bepalingen in 7.1 onder b en 8.1 onder b (die de volgorde van de werking van de dubbelbestemming regelen) is aangepast. Deze luiden nu beide als volgt:
b. Daar waar dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:
Voorts in de toelichting in de paragrafen 3.2.1.3 en 3.2.1.4 verwerkt dat het in de PMV opgenomen verbod- en ontheffingsstelsel voldoende bescherming van aardkundige waarden biedt en dat daarom geen aanleiding bestaat een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen.
In r.o. 20 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen de hiervoor onder 19.4 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad alsnog inzicht te krijgen in de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en in de vraag of de in artikel 19, achtste lid, onder a en b van de PRV opgenomen voorwaarden aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 14.3 van de planregels in de weg staan. Op basis van het hierover verkregen inzicht dient de raad te beoordelen of in redelijkheid kan worden aangenomen dat artikel 19 van de PRV niet op voorhand aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de weg staat en in het licht van de uitkomst van die beoordeling zo nodig een gewijzigd plan vast te stellen.
Oppervlakte van het bosparkeren en de grondruil
In r.o. 19.4 is geconstateerd dat als voorwaarde voor de wijziging van de begrenzing van het NNN in het achtste lid onder a en b van artikel 19 PRV is opgenomen dat de oppervlakte van het NNN ten minste gelijk moet blijven. Vaststaat dat het nieuwe parkeerterrein volgens artikel 14.3 onder g en i van de planregels 1,3 hectare groot kan worden. Niet staat vast hoe groot het stuk grond is dat onderdeel zal worden van het NNN. Het gaat om het weiland kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nummer 1484. De Limiten heeft gemeten dat dit 1,11650 hectare bedraagt, terwijl het volgens de raad 1,1262 hectare groot is.
Beschikbaarheid van weiland
Ook is het niet duidelijk of het weiland daadwerkelijk beschikbaar komt voor het NNN. Op de zitting hebben partijen verwezen naar e-mails van Staatsbosbeheer waaruit blijkt dat hij niet zonder meer toestemming wil geven voor de uitruil van de betrokken gronden. Er is daarmee gerede twijfel gerezen of het verloren NNN-gebied met het opnemen van het weiland in het NNN gecompenseerd kan worden.
Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
Om in redelijkheid te kunnen oordelen dat artikel 19, achtste lid, onder a en b van de PRV niet op voorhand aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de weg staat moet inzicht verkregen zijn in de vraag of de in die artikelonderdelen opgenomen voorwaarden daaraan in de weg zouden kunnen staan. Aan een dergelijk inzicht heeft het ontbroken. Zo is niet gebleken dat de raad inzicht heeft in de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. In het ecologisch rapport ontbreekt hierover een duidelijke omschrijving. Ook is in dat rapport of anderszins ook niet, dan wel onvoldoende ingegaan op de vraag of de in artikel 19, achtste lid, onder a en b opgenomen voorwaarden zich op voorhand tegen toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zouden kunnen verzetten.
Oppervlakte van het bosparkeren en de grondruil
Uitgangspunt voor de wijzigingsbevoegdheid is toepassing van het achtste lid onder a van artikel 19 PRV. Deze luidt:
"Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de
begrenzing van het natuurnetwerk Nederland en de natuurverbindingen, als aangegeven op kaart 4 en
de digitale verbeelding ervan, wijzigen:
a. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het
natuurnetwerk Nederland, voor zover:
1° de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland worden behouden; en
2° de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft;"
Het oppervlak van het weiland dat door het Speelpark met Staatsbosbeheer geruild wordt betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nummer 1484 en meet 1,11650 hectare. Het Speelpark met Staatsbosbeheer hebben dit bevestigd. De wijzigingsbevoegdheid mag dan ook niet een groter parkeerterrein dan 1,11650 hectare mogelijk maken. Bij vaststelling van het bestemmingsplan maakte artikel 14.3 onder g. en i. ten onrechte een groter oppervlak parkeerterrein mogelijk.
Beschikbaarheid van weiland
Het Speelpark en Staatsbosbeheer hebben beiden schriftelijk bevestigd dat het verloren NNN-gebied met het opnemen van het weiland in het NNN gecompenseerd kan worden.
Het Speelpark heeft in haar brief d.d. 3 maart 2021 aangegeven dat zij en Staatsbosbeheer overeenstemming hebben over de grondruil. Staatsbosbeheer heeft in haar brief d.d. 10 mei 2021 dezelfde verklaring afgegeven. Per email van 24 november 2021 heeft Staatsbosbeheer dit herbevestigd.
Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
Voorwaarde voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de Provinciale Verordening. Daarvan zal sprake zijn indien artikel 19 lid 8 sub a van de PRV wordt toegepast. Dat wil zeggen dat Gedeputeerde staten de begrenzing van het NNN wijzigt ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het NNN, voor zover:
1° de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN worden behouden; en
2° de oppervlakte van het NNN ten minste gelijk blijft.
Uit de rapportage van Ecogroen (Bijlage 10) is gebleken wat de Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN ter plaatse van het bosperceel zijn en welke effecten het plan daarop heeft. De parkeerplaats leidt tot een significante aantasting van de actuele en potentiële natuurwaarden en doelsoorten op de locatie van het zoekgebied. Ook leidt het initiatief binnen het zoekgebied tot een significante aantasting van de lokale abiotische vereisten bodemcondities (onverstoorde) bodem en vernatting, en een significante aantasting van de ruimtelijke condities beslotenheid, rust, donkerte en stilte. In het aanliggend NNN worden de ruimtelijke condities rust, donkerte en stilte eveneens significant aangetast. Verder wordt ten gevolge van de ontwikkeling 1,1165 hectare van het oppervlak van het NNN onttrokken, waardoor sprake is van een significante vermindering van het oppervlak van het NNN. Bovendien is sprake van een significante aantasting van de samenhang van het NNN.
Overige wezenlijke kenmerken en waarden binnen en in de omgeving van het zoekgebied worden niet aangetast.
De rapportage voorziet tevens in het benodigde compensatieplan (salderingsplan) ten behoeve van de herbegrenzing. Met het salderingsplan en de aandachtspunten voor de toekomstige inrichting wordt een behoud en bovendien versterking van de WKW van het NNN in de provincie beoogd. Na de gronduitruil is geen sprake van oppervlakteverlies van NNN-gronden. Op de salderingslocatie zijn de ecologische omstandigheden en potenties zeer geschikt voor het ontwikkelen van natuurbeheertypen N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Er is verder sprake van een per saldo versterking van de WKW samenhang en de ruimtelijke condities rust, donkerte en stilte.
Oppervlakte van het bosparkeren en de grondruil
Artikel 14.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 onder g. is aangepast en is komen te luiden als volgt:
"het oppervlak van het nieuw toegevoegde aanduidingsvlak 'parkeerterrein' binnen de bestemming 'Bos' niet groter mag zijn dan 1,11650 hectare;"
De in dat artikel onder i. opgenomen bepaling "onverminderd het bepaalde onder c mag het oppervlak van het nieuw toegevoegde aanduidingsvlak 'parkeerterrein' binnen de bestemming 'Bos' 0,1738 hectare groter zijn dan vermeld onder g, indien daarmee op een betere wijze tegemoet kan worden gekomen aan het bepaalde onder h;" is geschrapt.
Beschikbaarheid van weiland
De twijfel of het verloren NNN-gebied met het opnemen van het weiland in het NNN gecompenseerd is weggenomen door schriftelijke verklaringen van het Speelpark en Staatsbosbeheer. Aanpassing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is op dit punt dan ook niet nodig.
Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN
Op basis van de rapportage van Ecogroen (Bijlage 10) kan alsnog in redelijkheid worden aangenomen dat artikel 19 van de PRV niet op voorhand aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de weg staat. Aanpassing van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is op dit punt dan ook niet nodig.
In r.o. 22 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen de hiervoor onder 21.2 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad alsnog inzicht te krijgen in de vraag welke diersoorten zich in en in de omgeving van het park bevinden en welke mogelijke effecten ruimere openingstijden van het park op deze soorten hebben. De raad dient op basis van het hierover verkregen inzicht te beoordelen of in redelijkheid kan worden aangenomen dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg en in het licht van de uitkomst van die beoordeling zo nodig een gewijzigd plan vast te stellen.
In r.o. 21.2 is geconstateerd dat onvoldoende onderzocht is of een eventuele avondopenstelling van het park gevolgen heeft voor de diersoorten in het plangebied en de omgeving. Als gevolg daarvan bestaat onvoldoende inzicht in de vraag of in redelijkheid kan worden geoordeeld dat de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, ook waar het betreft de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 14.3 van de planregels, mede gelet ook op de daarin opgenomen wijzigingsvoorwaarde van artikel 14.3, onder e (waarin de voorwaarde is opgenomen dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de Wet natuurbescherming dan wel een op grond daarvan verleende ontheffing of vergunning). In het ecologisch rapport dat aan het plan ten grondslag is gelegd, staat dat een toename van geluid effect kan hebben op geluidgevoelige vogels. Uit dit onderzoek valt niet goed op te maken waar deze vogels zich ten opzichte van het park en gronden, waarover de wijzigingsbevoegdheid van artikel 14.3 van de planregels zich uitstrekt, bevinden en of een verruiming van de openingstijden daarop een negatief effect tot gevolg zou kunnen hebben. Ook maakt het rapport niet inzichtelijk welke andere diersoorten op en in de omgeving van het park en bedoelde gronden leven en welke invloed ruimere openingstijden op die soorten hebben.
Het Speelpark heeft aangegeven zich ermee te kunnen verenigen dat in het ecologisch onderzoek wordt uitgegaan van een verruiming van de openingstijden in de avond van 18:00 tot 21:00 uur, met uitloop tot 21:30 uur. Ecogroen heeft dat uitgangspunt gevolgd in haar rapportage die bij deze plantoelichting is gevoegd als Bijlage 9. In het onderzoek is vastgesteld welke diersoorten op en in de omgeving van het park en bedoelde gronden leven en welke invloed ruimere openingstijden op die soorten hebben.
Geluidgevoelige vogels
In de rapportage van Ecogroen is in paragraaf 3.4.2 ingegaan op het aspect 'geluidgevoelige vogelsoort'. Daarin is gesteld: "Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. In het geval van verstoren is niet de geluidgevoeligheid van de betreffende vogelsoort van belang, maar onder andere of het een broedende of niet-broedende vogel betreft, de afstand van de verstoringsbron tot de betreffende vogel, uitwijkmogelijkheden en reeds bestaande verstoringsbronnen." Binnen het plangebied zijn geen nestlocaties van vogels met een jaarrond beschermd nest aangetroffen en evenmin in gebruik zijnde nestlocaties van buizerd binnen een verstoringsafstand van 50 meter van het plangebied. Voor algemene vogelsoorten geldt dat werkzaamheden verstorend kunnen zijn, zodat indien bij uitvoering van werkzaamheden in gebruik zijnde nesten van vogels worden aangetroffen, de werkzaamheden direct gestaakt dienen te worden.
Tijdens de werkzaamheden kan lokaal verstoring optreden van niet-broedende vogels. Door het gebruik van het speelpark en verkeer (wandelaars, fietsers en auto’s) in de omgeving van het speelpark zijn in de huidige situatie al verstoringsbronnen aanwezig in en rond het plangebied. Bovendien is in de directe omgeving voldoende alternatief rust- en foerageergebied aanwezig, waardoor vogels altijd kunnen uitwijken. Het gaat dan om de bosrijke delen ten oosten, zuiden en westen van het plangebied en om de oeverzone van het Gooimeer ten oosten en westen van het plangebied.
Zodoende leidt de verstoring niet tot een wezenlijke invloed op de staat van instandhouding van vogelsoorten. Vervolgstappen voor overige vogels zijn niet aan de orde.
Vleermuizen
De verruiming van openingstijden heeft geen fysieke aantasting van verblijfplaatsen of doden/verwonden van vleermuizen tot gevolg. Als gevolg van verstoring door licht en geluid kunnen verblijfplaatsen echter ongeschikt raken. Daarnaast kan verstoring van individuen plaatsvinden.
Verstoring van eventueel aanwezige kraamverblijfplaatsen wordt uitgesloten, aangezien het park in de periode dat deze verblijfplaatsen worden gebruikt (mei t/m juli) niet na zonsondergang geopend is. In augustus en september en november tot en met maart - wanneer het park na zonsondergang geopend is - zijn zomer- en paarverblijfplaatsen van gewone en ruige dwergvleermuis mogelijk wel in gebruik.
Verstoring van verblijfplaatsen door geluid wordt voor de wijziging in openingstijden van Speelpark Oud Valkeveen uitgesloten. In 1.2.5 wordt ingegaan op verlichting. Vervolgstappen zijn niet nodig.
Grondgebonden zoogdieren: das
Van fysieke aantasting van verblijfplaatsen is door de verruiming van openingstijden geen sprake. Ook worden geen exemplaren gedood of verwond. Wel kan verstoring van verblijfplaatsen optreden, waarbij in ernstige gevallen de verblijfplaatsen hun functionaliteit verliezen. Dit is strijdig met het verbod op vernielen van verblijfplaatsen. Uit het Kennisdocument Das (BIJ12, 2017d) blijkt dat nachtelijke activiteiten binnen 200 meter van een bewoonde burcht gevolgen kunnen hebben voor de functionaliteit van de burcht.
Als het park na zonsondergang nog open is, kunnen dassen die de burcht willen verlaten om te foerageren, verstoord worden door geluiden en geuren uit de omgeving van het speelpark en de bestaande parkeerplaats. De dassen kunnen de hoofdburcht echter naar drie zijden (70 dagen in het jaar naar twee zijden, bij openstelling extra parkeerplaats) verlaten zonder in de buurt te komen van het speelpark. In die drie richtingen is ruimschoots dekking en geschikt foerageergebied aanwezig. Later op de avond kunnen ze ook op en rondom het speelpark foerageren. Bovendien kunnen dieren zoals de das heel snel wennen aan voorspelbare verstoringsbronnen, zoals de geluiden uit het speelpark, omdat ze leren dat er geen gevaar van uitgaat.
Dusdanig ernstige verstoring dat de functionaliteit van de hoofdburcht erdoor zou afnemen is niet aan de orde. Er ligt bovendien al een grondwal tussen het bos en het speelpark/de huidige parkeerplaats die geluiden dempt en lichtuitstraling verhindert. Nadere maatregelen zijn voor de hoofdburcht niet nodig.
Langs de rand van het speelpark zijn binnen 35 meter rondom het park drie vluchtpijpen gelegen. Vluchtpijpen worden slechts incidenteel gebruikt als vluchthaven tijdens foerageertochten. Tijdens avondopenstelling zullen dassen mogelijk de nabijheid van het speelpark mijden, en daarmee ook de vluchtpijpen niet gebruiken. Hiermee treedt enig functionaliteitsverlies op. Buiten de avondopenstelling zal echter wel nabij (en zelfs in) het speelpark gefoerageerd kunnen worden, waarbij de vluchtpijpen volledig functioneel zijn. Er is zodoende sprake van tijdelijke verstoring van het foerageergebied (en de daaraan verbonden vluchtgelegenheid), maar niet van wezenlijke verstoring die de verblijfplaats ongeschikt maakt. Van overtreding van verbodsartikelen is zodoende geen sprake.
Tijdens avondopenstelling kunnen dassen uitwijken naar in de directe omgeving gelegen foerageergebieden. Van aantasting van essentieel foerageergebied is door de verruiming van de openingstijden daarom geen sprake.
Aan artikel 5.3 'Specifieke gebruiksregels' is een nieuw sublid 5.3.1 ingevoegd en deze is komen te luiden als volgt:
"5.3.1 Openingstijden van het speelpark
Artikel 14.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 sub j. is aangevuld met de bepaling:
"Deze maatregelen betreffen ten minste:
In r.o. 24 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen de hiervoor onder 23.3 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad te onderzoeken welke maatregelen met betrekking tot de verlichting van het voorziene park dienen te worden getroffen om daarvan uitgaande negatieve effecten voor soorten te voorkomen en de uit een dergelijk onderzoek blijkende noodzakelijke maatregelen door middel van de vaststelling van een gewijzigd plan het plan te verankeren, dan wel het plan zo nodig anderszins gewijzigd vast te stellen.
In r.o. 23.3 en 23.4 staat dat volgens het ecologisch rapport een norm van 0,1 lux voor de verlichting van de natuurlijke omgeving met zekerheid leidt tot het afwezig zijn van effect. Om de norm bruikbaar te maken kan er volgens het rapport gekozen worden om alleen verlichting toe te staan op lage paaltjes, omdat er dan weinig tot geen strooilicht is. In de planregels is opgenomen dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor verlichting maximaal 1 m hoog mogen zijn. Er is geen beperking voor het aantal lux opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat met het opnemen van alleen deze hoogte niet zonder meer vaststaat dat de verlichting onder de norm van 0,1 lux zal blijven en geen effect zal hebben op aanwezige soorten.
Al in het ecologisch rapport dat is opgenomen in Bijlage 5 werd aangegeven dat een norm van 0,1 lux voor de verlichting van de natuurlijke omgeving met zekerheid leidt tot het afwezig zijn van effect.
De rapportage van Ecogroen die is opgenomen in Bijlage 9 bevestigt dat met het aanpassing van de lichtintensiteit lichtverstoring van verblijfplaatsen van vleermuizen kan worden voorkomen, als één van de mogelijkheden. Ecogroen noemt tevens dat andere aanpassingen van armaturen eveneens verstoring kunnen voorkomen.
Ter voorkoming van verstoring van de das door verlichting op het bosparkeerterrein dient de verlichting na sluiting van de parkeerplaats (uiterlijk 21.30 uur) te worden uitgezet.
Artikel 5.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde onder a. is aangevuld en luidt nu als volgt:
"Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van verlichting zijn toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte van niet meer mag bedragen dan 1 meter en gebruik wordt gemaakt van natuurvriendelijke verlichting."
Artikel 14.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 sub j. is aangevuld met de bepaling:
"Deze maatregelen betreffen ten minste:
In r.o. 27 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen het hiervoor onder 26.2 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad alsnog de ruimtelijke gevolgen van zelfstandige horeca, inclusief de openstelling daarvan in de avonduren, te onderzoeken en te beoordelen, en in het licht van de uitkomst van dat onderzoek en beoordeling zo nodig het plan gewijzigd vast te stellen.
In r.o. 26.2 heeft de Afdeling vastgesteld dat zelfstandige horeca ter plaatse van 't Vossenhol niet was
toegestaan en niet op basis van het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "1e herziening bestemmingsplan Buitengebied" kon worden voortgezet. Het gebruik als zelfstandige horeca inclusief de openstelling daarvan in de avonduren is dan ook een nieuwe ontwikkeling waarvan de ruimtelijke gevolgen onderzocht hadden moeten worden.
Horecagelegenheid ’t Vossenhol beoogt een zelfstandig en jaarronde exploitatie met een openstelling tot 23:30 uur. Het bestaande gebruik houdt in dat ’t Vossenhol tot 19:30 uur ’s avonds geopend is en het restaurant is ook in het verleden nooit langer dan tot 19:30 uur open is geweest.
De ruimtelijke gevolgen van zelfstandige horeca, incl. de openstelling daarvan in de avonduren hebben betrekking op:
Mogelijke hinder voor omwonenden (milieuzonering)
De akoestische aspecten van het beoogde gebruik van het restaurant en het bijbehorende terras (directe hinder) en het verkeer dat van en naar het restaurant zal kunnen komen te rijden (indirecte hinder) is onderzocht door M+P waarvan de rapportage is opgenomen in Bijlage 12. Daaruit blijkt dat het restaurant geen significante geluidsbelasting in de omgeving heeft en voldoet aan alle grenswaarden.
Bij de cumulatie van de geluidsbelasting vanwege speelpark Oud Valkeveen en restaurant ’t Vossenhol speelt de geluidsbelasting vanwege het restaurant geen rol. Dit geldt eveneens bij de cumulatie van de indirecte hinder.
Verkeersgeneratie en parkeerbehoefte
De eventuele versterkte verkeersaantrekkende werking verloopt via de verharde Valkeveenselaan richting het zuiden.
Voor een horecagelegenheid zoals een restaurant zijn geen kengetallen voor verkeersbewegingen bekend. Daarom is uitgegaan van een kengetal van een vergelijkbare functie. Voor hotels zijn alleen kengetallen op basis van aantal kamers bekend; deze is derhalve niet vergelijkbaar. Voor algemene kencijfers van bedrijven worden relatief lage bezoekersaantallen ingecalculeerd, wat niet overeenkomt met een restaurant. Daarom is uitgegaan van kengetallen voor discotheken, waarbij vaak een eetgelegenheid aanwezig is en bovendien het aantal verkeersbewegingen voornamelijk toegerekend wordt aan bezoekers. De verkeersbewegingen zijn geschat op 18,6 verkeersbewegingen licht verkeer per 100 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) per etmaal (gebaseerd op de kenmerken sterk stedelijk, rest bebouwde kom).
Voor 461 m2 bvo worden dit 85,7 verkeersbewegingen van personenauto's per etmaal, waarvan 43 heen en 43 terug.
De periode dat auto's bij het restaurant aankomen zal geconcentreerd zijn in het begin van de avond. Aan het einde van de dagperiode zijn 30 aankomende auto's te verwachten en aan het begin van de avondperiode periode 13 auto's. Deze komen gelijktijdig met verkeer van vertrekkend publiek van het Speelpark. Zoals uit tabel XI van het akoestisch onderzoek (Bijlage 12) blijkt zijn dat naar verwachting 105 auto's per uur op een reguliere dag en volgend uit de rekensystematiek 150 auto's per uur op een extra drukke dag. Dat verkeer rijdt elkaar dan, meer dan nu, tegemoet. De profielbreedte van de weg is in de richtlijnen gebaseerd op de benodigde passeerruimte van verschillende voertuigen. Normale personenauto's kunnen elkaar passeren.
De parkeerbehoefte van het restaurant van 43 auto's in de avond is ook op de extra drukke dag (wanneer 's avonds nog 400 parkeerplaatsen in gebruik zouden kunnen zijn) op te vangen op het nu al bestaande parkeerterrein van het Speelpark.
Er is dan ook vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmering voor het beoogde gebruik van het restaurant, mede beoordeeld in het licht van de beoogde ruimere openstemmingstijden van het speelpark.
Effecten op diersoorten en effecten op Natura2000-gebieden
Door tussenliggende verstoringsbronnen in de vorm van het Speelterrein (overdag), en de dempende werking van bebouwing en omliggende bosschages (overdag en avond) zijn negatieve effecten door verstoring ten gevolge van de zelfstandige en jaarronde openstelling en/of versterkte verkeersaantrekkende werking niet aan de orde. Negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van de niet-broedvogelsoorten zijn uitgesloten.
Van het gebruik als zelfstandige horeca inclusief de openstelling daarvan in de avonduren zijn de ruimtelijke gevolgen onderzocht en beoordeeld. Op basis van de rapportages van Ecogroen (Bijlage 9) en M+P (Bijlage 12) kan in redelijkheid worden aangenomen dat de ruimtelijke gevolgen aanvaardbaar zijn.
In r.o. 29 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen het hiervoor onder 28.1 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad inzicht te verkrijgen in de vraag welke ruimtelijke gevolgen, waaronder de verkeersaantrekkende werking, het parkeerterrein, als voorzien in artikel 14.3 van de planregels, heeft. De raad dient op basis van het hierover verkregen inzicht te beoordelen of hij die ruimtelijke gevolgen aanvaardbaar acht, en in het licht van de uitkomst van die beoordeling zo nodig het plan gewijzigd vast te stellen.
De Afdeling is van oordeel dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat het met de wijzigingsbevoegdheid van artikel 14.3 voorziene parkeerterrein niet leidt tot een intensivering van het gebruik van het voorziene park met alle ruimtelijke gevolgen van dien. Daarvoor is van belang dat het overloopterrein waarvoor het nieuwe parkeerterrein in de plaats komt, kleiner is en het nieuwe parkeerterrein niet slechts 20 dagen per jaar gedurende een bepaalde periode, maar onbeperkt en jaarrond gebruikt mag worden.
In zijn de ecologische effecten van het nieuwe parkeerterrein onderzocht. Voor de analyse van de ecologische effecten van het parkeerterrein wordt verwezen naar de paragrafen 1.2.4.3 en 1.2.8.3. Op het bepalen van de overige ruimtelijke effecten wordt hierna ingegaan.
Het huidige overloopterrein, waarvoor het nieuwe parkeerterrein een vervanging zal zijn, heeft een oppervlak van 1,0300 hectare. Voor het gebruik van het huidige overloopparkeerterrein worden bovendien in de verleende omgevingsvergunning en in 4.3.2 beperkingen ten aanzien van de periode waarin het gebruikt mag worden, het aantal dagen, het aantal parkerende auto's, het type voertuigen en dat het alleen gebruikt mag worden voor bezoekers van het Speelpark.
Het oppervlak van circa 1,3 hectare dat het nieuwe parkeerterrein volgens het vastgestelde bestemmingsplan mocht hebben is groter dan bestaand en de voornoemde beperkingen in gebruik waren in de wijzigingsbevoegdheid niet aangebracht. De wijzigingsbevoegdheid laat daardoor de mogelijkheid open dat het vast te stellen wijzigingsplan een intensivering van het gebruik faciliteert.
Uitgangspunten nieuw parkeerterrein
De uitgangspunten voor het gebruik van het nieuwe parkeerterrein die het Speelpark heeft aangegeven zijn:
Aantal parkeerplaatsen en dagen
Het door het Speelpark beoogde gebruik van het bosperceel voor parkeren leidt tot eenzelfde aantal parkeerplaatsen als op het overloopterrein zodat daar gedurende de beoogde 20 dagen waarop het terrein met deze capaciteit in gebruik zal kunnen zijn geen intensivering van gebruik vanuit gaat.
Uit het bij vaststelling van het bestemmingsplan gevoegde verkeerskundige rapport van Goudappel Coffeng (Bijlage 4) is gebleken dat 215 pp in de openbare ruimte bestonden, naast de 500 parkeerplaatsen op eigen terrein van het speelpark. Deze waren jaarrond beschikbaar.
In de nieuwe situatie vindt het gebruik van het bosperceel gedurende 25 dagen plaats voor 250 auto's, gedurende 25 dagen voor 100 auto's en gedurende 295 dagen zonder parkeren.
Door voornoemde beperking van het aantal parkeerplaatsen in combinatie met beperking van het aantal gebruiksdagen alsnog met een regeling in het plan op te nemen, in combinatie met het vervallen van de 215 parkeerplaatsen in de openbare ruimte, wordt verzekerd dat het bosparkeren niet leidt tot een vergroting van de parkeercapaciteit.
Seizoen
De door het Speelpark beoogde seizoen van het gebruik van het parkeerterrein is gelijk aan bestaand zodat daar geen intensivering van gebruik vanuit gaat. Door alsnog een regeling in het plan op te nemen voor beperking van het gebruik tot de periode april tot en met oktober wordt dat verzekerd.
Langere openingstijden
Ten aanzien van de langere openingstijden van het park heeft de Afdeling in de tussenuitspraak reeds vastgesteld dat de raad het in redelijkheid niet noodzakelijk heeft kunnen achten om voor de omwonenden openingstijden in het plan op te nemen. Daarmee is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de gevolgen voor omwonenden door gebruik van het park in de avondperiode al vast komen te staan - dus ook dat deze mensen tot een later tijdstip bij het Speelpark parkeren. Het aantal te verwachten bezoekers dat nog in de avond aanwezig is, leidt niet tot een grotere parkeerbehoefte dan de reeds bestaande capaciteit (behoefte 400 pp, capaciteit 500 pp) zodat de extra parkeercapaciteit op het bosperceel tijdens avonduren niet leidt tot nieuwe ruimtelijke gevolgen.
Het is immers niet te verwachten dat er in de avondperiode relevante aantallen nieuwe bezoekers zullen komen: het is niet aannemelijk dat kinderen van de basisschoolleeftijd in de avond in dezelfde mate het speelpark zullen bezoeken als overdag. De ligging in het buitengebied heeft een zekere reistijd tot gevolg en verhoogt de drempel voor avondbezoek. Beperking van de tijden waarop het parkeerterrein gebruikt is op die grond dan ook niet nodig, maar volgt uit de ecologische effecten die kunnen optreden (zie 1.2.4).
Verkeer
De wegen kunnen het verkeer op piekdagen voldoende verwerken en de verkeersveiligheid is ook op die dagen gewaarborgd, mits auto's niet op de toeleidende wegen worden geparkeerd. De reeds ingestelde parkeerverboden zien daarop toe. De parkeerplaatsen op het bosperceel die het tijdelijke overloopterrein vervangen leiden tot het oplossen van de verkeerskundig onaanvaardbare situatie die zich voordeed toen de parkeercapaciteit tekort schoot. Verkeerskundig is verruiming van het aantal dagen aanvaardbaar, mede wegens de op die dagen aan te houden geringere capaciteit.
Geluid
Het akoestisch woon- en leefklimaat voor omwonenden op de piekdagen, inclusief de reeds vergunde maar nog niet gerealiseerde attracties, werd bij vaststelling van het plan reeds als goed beoordeeld. De verruiming van het aantal dagen dat extra parkeercapaciteit kan worden geboden leidt met zekerheid niet tot meer geluid dan op een piekdag, maar mogelijk tot minder omdat de parkeercapaciteit op de extra dagen kleiner is dan op de piekdagen. Akoestisch is verruiming van het aantal dagen aanvaardbaar, mede wegens de op die dagen aan te houden geringere capaciteit.
Overige beperkingen die gelden voor het bestaande overloopparkeerterrein: gebruik door personenauto's
Het lag in de bedoeling van de gemeenteraad en de initiatiefnemer om het nieuwe parkeerterrein op aanvaardbare wijze in de landschappelijke en ecologische waarden in te passen, waarbij rekening wordt gehouden met - onder andere - het reliëf in het bos. Dit is bij vaststelling van het bestemmingsplan verankerd in de wijzigingsregels. Het gebruik van het parkeerterrein door bussen, touringcars, vrachtwagens en ander vergelijkbaar zwaar materieel verhoudt zich daar niet mee en dat werd ook niet beoogd. Bussen en touringcars bezoeken het Speelpark in het kader van schoolreisjes, tijdens schooldagen. Dat zijn niet de piekdagen waarop het nieuwe parkeerterrein nodig is. Het niet verbieden van gebruik van het parkeerterrein voor bussen, touringcars, vrachtwagens en ander vergelijkbaar zwaar materieel leidt in de praktijk dan ook niet tot intensivering van het Speelpark, omdat het parkeerterrein daarvoor niet gebruikt zal worden. Uitsluiting van dat gebruik door alsnog een regeling in het plan op te nemen verzekert dat.
Overige beperkingen die gelden voor het bestaande overloopparkeerterrein: gebruik door parkbezoekers
Ook dat het gebruik zal plaatsvinden voor uitsluitend bezoekers van het speelpark is te verwachten, omdat de parkeerplaatsen nodig zijn om in het verleden bestaande parkeeroverlast ten gevolge van parkbezoekers op te lossen en het nieuwe parkeerterrein geen nieuwe ontsluiting zal krijgen: instandhouding van de oude bosstrook langs de Oud Huizerweg is voorwaarde voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Uitsluiting van gebruik van het parkeerterrein door anderen dan parkbezoekers door alsnog een regeling in het plan op te nemen verzekert dat.
Ter verzekering van de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke gevolgen van het nieuwe parkeerterrein is er aanleiding gezien om in artikel 14.3 nadere regels te stellen aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Daartoe is aan artikel 14.3 een nieuw sublid i. ingevoegd dat luidt als volgt:
"i. het gebruik van desbetreffende gronden binnen de bestemming 'Bos' ten behoeve van parkeren is voorts slechts toegestaan onder de volgende voorwaarden:
In r.o. 32 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen het hiervoor onder 31.4 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad alsnog te (doen) onderzoeken wat de gevolgen van de nieuwe ontwikkelingen, die het plan mogelijk maakt, ten opzichte van de legale feitelijk(e) (bestaande) situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan voor het Natura2000-gebied zijn en op basis van de uitkomsten van dat onderzoek te beoordelen of aldus op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan op zichzelf of in combinatie met andere plannen en projecten significante gevolgen voor het Natura2000-gebied heeft en in het licht van de uitkomst van die beoordeling zo nodig een gewijzigd plan vast te stellen.
In r.o. 31.4 is geconstateerd dat de gevolgen voor het Natura2000-gebied niet zijn onderzocht ten aanzien van de in r.o. 31.3 genoemde nieuwe ontwikkelingen:
Nieuwe attracties/speeltoestellen
Het plan voorziet in de plaatsing van in totaal 11 nieuwe toestellen, waarvoor voorafgaand aan vaststelling van het bestemmingsplan op 9 oktober 2019 reeds omgevingsvergunningen waren verleend. Het gaat om de volgende toestellen:
De analyse van effecten als gevolg van Zierer Force en de zweef- en draaimolens zijn reeds weergegeven in 1.2.1.3, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. Ten aanzien van het gebruik van de andere nieuwe speeltoestellen is in het onderzoek van Ecogroen (Bijlage 9) geconstateerd dat significante verstoringseffecten zijn uitgesloten, gezien de aard van de nieuwe speeltoestellen, de dempende werking van de (hoge) bosschages rondom en op het park, het uitdovende karakter van de geluidsgolven en de bestaande tussenliggende verstoringsbronnen in de vorm van de bestaande speeltoestellen. Deze dempende werking blijft behouden als de bomen aan de noordzijde van de Sidecars behouden blijven. Significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van de niet-broedvogelsoorten zijn uitgesloten.
Verruiming van openingstijden van het park (zomer)
Voor kleine zwaan, fuut, grauwe gans, krakeend, meerkoet geldt voor verstoring vanaf het strandje het volgende. Door de beperkte overlap met de aanwezigheid van de soorten, de bestaande verstoorde situatie gedurende de dag en de ruime mate waarin de soorten het instandhoudingsdoel behalen, zijn significant negatieve effecten door verstoring op de instandhoudingsdoelen van de voorgenoemde soorten niet aan de orde. (Significant) negatieve gevolgen voor de soorten zijn uitgesloten.
Nadere analyse slobeend, kuifeend, tafeleend en smient
De avondopenstelling overlapt met de piekmaanden van slobeend, kuifeend, tafeleend en smient. Significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van deze soorten zijn echter uitgesloten.
Openstelling winterperiode
Voor de niet-broedvogelsoorten fuut, grauwe gans, krakeend en meerkoet worden de instandhoudingsdoelen behaald. Door de beperkte overlap van het effectgebied met geschikt biotoop in het Natura2000-gebied, de dempende werking van tussenliggende structuren zoals bosschages of rietvegetaties, uitwijkmogelijkheden buiten de piekmaanden en de nadruk op indooractiviteiten zijn significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van voorgenoemde soorten uitgesloten.
Voor de niet-broedvogelsoorten kuifeend, tafeleend en smient worden de instandhoudingsdoelen in de referentiesituatie niet behaald. Verder wordt voor slobeend en kleine zwaan het instandhoudingsdoel behaald. Uit de nadere analyse in de rapportage blijkt dat significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van slobeend, kleine zwaan, kuifeend, tafeleend en smient zijn uitgesloten.
’t Vossenhol
Door tussenliggende verstoringsbronnen in de vorm van het Speelterrein (overdag), en de dempende werking van bebouwing en omliggende bosschages (overdag en avond) zijn negatieve effecten door verstoring ten gevolge van de zelfstandige en jaarronde openstelling en/of versterkte verkeersaantrekkende werking niet aan de orde. Negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van de niet-broedvogelsoorten zijn uitgesloten.
Nieuw parkeerterrein
De nieuwe parkeerplaats vervangt de huidige overloopparkeerplaats (en huidige ‘illegale’ parkeerplaatsen in de berm en bij de begraafplaats). De parkeerplaats dient enkel ter ondersteuning van de parkeercapaciteit van het speelpark. Het wordt bovendien afgesloten met een hek. Er wordt daarom ook geen toename van recreatie in de aanliggende bossen verwacht.
Aan de noord- en oostkant van de parkeerplaats wordt een grondwal van 1 meter hoog gerealiseerd. Hierop wordt vegetatie geplant. Door de dempende werking van deze grondwal, tussenliggende bosschages, en het beperkte gebruik van de parkeerplaats zijn significant negatieve gevolgen door uitstralende effecten door verstoring voor de instandhoudingsdoelen van niet-broedvogels uitgesloten.
Stikstofdepositie
Voor het onderdeel stikstofdepositie wordt gebruik gemaakt van het rekenmodel AERIUS. Na 20 januari 2022 is dit rekenmodel geactualiseerd. Het onderdeel stikstof - met toepassing van de update van AERIUS - is nader uitgewerkt in een separate rapportage (zie Bijlage 11). Voor het plan is de plaatsing en vervanging van de attracties (incl. het vellen van bomen), het vellen van de bosopstand en de realisatie van de parkeerplaats doorgerekend aan de hand van de berekeningen in de jaren 2022 tot en met 2027. Hierin is zowel rekening gehouden met de aanlegfase (bouwactiviteiten) als de gebruiksfase. Verder is de gebruiksfase uit zorgvuldigheid voor 2028 doorgerekend. In de berekening is een fasering van de nieuwe activiteiten aangehouden:
De resultaten zijn in onderstaande tabel uiteengezet.
Hieruit volgt dat de stikstoftoename als gevolg van de ontwikkelingen ten opzichte van de referentiesituatie - met toepassing van deze fasering - lager is dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen significante aantasting van de omliggende Natura 2000 gebieden zal optreden. Het opnemen van deze fasering in de planregels verzekert dat.
In artikel 14.3 was in het vastgestelde bestemmingsplan al opgenomen dat voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de voorwaarde geldt dat de nieuwe toestellen op het bestaande parkeerterrein niet gerealiseerd worden. Om die reden is een andere fasering dan hiervoor is weergegeven aannemelijk. 5 van de nieuwe attractie- en speeltoestellen worden immers niet gerealiseerd indien het parkeren in het bos wordt aangelegd. Daarom, en uit oogpunt van flexibiliteit van de bedrijfsvoering, wordt tevens bepaald dat met afwijking van het bestemmingsplan een andere fasering mogelijk is. Voorwaarde bij deze afwijking is dat aan de hand van onderzoek is vastgesteld dat de stikstoftoename nog steeds lager is dan 0,00 mol/ha/jr.
Attractie- en speeltoestellen bij de entreezone
Zoals in paragraaf 4.3.3.1 toegelicht is beoogd de entree- en parkeerzone en het bos uit te sluiten van bebouwing met nieuwe attractie- of speeltoestellen, afgezien van de reeds vergunde toestellen. Gebleken is dat het bestemmingsplan onbedoeld de hieronder met rood omlijnde gronden niet heeft beperkt in de bouwmogelijkheden voor attractie- en speeltoestellen. De gronden zijn gelegen buiten de aanduidingsvlakken die beperkingen stellen aan de bouw van attractie- en speeltoestellen:
Afbeelding: gonden waar onbedoeld attractie- en speeltoestellen niet waren uitgesloten (rood omlijnd)
Het plan leidt daardoor onbedoeld tot nieuwe ontwikkelingen. Het is niet de intentie van gemeente of initiatiefnemer hier nieuwe toestellen te realiseren en de ruimtelijke gevolgen ervan zijn niet onderzocht. Deze omissie in het plan wordt dan ook hersteld.
In de rapportage van Ecogroen (Bijlage 9) is onderzocht wat de gevolgen van de nieuwe ontwikkelingen, die het plan mogelijk maakt, ten opzichte van de legale feitelijk(e) (bestaande) situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan voor het Natura2000-gebied zijn en op basis van de uitkomsten van dat onderzoek is beoordeeld of aldus op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan op zichzelf of in combinatie met andere plannen en projecten significante gevolgen voor het Natura2000-gebied heeft.
Attractietoestel 'Side cars'
In 3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is aan sub e. een zinsnede toegevoegd dat luidt als volgt (cursief weergegeven):
Stikstofeffecten
Er is in Hoofdstuk 3 Algemene regels een nieuw artikel toegevoegd dat luidt als volgt (cursief weergegeven):
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
12.1 Overige zone - fasering
Voor de realisatie van nieuwe attractie- en speeltoestellen en het in gebruik nemen van gronden voor parkeerplaatsen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - fasering' geldt de volgende fasering:
12.2 Afwijken van de fasering
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 12.1 mits aan de hand van onderzoek is vastgesteld dat de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden ten gevolge van de afwijking niet groter is dan 0,00 mol/ha/jr danwel dat voor een grotere depositie toestemming op grond van de Wet natuurbeheer is verkregen, al dan niet door saldering of een andere bij Wet toegelaten maatregel.
Op de verbeelding zijn aanduidingsvlakken met de gebiedsaanduiding 'overige zone - fasering' toegevoegd ter plaatse van de vergunde / nog niet gerealiseerde toestellen waarop deze regeling betrekking heeft, alsook op het wijzigingsgebied waar het bosparkeren kan worden gerealiseerd.
Attractie- en speeltoestellen bij de entreezone
In artikel 5.2.2 'Speeltoestellen en attractietoestellen' is de aanhef gewijzigd en deze is komen te luiden als volgt:
"Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van speeltoestellen en attractietoestellen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de aanduidingsvlakken zoals in dit sublid onder a t/m e genoemd en daarvoor gelden de volgende regels:"
In r.o. 34 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen het hiervoor onder 33.1 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad alsnog inzicht te verkrijgen in de vraag welke beschermde soorten in en om het plangebied aanwezig zijn en welke mogelijke gevolgen het plan op deze soorten zal hebben. De raad dient op basis van het hierover verkregen inzicht te beoordelen of in redelijkheid kan worden aangenomen dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat en in het licht van de uitkomst van die beoordeling zo nodig een gewijzigd plan vast te stellen.
In r.o. 33.1 geeft de Afdeling aan dat niet duidelijk is welke beschermde soorten in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Ook is niet inzichtelijk gemaakt waarom het plan dienaangaande geen gevolgen zal hebben.
In de rapportage van Ecogroen (Bijlage 9) is vastgesteld welke beschermde soorten in en rondom het plangebied aanwezig zijn.
Op de effecten van ruimere openingstijden van het park op diersoorten is al ingegaan onder 1.2.4, op de effecten van verlichting op diersoorten al in 1.2.5, de effecten van de nieuwe zelfstandige horeca, incl. de openstelling daarvan in de avonduren in 1.2.6.
Effecten op vleermuizen
Nieuwe parkeerplaats
Binnen het terrein van de nieuw te realiseren parkeerplaats zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen gelegen. Hierdoor is directe aantasting van verblijfplaatsen (bijvoorbeeld door kap van bomen) en/of fysieke schade aan exemplaren als gevolg van uitbreiding van de parkeerplaats niet aan de orde. Rondom het nieuwe parkeerterrein zijn verschillende verblijfplaatsen van onder andere gewone grootoorvleermuis, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis gelegen. Het voornemen leidt niet tot lichtverstoring van deze vaste verblijfplaatsen. Er wordt geen namelijk geen straatverlichting toegepast. Verlichting - in de periode dat de parkeerplaats na zonsondergang in gebruik is – is afkomstig van langsrijdende en wegrijdende auto’s vindt bovendien in de huidige situatie ook al plaats door langsrijdende auto’s via de Oud Huizerweg. In het kader van verstoring van verblijfplaatsen zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Naar aanleiding van de plannen voor de aanleg van de nieuwe parkeerplaats, worden geen verbodsartikelen uit de Wnb overtreden met betrekking tot vleermuizen. Vervolgstappen voor verblijfplaatsen van vleermuizen in het kader van de nieuwe parkeerplaats zijn niet aan de orde.
Toestellen
In twee bomen ter hoogte van te plaatsen speeltoestellen zijn verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen aangetroffen. In het bestemmingsplan is opgenomen dat speeltoestellen op deze locatie tot een hoogte van 22 meter kunnen worden geplaatst (dukdalftoren en Ferris wheels; op de nieuwe draai- en zweefmolen is in 1.2.1.3 al ingegaan). Er wordt vanuit gegaan dat deze bomen met verblijfplaatsen bij het plaatsen van de toestellen worden gekapt. Hierdoor gaan deze verblijfplaatsen verloren.
Direct naast het elektriciteitshuisje met vleermuisverblijfplaatsen wordt een speeltoestel (dukdalftoren) geplaatst. Er wordt van uitgegaan dat het elektriciteitshuisje niet in de huidige vorm behouden kan blijven. Ook deze verblijfplaatsen gaan daardoor verloren.
Indien de holtebomen en het elektriciteitshuisje na plaatsing van de toestellen wel behouden blijven, kan licht- en geluidverstoring aan de orde zijn. Daarover is in de rapportage vermeld dat vleermuizen een spectrum aan geluidsfrequenties produceren én horen dat grotendeels niet overlapt met het menselijk gehoor. In een studie naar vleermuizen en geluidsverstoring, wordt aangegeven dat vleermuizen veel door mensen geproduceerde geluiden niet waarnemen en/of dat geluiden niet tot verstoring leiden. Het gaat daarbij om geluiden voortkomend van heiwerkzaamheden, een muziekfestival en het luiden van kerkklokken (Meijer et al., 2018). Verstoring door geluid wordt op basis van deze studie ook voor de plaatsing van toestellen nabij verblijfplaatsen uitgesloten. Vervolgstappen zijn voor geluidverstoring niet aan de orde.
Verstoring van verblijfplaatsen door verlichting kan worden uitgesloten door geen gebruik te maken van verlichting of door enkel vleermuisvriendelijke verlichting te plaatsen.
Op dit punt laat de rapportage in het midden of realisatie van de toestellen uitvoerbaar zijn in het licht van de soortbescherming. Bepalend is de positie van de toestellen ten opzichte van de holtebomen en het elektriciteitshuisje. De exploitant heeft aangegeven dat de toestellen geplaatst kunnen worden zonder dat de bomen gekapt moeten worden.
Het nieuwe toestel Ferris wheels kan op circa 17 meter afstand van de holtebomen worden opgericht. De dukdalftoren komt op grotere afstand van de holtebomen. De bomen hoven niet gekapt of gesnoeid te worden voor deze toestellen.
De vergunde dukdelftoren bij het elektriciteitshuisje kan dichtbij het huisje komen te staan, maar plaatsing van het toestel is mogelijk zonder aanpassing / verwijdering van het elektriciteitshuisje.
Effecten op de das
In de rapportage van Ecogroen (Bijlage 9) is ten aanzien van de das ingegaan op de mogelijke aantasting van verblijfplaatsen, verstoring van leefgebiedsfuncties en verstoring tijdens gebruiksfase als gevolg van de nieuwe parkeerplaats, alsook op de effecten van de aanleg van nieuwe toestellen en verruiming van de openingstijden (pagina 34-37).
Effecten op boommarter, steenmarter, bunzing, wezel en hermelijn
In Noord-Holland geldt ontheffingsplicht voor bunzing en wezel. Bij het rooien van bos ten behoeve van de nieuwe parkeerplaats en het plaatsen van nieuwe speeltoestellen ter hoogte van groen of een locatie met een strooisellaag gaat mogelijk een verblijfplaats van wezel of bunzing verloren. Het is daarom noodzakelijk om ontheffing aan te vragen voor het schaden van vaste voortplantings- en rustplaatsen van wezel en bunzing.
Voorwaarden om een ontheffing te kunnen verkrijgen zijn onder andere het verstrekken van alternatieve verblijfplaatsen, bijvoorbeeld in de vorm van marterhopen. Er moet ook sprake zijn van een in de Wet Natuurbescherming genoemd belang. De Wet natuurbescherming maakt ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk bij aanwezigheid van onder artikel 3.10 beschermde soorten. Het oplossen van de parkeerproblematiek en het plaatsen van nieuwe speeltoestellen valt onder ruimtelijke ontwikkelingen. Gezien bovenstaande is er naar verwachting ‘uitzicht op ontheffing’ waardoor de aanwezigheid van verblijfplaatsen van bunzing en wezel de vaststelling van een nieuwe bestemming niet in de weg staat.
Effecten op eekhoorn
Schade aan eekhoorns of diens verblijfplaatsen of functionele leefomgeving is uitgesloten.
Effecten op vogels
Binnen het plangebied zijn geen nestlocaties van vogels met een jaarrond beschermd nest aangetroffen. Directe aantasting van nestlocaties is niet aan de orde.
Tijdens het onderzoek is geen activiteit van buizerd waargenomen. Verstoring van jaarrond beschermde nesten, zoals van buizerd of havik, wordt naar aanleiding van de plannen uitgesloten. Vervolgstappen in dit kader zijn niet aan de orde.
Nabij de bomen met klimop of de holtebomen op de bestaande parkeerplaats zijn tijdens de verschillende onderzoeksrondes geen sporen (braakballen of ontlasting) of individuen aangetroffen die duiden op het gebruik van de bomen als nest- of roestplaats door vogels met een jaarrond beschermd nest- of rustplaats, zoals ransuil.
Werkzaamheden die actief in gebruik zijnde nesten van algemene broedvogels beschadigen, dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de te verwachte soorten mogelijk door werkzaamheden in elk geval op te starten na 15 november en voor 1 februari.
Amfibieën
Op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens (NDFF, 2021) worden geen soorten verwacht die strikt beschermd zijn, waardoor het nemen van vervolgstappen voor amfibieën niet noodzakelijk is.
Reptielen
Hagedissen
In het plangebied is geen sprake van geschikte zonnige en heischrale habitats voor zandhagedissen levendbarende hagedis. Daarom wordt aanwezigheid van de soorten binnen het plangebied uitgesloten.
Ringslag
Voor ringslang ontbreekt het binnen het plangebied aan geschikt voortplantingsbiotoop; zonnige locaties met zogenaamde broeihopen. Voortplanting van ringslang is daarom uitgesloten binnen het plangebied. Wel kunnen incidenteel zwervende en foeragerende exemplaren in het plangebied terecht komen. Bovendien liggen verspreid over het plangebied meerdere locaties die gebruikt kunnen worden als overwinterings- of verblijflocatie. Deze liggen aan de rand van het huidige parkeerterrein en binnen het toekomstige parkeerterrein.
Door de mogelijke aanwezigheid van ringslangen kunnen bij werkzaamheden verblijfplaatsen en/of exemplaren van de ringslang worden geschaad, waardoor overtreding van verbodsartikelen aan de orde kan zijn. Daarom is bij uitvoering van de plannen een ontheffing noodzakelijk. Schade kan voor een deel worden voorkomen door mitigerende maatregelen (onder andere werken buiten de kwetsbare overwinteringsperiode).
Voorwaarden om een ontheffing te kunnen verkrijgen zijn onder andere het verstrekken van alternatieve verblijfplaatsen, bijvoorbeeld in de vorm van takkenhopen en broeihopen. Er moet ook sprake zijn van een in de Wet Natuurbescherming genoemd belang, waarvoor in dit geval ‘Ruimtelijke ontwikkelingen’ een goed te onderbouwen belang is. Gezien bovenstaande is er naar verwachting uitzicht op ontheffing waardoor de aanwezigheid van ringslang de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan niet in de weg staat.
Overige soorten
Op basis van het ontbreken van oppervlaktewater, terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens (NDFF, 2021), worden in het plangebied geen voortplanting of vaste verblijfplaatsen verwacht van overige beschermde soorten uit de Wet natuurbescherming. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde voor overige soortgroepen (vissen en ongewervelden).
In de rapportage van Ecogroen (Bijlage 9) is vastgesteld welke beschermde soorten in en rondom het plangebied aanwezig zijn. Aan de hand daarvan en met in achtneming van de positie van de vergunde nieuwe speelvoorzieningen (twee maal dukdalftoren en eenmaal Ferris wheels) is de conclusie dat het plan in oktober 2019 vastgestelde niet leidt tot aantasting / verstoring van beschermde soorten, uitgezonderd mogelijke effecten van de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen voor de das.
In verband met het voorkomen van onaanvaardbare effecten voor de das is artikel 14.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 sub j. aangevuld met de bepaling:
"Deze maatregelen betreffen ten minste:
In r.o. 36 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen het hiervoor onder 35.1 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad alsnog te inzicht te verkrijgen in de vraag of het kapvergunningstelsel, als opgenomen in artikel 4:11 APV, dan wel hoofdstuk 4 van de Wnb van toepassing is. De raad dient op basis daarvan te beoordelen of in redelijkheid kan worden aangenomen dat bedoelde kapvergunningstelsel, dan wel de regeling, als opgenomen in hoofdstuk 4 van de Wnb, niet op voorhand aan uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat en in het licht van de uitkomst van die beoordeling zo nodig een gewijzigd plan vast te stellen.
In r.o. 35.1 heeft de Afdeling overwogen dat niet voldoende is gemotiveerd dat geen reden bestaat om aan te nemen dat een kapvergunning voor het bosperceel zou worden geweigerd. Niet duidelijk is geworden welk wettelijk kader de raad daarbij heeft toegepast. Binnen de bij besluit van de raad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom is dat de APV en daarbuiten hoofdstuk 4 van de Wnb. Omdat niet inzichtelijk is gemaakt waar deze grenzen lopen, kan niet worden vastgesteld welk wettelijk kader hier geldt en evenmin of het plan op de onderdeel de zogenoemde uitvoerbaarheidstoets kan doorstaan.
De aanwezige bomen op het terrein van het speelpark vallen binnen de vastgestelde bebouwde kom Wet natuurbescherming (gemeente Gooise Meren, 2020; zie onderstaande afbeelding). De Wnb-bescherming voor houtopstanden geldt alleen voor houtopstanden buiten de bebouwde kom Wnb.
Afbeelding: Ligging plangebied ten opzichte van bebouwde kom Wnb, ligging van de beoogde parkeerplaats (rood omlijnd)).Buiten de bebouwde kom is groen gearceerd, binnen de bebouwde kom is het witte vlak binnen de groene lijnen.
De beoogde parkeerplaats ligt buiten de bebouwde kom Wnb. De houtopstand ten oosten van het park betreft een bosperceel met een mix aan boomsoorten, waarbij de iep alom aanwezig is. Deze houtopstand heeft een oppervlakte van minimaal honderd are en is daarmee groter dan tien are. De te kappen bomen in het bosperceel zijn daarmee aan te merken als een houtopstand in de zin van de Wnb.
Het voornemen betreft het realiseren van parkeerterrein door middel van een wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Omdat voor de realisatie van de toekomstige situatie een (deel van de) beschermde houtopstand wordt geveld, geldt bij uitvoering een meldplicht bij Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland en een herplantplicht.
Binnen drie jaar nadat een houtopstand is geveld, dient op de plaats van velling te worden herplant. In dit geval kan herplant niet op dezelfde locatie worden gerealiseerd. Een ontheffing dient hiervoor te worden aangevraagd voor herplant op een andere locatie. Daarvoor is een compensatieplan vereist, waarbij een geschikte alternatieve herplantlocatie onderzocht moet worden.
Voor de gronden binnen de bebouwde kom geldt op grond van de APV dat een vergunning nodig is voor het kappen van een boom indien de boom op de waardevolle bomenlijst van Gooise Meren staat of indien deze zich bevindt in een aangewezen waardevol gebied.
Afbeelding: uitsnede kaart 'Waardevolle gebieden in de gemeente Gooise Meren'
Het speelpark en het bestaande parkeerterrein is aangewezen als 'waardevol gebied buitengebied Naarden' zodat een vergunning nodig is.
Uitvoerbaarheid bestemmingsplan
In het kader van de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan ten aanzien van beschermde houtopstanden is het aannemelijk dat zicht op ontheffing voor compensatie op een andere locatie gemotiveerd dient te worden.
Binnen de gemeentegrenzen heeft Speelpark Oud Valkeveen diverse gronden in eigendom en beschikbaar voor compensatie. Op deze gronden is een-op-een-compensatie van 1,1165 hectare aan houtopstanden mogelijk. Ook is Speelpark Oud Valkeveen bereid om elders bos te compenseren. Er is daarmee zicht op ontheffing voor compensatie op een andere locatie dan de kaplocatie.
Het is mogelijk de bebouwdekomgrens aan te passen vanaf het moment dat - ten behoeve van de nieuwe parkeerplaats - de begrenzing van het NNN door de provincie Noord-Holland is herzien. De te kappen houtopstanden op de beoogde nieuwe parkeerplaats worden vanaf dan binnen de bebouwdekomgrens van de Wnb begrensd. In dat geval is de houtopstand niet meer beschermd onder de Wnb, zodat de Wnb niet meer in de weg staat aan het kappen van de betreffende houtopstand.
Het wettelijk kader van beschermde houtopstanden staat op het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het plan niet in de weg. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar.
In de rapportage van Ecogroen (Bijlage 9) is inzicht te verkregen in de vraag of het kapvergunningstelsel, als opgenomen in artikel 4:11 APV, dan wel hoofdstuk 4 van de Wnb van toepassing is. Op basis daarvan is beoordelen dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat bedoelde kapvergunningstelsel, dan wel de regeling, als opgenomen in hoofdstuk 4 van de Wnb, niet op voorhand aan uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
In r.o. 38 is de volgende opdracht geformuleerd: De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen de hiervoor onder 37.2 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen. Hiervoor dient de raad alsnog te beoordelen of het plan voldoet aan artikel 5a van de PRV, alsmede aan artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro en het plan in het licht van uitkomst van die beoordeling zo nodig gewijzigd vast te stellen. In plaats van een beoordeling van het plan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro kan de raad bij een vast te stellen wijziging van het plan de toets aan artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro ook doorschuiven naar de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
De Afdeling stelt hierover in r.o. 37.2: "Daargelaten of het nieuwe parkeerterrein alleen zal worden gebruikt door bezoekers van het speelpark, is er sprake van een nieuwe ontwikkeling, omdat er sprake is van een nieuw ruimtebeslag dat aanzienlijk groter is dan 500 m2." en "in het derde lid van
artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat hij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan ‘doorschuiven’ van het bestemmingsplan naar een uitwerkings- of wijzigingsplan" en "dat het derde lid de mogelijkheid biedt om in het plan te bepalen dat dit wordt doorgeschoven" maar dat dit in het plan niet is gedaan.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan heeft de gemeente zich laten leiden door de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017 in zaaknr. 201602966/1/R1 (ECLI:NL:RVS:2017:943). Het plandeel dat in het destijds bestreden besluit voor parkeerterrein werd bestemd had een oppervlak van ongeveer 6.300 m². Het parkeerterrein moest bestaande parkeeroverlast als gevolg van het bestaande recreatieterrein oplossen. In de uitspraak van de Afdeling werd vastgesteld dat een parkeerterrein waarvan de behoefte afhankelijk is van de aanwezigheid van een bestaande voorziening, zoals bijvoorbeeld een recreatieterrein, niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Ter vermijding van vernietiging van de wijzigingsbevoegdheid wordt nu echter in het plan bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan het bosparkeren wordt ‘doorgeschoven’ van het bestemmingsplan naar het wijzigingsplan.
Aan artikel 14.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 is een nieuw sub l. toegevoegd dat luidt als volgt: "de beschrijving van de behoefte aan het parkeerterrein en een motivering als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigingsplan."
Het plangebied 'Speelpark Oud Valkeveen e.o. 2019' ligt in het noordoosten van de gemeente Gooise Meren, binnen Naarden en tegen de gemeente Huizen en het Gooimeer aan.
Het plangebied omvat het Speelpark Oud Valkeveen dat aan de zuidzijde wordt begrensd door de Oud Huizerweg/Meentweg en aan de noordzijde door het Gooimeer. Ten westen en oosten van het speelpark bevinden zich bos en weilanden. Delen daarvan zijn in dit bestemmingsplan betrokken.
Het nieuwe bestemmingsplan omvat in ieder geval de gronden waarop ook het voorbereidingsbesluit betrekking heeft. Dat zijn de percelen kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie B, de nummers: 1211, 1312, 1313, 1482, 1495, 1497, 1503, 1507, 1508, 1509, 1535, 1536 en 1538 (gedeeltelijk).
Afbeelding: kadastrale begrenzing
Daarnaast heeft het bestemmingsplan betrekking op een perceel westelijk van het speelpark, dat in eigendom is bij Staatsbosbeheer. Daarvoor is ten behoeve van een tijdelijk overloopparkeerterrein voor het speelpark op 11 december 2018 een omgevingsvergunning verleend. Dit is een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nummer 1523.
De ondernemer wenst de gronden ten oosten van het speelpark te verwerven en in gebruik te nemen voor parkeren in het bos (kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nummer 1485 en 1496). Daarom heeft ze de gemeente verzocht deze gronden in het bestemmingsplan te betrekken. Ook de eigenaar van deze gronden (Staatsbosbeheer) heeft daarom verzocht. Dit hangt samen met haar wens het weiland kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nummer 1484 te verwerven om binnen het Natuurnetwerk Nederland te kunnen betrekken.
Er wordt verschillend gedacht over de wijze waarop de gronden ten westen en ten oosten gebruikt zouden moeten worden. Deze gronden zijn een onderdeel in het parkeervraagstuk. Het parkeervraagstuk is één van belangrijke factoren die de ervaren hinder van het speelpark beïnvloedt. Het in de ruimtelijke besluitvorming betrekken van deze gronden schept duidelijkheid naar de belanghebbenden en gaat in op het door onderzoek vastgesteld parkeerprobleem. Daarmee wordt door het bevoegd gezag de belangenafweging gemaakt en wordt rechtszekerheid geboden.
De begrenzing van het bestemmingsplan is op onderstaande afbeelding getoond.
Afbeelding: grenzen van het bestemmingsplan
Tot in werking treden van dit bestemmingsplan, vigeren ter plaatse van het onderhavige plangebied de bestemmingsplannen '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' en 'Valkeveen e.o. 1976 1e herziening'.
In de navolgende twee subparagrafen wordt beschreven welke regels uit deze bestemmingsplannen voor het plangebied van toepassing waren, tot de in werking treding van het nieuwe bestemmingsplan 'Speelpark Oud Valkeveen e.o. 2019'.
Ter plaatse gold het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Naarden zoals vastgesteld op 10 september 2008 door de gemeenteraad Naarden en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 19 mei 2009.
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 augustus 2010 (zaak nr. 200904723/1/R1) is het goedkeuringsbesluit voor het plandeel met de bestemming 'Horecadoeleinden' op het perceel Oud Huizerweg 2a (ook wel bekend als het gebouw 'Gloeiende Gerrit') vernietigd. Daar geldt het bestemmingsplan 'Valkeveen e.o. 1976 1e herziening' uit 1986.
Afbeelding: uitsnede 1e herziening bestemmingsplan Buitengebied
Artikel 19, Doeleinden van sport en recreatie
Artikel 19, lid A – de Bestemmingsomschrijving
De gronden hadden de bestemming 'Doeleinden van sport en recreatie' met de aanduiding 'II'. Op grond van artikel 19, lid A aanhef, sub 2, 6a en 17 waren deze gronden bestemd voor een speelpark met de daarbij behorende gebouwen voor zover ten dienste van speelvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 19, lid B – de Bebouwingsbepalingen
Ingevolge lid B, golden voor het bouwen van de in lid A sub 6 onder a genoemde gebouwen de volgende bepalingen:
Door de gedeeltelijke vernietiging van het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' werd het bebouwd oppervlak ter plaatse van 'Gloeiende Gerrit' niet meegeteld in het maximum bebouwd oppervlak van 2.500 m2.
De goothoogte van de gebouwen mocht ten hoogste 3,50 m bedragen en de dakhelling van de gebouwen mag ten hoogste 60° bedragen.
Binnen het bestemmingsvlak mocht binnen de gebieden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “gebouwen” ten hoogste één al dan niet inpandige bedrijfswoning worden gebouwd met een maximum inhoud van 450 m³.
Artikel 19, lid B sub 9 aanhef en onder b bepaalden ten aanzien van het bouwen van de in lid A sub 17 genoemde bouwwerken geen gebouw zijnde dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar de gronden op de kaart waren voorzien van de aanduiding “II”, ten hoogste 25,00 m mocht bedragen.
Burgemeester en Wethouders konden, ten behoeve van het gestelde in de Beschrijving in Hoofdlijnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, waarbij met name rekening zou worden gehouden met de algemene criteria, zoals die waren opgenomen in artikel 3 lid 3 van het bestemmingsplan.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken werd in ieder geval het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel gerekend.
Artikel 5, Natuurgebied
Gronden met de bestemming 'Natuurgebied' waren bestemd voor (letterlijk geciteerd uit de bestemmingsplanvoorschriften):
door het treffen van de nodige instandhoudingsmaatregelen, het treffen van passende maatregelen en het voorkómen van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de gebieden;
met daaraan ondergeschikt:
met de daarbij behorende:
Gebouwen mochten uitsluitend worden gebouwd op de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “gebouwen toegestaan”. De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mocht ten hoogste 50 m² bedragen. De hoogte van een gebouw mocht ten hoogste 5,00 m bedragen.
Het was verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zoals het af- en/of vergraven van gronden, het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties en het aanleggen, verharden en/of het verbreden van wegen en/of paden.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken werd onder meer gerekend het aanleggen van drainage, het ontgronden, egaliseren, diepploegen en/of ophogen van gronden of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
Artikel 22: Waterbouwkundige doeleinden
De op de kaart voor waterbouwkundige doeleinden aangewezen gronden waren bestemd voor werken ten behoeve van de waterkering en het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het was daarnaast in beperkte mate bestemd voor het recreatief medegebruik. Op of in deze gronden mochten geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gold een maximum bouwhoogte van 10 meter.
Artikel 3: Algemene Beschrijving in Hoofdlijnen
In de aanhef van artikel 3 stond dat de aan de gronden toegekende doeleinden, uitgaande van de in de toelichting omschreven huidige situatie, met het plan werden nagestreefd op de wijze, zoals verder in artikel 3 in hoofdlijnen is beschreven. Deze algemene Beschrijving in Hoofdlijnen staat naast hetgeen specifiek in de Beschrijving in Hoofdlijnen bij de bestemmingen opgenomen. De specifieke Beschrijvingen in Hoofdlijnen bevatten aanvullende bepalingen op de algemene Beschrijving in Hoofdlijnen. Artikel 3, lid 3 bevatte vervolgens algemene criteria.
Hierna zijn de voor Oud Valkeveen relevante passages uit het derde lid weergegeven (citaten).
A. Geen onevenredige afbreuk instructies:
aan de in lid 1 genoemde instructies (zoals “Gestreefd wordt naar het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, alsmede de bescherming van de instandhoudingsdoelstellingen van de richtlijngebieden” en “Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen soorten zoals aangewezen in de Habitatrichtlijn en krachtens de Flora- en Faunawet”) mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan.
E. Verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. totstandbrenging van een verkeersveilige situatie.
G. Milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
In het bijzonder dient bij de situering en omvang van milieubelastende functies erop te worden gelet dat de mogelijke uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt.
I. Gebruiksmogelijkheden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
Voor het kadastrale perceel Naarden B 1508 (hieronder rood omlijnd) gold de bestemming 'Recreatieve Doeleinden II'.
Afbeelding: uitsnede Valkeveen e.o. 1976 1e herziening
Deze gronden waren op grond van artikel 24 bestemd voor dagrecreatie met daarbij behorende bouwwerken, zoals café- restaurantbedrijven en theehuizen en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen.
Voor deze bestemming gold een uitwerkingsplicht, wat wil zeggen dat bouwen alleen mogelijk is indien het bouwplan past in een ontwerp uitwerkingsplan of vastgesteld uitwerkingsplan. Voor dit perceel is geen uitwerkingsplan in werking getreden.
Het toegelaten gebruik was niet afhankelijk van uitwerking en mag dus zonder meer plaatsvinden.
In de regels die bij uitwerking in acht genomen dienen te worden zijn bouwvoorschriften gegeven:
Het op de kaart aangegeven situeringsvlak I bevindt zich direct ten westen van de gronden waar dit bestemmingsplan nog van kracht is, zodat motorisch aangedreven speelattributen op deze gronden niet zijn toegestaan.
Op 3 april 2019 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren' vastgesteld. De paraplu herziening is een aanvulling (wijziging) van alle op 3 april 2019 geldende bestemmingsplannen, dus ook de op dat moment voor het speelpark geldende bestemmingsplannen die zijn beschreven in de voorgaande paragrafen.
In het eerste lid van artikel 4 van het paraplubestemmingsplan zijn de regels opgenomen voor het aspect 'parkeren' overeenkomstig de beleidsregel 'Richtlijnen voor parkeernormen'. De regeling is zo vormgegeven dat bij (bouw)activiteiten wordt getoetst of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van deze beleidsregels. Deze toetsing vindt plaats bij de omgevingsvergunning. Bij nieuwbouw of functiewijziging is uitgangspunt dat het parkeren op eigen terrein moet worden opgelost.
Het CROW heeft geen parkeernormen bepaald, maar 'kencijfers' die als richtlijn kunnen worden gebruikt. Daarbij dient men ten allen tijde de specifieke situatie in ogenschouw te nemen. Door de CROW zijn voor attractie- en pretparken kengetallen bepaald, een speelpark is niet verbijzonderd. Bij de weergave van de kengetallen benadrukt de CROW in paragraaf 6.3.3.5 van de ASVV2012: "Van de volgende functies [waaronder attractie- en pretparken, red.] kunnen slechts globale parkeerkencijfers en/of globale kencijfers verkeersgeneratie gegeven worden. Bij het toepassen van deze cijfers moet een forse marge in acht worden genomen." De parkeerbehoefte van het speelpark is veel groter gebleken dan 4-12 parkeerplaatsen per hectare die het CROW als algemeen kencijfer hanteert. De huidige parkeercapaciteit van bijna 500 parkeerplaatsen op eigen terrein blijkt onvoldoende te zijn en de opnamecapaciteit in de openbare ruimte ook. Dit heeft zich gemanifesteerd in onwenselijke parkeer- en verkeerssituaties. De door omwonenden ervaren overlast was de directe aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan en ter verbetering van de verkeerveiligheid en wegnemen van de parkeerdruk op de openbare ruimte zijn verkeersbesluiten genomen (instellen parkeerverbod) en in samenhang daarmee een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijke overloopparkeerterrein. Uit het verkeersonderzoek is gebleken dat de problematiek zich niet voordoet op het moment dat er voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is en het parkeren in de openbare ruimte verboden is.
De planregeling en -systematiek is verouderd en het instrument 'beschrijving in hoofdlijnen' biedt niet (meer) voldoende basis om de goede ruimtelijke ordening te verzekeren. Op basis van de vigerende bestemmingsplannen is een intensivering van het speelpark mogelijk door het toevoegen van speel- en attractietoestellen. De bouwmogelijkheden voor gebouwen zijn gelimiteerd. Door de begrenzing van de diverse bestemmingen is bij vaststelling van het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' een deel van het speelpark onder overgangsrecht geplaatst. Het plan voorziet niet in (behoud van) voldoende parkeercapaciteit op eigen terrein. Ook de recent vastgestelde beleidsregel 'Richtlijnen voor parkeernormen' voorziet daarin niet. Er is dan ook behoefte aan een nieuw planologisch kader.
Onderhavig bestemmingsplan bestaat naast deze inleiding in het eerste hoofdstuk de beschrijving van het plangebied in hoofdstuk 2 en een weergave van het geldende beleid in hoofdstuk 3.
In het vierde hoofdstuk wordt themagewijs uiteengezet wat de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan zijn en hoe dit is vertaald naar een planregeling. Het ten behoeve van dit plan uitgevoerde onderzoek naar de onderwerpen verkeer/parkeren, geluidhinder en ecologie is daarin betrokken.
Het vijfde en zesde hoofdstuk gaan in op de water- en overige milieuaspecten.
De hoofdstukken 7 en 8 gaan tenslotte in op de juridische opzet van het plan en de uitvoerbaarheid.
Na ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan wordt in hoofdstuk 9 ingegaan op ingekomen zienswijzen en eventuele ambtshalve wijzigingen.
Op de Militair topografische kaart van 1850 zijn al duidelijk contouren zichtbaar van Oud Valkeveen – op de kaart benoemd zonder de aanduiding “oud”. Na de Tweede Wereldoorlog is de uitspanning Oud Valkeveen uitgegroeid tot de huidige speeltuin.
In het boek van Henk Schaftenaar “Oud Valkeveen van hofstede tot uitspanning” (Stichting Vijverberg 1990) is het proces van boerenbedrijf naar ontspanningspark beschreven. In 1924 werd aan het strand een paviljoen gebouwd, later aangevuld met een modern badhuis. In 1926 volgde de transformatie van stal naar pannenkoekenhuis en in de jaren dertig verrees de speeltuin. In 1934 werd vergunning verkregen voor een grote kanovijver die 's winters fungeerde als schaatsbaan. Er was een dwaaltuin (doolhof) en er waren lachspiegels. Vóór de Tweede Wereldoorlog was er een motorbootjesbassin. Zo groeide Oud Valkeveen uit tot een bekende uitspanning. Op de oostelijke draverij/renbaan werden ook motorraces gehouden. De naoorlogse geschiedenis liep min of meer parallel aan de ontwikkeling van de Nederlandse economie. Eerst wederopbouw en groei, daarna een bloeiperiode gevolgd door de recessie. Sinds 2003 is het in handen bij de huidige eigenaar die in het speelpark heeft geïnvesteerd en bezoekersaantallen weer heeft doen toenemen.
Het Gooi vormt een bosrijk woongebied tussen Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en is een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug. Het is een van de meest reliëfrijke gebieden in Noord-Holland. Het stuwwallenlandschap bestaat uit hogere zandgronden met bos en heidevelden en contrasteert met de aanliggende lagergelegen veengebieden. Het ensemble hangt nauw samen met de Vechtstreek in het westen en is brongebied voor grondwaterstromen die in de plassen van de Vechtstreek aan het oppervlak komen. Aan de noordzijde vinden we restanten van buitendijkse hooilanden langs de voormalige Zuiderzeekust. Het Gooi wordt doorsneden door de snelweg A1 en aan de oostkant loopt de snelweg A27 in de provincie Utrecht.
Het reliëf van Het Gooi is in de voorlaatste ijstijd ontstaan. Tussen 200.000 en 130.000 jaar geleden bewogen gletsjers van noord naar zuid door het land en aan de voorkant ervan werd de ondergrond opgestuwd, waardoor stuwwallen ontstonden. Het stuwwallencomplex van Laren, Blaricum en Hilversum werd gevormd door een gletsjertong die ten oosten van het gebied in de Eemvallei lag en vormt een geologische eenheid met de Utrechtse Heuvelrug. Door smeltwater van de gletsjers ontstonden voor de stuwwallen smeltwaterwaaiers (Bussumer heide, Westerheide en Spanderwoud). Later zijn door erosie dalen gevormd en is in de laatste ijstijd dekzand afgezet. Recenter is door afslag van de Zuiderzee een vier tot vijf meter hoge klif ontstaan, daar waar de stuwwal aan het huidige Gooimeer grenst. De grote verscheidenheid en de gaafheid van relicten uit de ijstijden maken het ensemble in geologisch opzicht bijzonder.
Afbeelding: uitsnede hoogtekaart (Actueel Hoogtebestand Nederland)
Naast het natuurlijk reliëf kent het gebied ook hoogteverschillen door menselijk ingrijpen (zanderijen). Naast de bekende zanderijen van ‘s-Graveland zijn er ook de minder bekende zanderijen bij Bussum en Naarden. Uit militair strategische redenen (inundatie) zijn gronden aan de voet van de vestingwerken afgegraven. Afgraving en ontwikkeling van buitenplaatsen volgden later, wat resulteerde in een stelsel van door bos omsloten grazige open laagtes, stijlranden en waterlopen (Valkeveen/De Limiten). Bij Hilversum en Huizen liggen een paar grotere (industriële) afgravingen (Zanderij Crailoo, Groeve Oostermeent).
Afbeelding: landschappelijke karakteristiek (Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018)
Vanaf de 13e eeuw vormde de strategisch gelegen stad Naarden een belangrijke schakel tussen het oosten en de Hollandse steden. Eind 17e eeuw werd de bestaande vesting uitgebreid met de kenmerkende vestingstructuur en vanaf dat moment werd deze vesting onderdeel van de (Oude en later Nieuwe) Hollandse Waterlinie. Uit die tijd stamt ook de trekvaart naar Amsterdam.
Al in de 17e en 18e eeuw kwamen op de hogere gronden landgoederen tot ontwikkeling, bijvoorbeeld de Zwaluwenberg. In de westelijke, lagere zoom werden gronden afgegraven (zanderijen) en werd het zand via vaarten afgevoerd voor uitbreiding van de Amsterdamse grachtengordel.
Rond Naarden werd om militair-strategische redenen (inundatie van schootsvelden) op grote schaal zand afgegraven. Particulieren volgden en bouwden huizen met de opbrengt van het zand; een samenstel van diep gelegen zanderijen en waterlopen ontstond ten oosten van Naarden (Valkeveen en omgeving). Vanaf de 17e eeuw ontwikkelde Huizen zich als een vissersdorp.
De trein- en stoomtramverbindingen met Amsterdam waren van belang voor de ontwikkeling van Het Gooi als forensengebied. Later volgde de aanleg van de Rijksstraatweg en de snelweg A1. De wegen volgden in eerste instantie het tracé van de oude verbindingen over de hogere gronden. In latere fasen kwamen de wegen buiten de kernen te liggen. Aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw werden veel van de engen en weidegronden met villa’s en ook herstellingsoorden en sanatoria bebouwd (bijvoorbeeld Zonnestraal). Hilversum verwierf faam als villadorp en tuinstad voor de forensen. In de jaren zestig ontwikkelde Hilversum zich als mediastad. Huizen werd in 1967 aangewezen als Gooise groeikern waarna de Oostermeent werd bebouwd. In 1995 werd het laatste bouwproject gestart: het ‘Vierde Kwadrant’, tot aan de A27 in het oosten.
De Zuider IJdijken lopen van Amsterdam naar Velsen. Delen zijn opgenomen in het stedelijk gebied van Amsterdam (Nieuwendammerdijk, Haarlemmerdijk, Sloterdijk) en Zaandam (Zuiddijk, Westzanerdijk). De Zuider en Noorder IJ- en Zeedijken zijn restanten van de waterkeringen langs het Oer-IJ. Na afdamming van het noordelijk gedeelte van het Oer-IJ bleven het Wijkermeer en het IJ over als open water, dat in verbinding stond met de Zuiderzee. De IJdijken lopen door in de dijken van het Markermeer en IJmeer. De Oranjesluizen vormen de scheiding.
Afbeelding: overzichtskaart Noorder IJ, Zuider IJ- en Zeedijken
Om de dalende veen(weide)gebieden te beschermen tegen het opdringende water van de Zuiderzee en het IJ is men omstreeks de 12e eeuw begonnen met de bouw van dijken. Het tracé van de dijken veranderde in de loop van de tijd. Het bochtige en hoekige tracé duidt op terugkerende dijkdoorbraken in vervlogen tijden, braken of wielen achterlatend. Ten oosten van Amsterdam loopt de dijk (onder meer als Zeeburgerdijk en Diemerzeedijk) in grote delen herkenbaar door tot aan de stuwwal van het Gooi. De IJ- en Zeedijken hebben nauwelijks meer een waterkerende functie en liggen als relicten uit het verleden in een dynamisch landschap.
Een methode voor het bepalen van de natuurkwaliteit is een analyse van de verschillen tussen de soorten en de functionele biodiversiteit van een gebied zoals dat aanwezig is en een gebied zoals dat aanwezig had kunnen zijn (de natuurlijke situatie dus). Bij de beschrijving is een aantal uitgangspunten gehanteerd. De belangrijkste zijn de aanwezigheid van zanderijen en de structuur van landschap (bossen afgewisseld met open stukken en moeras langs de ondiepe kust).
Om de verschillen inzichtelijk te maken is een amoebe een goed middel. Op de radialen wordt het percentage uitgezet van de verschillende ecologische aspecten. Daarbij is de natuurlijke situatie 100% en wordt voor de aanwezige situatie een schatting gemaakt (dat kan zowel minder als meer zijn dan 100%). Aan ecologische aspecten zijn bijvoorbeeld de biodiversiteit van libellen, zoogdieren en vogels van belang. Hoe meer de amoebe overeen komt met de natuurlijke situatie hoe beter het is gesteld met die natuur. Het nadeel van deze methode is dat het niet opgaat voor een (te) klein gebied. Ook een specifieke invloed van een willekeurige factor is niet of nauwelijks inzichtelijk te maken met een amoebe. Uit de getoonde amoebe volgt dat er hiaten zijn, maar dat het over het algemeen redelijk goed is gesteld met de functionele biodiversiteit ter plekke (zie ook Bijlage 5 Ecologie & landschap (Els&Linde, 13 juni 2019)).
Afbeelding: amoebe plangebied
De provincie Noord-Holland heeft een ambitiekaart opgesteld (zie hieronder). Aan die ambitiekaart zijn doelsoorten gekoppeld.
Afbeelding: natuurdoeltype (groen = haagbeuken-essenbos, grijsgroen = kruidenrijk grasland & bruin = gemengd bos)
Het aantal soorten dat aanwezig is binnen een gebied bepaald de kwaliteit van dat gebied. Als een bepaald aantal doelsoorten aanwezig is, krijgt een terrein de kwalificatie “hoog”. Van het Haagbeuken-Essenbos blijkt ruim 75% van de doelsoorten aanwezig en van de kruidenrijke graslanden blijkt 50% van de doelsoorten aanwezig. Beide worden daarom als van gemiddelde kwaliteit beschouwd. Een strook bos langs de Oud Huizerweg heeft een betere ontwikkeling en is ook ouder. Het noordelijke deel is tot in de jaren negentig als draf- en renbaan ingericht en niet bebost. Het bos is daarmee, met uitzondering van de strook langs de weg, maximaal 25 jaar oud.
Verspreid over het speelpark bevindt zich een aantal gebouwen. Op onderstaande afbeelding zijn de bestaande gebouwen schematisch weergegeven. Het gaat om de volgende:
Het gebouw Vossehol staat op eigen terrein van het speelpark, maar staat buiten de hekken e nis altijd zelfstandig toegankelijk geweest. Het functioneert als zelfstandig restaurant. Gloeiende Gerrit stond voorheen ook buiten de hekken van het speelpark, was zelfstandig bereikbaar via een eigen ontsluiting en functioneerde als zelfstandige horecavoorziening. Na verwerving van de grond / het gebouw is het door de huidige eigenaar van het park vervangen door nieuwbouw en binnen de hekken van het park komen te staan.
Afbeelding: schematische weergave bestaande gebouwen op eigen terrein
Op het terrein bevinden zich en bijna 40 speel- en attractietoestellen, zoals hieronder schematisch aangegeven.
Afbeelding: schematische weergave bestaande en (met ster) niet-gerealiseerde maar vergunde speel- en attractietoestellen op eigen terrein
Aan de zuid- en zuidoostzijde van het terrein bevindt zich een parkeerterrein met circa 500 parkeerplaatsen. Het is een onverhard terrein met bomen en bosschages. In het verlengde van het zuidoostelijke deel van het parkeerterrein bevindt zich een zone waar ruimte is voor beheer- en opslagfaciliteiten voor het speelpark.
Het speelpark huurt aan de noordzijde, tot aan het Gooimeer, een stuk grond van Staatsbosbeheer. Dit is al vele jaren in gebruik bij het speelpark als strand. Daar staan enkele mobiele objecten (horeca, sanitair en kleedruimte) en één speeltoestel. Gedurende het seizoen staat hier ook een 'luchtkussenpark' bestaande uit opblaasbare speeltoestellen en springkussens.
Aan de westzijde is het weiland gelegen dat deel uit maakt van de Naardermeent en van het Natura2000-gebied. Het is eigendom van Staatsbosbeheer en mag gedurende een periode van maximaal 10 jaar gebruikt worden als overloopparkeerterrein voor het speelpark. Dat mag maximaal 20 dagen per jaar en er mogen maximaal 500 auto's worden geparkeerd.
Aan de oostzijde bevindt zich een bosje. Ook dit is eigendom van Staatsbosbeheer en maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland, maar niet van het Natura2000-gebied. Langs de Oud Huizerweg is een strook van het bosje al oud, voor het overige is het vrij jonge aanplant.
Ten noorden van het bosje ligt een weiland dat eigendom is van het speelpark. Omdat het geen eigendom is van Staatsbosbeheer en dus niet door deze instantie wordt beheerd maakt het geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Desondanks is het onderdeel van het Natura2000-gebied.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (verder: de Structuurvisie) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De hoofdlijnen van de Structuurvisie gaan over bereikbaarheid, concurrentiekracht, leefbaarheid en veiligheid.
In de Structuurvisie wordt een groot deel van ruimtelijke ordeningskwesties bij de provincies en gemeenten neergelegd. Zo staat in de Structuurvisie dat:
Het beleid dat in de Structuurvisie is geformuleerd, is in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd in regelgeving. Hierin zijn directe regels voor provincies en gemeenten opgenomen die de rijksbelangen beschermen.
Conclusie
De Structuurvisie bindt uitsluitend het Rijk zelf. Doorwerking naar lagere overheden vindt plaats via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), dat hierna wordt beschreven.
Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan o.a. bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco), vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding én nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (voorheen EHS, tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied.
In artikel 2.10.2 van het Barro is bepaald dat bij provinciale verordening de gebieden worden aangewezen die het Natuurnetwerk Nederland vormen. In de provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden aangewezen en daarin worden, in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
Conclusie
Voor het op te stellen bestemmingsplan is van belang dat de provincie de begrenzing en bescherming van het Natuurnetwerk Nederland in de provinciale verordening regelt. In paragraaf 2.2 wordt daarop ingegaan.
Via de Natura2000 zijn gebieden van internationaal belang, zoals het Eemmeer & Gooimeer (zie afbeelding hieronder) beschermd. Voor deze gebieden zijn doelstellingen geformuleerd voor het behoud van habitats van planten en dieren. Deze Natura2000 gebieden zijn ook beschermd tegen invloeden van buitenaf. Afhankelijk van het type gebied is geregeld of het gebied moet worden beschermd ten aanzien van bijvoorbeeld stikstofdepositie en grondwaterstromen.
Het Natura2000-gebied Eemmeer & Gooimeer zuidoever is aangewezen voor de volgende doelsoorten: Kleine zwaan, Nonnetje, Visdief, Fuut, Aalscholver, Grauwe gans, Smient, Krakeend, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend en Meerkoet. Voor de genoemde soorten geldt een doelstelling gericht op behoud van de omvang van de populatie en behoud van de kwaliteit van het habitat.
Het Eemmeer & Gooimeer zuidoever is niet aangeduid als gevoelig voor de stikstofdepositie. Een berekening van de depositie is voor het Natura2000-gebied niet noodzakelijk. Door de ligging direct aan het Natura2000-gebied zijn andere aspecten wel van belang, zoals verstoring, geluid, licht of grondwaterstromen.
Conclusie
Delen van het plangebied (Gooimeer, oevers en weilanden) liggen binnen het Natura2000-gebied Eemmeer & Gooimeer zuidoever, de bospercelen westelijk en oostelijk van het speelpark niet. Dit Natura2000-gebied is niet aangeduid als gevoelig voor de stikstofdepositie. Door de ligging direct aan het Natura2000-gebied zijn andere aspecten wel van belang, zoals verstoring, geluid, licht of grondwaterstromen.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van een nieuwe ontwikkeling. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Conclusie
Speelpark Oud Valkeveen is een bestaande voorziening. Een nieuw bestemmingsplan voor het speelpark dat conserverend van aard is of tot een gedeeltelijke wijziging van de voorziening leidt is niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het Verdrag van Malta, ook wel het Verdrag van Valletta genoemd, beoogt om het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Dit is gevat in drie principes:
Om de principes van het Verdrag van Malta verder door te voeren is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze wet regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.
Conclusie
Het binnen het plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 3.3.2 en 6.4.
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 heeft als lange termijnvisie een duurzaam milieubeleid. Hiermee wordt bedoeld dat er zo met het milieu moet worden omgegaan, dat de toekomstige generaties geen last hebben van wat we nu doen. Maatschappelijke activiteiten mogen niet meer milieubelasting veroorzaken dan strikt noodzakelijk is. Om ervoor te zorgen dat het menselijk handelen deze milieubelasting niet overschrijdt, is in onderhavig milieubeleidsplan een 6-tal thema's opgenomen om dit te voorkomen. Bedoelde thema's zijn: versnippering, verzuring, verwijdering, verstoring, vermesting en verdroging.
Conclusie
Voor het voorliggende bestemmingsplan leidt het NMP4 niet tot randvoorwaarden of beperkingen.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de "watersysteembenadering"centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de voorheen geldende vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Conclusie
In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het aspect water.
Het Nationaal Waterplan is op 10 december 2015 vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar houden.
Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is overwegend conserverend. Het leidt niet tot een toename van verharding. Bestaande groenstroken met enige omvang en het Gooimeer zijn als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan is daarom in lijn met het Nationaal Waterplan.
Provinciale Staten van Noord-Holland hebben op 21 juni 2010 de Structuurvisie Noord-Holland 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid' (verder de Structuurvisie) en de bijbehorende verordening vastgesteld. Op 29 november 2011 is de eerste herziening van de Structuurvisie vastgesteld. Op 3 februari 2014 is een beleidsarme wijziging van de verordening vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen. De Structuurvisie vormt het beleid van de provincie, dat niet direct doorwerkt naar gemeenten. Hiervoor is de Provinciale ruimtelijke verordening (verder: de Verordening) opgesteld. In deze Verordening zijn, op basis van de Structuurvisie, regels gesteld waar gemeenten in hun bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
In de PRV is bepaald wat wordt verstaan onder Bestaand Stedelijk Gebied. Daarbij wordt aangesloten op artikel 1.1.1 eerste lid onder h, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dat artikel staat dat bestaand stedelijk gebied wordt gedefinieerd als: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Stedelijke functies zijn volgens de PRV functies die verband houden met wonen, bedrijven, voorzieningen, stedelijk water en stedelijk groen.
Gezien de huidige bestemming 'Doeleinden van sport en recreatie' van de kadastrale percelen 1312, 1313, 1497 en 1507 t/m 1509 is het speelpark een voorziening zoals bedoeld in het Bro en de PRV, en wordt dat deel van het speelpark dientengevolge gekwalificeerd als Bestaand Stedelijk Gebied.
De percelen 1484, 1536 en 1538, die deels behoren bij Oud Valkeveen, zijn bestemd als 'Natuur' en 'Waterbouwkundige doeleinden' en zijn als gevolg daarvan niet te kwalificeren als Bestaand Stedelijk Gebied.
Op grond van artikel 2.10.2 zijn in de provinciale verordening de gebieden aangewezen die het Natuurnetwerk Nederland (NNN) vormen. Op de navolgende afbeelding is de daarvoor van toepassing zijnde begrenzing op de luchtfoto weergegeven, waarbij de groene en blauwe vlakken deel uitmaken van het Natuurnetwerk.
Afbeelding: Natuurnetwerk Nederland
De kadastrale percelen 1312, 1313, 1484, 1497 en 1507 t/m 1509 (het speelpark) vallen buiten het NNN. De percelen 1536 en 1538, die deels behoren bij het gebruik van Oud Valkeveen, maken wel deel uit van het NNN.
Het weiland ten oosten van het speelpark, ten noorden van het bos (kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nummer 1484) maakt geen deel uit van het als NNN aangewezen gebied (zie voorgaande afbeelding) omdat dit weiland particulier bezit is.
Artikel 19 van de Provinciale ruimtelijke verordening bepaalt ten aanzien van het NNN en natuurverbindingen dat een bestemmingsplan de gronden als 'natuur' bestemt, indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd. Een bestemmingsplan mag geen bestemmingen en regels bevatten die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en natuurverbindingen significant aantasten.
In afwijking hiervan kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten voor zover er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële andere mogelijkheden zijn en de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd óf een activiteit of een combinatie van activiteiten die mede tot doel heeft de kwaliteit of kwantiteit van het NNN of natuurverbindingen per saldo te verbeteren.
In het Natuurbeheerplan 2018 en dat van 2019 zijn de hieronder met geel weergegeven vlakken aangewezen als natuurtype “N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland”, de donkergroene als natuurtype “N14.03 Haagbeuken- en essenbos” en de grijze als natuurtype “N05.01 Moeras”. Het strandje is niet aangewezen als een natuurtype. In het Natuurbeheerplan zijn de wezenlijke kenmerken nader omschreven.
Afbeelding: Natuurbeheerplan
Het weiland ten oosten van het speelpark, ten noorden van het bos (kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nummer 1484) grenst aan natuurtype “N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland” en maakt daar feitelijk deel van uit. Het heeft dezelfde natuurwaarde maar is niet aangewezen als een natuurtype omdat dit weiland particulier bezit is.
Het plangebied is grotendeels aangewezen als Aardkundig waardevol gebied en Aardkundig monument.
Afbeelding: aardkundige waarden volgens PRV
In artikel 8 van de PRV is daarover het volgende geregeld: 'Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Provinciale Milieuverordening wordt in de toelichting van een bestemmingsplan aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied, zoals aangegeven op kaart 10 en op de digitale verbeelding ervan, voorkomende bijzondere aardkundige waarden zoals beschreven in het bijlage-rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 12 januari 2004, nr. 68).'
In paragraaf 2.1.2.1 is aan de hand van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 ingegaan op de aardkundige waarden van het gebied. In de Provinciale Milieuverordening zijn de waarden afdoende beschermd zodat het niet nodig is in het bestemmingsplan een beschermende regeling op te nemen die aantasting van het aardkundig monument voorkomt.
Het voorliggende bestemmingsplan is zodanig conserverend dat zich geen aantasting van de aardkundige waarden voordoet.
Uit de PRV volgt dat het grootste deel van het speelpark Oud Valkeveen 'Bestaand Stedelijk Gebied' is, geen deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland maar wel is aangewezen als Aardkundig monument.
De buiten het 'Bestaand Stedelijk Gebied' en binnen het Natuurnetwerk Nederland gelegen gronden vergen in het nieuwe bestemmingsplan bescherming als natuurgebied. Het strandje is niet aangewezen als een natuurtype, maar maakt wel deel uit van het NNN.
Het weiland aan de noordoostzijde van het speelpark is niet aangewezen als een natuurtype en maakt geen deel uit van het NNN, maar kent wel een hoge natuurwaarde.
De bescherming van het aardkundig monument is afdoende geregeld in de Provinciale Milieuverordening, zodat daarvoor in dit bestemmingsplan geen regeling behoeft te worden opgenomen.
In paragraaf 2.1.2 werd al ingegaan op de aardkundige en landschappelijke van het gebied. Dat is gebaseerd op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018. Dit is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De provincie beoogt met deze Leidraad om samen met bijvoorbeeld gemeenten, ontwikkelaars en initiatiefnemers te werken aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de cultuurhistorie.
Op de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie staan de belangrijke cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en Cultuurhistorie en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW).
In de Leidraad zijn Ambities en Ontwikkelprincipes geformuleerd. Voor dit plangebied is van belang dat het ‘illusielandschap’ van Het Gooi met weinig zichtbare bebouwing op de heidevelden intact blijft. Hoewel de helft van Het Gooi verstedelijkt is, is de beleving anders. Wandelend en fietsend door bos en over hei ontstaat de indruk van een aaneengesloten natuurgebied. Het systematisch opnemen van bebouwing in de bosgordel heeft hiertoe geleid. Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij het groen houden van randen van open gebieden:
Daarnaast zijn op de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie de Zuider IJ-en zeedijken aangegeven. De zomerdijk aan de noordzijde van het speelpark is als zodanig aangewezen (zeedijk). De IJ- en Zeedijken hebben nauwelijks meer een waterkerende functie en liggen als relicten uit het verleden in een dynamisch landschap. De Zuider IJ- en Zeedijk is geen provinciaal monument.
Conclusie
De landschappelijke waarden geven aanleiding zorgvuldig om te gaan met de openheid van de Naardermeent, de bossen, de inpassing van nieuwe bouwwerken (hoogte i.r.t. kruinhoogte bomen) en de zomerdijk.
Het Provinciaal Meerjarenprogramma Groen (PMG; vastgesteld door Provinciale Staten op 13 november 2017) bevat alle projecten die bijdragen aan de doelstellingen van de Agenda Groen (vastgesteld door Provinciale Staten, d.d. 11 maart 2013). Jaarlijks voteert Provinciale Staten middelen door het PMG vast te stellen en programmeert de uitvoering van projecten die bijdragen aan de doelen van de Agenda Groen.
Het groen rond het speelpark is aangeduid als 'Natuurnetwerk gerealiseerd'. Het PMG voorziet niet in (nieuwe) projecten binnen de grenzen van het nieuwe bestemmingsplan.
Conclusie
Het PMG heeft geen consequenties voor het nieuw vast te stellen bestemmingsplan.
De brochure 'Regiokaart 2015 Gooi en Vecht' geeft een overzicht van het door de gemeenten van Gooi en Vecht vastgesteld gemeenschappelijk ruimtelijk beleid, uitgesplitst voor de sectoren landschap, recreatie, wonen, werken en verkeer. Voor Oud Valkeveen leidt deze kaart niet tot nieuwe beleidsuitgangspunten ten opzichte van de hiervoor al omschreven beleidskaders.
Conclusie
De brochure 'Regiokaart 2015 Gooi en Vecht' heeft geen consequenties voor het nieuw vast te stellen bestemmingsplan.
Op 13 december 2017 is de economische visie "Ruimte voor ondernemerschap" vastgesteld. In de visie zijn 5 speerpunten geformuleerd. Als het gaat om Oud Valkeveen is hetgeen wat onder speerpunt 1 "Aantrekkelijke bestemmingen" is geformuleerd van toepassing. Onder die noemer is gesteld: "We gaan ervoor zorgen dat meer bezoekers, recreanten en toeristen onze natuur en historie beleven." De uitdaging is: Gooise Meren heeft aantrekkingskracht als het gaat om water, cultuur, cultuurhistorie, creativiteit, interessante kernen. Die kracht gaan we versterken door bestemmingen aantrekkelijker te maken door ze te verbinden en te promoten bij doelgroepen die we graag ontvangen, zoals: natuur- en cultuurliefhebbers, wandelaars, fietsers, sporters, fotografen en fijnproevers.
Speelpark Oud Valkeveen ligt in een prachtig natuurgebied. Dit gebied willen we graag (onaangetast) behouden vanuit het oogpunt van natuurrecreatie voor de in de visie genoemde doelgroepen zoals wandelaars, fietsers, sporters en fotografen.
Conclusie
Vanuit economisch perspectief is één van de doelstellingen om werk en werkgelegenheid te stimuleren en te behouden. Die doelstelling dient echter te worden afgezet tegen andere belangen zoals bovengenoemde doelstellingen en overwegingen uit onze economische visie.
Uit het gemeentelijke Beleidsnota archeologie 2011 en Beleidsadvieskaart blijkt dat er een hoge archeologische verwachtingswaarde is voor het grootste deel van het plangebied. Daaruit volgt dat bodemingrepen van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 40 diepte archeologisch onderzoek vereisen.
Conclusie
Voor het plangebied geldt een archeologische onderzoeksplicht bij werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 0,4 m beneden maaiveld.
In het op 3 april 2019 vastgestelde Paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren is dit vertaald in de beleidsregel 'Richtlijnen voor parkeernormen'. Voor de parkeernormen worden de CROW-parkeerkencijfers (december 2018) toegepast voor matig stedelijk gebied. In de beleidsregel 'Richtlijnen voor parkeernormen' is de functie 'attractie- en pretpark' opgenomen met een minimumnorm van 4,0 en een maximumnorm van 12,0 parkeerplaatsen per hectare. Voor het speelpark met een omvang van 9,8 ha vergt dit een parkeerbehoefte van tussen de 40 en 120 parkeerplaatsen.
Ten aanzien van de toepasbaarheid van de parkeerkencijfers van de CROW blijkt het volgende. Voor attractie- en pretparken zijn kengetallen bepaald, een speelpark is niet verbijzonderd. Bij de weergave van de kengetallen benadrukt de CROW: "Van de volgende functies [waaronder attractie- en pretparken, red.] kunnen slechts globale parkeerkencijfers en/of globale kencijfers verkeersgeneratie gegeven worden. Bij het toepassen van deze cijfers moet een forse marge in acht worden genomen."
In het geval van het speelpark is sprake van een parkeerprobleem. De huidige parkeercapaciteit van bijna 500 parkeerplaatsen op eigen terrein blijkt onvoldoende te zijn. De beleidsregel 'Richtlijnen voor parkeernormen' biedt daarvoor geen oplossing.
Conclusie
De minimum behoefte van het speelpark is veel groter gebleken dan 4-12 parkeerplaatsen per hectare die op basis van beleidsregel 'Richtlijnen voor parkeernormen' als norm geldt. Voor dit plangebied is een maatwerkoplossing nodig.
In de navolgende paragrafen wordt de totstandkoming van en overwegingen bij de voorliggende planregeling behandeld. Daartoe worden de in de Nota van Uitgangspunten behandelde uitgangspunten thematisch weergegeven, is beknopt de invloed van het participatieproces en de onderzoeken beschreven en is tenslotte toegelicht tot welke planregeling dat heeft geleid.
Op 27 juni 2018 heeft de gemeenteraad Gooise Meren besloten dat een nieuw bestemmingsplan dient te worden voorbereid. Het voorbereidingsbesluit heeft tot doel te voorkomen dat zich tijdens de verdere voorbereidingen van dit bestemmingsplan in het gebied ongewenste ontwikkelingen kunnen voordoen.
Bij het nemen van het voorbereidingsbesluit heeft de raad onder meer overwogen dat ze het noodzakelijk acht ervoor te waken dat het speelpark niet het oorspronkelijke karakter verliest van 'een grote kinderspeeltuin'. Ruimtelijk gezien ligt het speelpark op een gevoelige locatie in de nabijheid van woningen, een begraafplaats en de natuurwaarden van haar directe omgeving. In het bijzonder moet ervoor worden gewaakt dat eventuele intensivering van het gebruik van negatieve invloed zal zijn op de landschappelijke waarden, de natuurwaarden en de leefbaarheid van het gebied.
Het voorheen geldende bestemmingsplan maakte mogelijk dat binnen de hekken van het speelpark en op het parkeerterrein een toename van speel- en attractietoestellen kan worden gerealiseerd tot een hoogte van 25 meter.
Gezien de mogelijke ongewenste effecten op de omliggende natuur en het woon- en leefklimaat die kunnen samenhangen met de hiervoor gesignaleerde ontwikkeling, is het nodig een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden waarin een afgewogen regeling wordt opgenomen. Daarbij zal het behoud van een aantrekkelijk speelpark gecombineerd moeten worden met maatregelen die voorzien in bescherming van het woon- en leefmilieu.
Op 23 januari 2019 heeft de raad de Nota van Uitgangspunten Bestemmingsplan Oud Valkeveen 2019 (zie Bijlage 1) vastgesteld als één van de bouwstenen voor het nieuwe bestemmingsplan. Het biedt inzicht in de afwegingskaders waarbinnen besluitvorming plaatsvindt en doet voorstellen voor de wijze waarop de regeling in het nieuwe bestemmingsplan wordt opgesteld. Daarmee is dit ook het startdocument voor de communicatie en participatie, die moet leiden tot een ontwerpbestemmingsplan.
Gelijktijdig met het vaststellen van de Nota van Uitgangspunten is tevens het Communicatie en participatieplan vastgesteld (zie Bijlage 2). Het uitgangspunt voor dit plan is het inrichten van een transparant proces om te komen tot invulling van het nieuwe bestemmingsplan Oud Valkeveen. Het plan geeft op hoofdlijnen weer wie de belanghebbenden/stakeholders zijn en op welke wijze zij zullen worden betrokken in deze processen en welke rol voor een ieder in het proces is weggelegd. Dit heeft geleid tot het instellen van een Klankbordgroep waarmee in de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan zes bijeenkomsten is gehouden. In die bijeenkomsten is de Nota van Uitgangspunten stapsgewijs uitgewerkt in een ontwerpbestemmingsplan. De Klankbordgroep heeft input geleverd, meegedacht en geadviseerd. De ingebrachte input is beoordeeld en meegewogen in de voorliggende planregeling. Dat betekent echter niet dat er sprake is van een eensluidende visie. Het parkeervraagstuk trok een sterke wissel op het overleg.
Van het participatieproces is verslag gedaan door verslaglegging tijdens de bijeenkomst en door bundeling en beantwoording van ingekomen stukken in het Participatieverslag (zie Bijlage 3).
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient de gemeente de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren (artikel Artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht).
De invalshoek van de onderzoeken voor dit bestemmingsplan is geweest om de huidige ruimtelijke effecten en de bestaande ecologische en landschappelijke waarden vast te stellen als vertrekpunt voor de planregeling. Dit is in feite een nulmeting aan de hand waarvan geïdentificeerd is welke factoren van invloed zijn op de ervaren hinder van het speelpark. Daarmee is bepaald op welke aspecten de planregeling betrekking kan hebben om de hinder te begrenzen.
Daarnaast is verkennend onderzocht wat de effecten zullen zijn van een eventuele definitieve oplossing van het parkeervraagstuk.
De uitgevoerde onderzoeken hebben betrekking op de onderwerpen
De onderzoeken hebben zich gericht op de terreinen die zijn gelegen binnen de grenzen van het plangebied zoals dat is opgenomen in de Nota van Uitgangspunten en op de gebieden buiten het plangebied die beïnvloed (kunnen) worden door het speelpark. Het studiegebied is bepaald door de ruimtelijke effecten van het speelpark.
In het verkeer- en parkeeronderzoek zijn tellingen en waarnemingen gedaan op de toeleidende wegen en de binnen en buiten het plangebied gelegen parkeergelegenheid die door bezoekers van het speelpark wordt gebruikt. Het verkeersonderzoek laat zien dat de aanwezigheid van het speelpark vergt dat een oplossing wordt gezocht voor de parkeerproblematiek. Het onderzoek toont aan dat een afweging ten aanzien van het (tijdelijke) gebruik van de gronden ten westen en het eventuele gebruik van het bos aan de oostzijde niet los kan worden gezien van de parkeerproblematiek. Daarmee geeft het parkeeronderzoek aanleiding de planologische besluitvorming over deze gronden in het bestemmingsplan te betrekken.
In het onderzoek ten aanzien van ecologie is onder meer de invloed op het buiten de plangrenzen gelegen Natura2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland in beschouwing genomen. De effecten van en vooraarden voor eventuele parkeeroplossingen buiten het huidige terrein van het speelpark zijn onderdeel van de onderzoeksopgave. In het ecologisch onderzoek is de in de Nota van Uitgangspunten opgenomen begrenzing van het Natura2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland bevestigd. Deze begrenzing is uitgangspunt voor de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur'.
Het geluidsonderzoek heeft in kaart gebracht tot waar het geluid zich buiten het speelpark uitstrekt, wat betreft directe hinder (van het speelpark en parkeerterreinen) als van indirecte hinder (verkeer). Zowel de bestaande situatie als de planologische mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan is onderzocht. Zo is de invloed op het Natura2000-gebied en het Natuurnetwerk Nederland in beeld gebracht en de geluidbelasting op omliggende woningen.
De onderzoeksrapporten zijn opgenomen als Bijlage 4, Bijlage 5 en Bijlage 6 bij deze plantoelichting.
Het bestemmingsplan heeft tot doel de voortzetting van het speelpark mogelijk te maken en daarbij te voorkomen dat dit leidt tot een significante intensivering van het gebruik van het speelpark, de aantasting van natuurwaarden of dat het speelpark verwordt tot een attractiepark – en daardoor het oorspronkelijke karakter verliest van 'een grote kinderspeeltuin'.
Het bevriezen van de bestaande situatie zonder enige ruimte voor vernieuwing belemmert de bedrijfsvoering onevenredig. Bestaande gebruiks- en bouwrechten worden in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd, de beperkingen die de Beschrijving in Hoofdlijnen in artikel 3 van het bestemmingsplan daarin aanbrengt wordt daarin nadrukkelijk meegewogen. Dat gaat met name over
De huidige begrippen, de wijze van regelen en de daarin gelegen beperkingen in het bestemmingsplan blijken aanleiding te geven voor verschil van interpretatie. De in het voorjaar van 2018 ingediende aanvragen, de gemeentelijke besluiten daaromtrent (weigeringen) en de daarop volgende bezwaarprocedures zijn daar een uiting van. Daaruit kan ten minste geconcludeerd worden dat zowel Speelpark Oud Valkeveen als belanghebbende omwonenden rechtsonzekerheid kunnen ervaren. De gemeente heeft de intentie haar ingezetenen helderheid te bieden in de gebruiks- en bouwregels. Verdere verduidelijking van de regels voor Oud Valkeveen is daarom gewenst.
Dat wil zeggen dat de vormen van toegelaten gebruik duidelijker omschreven worden door sleutelbegrippen goed te omschrijven in de bestemmingsplanregels (artikel 1, begrippen). Dat betreft bijvoorbeeld verbeterde begripsomschrijvingen van onder andere de woorden attractietoestel en speeltoestel.
In de voorbereiding van dit bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd met als doel vast te stellen wat de huidige ruimtelijke effecten van het speelpark zijn en welke grenzen aan eventuele ontwikkeling van het park gesteld moeten worden om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
- geluid
Het geluidsonderzoek toont aan dat er aanleiding is om de bestaande ruime bouwmogelijkheden voor speel- en attractietoestellen te beperken. Dat betreft de soort, de hoogte en de locatie van de toestellen. Het voorheen geldende bestemmingsplan maakte mogelijk dat aan de randen van het speelpark grootschalige attractietoestellen kunnen worden gerealiseerd met een hoogte van 25 meter. Uit de akoestisch berekeningen blijkt dat maximale benutting van deze bestaande planologische ruimte leidt tot een onaanvaardbare hinder voor omwonenden. De gebouwen zijn niet bepalend voor de geluidemissie. De huidige invulling van het speelpark, inclusief verleende maar nog niet gerealiseerde toestellen, voldoet aan de goede ruimtelijke ordening maar de berekende waarden tonen aan dat het zich aan de grens bevindt van wat aanvaardbaar moet worden geacht. Dit geeft aanleiding tot het inperken van bestaande bouwmogelijkheden voor speel- en attractietoestellen.
- verkeer
Het verkeersonderzoek toont aan dat een tekort aan parkeercapaciteit sterk van invloed is op de verkeersafwikkeling. Een afname van parkeercapaciteit leidt tot vergroting van het probleem. Dit geeft aanleiding het behoud van de bestaande parkeercapaciteit op het eigen terrein van het speelpark (circa 500 parkeerplaatsen) zeker te stellen. Daaruit volgt onder meer dat de mogelijkheid op het bestaande parkeerterrein bouwwerken te realiseren moet worden beperkt.
- ecologie
Uit het ecologisch onderzoek komt naar voren dat geluidemissies van het speelpark van invloed kunnen zijn op het leefgebied van geluidgevoelige vogels. Een toename van geluidemissies heeft daardoor negatief effect op deze vogels. Gezien het hiervoor aangehaalde geluidsonderzoek is niet alleen het woon- en leefmilieu van de mens (omwonenden) maar ook van de dieren aanleiding om de bestaande bouwmogelijkheden voor speel- en attractietoestellen in te perken.
Zowel de participatie van omwonenden, de visie van de ondernemer als de onderzoeken geven aanleiding om de bestaande bouwmogelijkheden voor speel- en attractietoestellen in te perken. Er is draagvlak voor een planregeling waarbij een zonering wordt aangebracht van delen waarin meer beperkingen gesteld moeten worden en waar minder beperkingen nodig zijn.
In onderstaande afbeelding is een schematische weergave van de zonering getoond. Het gele vlak betreft het parkeerterrein dat wordt uitgesloten voor ander gebruik / bebouwing. Het roze vlak geeft de schil weer waarbinnen beperkingen worden gesteld aan aantallen en situering van attracties en speeltoestellen wegens de nabijheid van woningen en natuur. De rode kern staat voor het gebied waar meer vrijheid is in de positie van attracties en de aantallen speeltoestellen, op grotere afstand van woningen en natuur.
De twee overige vlakken stellen de strandzone (lichtgroen) en het gebied met opslag/beheerfunctie (zalmkleurig) voor.
Afbeelding: schematische weergave zonering
Voorts is duidelijk geworden dat de aard van de toestellen (in combinatie met de bouwhoogte) van invloed is op het karakter van het speelpark en op de geluidemissies. Het aanbrengen van een onderscheid tussen speeltoestellen en attractietoestellen vloeit daaruit voort.
Het voorheen geldende bestemmingsplan bevatte geen definitie van "speelpark". Voor de interpretatie van dit begrip wordt ten behoeve het nu voorliggende bestemmingsplan aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip in andere wet- en regelgeving dan wel het normale spraakgebruik. In het normale spraakgebruik wordt een verschil gemaakt tussen speelpark en attractiepark. Daar waar een speelpark synoniem is voor een speeltuin gericht op jonge kinderen en met veelal niet mechanisch aangedreven speeltoestellen, staat een attractiepark voor een pretpark met veelal wél mechanisch aangedreven toestellen, gericht op een ouder publiek. Dat een verschil in "speelpark" en "attractiepark" gerechtvaardigd is, volgt bovendien uit de uitspraak Linnaeushof (14 maart 2018, ECLl:NL:RVS:2018:844).
De in dit bestemmingsplan gehanteerde begrippen zijn gebaseerd op de Warenwetbesluit Attracties en Speeltoestellen en worden hierna weergegeven.
In een bestemmingsplan kunnen geen bepalingen worden opgenomen over de leeftijd van bezoekers, maar wel over de aard van bouwwerken en gebruik. Het karakter van speelpark wordt daarom als volgt in de planregels opgenomen.
De werking van deze bepaling is te illustreren doordat fabrikanten veelal aangegeven voor welke leeftijd hun toestellen geschikt zijn. In verband met veiligheid is de toegang tot grotere attracties soms beperkt tot mensen met een minimale lichaamslengte. Dit zijn indicatoren aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de toestellen bedoeld zijn voor kinderen in de basisschoolleeftijd.
Een regeling waarbij gebouwen op de planverbeelding worden weergegeven door middel van bouwvlakken is inzichtelijk en eenvoudig toetsbaar (handhaafbaar). De ondernemer heeft geen intentie of concrete plannen om bestaande gebouwen te slopen, op andere locaties nieuw te bouwen en de structuur van het speelpark te wijzigen. Daarmee is er geen concrete aanleiding om een globalere plansystematiek te kiezen dan door het opnemen van bouwvlakken.
Een verruiming van bestaande (legale en aanwezige) gebruiksmogelijkheden van gebouwen op het park wordt niet voorgestaan, beperking van de bestaande mogelijkheden in het gebouw 'Gloeiende Gerrit' wel: deze is jarenlang bij de vorige eigenaar in gebruik geweest voor feesten en partijen maar dat gebruik is gestaakt en voor de betrokken partijen ongewenst.
In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op onderdelen van de nieuwe planregeling voor wat betreft de toestellen (paragraaf 4.3 en 4.4) en de gebouwen (paragraaf 4.5).
De gronden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN) dienen vanwege de Provinciale ruimtelijke verordening bestemd te blijven als 'Natuur' en 'Bos'.
Ook de in het huidige bestemmingsplan al als 'Natuur' bestemde gronden die geen deel uitmaken van het NNN, worden in het nieuwe plan bestemd als 'Natuur' of 'Bos'. Dat is aan de orde voor het weiland ten oosten van het speelpark, ten noorden van het bos (kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie A, nummer 1484). Dat weiland maakt wel deel uit van het Natura2000-gebied, maar niet van het als NNN aangewezen gebied (zie onderstaande afbeeldingen) omdat dit weiland particulier bezit is.
Afbeeldingen: Natura2000 (links) en Natuurnetwerk Nederland (rechts)
De niet binnen het NNN of de huidige bestemming 'Natuur' gelegen gronden van het speelpark, die eigendom zijn van de ondernemer, worden bestemd als 'Recreatie-Speelpark'.
Voor zover delen van het Gooimeer binnen de plangrenzen vallen worden deze gronden bestemd als 'Water'. Wegens de ligging van dit water binnen het Natura2000-gebied wordt dit water tevens voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde-Natuur' die de natuurfunctie waarborgt.
Overeenkomstig de overige in de Nota van Uitgangspunten geformuleerde hoofdopzet van de bestemmingen worden daarom de volgende hoofdbestemmingen aan het plangebied toegekend, zoals getoond op de afbeelding:
Afbeelding: weergave van hoofdbestemmingen
Speelpark Oud Valkeveen mag niet verworden van een speelpark tot een attractiepark en het oorspronkelijke karakter van 'een grote kinderspeeltuin' verliezen. Speelpark Oud Valkeveen wordt daarom in het nieuwe bestemmingsplan bestemd als speelpark.
Het aantal / de omvang van de speeltoestellen en attractietoestellen wordt gelimiteerd. Aan speeltoestellen wordt meer ruimte toegekend dan aan attractietoestellen. Het bestaande aantal / oppervlak speel- en attractietoestellen wordt als maximum opgenomen en waar nodig op de planverbeelding begrensd. De mate waarin via directe bouwrechten bebouwing voor speeltoestellen en/of andere bouwwerken toegelaten wordt, wordt objectief (meetbaar) aan de hand van bijvoorbeeld aantallen, oppervlaktes en/of afmetingen vastgesteld en bij voorkeur op de planverbeelding weergegeven.
Bestaande toestellen mogen worden vervangen, maar het aantal / oppervlak attractietoestellen mag niet als gevolg daarvan toenemen.
Voor zover de aanvaardbaarheid van gebruiks- of bouwrechten niet op voorhand te bepalen is, omdat een nader afwegingsmoment aan de hand van een concrete aanvraag nodig wordt geacht, heeft het de voorkeur deze rechten niet als direct gebruiks- of bouwrechten toe te kennen. Dat nadere afwegingsmoment kan dan worden gerealiseerd door het bieden van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid met daaraan gekoppeld eventueel kwalitatieve criteria. Uitbreiding van het aantal / oppervlak toestellen wordt daarom niet bij recht mogelijk gemaakt, wel via binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. De mate van uitbreiding die wordt toegelaten, wordt door middel van nog te bepalen aantallen / oppervlakte gelimiteerd.
Aan de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid worden voorwaarden verbonden die betrekking hebben op de mate waarin de toestellen kunnen leiden tot een toename van bezoekersintensiteit, parkeerdruk, belemmering van de verkeersafwikkeling, verstoring van natuur, geluidoverlast of de samenstelling van de bezoekers naar doelgroepen.
- geluid en ecologie
In paragraaf 4.2.2 werd al beschreven dat het geluidsonderzoek, en in het verlengde daarvan het ecologisch onderzoek, aantoont dat er aanleiding is om de bestaande ruime bouwmogelijkheden voor speel- en attractietoestellen te beperken. Dat betreft de soort, de hoogte en de locatie van de toestellen.
De huidige invulling van het speelpark, inclusief verleende maar nog niet gerealiseerde toestellen, voldoet wat betreft geluidemissies aan de goede ruimtelijke ordening maar de berekende waarden tonen aan dat het zich aan de grens bevindt van wat aanvaardbaar moet worden geacht. Dit geeft aanleiding tot het inperken van bestaande bouwmogelijkheden voor speel- en attractietoestellen met de bestaande inrichting van het speelpark als uitgangspunt.
- inventarisatie
Aan de hand van een inventarisatie met een drone, door meerdere malen locatiebezoek en archiefonderzoek is een goed beeld verkregen van de feitelijk aanwezige én de vergunde maar (nog) niet gerealiseerd toestellen. In onderstaande afbeelding is een schematische weergave daarvan getoond.
Afbeelding: toestellen op het speelpark
Het archiefonderzoek heeft uitgewezen dat van een aantal toestellen geen vergunning aanwezig is. Het betreft de speeltoestellen:
De onder b genoemde speeltoestellen zijn vergunningvrij op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. De onder a zijn dat niet, wegens de op grond van het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' ter plaatse geldende bestemming, die gebruik voor speelpark niet toelaat.
Op de begrippen attractietoestel en speeltoestel is in paragraaf 4.2.3 al ingegaan, ook op het karakter van het speelpark voor jonge kinderen. Het principe van zonering is daarin ook aangesneden. Hierna wordt dat verder uitgewerkt.
Entree- en parkeerzone en bos
In onderstaande afbeelding is de zone weergegeven waar zich het parkeerterrein bevindt en met donkergroen het bos. Deze zones wordt uitgesloten van bebouwing met nieuwe attractie- of speeltoestellen. De rode aanduidingen geven weer waar recent omgevingsvergunningen voor zijn verleend: drie speeltoestellen (dukdalftoren) en 2 attractietoestellen (Ferris wheels op het parkeerterrein en Zierer force in het bos).
Afbeelding: entree- en parkeerzone, vergunde toestellen in rood
De toestellen zijn nog niet gerealiseerd, maar de omgevingsvergunningen zijn onherroepelijk. Deze toestellen zijn weergegeven met Aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 2' (Ferris wheels en Zierer force) en Aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 5' (dukdalftoren).
Het is onwenselijk dat het bestaande parkeerterrein verkleind wordt door de realisatie van vergunde attractie- en speeltoestellen. De bouw van Zierer force in het bos is eveneens ongewenst omdat het onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland. Om die redenen zijn de toestellen voorzien van de aanduiding wetgevingzone - wijzigingsgebied 2. Dat maakt het mogelijk om de aanduiding die de toestellen toelaat van de verbeelding te verwijderen. De bouwmogelijkheid van de toestellen kunnen daardoor verplaatst worden naar gronden met de bestemming 'Recreatie - Speelpark', met dien verstande dat deze dan dienen te voldoen aan de ter plaatse geldende maximum bouwhoogte (10 of 15 meter).
Schil
Onderstaande afbeelding toont de schil weer waarbinnen beperkingen worden gesteld aan aantallen en situering van attracties en speeltoestellen wegens de nabijheid van woningen en natuur.
Afbeelding: schil
Speeltoestellen zijn vrij in plaatsing, maar worden in aantal wel gemaximeerd in deze zone, die op de verbeelding is weergegeven met het Aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 1'. Het gaat om de volgende speeltoestellen:
Binnen deze zone zijn attractietoestellen uitsluitend toegestaan waar dat op de verbeelding is aangeduid. Voor elke attractie in deze zone is het Aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 2' toegepast. Het gaat om:
Het aantal attractie- en speeltoestellen kan in deze zone niet toenemen ten opzichte van deze 12 die legaal aanwezig zijn, plus de 2 hierna beschreven attracties.
De twee op voorgaande afbeelding met arcering weergegeven attracties zijn de Oldtimers en de Pony trekking. Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn deze weergegeven met het Aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 3'. Dit zijn attracties waarbij van een spoor gebruik wordt gemaakt. Het contour van de attractie is groot, maar alleen ter plaatse van het spoor bevindt zich bebouwing - dat is een veel kleiner oppervlak. Voor deze twee attracties een bijzondere regeling opgenomen om te voorkomen dat zij vervangen zouden kunnen worden door een grote attractie met een ander karakter / een grotere hinder. Hiervoor is geregeld dat de attractietoestellen uitsluitend in de vorm van een spoorbaan voor gemechaniseerde voertuigen mogen worden gerealiseerd. Voorwaarde is dat de beweegsnelheid van de voertuigen beperkt is tot 10 km/uur en de spoorbaan geen groter hoogteverschil dan 3 meter overbrugt. Deze bepalingen maken dat de attractie uitsluitend op jonge kinderen gericht zijn. Deze attracties mogen worden voorzien van bouwwerken voor het in- en uitstappen bij de attractie, ook buiten de bouw- en aanduidingsvlakken.
Middenzone
De middenzone is voor het gebied waar meer vrijheid is in de positie van attracties en de aantallen speeltoestellen, op grotere afstand van woningen en natuur.
Afbeelding: middenzone
Deze gehele zone is op de verbeelding weergegeven als Aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 4'. Binnen dit aanduidingsvlak is geen begrenzing voor het aantal of de positie van speeltoestellen geregeld. Voor attractietoestellen geldt een maximum aantal, overeenkomstig het bestaande legale aantal:
Het totale oppervlak van attractietoestellen is begrensd op 700 m2, wat een afronding is van het daadwerkelijk aanwezige oppervlak.
Het treintje is een voertuig dat niet op een spoorbaan rijdt en het is geen bouwwerk. Het treintje vergt daarom geen omgevingsvergunning voor bouwen. Het valt dan ook niet onder de Bouwregels van artikel 5.2 en daardoor ook niet onder het in dat artikel geregelde maximum aantal attracties.
Attracties die ten dele binnen dit aanduidingsvlak vallen of bijzonder hoog zijn, zijn afzonderlijk aangeduid en geregeld (Sky tower als 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 2', Oldtimers en Side car als 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 3'). Deze tellen niet mee in het maximum aantal en het maximum oppervlak dat geldt voor het Aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 4'.
De hoogte van de toestellen is van invloed op het karakter van de toestellen (doelgroep) en de mate waarin geluid verder draagt. Uit de inventarisatie is gebleken dat de meeste toestellen lager zijn dan 10 meter.
De attracties in de schil, die gedetailleerd op de verbeelding zijn weergegeven, zijn voorzien van een hoogteaanduiding. Daarmee wordt de maximum hoogte van die attracties vastgelegd. Die is veelal lager dan 10 meter, alleen de dukdalftoren en Ferris wheels zijn hoger (tot 25 meter).
Op onderstaande afbeeldingen is weergegeven dat de bouwhoogte in de buitenrand voor speeltoestellen wordt gemaximeerd tot 10 meter en in de centrale zone tot 15 meter. Op deze wijze worden de hogere speeltoestellen op grotere afstand van woningen en natuur geplaatst.
Afbeelding: buitenrand maximaal 10 meter hoog
Het deel waar 15 meter is toegelaten is kleiner dan de op voorgaande afbeelding weergegeven middenzone.
Afbeelding: centrale zone maximaal 15 meter hoog
Sky tower is als vergunde uitzondering (25 meter) met hoogteaanduiding op de verbeelding weergegeven.
Uit voorgaande toelichting blijkt een zekere mate van flexibiliteit te bestaan, waarbij in de middenzone meer mogelijk is dan aan de randen.
- afwijkingsbevoegdheden
Verdere flexibiliteit wordt geboden door vernieuwing, vergroting en/of verplaatsing van attractietoestellen via een afwijkingsbevoegdheid (in artikel 5.4) te kunnen faciliteren. Bij vernieuwing of vergroting van attractietoestellen mag de hoogte toenemen tot maximaal wat met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven, dus maximaal 10 meter in de buitenrand en maximaal 15 meter in de centrale zone.
Het grondoppervlak van het desbetreffende speeltoestel of attractietoestel mag met maximaal 15% toenemen.
Bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid is het niet mogelijk om óók gebruik te maken van de algemene afwijkingsbevoegdheid van 10% voor hoogte- en oppervlaktematen die is opgenomen in artikel 13. Bovendien is vergroting van de toestellen die kunnen worden gerealiseerd op het parkeerterrein ongewenst, zodat deze toestellen zijn uitgesloten van deze afwijkingsbevoegdheden.
Voor verplaatsing van attracties is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen om bestaande attractietoestellen te realiseren op andere locaties dan plaatsen die zijn aangeduid als 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 2' of 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 3'. Voorwaarden is dat ter plaatse van het aanduidingsvlak waar het toestel stond geen nieuw toestel wordt geplaatst (dus geen toename van attractietoestellen) en dat de locatie waarnaar het attractietoestel wordt verplaatst zich bevindt op gelijke of grotere afstand van bestaande woningen buiten het speelpark en op gelijke of kleinere afstand van het aanduidingsvlak 'specifieke vorm van recreatie - speelpark - speelvoorziening 4'. Dat is erop gericht dat toestellen niet naar de rand van het park kunnen verplaatsen maar naar het centrum worden verplaatst.
De afwijkingsbevoegheden ten beoeve van verplaatsing, vernieuwing en vergroting mogen, onder gelijkluidende voorwaarden, ook gelijktijdig worden toegepast. Verplaatsing is dus niet voorbehouden aan alleen bestaande toestellen en bij verplaatsing van een toestel mag deze ook worden vervangen door een nieuwe/grotere. Het afstandscriterium blijft van toepassing.
- wijzigingsbevoegdheden
Door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 14.4 (wetgevingzone - wijzigingsgebied 4) onder a kan door het college van B&W de verbeelding worden gewijzigd, opdat na toepassing van eerder genoemde afwijkingsbevoegdheden de verbeelding in overeenstemming kan worden gebracht met de nieuwe (vergunde) situatie.
Onder b is bepaald dat binnen het speelpark toestellen kunnen worden toegevoegd, ter vervanging van toestellen die op grond van onherroepelijke omgevingsvergunningen konden worden gerealiseerd op het parkeerterrein (dukdalftorens en Ferris wheels) danwel binnen het Natuurnetwerk Nederland (Zierer force). Daardoor kunnen ter vervanging van deze toestellen andere toestellen worden gerealiseerd in de centralere delen van het speelpark. De ter plaatse met de aanduiding 'maximum bouwhoogte speel- en attractietoestellen (m)' weergegeven maximum bouwhoogte is dan van toepassing. Dat wil zeggen dat de vergunde hoogte van de dukdalftorens en Ferris wheels (tot 25 meter) niet mag worden gerealiseerd, maar maximaal 10 of 15 meter al naar gelang de situering op het terrein.
De wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 14.4 onder c maakt mogelijk attractietoestellen te verplaatsen vanuit de schil naar de middenzone.
De in d opgenomen wijzigingsbevoegdheid heeft tot doel het aantal attractietoestellen in de schil te doen afnemen. Voor een attractietoestel dat verdwijnt mag een nieuw speeltoestel worden gerealiseerd.
De provincies zijn verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op land. Het Rijk is verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland in de grote wateren. Het beheer dan wel de ontwikkeling van natuur binnen het NNN wordt vastgelegd in een Natuurbeheerplan. Het Natuurbeheerplan (NBP) is een beleidskader voor het provinciale natuurbeleid. In het NBP begrenzen en beschrijven provincies de gebieden waar beheerders subsidie kunnen krijgen voor het beheer en de ontwikkeling van natuur, agrarische natuur en landschapselementen.
De gemeente Gooise Meren is geen beheerder van de gronden die vallen binnen het NNN en heeft geen bevoegdheden in het beheer of de ontwikkeling van de natuur. Het bestemmingsplan kan (en moet) wel de bescherming van de natuurwaarden borgen. De gronden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN) dienen vanwege de Provinciale ruimtelijke verordening bestemd te blijven als 'Natuur' of 'Bos'. Deze gronden zijn dan ook bestemd als 'Natuur' en 'Bos' en het bestemmingsplan bevat een regel die verbiedt dat de natuurfunctie onomkeerbaar belemmerd wordt of dat de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en natuurverbindingen significant worden aangetast.
Het gebruik voor het speelpark van gronden die zijn gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland wijkt af van de geldende natuurbestemming en van de Provinciale ruimtelijke verordening. Bestaand gebruik en de bestaande bebouwing voor het speelpark wordt op de verbeelding ingetekend en conserverend bestemd. Voor uitbreiding van activiteiten voor het speelpark worden binnen 'Natuur', 'Bos' en 'Water' geen mogelijkheden geboden.
Vervanging van bestaande, legale toestellen en andere bouwwerken wordt mogelijk gemaakt, mits dat niet leidt tot vergroting van de intensiteit van de bebouwing, het grondgebruik en de aantasting van natuurwaarden.
- inventarisatie
Aan de hand van een inventarisatie met een drone, door meerdere malen locatiebezoek en archiefonderzoek is een goed beeld verkregen van de feitelijk aanwezige én de vergunde maar (nog) niet gerealiseerd toestellen. In onderstaande afbeelding is een schematische weergave daarvan getoond.
Afbeelding: toestellen noordelijk van het speelpark
Voor de met ster aangegeven attractie 'Zierer force' is een omgevingsvergunning verleend, de aanvraag was in overeenstemming met het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied'. De attractie is nog niet gerealiseerd. De locatie waar de attractie is voorzien betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie B, nummer 1495. Dit is eigendom van Staatsbosbeheer en maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Het archiefonderzoek heeft uitgewezen dat van een aantal toestellen geen vergunning aanwezig is. Het betreft de speeltoestellen:
De speeltoestellen genoemd onder a voldoen aan de criteria van het vergunningvrij bouwen op basis van artikel 3, lid 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar zijn niettemin vergunningplichtig wegens de op grond van het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' ter plaatse geldende bestemmingen 'Waterbouwkundige doeleinden' en 'Natuurgebied'.
De Octopus voldoet wegens de omvang niet aan de criteria van het vergunningvrij bouwen op basis van artikel 3, lid 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en staat op een locatie die op grond van het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' is bestemd voor 'Natuurgebied'.
Behalve deze toestellen wordt er gedurende het seizoen een luchtkussenpark opgesteld. Het luchtkussenpark betreft voorzieningen die vergunningplichtig zijn zodra ze bedoeld zijn 'ter plaatse te functioneren' wat wordt afgeleid van de duur van de plaatsing. Als dat langer dan een maand is, is sprake van bouwwerken (ook al worden de luchtkussens tussentijds verplaatst). In dit geval worden de luchtkussens geplaatst gedurende het seizoen van 1 april tot en met 31 oktober en is wegens deze duur sprake van bouwwerken. De toestellen voldoen aan de criteria van het vergunningvrij bouwen op basis van artikel 3, lid 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, maar zijn niettemin vergunningplichtig wegens de op grond van het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' ter plaatse geldende bestemmingen 'Waterbouwkundige doeleinden' en 'Natuurgebied'.
- natuurwaarden
Hierna wordt ingegaan op de kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland zoals op grond van de Provinciale ruimtelijke verordening is vastgesteld.
De samenhang binnen het gebied wordt gedragen door de natuurlijke overgangen van de natte en lager gelegen kustzone van het Gooimeer naar de hogere en droge gelegen delen op de stuwwal. Daarnaast is er een sterke samenhang in de onafgebroken keten van moeras en vochtige graslanden langs de Gooimeerkust. De drogere delen op de stuwwal bestaan uit een groot aantal kleinschalige min of meer samenhangende bos- en heideterreinen, stuifzanden, enggebieden, landgoederen en zanderijen. Deze sluiten aan op diverse niet tot NNN-gebied behorende groene villa- en woonwijken, bedrijfsgebouwen en dergelijke. De bosterreinen zijn door lanenstructuren onderling verbonden. De samenhang met andere NNN gebieden ligt in de zuidelijk aangrenzende bossen en heiden op de stuwwal (NNN gebied A18 GooiMidden en Zuid) en de natte verbindingen van de oeverzone van het Gooimeer richting de moerasoevers van A22 de Kampen en A20 Bossen Muiderberg. Hierdoor is ook op grote schaal een samenhangend geheel van natte en droge natuur die van regionaal belang is voor soorten van zowel natte natuur zoals ringslang als soorten van heide en bos zoals levendbarende hagedis en das.
Afbeelding: uitsnede van NNN-gebied Gooise noordflank (pijlen maken geen deel uit van de originele kaart, deze zijn aangebracht als illustratie van verbindingen)
De actuele waarde van de klifkust met oeverlanden langs het Gooimeer is als volgt. De oeverlanden langs het Gooimeer zijn aardkundig van belang vanwege de klifkust als restant van de overgang van het stuwwallenlandschap naar de voormalige Zuiderzee. De strook bestaat uit N05.01 Moeras en N10.02 Vochtig hooiland. De oeverzone in combinatie met het open water van het Gooimeer is belangrijk leefgebied voor de meervleermuis, met name als migratieroute. De strook met moeras, vochtig hooiland en de Naardermeent maken deel uit van het Natura2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever vanwege het belang voor verschillende watervogels (Natura2000 niet-broedvogelsoorten). In de rietstrook broeden moeras- en rietvogels, maar ook nachtegaal. De moeraszone is van groot belang als leefgebied en verbindingszone voor de ringslang. De graslanden van Naardermeent bestaan uit N12.02 Kruiden en faunarijk grasland. Deze graslanden zijn tevens van belang als foerageergebied voor kwalificerende niet-broedvogels van het Natura2000-gebied Eemmeer en Gooimeer Zuidoever waaronder kleine zwaan, smient en grauwe gans. Het belang als broedgebied van de Naardermeent voor weidevogels is daarentegen beperkt, vermoedelijk vanwege het ingesloten karakter van het gebied.
De potentiële natuurwaarden van het gebied bestaan eruit dat door een gericht beheer van het rietland en de graslanden de betekenis voor de avifauna en ook de floristische waarde wellicht nog vergroot kan worden. De otter kan in de toekomst de moeraszone langs het Gooimeer gebruiken als leefgebied én als migratieroute. Het is onduidelijk waarom de dichtheid aan weidevogels in de Naardermeent zo laag is. Het gebied ligt weliswaar ingesloten door A9, Gooimeer en de bossen van Valkeveen, maar verder is er weinig verstoring.
De in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' zijn primair gericht op "bos, bebossing en productie van hout" resp. "het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuur- en landschappelijke waarden".
Het bestaande dagrecreatieve gebruik van de strandzone door het speelpark vindt al decennia plaats. Intensivering daarvan is gezien de natuurwaarden ongewenst. De planregels voorzien daarom in een regeling die het dagrecreatieve gebruik beperkt tot een aangewezen zone en uitsluitend gedurende het seizoen dat start op 1 april en eindigt op 31 oktober.
Permanente bouwwerken ten behoeve van het speelpark die niet vergund zijn en dermate groot zijn dat deze niet kunnen voldoen aan de criteria voor vergunningvrij bouwen worden niet positief bestemd. De kabelbaan en de klimrekken voldoen daar wel aan, bevinden zich gedeeltelijk binnen de nieuwe bestemming 'Recreatie - Speelpark' en hebben een geringe omvang en impact. Deze kunnen daarom wel in de huidige vorm in stand gelaten worden, maar niet worden vervangen of vernieuwd. Dat is in artikel 3.2.2 en 4.2.2 onder b geregeld.
Seizoensgebonden (tijdelijke) bouwwerken worden in beperkte mate toegestaan. Het gaat om mobiele bouwwerken zijnde een toiletwagen, een horecawagen en een verkleedruimte (pipowagen). Het luchtkussenpark dat gedurende het seizoen wordt geplaatst wordt aanvaardbaar geacht vanwege het tijdelijk gebruik en omdat daarvoor geen constructies in de grond worden aangebracht.
De attractie 'Zierer force' waarvoor omgevingsvergunning is verleend is legaal en wordt daarom positief bestemd. Echter, het bevindt zich op eigendom van Staatsbosbeheer en dat perceel maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland, zodat het wenselijk is dat het toestel niet op deze locatie wordt gerealiseerd. Het NNN dient niet verkleind worden door de realisatie van vergunde, maar onwenselijke gepositioneerde attractietoestellen. Om die reden is het toestel 'Zierer force' voorzien van de aanduiding wetgevingzone - wijzigingsgebied 2. Dat maakt het mogelijk om de aanduiding van de verbeelding te verwijderen. De attractie kan daardoor verplaatst worden naar gronden met de bestemming 'Recreatie - Speelpark', met dien verstande dat deze dan dienen te voldoen aan de ter plaatse geldende maximum bouwhoogte (10 of 15 meter).
Op het medegebruik van gronden binnen de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' voor parkeervoorzieningen wordt ingegaan in paragraaf 4.6.
Op het terrein bevindt zich een overdekte speelhal, waarbinnen hoofdzakelijk speeltoestellen zijn gerealiseerd en een bioscoopruimte. Het nieuwe bestemmingsplan neemt de bestaande toestand als uitgangspunt. Het gebruik van de speelhal dient samen te vallen met de hoofdbestemming van het gebied: een speelpark.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is voortzetting van de horeca-activiteiten in gebruiksvorm en omvang overeenkomstig het bestaande. De bebouwing wordt eveneens toegelaten conform de bestaande situatie.
Uitbreiding van horecabebouwing wordt niet bij recht mogelijk gemaakt, wel via binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. De mate van uitbreiding die wordt toegelaten wordt door middel van oppervlakte gelimiteerd. Aan de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden die betrekking hebben op de mate waarin de uitbreiding kan leiden tot een toename van bezoekersintensiteit, parkeerdruk, belemmering van de verkeersafwikkeling, verstoring van natuur en geluidoverlast.
Op het terrein staan diverse aan de bestemming ondergeschikte gebouwen, zoals:
Deze gebouwen zijn noodzakelijk voor het functioneren van het speelpark, maar genereren niet meer bezoekers en zijn niet van invloed op het karakter van het speelpark. Dit type bebouwing kan dan ook met een globale regeling worden toegelaten, waarbij niet elk gebouw afzonderlijk / gedetailleerd geregeld behoeft te worden. Op basis van de bestaande situatie, met een nog te bepalen extra marge, kan een totaaloppervlak worden toegelaten. Voor de maximum bouwhoogte voor de gebouwen wordt eveneens aansluiting gezocht bij de bestaande situatie.
Binnen het Natuurnetwerk Nederland worden nieuwe gebouwen voor het speelpark uitgesloten.
Aan de hand van een inventarisatie met een drone, door meerdere malen locatiebezoek en archiefonderzoek is een goed beeld verkregen van de feitelijk aanwezige en de vergunde gebouwen. In onderstaande afbeelding is een schematische weergave daarvan getoond.
Afbeelding: weergave positie van gebouwen binnen 'Recreatie - Speelpark'
Aan de hand van de drone-inventarisatie en het onderzoek in het bouwarchief is vastgesteld dat de volgende oppervlakten van gebouwen aanwezig zijn.
Tabel: oppervlaktes (footprint) aanwezige en vergunde gebouwen binnen 'Recreatie - Speelpark'
Binnen het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' is een oppervlak van 2.500 m2 voor gebouwen toegestaan. Het kadastrale perceel bekend gemeente Naarden, sectie B, nummers 1508 (Gloeiende Gerrit) maakt geen deel uit van dat bestemmingsplan omdat de Raad van State dat plandeel vernietigde. Uit voorgaande analyse wordt geconcludeerd dat het bestaande bebouwd oppervlak (excl. sanitair/beheer) voldoet aan de het voorgaande planologische regime.
Het toegelaten oppervlak van 100 m2 voor sanitair- en beheergebouwen wordt overschreden. Voor deze gebouwen zijn in het verleden niettemin omgevingsvergunningen verleend en onherroepelijk geworden. Deze bebouwing is dan ook legaal aanwezig.
Het Hoofdgebouw wordt gebruikt voor indoorspelen, bioscoop, theater en ondergeschikte horeca. Het bestemmingsplan '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied' laat dat ook toe. De bestemming 'Doeleinden van sport en recreatie' omvat bij het speelpark behorende gebouwen die, voor zover ten dienste van het speelpark, mogen worden gebruikt ten behoeve van horecadoeleinden, dienstverlening, speelvoorzieningen, detailhandel en een bedrijfswoning.
't Vossenhol heeft dezelfde bestemming en gebruiksmogelijkheden. Van een gebruik ten dienste van het speelpark is echter geen sprake, omdat het een zelfstandig functionerend restaurant betreft.
Gloeiende Gerrit is gebouwd ten behoeve van horeca en een bedrijfswoning, maar is nog niet in gebruik. Het voor dit perceel voorheen geldende bestemmingsplan was 'Valkeveen e.o. 1976 1e herziening' en kende aan deze gronden de bestemming 'Recreatieve Doeleinden II' toe. Dat laat het gebruik toe voor dagrecreatie met daarbij behorende bouwwerken, zoals café- restaurantbedrijven en theehuizen en open terreinen, waaronder parkeerplaatsen. In het verleden werd hier een zelfstandige horecavestiging geëxploiteerd tot het gebouw verworven werd door de eigenaar van het speelpark en er vervangende nieuwbouw werd gerealiseerd. Het beschreven gebruiksrecht bestaat echter nog steeds.
het in de tabel genoemde gebouw 'Pirataka' betreft een speelvoorziening met tentdak. Omdat het een bouwwerk is dat aan de zijkanten deels is afgeschermd voldoet het aan het criterium 'deels of geheel afgeschermd met wanden' waardoor het kwalificeert als een gebouw.
Een regeling voor gebouwen die uitgaat van bebouwingspercentage is minder inzichtelijk en toetsbaar (handhaafbaar) dan wanneer gebouwen op de planverbeelding worden weergegeven door middel van bouwvlakken. De ondernemer heeft geen intentie of concrete plannen om bestaande gebouwen te slopen, op andere locaties nieuw te bouwen en de structuur van het speelpark te wijzigen. Daarmee is er geen concrete aanleiding om een globalere plansystematiek te kiezen dan door het opnemen van bouwvlakken.
De bouwvlakken worden ruimer getekend dan de bestaande gebouwen. Daardoor kan een de ondernemer ervoor kiezen bouwvolume op de ene locatie de verminderen en op een andere locatie te vergroten. Binnen de bouwvlakken gezamenlijk geldt een maximum bebouwd oppervlak, dat recht doet aan de voorheen geldende bouwmogelijkheden en het daadwerkelijk legaal gebouwde.
Dat leidt tot een maximum bebouwd oppervlak van 3.000 m2 dat benut mag worden ten behoeve van het speelpark en 100 m2 voor entreehuisjes. Dat komt nagenoeg overeen met het oppervlak van 3.107 m2 dat op grond van de voorheen geldende bestemmingsplannen was toegestaan (2.500 m2 + 607 m2 Gloeiende Gerrit).
Het oppervlak toiletten voldeed aan de toegelaten 100 m2 maar de (vergunde) opslagloods leidt tot een groter bebouwd oppervlak. Omdat dit legale bebouwing is wordt het vergunde oppervlak als uitgangspunt genomen voor de nieuwe planregeling, dus 420 m2.
De nieuwe planregeling maakt mogelijk dat de gebouwen binnen de huidige hekken van het park nog uitsluitend voor ondergeschikte horeca benut kunnen worden. Het gebruik van Gloeiende Gerrit voor zelfstandige horeca kan niet opnieuw plaatsvinden. Het zelfstandige gebruik van 't Vossenhol mag worden voortgezet. Per saldo neemt het oppervlak zelfstandige horeca dat planologisch is toegestaan af.
Daarnaast wordt het indoorspelen alleen mogelijk gemaakt in de gebouwen binnen de huidige hekken van het speelpark. Het gebruik van 't Vossenhol voor indoor spelen wordt uitgesloten, maar binnen Gloeiende Gerrit wordt het toegelaten. Per saldo neemt het oppervlak indoor spelen dat planologisch is toegestaan af.
De legaal aanwezige twee bedrijfswoningen (één in 't Vossenhol en één in Gloeiende Gerrit) worden positief bestemd. Uit het archiefonderzoek is niet gebleken dat vergunning is verleend voor het feitelijke gebruik van 4 bedrijfswoningen in 't Vossenhol door de vorige eigenaar.
Er is in de loop der jaren veel hinder ervaren als gevolg van de drukte die samenhangt met de populariteit van het speelpark. Omwonenden ervaren een toename van overlast door een toename van bezoekersaantallen. Dat manifesteert zich, samengevat, in onaanvaardbare verkeerschaos en zwerfvuil. De Valkeveenselaan is niet berekend op de verkeersintensiteiten en de parkeerbehoefte die wordt opgeroepen door het speelpark. Daardoor ontstaan opstoppingen en onveilige situaties.
Bestaand
Op het terrein van het speelpark bevinden zich twee parkeerterreinen met een gezamenlijke capaciteit van circa 500 parkeerplaatsen. Ter verzekering van het behoud van deze parkeercapaciteit op het terrein worden de nu voor parkeren in gebruik zijnde gronden voorzien van de regeling dat gebruik anders dan parkeren wordt uitgesloten.
Tijdelijk
Op dit moment is de huidige parkeergelegenheid bij het Speelpark ontoereikend op piekdagen. Op deze piekdagen worden vele auto's geparkeerd op de Valkeveenselaan, wat voor o.a. veel parkeeroverlast zorgt bij omwonenden van het speelpark. Het College is zich bewust van de huidige parkeeroverlast en wil deze wegnemen. Het College heeft daarom op 11 december 2018 een omgevingsvergunning met een looptijd van 10 jaar verleend voor een overloopparkeerterrein voor incidenteel parkeren op het weiland van Staatsbosbeheer (kadastraal bekend Naarden sectie A nummer 1523). Er mag maximaal twintig (piek)dagen per jaar geparkeerd mag worden.
Het doel van het verlenen van deze tijdelijke vergunning is om de huidige, urgente parkeeroverlast weg te nemen. Het tijdelijke overloopparkeerterrein biedt geen permanente oplossing voor de parkeerproblematiek.
De verleende vergunning is in het bestemmingsplan verankerd, inclusief alle daaraan verbonden voorwaarden en met als einddatum 31 oktober 2028. Omwonenden en belangengroepen hebben bezwaar tegen het gebruik van het westelijke weiland (Naardermeent) voor parkeren. De voornaamste redenen die daarvoor zijn genoemd is de drukte die deze extra parkeercapaciteit faciliteert en het feit dat het weiland een beschermd Natura2000-gebied is. Tegen de verleende omgevingsvergunning voor dit tijdelijke overloopparkeerterrein is bezwaar ingediend. De bezwaar- en beroepsprocedure loopt nog.
Probleemstelling
Parallel aan het toelaten van het tijdelijke parkeren op het weiland is een permanent parkeerverbod in de openbare ruimte rond het speelpark ingesteld. De ondernemer heeft daar bezwaar tegen gemaakt. De motivatie daarvoor, zoals tijdens de besprekingen naar voren is gebracht, bestaat eruit dat de parkeercapaciteit buiten de piekdagen te klein is wanneer niet in de openbare ruimte kan worden geparkeerd. De ondernemer pleit daarom voor een permanente oplossing met meer parkeercapaciteit. In dat verband voert de ondernemer overleg met Staatsbosbeheer om gronden aan de oostzijde van het speelpark te verwerven zodat kan worden geparkeerd in het bos.
Staatsbosbeheer heeft aangegeven daaraan onder voorwaarden medewerking te willen verlenen. Eén van de voorwaarden is dat zij dan het perceel kadastraal bekend gemeente Naarden, sectie B, nummer 1484 van de ondernemer verwerft zodat ze dat kan toevoegen aan het Natuurnetwerk Nederland.
De omwonenden en belangengroepen verzetten zich tegen de mogelijkheid in het bos te parkeren. Men acht het onlogisch en onwenselijk een bos te kappen ten behoeve van parkeren en neemt het standpunt in dat het speelpark haar parkeerbehoefte op eigen terrein dient op te lossen of dat ze andere maatregelen treft om de parkeerbehoefte op deze locatie te verminderen (bezoekers weren, alternatieve vervoersmiddelen inzetten). Daarbij wordt gerefereerd aan de kengetallen die door de CROW zijn gepubliceerd. Deze gaan uit van een parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen per hectare, zodat voor het speelpark geen 1.000 parkeerplaatsen nodig zijn.
Toekomstig
Afronding van zorgvuldige studie en besluitvorming voor een permanente oplossing verdient de volle aandacht. Het is wellicht niet haalbaar binnen het tijdsbestek van de voorbereiding van dit bestemmingsplan (ter inzage legging juni 2019) tot afronding van dat proces te komen. Het is onwenselijk de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan uit te stellen, gezien de onbevredigende regeling die het huidige bestemmingsplan biedt.
De verleende omgevingsvergunning is in werking zodat het weiland op piekdagen wordt gebruikt als overloopparkeerterrein. Ook het parkeerverbod is geëffectueerd, zij het op dit moment alleen op het grondgebied van de gemeente Gooise Meren.
Rond de zomer van 2018 en kort na opening van het seizoen van 2019 is onderzoek uitgevoerd naar de verkeer- en parkeersituatie. Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 4 bij deze plantoelichting. De door omwonenden geconstateerde problematiek wordt bevestigd door het onderzoek, met dien verstande dat geconstateerd wordt dat deze problematiek zich voordoet zodra er onvoldoende parkeercapaciteit beschikbaar is. De conclusies van dat onderzoek worden hierna weergegeven:
Ten aanzien van de toepasbaarheid van de parkeerkencijfers van de CROW blijkt het volgende. Voor attractie- en pretparken zijn kengetallen bepaald, een speelpark is niet verbijzonderd. Bij de weergave van de kengetallen benadrukt de CROW: "Van de volgende functies [waaronder attractie- en pretparken, red.] kunnen slechts globale parkeerkencijfers en/of globale kencijfers verkeersgeneratie gegeven worden. Bij het toepassen van deze cijfers moet een forse marge in acht worden genomen." Het zonder meer tot norm verheffen van deze kencijfers van CROW is voor de voorliggende casus niet adequaat. De minimum behoefte van het speelpark is veel groter gebleken dan 8 parkeerplaatsen per hectare.
Zodra de parkeercapaciteit op eigen terrein afneemt en/of het gebruik van het weiland ten westen van het park als (tijdelijk) overloopparkeerterrein wordt beëindigd ontstaat er een tekort aan parkeercapaciteit.
Het geluidsonderzoek toont aan dat de geluidemissies ten gevolge van het speelpark nauwelijks verschillen in de situaties 'regulier druk' en 'extra druk'. Op de gevel van één woning (Valkeveenselaan 20), die op zeer korte afstand van de rijbaan bevindt neemt de geluidbelasting toe tot 52 dB(A), wat 2 dB meer is dan de voorkeursgrenswaarde maar ruimschoots voldoet aan de grenswaarde van 65 dB(A).
In het onderzoek is ook bepaald wat het effect op de geluidhinder is wanneer geen overloopterrein in gebruik is (regulier drukke dag), een extra drukke dag met openstelling van het westelijke overloopterrein en een extra drukke dag in de situatie dat in het bos wordt geparkeerd. De verschillen in de geluidbelasting op woningen van deze scenario's zijn gering en in geen van deze gevallen worden voorkeursgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit of richtwaarden in het kader van de goede ruimtelijke ordening overschreden. Indien voor het bieden van voldoende parkeercapaciteit zou worden gekozen voor parkeren in het bos, is sprake van een toename van geluidbelasting in het bos. De contour van 42 dB(A) ligt op een aftand van circa 40 meter buiten de rand van het gebied waar wordt geparkeerd.
Het gebruik van het weiland ten westen van het park als overloopparkeerterrein is tijdelijk wegens de ligging binnen het Natura2000-gebied. Dit terrein kan daarom geen permanente oplossing bieden als parkeercapaciteit. Indien voor het bieden van voldoende parkeercapaciteit zou worden gekozen voor parkeren in het bos is de ecologische waarde van dat bos van belang. Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat zich in het bos geluidgevoelige vogels bevinden, die verstoord kunnen worden bij een geluidbelasting van meer dan 42 dB(A). Het realiseren van parkeervoorzieningen in het bos kan daarom leiden tot verstoring van deze vogels binnen een deel van het bos. Dat kan met name rond het broedseizoen schadelijk zijn. De mate waarin verstoring plaatsvindt is afhankelijk van de omvang, situering en inrichting van de parkeervoorziening. Het parkeren in het bosje ten oosten van Oud Valkeveen is daardoor niet principieel onaanvaardbaar. Onder voorwaarden is hier een (overloop)parkeerplaats te ontwikkelen.
Daarnaast bevindt zich in de nabijheid van het speelpark een dassenburcht. Afhankelijk van de omvang, situering en inrichting van een nieuwe parkeervoorziening in het bos kan dat van invloed zijn op het foerageergebied van de das. Voor het overige is de das tamelijk onverstoorbaar.
Dat zich een parkeerprobleem voordoet is duidelijk en dat het bieden van voldoende parkeergelegenheid leidt tot een aanvaardbare verkeerssituatie in de omgeving van het speelpark ook. De problematiek is ernstig, zodat het belang om tot een oplossing te komen groot is.
De in het parkeerbeleid opgenomen norm voor attractieparken is niet toereikend voor het speelpark, de parkeerbehoefte is (veel) groter. De daarin opgenomen norm wordt daarom bij vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan dan ook niet van toepassing verklaard op dit plangebied.
Behoud van de bestaande op het speelpark aanwezige parkeercapaciteit is essentieel, daarom worden de desbetreffende gronden aangewezen als 'parkeerterrein' en is uitsluitend het gebruik ten behoeve van parkeren toegestaan.
Het toelaten van een nieuwe parkeervoorziening bij het speelpark lijkt, verkeerskundig gezien, een goede oplossing. Wegens de ligging in een natuurgebied is het toelaten van een nieuwe parkeervoorziening niet zonder meer mogelijk, maar ook niet principieel onaanvaardbaar. De daaraan te stellen voorwaarden zijn nog slechts op hoofdlijnen te formuleren en hoe aan deze voorwaarden voldaan zal worden vergt nog uitwerking. Er is daarom op dit moment onvoldoende basis om een nieuwe parkeervoorziening in het bos bij recht toe te laten. Om die reden wordt in dit bestemmingsplan een samenstel van wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Dat verbindt een aantal elementen aan elkaar:
De voorwaarden waaronder het bestemmingsplan gewijzigd kan worden ten gunste van parkeren in het bos zijn in artikel 14.3 opgenomen, waarin staat dat:
Het laatste punt houdt in dat door een combinatie van instrumenten, zowel publiekrechtelijk als privaatrechtelijk, verzekerd moet zijn dat de nu optredende problematiek zich niet weer opnieuw zal voordoen na het beschikbaar komen van de extra parkeercapaciteit. Dat wil zeggen dat buiten de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt (die betreffen alleen 'de goede ruimtelijke ordening') maatregelen moeten worden getroffen om de behoefte aan parkeerplaatsen te begrenzen tot de capaciteit die na realisatie van het bosparkeren geboden wordt. De ondernemer krijgt daarin de primaire verantwoordelijkheid en het bevoegd gezag zal moeten beschikken over voldoende instrumenten om dat te borgen.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord-Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota's.
Keur
In de Keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
Legger
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder. Voor de bescherming van de functionaliteit van de waterkering gelden de strengste verboden voor het zogenoemde keurprofiel en de kernzone. De aan de kernzone grenzende beschermingszones zijn bedoeld om activiteiten en ingrepen te kunnen verbieden die een negatief effect (kunnen) hebben op de stabiliteit van de waterkering. Daarbij is het vooral van belang of de activiteit of ingreep een negatieve invloed heeft of kan hebben op het keurprofiel van de waterkering. Het keurprofiel moet in principe vrij blijven van waterkeringvreemde elementen. Een uitzondering hierop is als deze elementen de stabiliteit van de waterkering vergroten.
Watercompensatie
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5000 m² in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Water en Klimaatadaptatie
Omdat het klimaat verandert neemt de kans op wateroverlast, verdroging en hittestress toe. Vanuit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie ligt de gemeenschappelijk opgave om Gooise Meren vóór 2050 klimaatbestendig in te richten. De gemeente zet in op een duurzaam en robuust gemeentelijke water- en rioleringssysteem dat moet bijdragen aan een toekomstbestendige afvalwaterketen. De klimaatstresstest op agv.klimaatatlas.net geeft een overzicht van de klimaateffecten in het plangebied.
Uitlogende bouwmaterialen
Bij bouwwerkzaamheden mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen, waardoor uitlogende stoffen via de hemelwaterafvoer in de bodem, het oppervlaktewater of riolering terecht kunnen komen.
Riolering en afkoppelen
Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering. Om zo veel mogelijk regenwater vast te houden op het eigen perceel in plaats van regenwater zo snel mogelijk af te voeren via het gemeentelijk rioolstelsel adviseert de gemeente bij verbouw- en nieuwbouwplannen het op eigen terrein gevallen regenwater op eigen terrein te verwerken. In sommige gevallen is dit niet mogelijk. Hiervoor hanteert de gemeente een voorkeursvolgorde. De ze is als volgt:
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de voorliggende waterparagraaf worden de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Binnen het plangebied is een klein deel van het Gooimeer gelegen. Dat is bestemd als 'Water'. Het voorliggende bestemmingsplan brengt geen wijzigingen aan in de omvang of het gebruik van het Gooimeer.
Op het speelpark bevindt zich een waterpartij. Dat is in het verleden aangelegd en in gebruik geweest als schaatsbaan. Het betreft geen natuurlijk water en het maakt geen deel uit van het waterhuishoudkundige systeem omdat het niet in verbinding staat met ander water. De wijze van aanleg is niet geheel duidelijk. Het is mogelijk dat de waterpartij is gebouwd met een betonconstructie als bodem of dat een kleilaag is toegepast.
Als een toename van verhard oppervlak van meer dan 1.000 m² aan de orde is, is volgens het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht watercompensatie noodzakelijk. In de bestaande situatie is binnen het plangebied weinig verhardingen aanwezig. Met het onderhavige bestemmingsplan neemt dat niet toe. Dit betekent dat watercompensatie niet vereist is.
Uit nader overleg met en onderzoek door de waterbeheerder (Waternet) is gebleken dat de in het voorgaande bestemmingsplan voor 'Waterbouwkundige doeleinden' bestemde gronden geen functie hebben als primaire waterkering. Op onderstaande afbeelding is de primaire waterkering (dijktraject 44-2) weergegeven, ten zuiden van de Oud Huizerweg. Deze dijk beschermt het achter gelegen land tegen overstromingen van het Gooimeer. De dijk sluit aan op de hoge gronden. Dit is de oude Zuiderzeedijk en heeft vroeger veel hogere waterstanden gekeerd.
Afbeelding: waterkeringen
De rode lijn is de zomerkade. De zomerkade is een speciale waterkering omdat hij buitendijks ligt. Dat wil zeggen buiten de primaire waterkering. Hier is het waterschap niet verantwoordelijk voor overstromingen. Toch zorgt de zomerkade er voor dat het watersysteem in stand wordt gehouden. Bij een hoge waterstand loopt het achterland niet onder water.
Alle groene gedeeltes op de onderstaande kaart liggen boven de maximale waterstand die kan optreden. Hier kan dus geen water komen. De blauwe gedeeltes kunnen wel onder water komen te staan als de zomerkade niet aanwezig is. De maximale waterstand in een extreme situatie is ca 1,30 NAP. De kering ligt nu gemiddeld op +1,90 NAP. Voor bepaalde werkzaamheden op of rondom de keringen moet een vergunning aangevraagd worden.
Afbeelding: terreinhoogte i.r.t. maximale waterstand
Hemelwater is afgekoppeld en in de bodem geïnfiltreerd. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), van transportroutes voor gevaarlijke stoffen die vallen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Betv) of van buisleidingen die op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) een invloedssfeer kennen.
Onderzoek naar het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico is daarom niet nodig.
Voor luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de Wet luchtkwaliteit, het kader. Daarin is bepaald dat in ruimtelijke plannen moet worden voldaan aan grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en fijn stof. Het moet aannemelijk zijn dat de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stoffen als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft.
In dit geval wordt een bestemmingsplan vastgesteld dat geen uitbreiding van het speelpark mogelijk maakt. Het stelt nieuwe beperkingen stelt aan de mogelijkheden gebouwen, speeltoestellen of attractietoestellen te realiseren. Het plan leidt niet tot grotere verkeersintensiteiten. Het uitvoeren van onderzoek is niet nodig en de bepalingen uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is in januari 2009 in werking getreden. Met deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.
Het speelpark ligt niet binnen 300 meter vanaf de rand van een rijksweg (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg, zodat de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat nieuwe gevoelige bestemmingen of uitbreidingen daarvan op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe gevoelige bestemmingen of uitbreidingen daarvan, noch in bodemroerende activiteiten, zodat het uitvoeren van bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan niet nodig is.
Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen het plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Het gaat om maatwerk. Van belang zijnde aspecten zijn: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.
Binnen het plangebied bevinden zich geen monumenten, ook de zomerdijk (Zuider IJ- en Zeedijken) is geen provinciaal of gemeentelijk monument.
De Naardermeent maakt deel uit van de bij Naarden Vesting behorende schootsvelden. Deze zijn minder goed behouden gebleven dan de vesting zelf. Rondom de vesting werden gronden afgezand om ze onder water te kunnen zetten. Meer naar het oosten vonden afzandingen plaats bij buitenplaatsen. Het voorliggende bestemmingsplan leidt niet tot wijzigingen aan de Naardermeent.
Uit het gemeentelijke Beleidsnota archeologie 2011 en Beleidsadvieskaart blijkt dat er een hoge archeologische verwachtingswaarde is. Daaruit volgt dat bodemingrepen van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 40 diepte archeologisch onderzoek vereisen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in dergelijke bodemingrepen en beschermt de mogelijke archeologische waarden door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Geregeld is dat voor deze gronden bij werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 0,4 m beneden maaiveld archeologisch onderzoek nodig is.
Door enkele veranderingen in de wettelijke bepalingen met betrekking tot milieueffectrapportages (Besluit m.e.r.) kan sinds enkele jaren niet meer worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde voor m.e.r.(-beoordeling) ligt en dus geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
In de D-lijst is de aanleg, wijziging of uitbreiding van (...) themaparken opgenomen. Uit de Nota van toelichting bij het Besluit MER blijkt dat daaronder vooral moet worden gedacht aan pretparken e.d. Aangenomen moet worden dat een speelpark daar ook onder wordt geschaard.
Volgens de wetsgeschiedenis (Nota van Toelichting bij het Besluit m.e.r. 1994, Stb. 1994, 540, blz. 46) geldt een eventuele m.e.r.-(beoordelings)plicht alleen voor de verandering of uitbreiding van de activiteit en niet voor het bestaande, ongewijzigd blijvende gedeelte. Het speelpark overschrijdt de drempelwaarden niet:
De regeling in dit bestemmingsplan leidt tot inperking van bestaande bouwmogelijkheden van attractie- en speeltoestellen. Zoals in hoofdstuk 4 is toegelicht, met name in paragraaf 4.2 en 4.3, worden nieuwe beperkingen gesteld aan aantallen en situering van attracties en speeltoestellen wegens de nabijheid van woningen en natuur. De potentiële milieueffecten van het speelpark worden door vaststelling van dit bestemmingsplan verminderd.
Het bieden van voldoende parkeercapaciteit lost een verkeerskundig probleem op en is - hoewel geprojecteerd in een bos dat deel uit maakt van het Natuurnetwerk Nederland - onder voorwaarden niet onaanvaardbaar. Indien wordt voldaan aan deze voorwaarden zijn significante nadelige gevolgen voor het milieu uitgesloten. Deze voorwaarden zijn in de planregels verankerd.
Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden onderzocht?') moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Hierna wordt daarop ingegaan.
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:
Het plan geeft daarom geen aanleiding tot het opstellen van een Milieueffectrapport.
In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe de planuitgangspunten zijn vertaald in de planregeling. Zo wordt een toelichting gegeven op de plansystematiek en op de afzonderlijke bestemmingen.
Bij het opstellen van de bestemmingen en de bestemmingsplanregels is een zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijke indeling en redactie nagestreefd. De inhoud en de methodiek zijn opgesteld volgens de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2012) en de landelijke standaarden voor het digitaal uitwisselbare en raadpleegbare plan.
De regels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:
Hfd. 1: Inleidende regels, inclusief begripsbepalingen, dat wil zeggen wat in dit bestemmingsplan onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. Daarnaast zijn de meetvoorschriften opgenomen, waarin de wijze van meten die in dit plan moet worden gehanteerd, is aangegeven.
Hfd. 2: Bestemmingsregels, waarin de op de verbeelding aan de gronden gegeven bestemmingen zijn verklaard, is bepaald waarvoor deze mogen worden gebruikt, wat hierop mag worden gebouwd en in welke vorm. In hoofdstuk 4 is uitgebreid ingegaan op de planregeling zodat een behandeling per bestemming hier achterwege kan blijven ter vermijding van herhalingen.
Hfd. 3: Algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregeling, algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings-, wijzigings- en procedureregels.
Hfd. 4: Overgangs- en slotregels.
Naast de bestemmingsplanregeling gelden nog (vele) andere wettelijke regelingen voor het gebied. Deze wettelijke regelingen hebben veelal een geheel ander doel dan het bestemmingsplan. Dit betekent dat deze wetgeving naast het bestemmingsplan blijft bestaan en van toepassing is. Het bestemmingsplan laat deze wettelijke regelingen derhalve onverlet.
Een en ander betekent in de praktijk dat bij het opstellen van het bestemmingsplan bezien dient te worden in hoeverre er ruimtelijk relevante wetgeving is, die van invloed kan zijn op de inrichting van het bestemmingsplan. Het kan daarbij zijn dat een bepaalde handeling, hoewel het bestemmingsplan deze handeling toelaat, op grond van deze wetgeving niet toelaatbaar is of dat voor die handeling eerst nog een ontheffing noodzakelijk is.
Daarnaast kan een handeling op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vergunningvrij zijn en daardoor zijn toegestaan. Dat geldt bijvoorbeeld voor "een sport- of speeltoestel anders dan voor uitsluitend particulier gebruik, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a) niet hoger dan 4 m, en b) uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens" (artikel 3, vierde lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
De in het plan opgenomen regelingen met betrekking tot gebruik (gebruiksregels) en bebouwing (bouwregels) vervullen een belangrijke rol in de bescherming van de in het gebied aanwezige waarden. Een snelle en zorgvuldige afhandeling van aanvragen om omgevingsvergunning, alsmede toegankelijkheid van de regels voor de burger zal mede bijdragen aan de naleving en effectiviteit van deze regelingen. In dat kader is gestreefd naar een actueel bestemmingskader met duidelijke regelgeving. Anderzijds verdienen zowel preventieve als repressieve handhaving aandacht. Door middel van toezicht zullen illegale situaties in het gebied worden gesignaleerd en tegen eenmaal geconstateerde overtredingen zal daadwerkelijk moeten worden opgetreden. Een adequate handhaving van de gestelde regels komt ook ten goede aan de naleving van die regels.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat er een juridisch kader wordt gecreëerd waar geen gebruik van kan worden gemaakt.
In afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen ten aanzien van grondexploitatie. In artikel 6.12 lid 1 is daarbij bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
De in lid 1 opgenomen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan geldt niet indien het verhaal van kosten op een andere manier verzekerd is (zoals doordat het grondeigendom bij de gemeente ligt en de kosten worden verhaald door gronduitgifte) of indien het stellen van eisen of regels niet noodzakelijk is. Dit volgt uit artikel 6.12 lid 2 Bro.
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. De plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet van toepassing.
In hoofdstuk 4 is per thema ingegaan op de input in het participatieproces. Van het participatieproces is voorts verslag gedaan door verslaglegging tijdens de bijeenkomst en door bundeling en beantwoording van ingekomen stukken in het Participatieverslag (zie Bijlage 3).
In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is de provincie Noord-Holland, de gemeente Huizen, het Hoogheemraadschap AGV en Staatsbosbeheer gevraagd een reactie te geven op het voorontwerp van het bestemmingsplan. Hierna worden de ingekomen reacties weergegeven.
Het voorontwerp bestemmingsplan is beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke belangen van de provincie vastgelegd in de PRV. Wij kunnen ons vinden in de plannen van speelpark Oud Valkeveen te Naarden. Graag zouden we ook zien dat de wijziging van de parkeerplaats op de te realiseren een stuk grond direct grenzend aan het reeds bestaande parkeerterrein van het speelpark wordt meegenomen in het bestemmingsplan.
Daarbij is op te merken dat het plangebied omringt wordt door Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het plangebied zelf kent aardkundige waarde. Het huidige tijdelijk parkeerterrein en de nieuwe beoogde locatie vallen binnen NNN. Wij willen onze medewerking verlenen aan het wijzigen van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland om deze plannen mogelijk te maken, uiteraard onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 19 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening zoals die thans geldt.
Wij gaan er vanuit dat aan die voorwaarden kan worden voldaan. Een en ander is reeds uitgebreid met het Speelpark en Staatsbosbeheer besproken. We vinden het prettig dat middels een constructieve houding van alle partijen een toekomstbestendige oplossing gerealiseerd kan worden. Wij zien dan ook geen onoverkoombare strijd met provinciaal beleid en willen dan ook graag onze medewerking aan het plan verlenen.
Beantwoording van de gemeente: uit de reactie van de provincie blijkt steun voor het voorliggende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan komt tegemoet aan de aangegeven wensen van de provincie.
Staatsbosbeheer ziet graag in het nieuwe bestemmingsplan, dat ten behoeve van de gemeente Gooise Meren wordt opgesteld, de bestemming “bos” of “natuur” op zijn eigendommen gevestigd. Het huidige overloopparkeerterrein dat thans geregeld is via een tijdelijke vergunning, moet in de visie van Staatsbosbeheer de enkelvoudige bestemming “natuur” krijgen. Gebruik als overloop parkeerterrein is, althans wat Staatsbosbeheer betreft, alleen toegestaan voor de duur van de huidige vergunning, te weten 5 jaar, met een mogelijke verlenging met nog eens 5 jaar.
Voor wat betreft het gedeelte van het strand aan het Gooimeer, dat door het Speelpark van Staatsbosbeheer wordt gehuurd, zou naast de bestemming “natuur”, ook de nevenfunctie “recreatie” toegekend moeten worden. Het Gooimeer zelf zal, wat Staatsbosbeheer betreft, ook bestemd moeten worden als “natuur”, met nevenfunctie “recreatie”.
Het te ruilen Natura2000 perceel, thans nog in eigendom van het Speelpark, dient in de ogen van Staatsbosbeheer, eveneens bestemd te worden als “natuur”. Aan het deel bos dat Staatsbosbeheer beoogt te ruilen met het Speelpark, zou de bestemming “bos” moeten worden toegekend, met een enkelvoudige wijzigingsbevoegdheid tot “parkeerplaats”.
Beantwoording van de gemeente: uit de reactie van Staatsbosbeheer blijkt steun voor het voorliggende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan komt tegemoet aan de aangegeven wensen van Staatsbosbeheer. Over de bestemming van het Gooimeer zal echter nader overleg worden gevoerd omdat het bestemmingsplan daaraan de bestemming 'Water' toekent met de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur' in plaats van de door Staatsbosbeheer gevraagde bestemming 'Natuur' met nevenfunctie 'recreatie .
Waternet heeft aangegeven dat wat is besproken over de primaire kering en de zomerkade goed is verwoord in de plantoelichting. Ook op andere punten heeft Waternet aangegeven geen aanvullingen of opmerkingen te hebben.
Beantwoording van de gemeente: de reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
De gemeente Huizen heeft aangegeven ambtelijk geen aanleiding te zien om op voorhand opmerkingen te plaatsen. Er zijn evenmin wensen/bijzonderheden. Het ontwerpbestemmingsplan zal ze beoordelen zodra dat beschikbaar is.
Beantwoording van de gemeente: de reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Speelpark Oud Valkeveen e.o. 2019' heeft met ingang van 20 juni 2019 tot en met 31 juli 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk of mondelinge zienswijze naar voren te brengen. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn binnen de termijn 8 zienswijzen ingekomen. De zienswijzen hebben geleid tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Voor de beantwoording wordt verwezen naar Nota van Zienswijzen dat als bijlage is opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Na ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan kunnen er nieuwe inzichten zijn, anders dan de ingebrachte zienswijzen, die aanleiding geven tot aanpassingen van het bestemmingsplan voordat het wordt vastgesteld. Naar aanleiding daarvan kan het bestemmingsplan gewijzigd worden vastgesteld. tegen deze wijzigingen staat te zijner tijd beroep open bij de Raad van State.