Plan: | Stedelijk Gebied - Kop Jachthaven Naarden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1942.BP2017GMKopJachtN-VG01 |
In 2015 is het voornemen ontstaan om op ongebruikte gronden van de Jachthaven Naarden woningen te realiseren. Het bestemmingsplan 'Kop Jachthaven Naarden' is opgesteld voor het mogelijk maken van vier woningen op een deel van het terrein van de jachthaven. Hiertoe is eind 2015 een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd. Op dit ontwerp zijn diverse bezwaren geuit door omwonenden. Naar aanleiding van deze bezwaren is de procedure stil gelegd om te onderzoeken of de bouw van één woning de bezwaren weg kan nemen. Dit bleek echter niet het geval te zijn, zodat nu verder gegaan wordt met het oorspronkelijke plan, waarbij voor zover mogelijk, rekening is gehouden met de bezwaren. Vanwege de lange periode dat het plan stil heeft gelegen kan de oorspronkelijk gestarte procedure niet worden voortgezet. Om die reden is het bestemmingsplan geactualiseerd en wordt deze opnieuw in procedure gebracht.
Een aantal bezwaren die op het eerder opgestelde bestemmingsplan zijn geuit zijn in deze actualisatie verwerkt:
De Jachthaven Naarden ligt ten noorden van de Rijksweg A1 (Amsterdam - Hilversum) en wordt ontsloten via de Hoofdgrachtonderwal. De jachthaven ligt tussen het Naarderwoonbos ten zuidoosten, het Naarder bos ten noorden en het Gooimeer in het noordoosten. De zuidgrens wordt gevormd door de Hoofdgracht. Het plangebied ligt in het verlengde van de doodlopende straat Wijkplaats en de parkeerplaats van de jachthaven ten hoogte van Naardereiland. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Google Maps)
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied', vastgesteld op 10 november 2017 de bestemming 'Groen' en 'Recreatie'. Deze bestemmingen staan de ontwikkeling van vier nieuwe woningen niet toe. Om die reden dient er voor de ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Figuur 1.2 geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Stedelijk Gebied' weer.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan.
Het plan voorziet in een gedetailleerde regeling, waarin de ruimtelijke randvoorwaarden zijn vastgelegd. De regeling biedt zo voldoende zekerheid om de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren. Enige flexibiliteit is mogelijk zodat er ruimte is voor de architectonische uitwerking van het plan.
De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. In hoofdstuk 2 komt het beleidskader aanbod. Dit kader beschrijft het relevante beleid. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving, waarin eerst drie locaties rondom te jachthaven worden verkend om vervolgens dieper in te gaan op het concrete plan. De sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft de juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
In dit hoofdstuk wordt getoetst aan het ruimtelijk beleid. Ten eerste wordt het rijksbeleid getoetst met daarbij de ladder voor duurzame verstedelijking. Vervolgens wordt ingegaan op het provinciale en gemeentelijke beleid. In paragraaf 2.5 wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het bestaande ruimtelijke beleid ter plaatse.
Het Rijk kiest in de SVIR voor een selectievere inzet van het rijksbeleid op 13 nationale belangen, gegroepeerd rondom de rijksdoelen versterken van de ruimtelijk-economische structuur, verbeteren bereikbaarheid en waarborgen kwaliteit leefomgeving. Buiten deze 13 nationale belangen hebben gemeenten en provincies beleidsvrijheid. Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding en nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (Natuur netwerk Nederland), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied.
Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er dient aangetoond te worden of er een actuele behoefte is en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.
Toetsing
Om de rechtspraktijk houvast te bieden, heeft de Afdeling in een overzichtsuitspraak de hoofdlijnen van de rechtspraak over de Ladder uiteengezet (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724). De uitspraak is gedaan enkele dagen voordat op 1 juli 2017 de nieuwe Ladder in werking is getreden (Stb. 2017, 182). De Afdeling geeft uitdrukkelijk aan dat de overzichtsuitspraak ook voor de (toepassing van de) nieuwe Ladder van belang blijft. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
Op basis van deze jurisprudentie wordt de voorgenomen ontwikkeling niet als nieuwe verstedelijking gezien. Het verder doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro is dan ook niet noodzakelijk.
De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (november 2018) zet nadrukkelijk in op de woningbouwbehoefte. De behoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met voldoende afvoermogelijkheden van (regen)water, voldoende groen in en om de stad, en optimale verkeersontsluiting met multimodale knooppunten.
De metropool ontwikkelt zich snel. De vraag naar woningen en ruimte voor bedrijven houdt aan, evenals de ruimtevraag voor recreatie en andere functies. Tegelijkertijd wil de provincie de landschappen in de metropool sparen. De bebouwingsopgave moet dan ook zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen plaatsvinden, met een voorkeur voor in de nabijheid van knooppunten van openbaar vervoer. Verdichting vraagt steeds meer inventiviteit en bestuurskracht. De bebouwde omgeving wordt steeds intensiever gebruikt, de plancapaciteit binnenstedelijk blijkt door een andere kijk op stad en stedelijkheid een stuk groter te zijn dan lang is gedacht. En zowel bij bestaande bouw als nieuwbouw moet worden ingezet op besparing van energie, een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting en bij nieuwbouw ook op circulair bouwen. Dit alles moet samen gaan met de verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij onderkent de provincie dat verdichting in de kernen leidt tot toenemende druk op het landschap.
Wonen en werken worden binnenstedelijk geconcentreerd (transformeren, bundelen, verdichten). Hierbij houdt de provincie oog voor behoud en versterking van de leefbaarheid in bestaande en nieuwe gebieden. De provincie houdt ook een vinger aan de pols voor wat betreft de kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling van de vraag. Regionale afspraken over stedelijke ontwikkelingen moeten bij de vraag blijven aansluiten.
Conclusie
De ontwikkelingen die met voorliggend plan worden mogelijk gemaakt bevinden zich binnen Naarden, hiermee wordt voldaan aan de verdichtingsambitie van de provincie.
Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de PRV zijn de regels vastgelegd waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stelt algemene regels aan bestemmingsplannen met als doel het veiligstellen van de provinciale belangen.
Omdat dit bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling op buitendijks gebied wordt gekeken naar dit artikel in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (geconsolideerde versie).
Artikel 8a Overstromingsrobuust inrichten
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe bebouwing en functies in de buitendijkse gebieden langs het IJsselmeer, Markermeer, Gooimeer en Eemmeer, indien de toelichting een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met actuele peilfluctuaties in het plangebied en voorzienbare peilveranderingen;
2. Artikel 5a is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5a Nieuwe stedelijke ontwikkeling
1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken;
2. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.
Artikel 33 Energie en duurzaam bouwen
1 Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa.
2 Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.
Toetsing
Ten aanzien van artikel 8a lid 1 is het niet noodzakelijk om extra maatregelen te treffen om overstroming te voorkomen doordat het plangebied op 2,5m boven NAP gelegen is. In paragraaf 4.10 wordt verder ingegaan op het aspect water.
Voor de toetsing van artikel 5a wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3 hierin wordt geconcludeerd dat er vraag is naar woningbouw in het woonmilieu waarin de ontwikkeling voorziet.
Op basis van artikel 33 dienen de duurzaamheidskenmerken inzichtelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan. Toetsing hieraan vindt plaats in paragraaf 4.13 Duurzaamheid.
Omgevingsverordening (november 2020)
Na het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan heeft de provincie Noord-Holland haar nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is gebaseerd op de vorige verordening. Belangrijke wijziging is dat de provincie inzet op meer ruimte voor woningbouw. Zo is bijvoorbeeld de bouw van maximaal 11 woningen in het landelijk gebied, grenzend aan kernen of dorpslinten.
Op 13 augustus 2017 is het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 - 2020 vastgesteld
De conclusies en aanbevelingen uit dit rapport komen overeen met de bevindingen in de Woonvisie Gooi en Vechtstreek en zullen daarom in de volgende paragraaf worden behandeld.
De Regio Gooi en Vechtstreek heeft een traditie van samenwerking op het gebied van wonen. De afgelopen jaren volgden de ontwikkelingen op het beleidsveld wonen elkaar in snel tempo op. Niet alleen was er sprake van een diepe en lange crisis op de woningmarkt. Ook heeft een reeks van overheidsmaatregelen de woningmarkt en de rol en positie van de belangrijkste spelers veranderd. Deze ontwikkelingen zijn aanleiding voor de zeven regiogemeenten om de visie op het wonen in de Gooi en Vechtstreek te herijken en de gezamenlijke ambities en doelstellingen te actualiseren. Vertrekpunt hierbij is het wensbeeld 2020 uit de Regionale Woonvisie 2008: “Gooi en Vechtstreek is een economische en sociaal vitale, ongedeelde regio.”
De meest recente huishoudensprognose van de provincie Noord-Holland laat zien dat er tussen 2015 en 2030 nog circa 11.000 huishoudens bij komen in de regio. Dit betekent dat uitbreiding van de woningvoorraad nodig blijft. De komende jaren vindt de woningbouw in de regio voor een groot deel plaats op een beperkt aantal grote nieuwbouwlocaties. De geplande woningbouwproductie tot 2030 kan gerealiseerd worden binnen de nu al bekende planvoorraad. Voor de lange termijn zal de regio de mogelijkheden en wenselijkheid van verdere grootschalige nieuwbouw onderzoeken.
In totaal zijn in de regionale woonvisie 21 acties/afspraken geformuleerd, verdeeld over vijf inhoudelijke thema's. Deze acties vormen samen het actieprogramma 2016-2030 voor het regionale woonbeleid van Gooi en Vechtstreek.
DE INCLUSIEVE REGIO
1. De omvang van de sociale huurvoorraad blijft minimaal op peil
2. De slagingskansen voor mensen met recht op huurtoeslag blijven minimaal gelijk
3. Monitoring effecten passend toewijzen op de slagingskansen van verschillende doelgroepen
4. Maximaal 10% dure samenwoners in het jaar 2030
DE BOUWEN DE REGIO
5. 9.250 nieuwbouwwoningen tot 2030
6. 1/3 van de woningtoevoegingen betaalbaar
7. Minimaal 20% woningtoevoegingen door transformaties
8. Strategisch inzetten nieuwbouw
9. woningen in het middelde huursegment
10. Onderzoek nieuwbouwambities lange termijn
DE VERNIEUWENDE REGIO
11. Opstellen goede voorbeeldenboek 'buurt gestuurd'
12. Aandacht wijken kaart brengen
13. Ontwikkelen van kennis en instrumenten voor buurt gestuurde initiatieven
DE ZORGZAME REGIO
14. Innovatieve woonzorg vormen faciliteren
15. Stimuleren doorstroming senioren
16. Strategisch inzetten van nieuwbouw voor senioren
17. Regie op extramuralisatie
DE DUURZAME REGIO
18. Corporatiebezit gemiddeld naar label B in 2020
19. Voortzetten programma Energie Besparen Gooi en Vecht
20. Behalen doelstellingen energieakkoord
21. Nieuwbouw energie neutraal vanaf 2020
Vanwege de exclusieve voorzieningen in de omgeving leent de locatie zich voor een top woonmilieu en niet voor sociale woningbouw. Daarbij sluit de ontwikkeling aan op de bestaande woningen aan de Wijkplaats. Tevens is gebleken uit de verkoop van de woningen van Naardereiland dat er vraag is naar woningen in een top woonmilieu met nabijgelegen exclusieve voorzieningen.
De brochure 'Regiokaart 2025 Gooi en Vecht' geeft een overzicht van het door de gemeenten van Gooi en Vecht vastgesteld gemeenschappelijk ruimtelijk beleid, uitgesplitst voor de sectoren landschap, recreatie, wonen, werken en verkeer.
Over de functie wonen, kan vastgesteld worden dat de regio een grote variëteit aan woningbouwmogelijkheden heeft, zowel qua spreiding over de regio als in de tijd.
Omdat de regionale woningmarkt zeer gespannen blijft met relatief veel vraag en hoge woonlasten, kan gesproken worden van een structurele schaarste. Of de woningbouwplannen voldoende zijn voor de kwantitatieve woningbehoefte vanuit de bevolking en arbeidsmarkt of kwalitatieve eisen qua woonvorm, betaalbaarheid en toegankelijkheid is een ander vraagstuk.
Het is goed om de woningmarkt ook in het grotere geheel van de MRA (Metropoolregio Amsterdam) te bezien. Vooral Amsterdam en Almere vormen de belangrijkste woningbouwlocaties, waar tot 2025 veel woningbouw is gepland. Of deze woningen ook aansluiten op de woonwensen van de regio en daarmee een deel van de behoefte van Gooi en Vechtstreek verlichten, is niet concreet vast te stellen.
Op 5 maart 2014 heeft de voormalige gemeente Naarden de Structuurvisie Naarden en Bussum vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Structuurvisie Naarden uit 2003. De structuurvisie fungeert voor het beleid als afwegingskader van de gemeente in de komende 20 tot 30 jaar.
In de structuurvisie is een beschrijving opgenomen van beide gemeenten en de gezamenlijke opgaven waar men voor staat. Ook zijn de kernwaarden van beide gemeenten beschreven. Op basis van die onderdelen zijn speerpunten geformuleerd voor het beleid van komende jaren op korte en lange termijn.
De speerpunten richten zijn onder meer:
Voor nieuwbouw van woningen is het uitgangspunt dat deze betaalbaar en levensloopbestendig zijn. De verwachting is dat tot 2020/2025 circa 1.000 nieuwe woningen worden gerealiseerd in beide voormalige gemeenten. Flexibiliteit is hierbij het sleutelwoord. In het woningbouwprogramma zijn hiervoor ontwikkellocaties aangewezen. De gemeente heeft de ambitie om na de realisatie van de ontwikkellocaties zich te richten op nieuwe kansen voor nieuwe woningen.
Deze woonvisie is vastgesteld op 12 juli 2017 en is de meest recente en gerichte visie. De inwoners van Gooise Meren en hun specifieke woonwensen staan in de woonvisie centraal. De kernen van de gemeente hebben elk hun eigen karakter en woningaanbod. Samen bieden ze een breed palet aan woonmilieus en woningtypen. Wonen in Gooise Meren betekent wonen in de nabijheid van groene en blauwe natuur, met een centrale ligging in het hart van Nederland en goede voorzieningen. De missie is om dit ook voor toekomstige generaties te houden. Om dit te realiseren is een sociaal en- economische evenwichtige bevolking noodzakelijk. In de woonvisie zijn de keuzes, prioriteiten en bijbehorende instrumenten beschreven.
In dit geval is in 2014 een plan opgesteld en een overeenkomst gesloten met de aanvrager over het realiseren van maximaal vier woningen zonder een sociale component. deze afspraken zijn gemaakt ver voor het huidige beleid. Deze afspraken liggen vast en hiervan in het kader van dit bestemmingsplan niet meer van kunnen afwijken.
De visie buitenruimte gaat over mensen en over de buitenruimte en gebouwen waar zij elkaar ontmoeten, praten, sporten, ontspannen, of zich simpelweg doorheen bewegen. Het geeft een beeld van de gewenste toekomst. Het streefbeeld van de gemeente is een buitenruimte met prettige, toegankelijke en veilige plekken, die met aandacht zijn ingericht en worden onderhouden en beheerd. Om dat te bereiken heeft de gemeente uitgangspunten geformuleerd voor de inrichting en kwaliteit van de buitenruimte en de gebouwen. Je kunt het zien als spelregels die aansluiten bij de vraag van bewoners, ondernemers, bezoekers en recreanten, nu én in de toekomst. Aan de visie is een uitvoeringsplan voor de korte termijn gekoppeld. Op deze manier wordt aan gegeven hoe de komende jaren in de vier kernen inclusief de buitenwijken en de buitengebieden samen (verder) aan de slag gaan.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft zeer beperkt invloed op de buitenruimte van Naarden. Het betreft een stuk)je) groen op het eind van een doodlopende straat. Het groen kent geen gebruikswaarde oor de omgeving.
In de Welstandsnota heeft de gemeente Gooise Meren doelstellingen geformuleerd waaraan het welstandsbeleid moet voldoen. De nota onderstreept de doelstellingen van de wet om de welstandstoets objectiever te maken voor gebruikers. Doelstelling is om de ruimtelijke kwaliteit te bewaren. In de welstandsnota worden criteria aangegeven die worden gebruikt om te beoordelen of het bouwwerk past in zijn omgeving. Deze criteria zijn per deelgebied anders. Het onderhavige plangebied ligt binnen het veenweidegebied. Hier geldt een gewoon welstandsniveau. Dit betekent dat de beoordeling is gericht op representativiteit en zorgvuldigheid van de architectuur. Bij de omgevingsvergunning verlening zal het bouwplan aan de nota worden getoetst. Vanwege het reguliere welstandsniveau, staat dit de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De ontwikkeling van de vier woningen in de kop van de Jachthaven Naarden is een zodanig kleine ontwikkeling dat deze niet in strijd is met het rijksbeleid. ). De ontwikkeling is te beperkt om te worden gezien als stedelijke ontwikkeling, hierdoor is een ladderonderbouwing niet noodzakelijk. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een nadere afweging vereisen in het kader van de provinciale omgevingsvisie en verordening. Vanwege de exclusieve voorzieningen in de omgeving leent de locatie zich voor een topwoonmilieu en niet voor sociale woningbouw. Reeds in 2014 is een plan opgesteld en een overeenkomst gesloten met de aanvrager over het realiseren van maximaal vier woningen zonder een sociale component. Daarbij sluit de ontwikkeling aan op de bestaande woningen aan de Wijkplaats. Tevens is gebleken uit de verkoop van de woningen op Naardereiland dat er vraag is naar woningen in een topwoonmilieu met nabijgelegen exclusieve voorzieningen.
Met het uitwerken van het bouwplan moet rekening gehouden worden met de vigerende welstandseisen die gelden voor dit gebied. Mede door de beperkte omvang van de ontwikkeling is de voorgenomen ontwikkeling van vier woningen in de kop van de Jachthaven Naarden niet in strijd met rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt het voorgenomen plan beschreven. Met als eerste een verkenning van drie mogelijke locaties op de gronden van de jachthaven, dit na aanleiding van een eerder bezwaar waarom deze locatie is gekozen om te ontwikkelen. Vervolgens wordt gedetailleerder ingegaan op de gekozen locatie en in 3.3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
De betreffende gronden zijn in eigendom van Den Daas Groep B.V. (voormalig eigenaar van de jachthaven). De voormalige eigenaar van de jachthaven wil woningen realiseren op zijn gronden. De woningen zijn bedoeld voor permanente bewoning (geen recreatieverblijven). In deze ruimtelijke verkenning wordt onderzocht welke locaties op het terrein hiervoor in aanmerking kunnen komen en welke ruimtelijke consequenties dit heeft.
Binnen de eigendomsgrenzen van de jachthaven is slechts beperkt ruimte voor de ontwikkeling van woningen. Het terrein bestaat naast water en steigers, voor een groot deel uit parkeervoorzieningen, botenstalling, recreatieve voorzieningen zoals horecagelegenheid, toiletgebouwen, enkele kleinschalige recreatieverblijven en een loods.
Daarnaast is er op het terrein een aandeel groen. Dit ligt versnippert over het terrein. Zo zijn enkele waterkanten groen vormgegeven (grasbermen met enkele bomen of struiken). Rond de Wijkplaats ligt een zone met opgaand groen langs het water naast de woonbuurt rond de Wijkplaats, ligt er een groene dijk én ligt aan de buitenzijde van deze dijk in de zuidwesthoek een waterplas en groenzone.
Een groot deel van het terrein komt niet voor bebouwing in aanmerking omdat de dijk als een formele waterkering is aangemerkt. Langs deze dijk ligt daarom een zone waarin in principe niet gebouwd mag worden.
Drie locaties
Op het terrein kunnen drie locaties (A, B en C) worden aangewezen waar mogelijk nog voldoende ruimte is voor de bouw van circa vier woningen. De drie locaties liggen in de randen van de Jachthaven aan de oost-, noord - en zuidwestzijde. Op figuur 3.1 zijn de drie verschillende locaties weergegeven.
Locatie A
Deze locatie ligt aan het vaarwater naar de woonwijken langs de Wijkplaats, Boomgat, Redan en Hoofdgracht. De ontwikkeling van deze gronden lijkt een logische afronding van de jachthaven én de plek sluit direct aan bij het woongebied aan de Wijkplaats. Wanneer in eenzelfde structuur enkele nieuwe woningen worden ontwikkeld, ontstaat een eenduidig en afgerond geheel.
Voor de ontsluiting zijn er twee mogelijkheden. De woningen kunnen ontsloten worden via het parkeerterrein van de Jachthaven of via een korte doortrekking van het doodlopende stuk Wijkplaats. Vooral de laatste optie zorgt voor een logische en eenduidige aansluiting op het bestaande woongebied. De locatie biedt plaats aan vier ruime geschakelde woningen met diepe tuinen aan het water zoals die reeds aan de Wijkplaats zijn gebouwd.
Voor de bewoners aan de Wijkplaats zijn er nauwelijks ruimtelijke consequenties. Gezien de ligging en oriëntatie van de bestaande woningen en het aanwezige opgaand groen is er nauwelijks zicht op de nieuwe woningen. Ook voor wat betreft de bezonning zijn er door de noordelijke ligging geen nadelige gevolgen voor de bestaande omliggende percelen.
Vanaf de overzijde van het water zullen de nieuwe woningen een nieuw beeld geven. Gezien de afstand tussen de percelen met daartussen het water van minimaal ca. 30 m en de afstand tussen de zijgevel van de dichtstbijzijnde woning aan de overzijde tot de kavelgrens van minimaal zelfs ca. 45 m wordt voldoende privacy gewaarborgd.
Door de diepe tuinen van de nieuwe woningen aan het water zullen de kavels langs de oever een groen beeld geven, in aansluiting op de aanliggende kavels en de overzijde van het water. Op deze manier blijft de oever langs het water in de woonwijk tot aan de steigers van de jachthaven als groene oever behouden.
Figuur 3.1 potentiële locaties
Locatie B
In de zuidwestelijke hoek in de bocht van de Hoofdgracht en de IJsselmeerweg ligt een groenzone aansluitend op de waterplas in de bocht van de dijk. Een deel van deze zone valt buiten de waterkering. De locatie biedt ruimte om vier grote kavels te ontwikkelen met vrijstaande woningen. Ontsluiting kan plaatsvinden via een eenvoudige aantakking op de Hoofdgracht.
De locatie is ruimtelijk gezien niet optimaal. Er is een hoge geluidsbelasting van de A1. Daarnaast ligt de locatie erg dicht bij de uitrit van bedrijventerrein Gooimeer Noord op de IJsselmeerweg. De ontwikkeling zal daarom ook juist naar de waterplas moeten worden georiënteerd. De ontwikkeling zal vooral een in zichzelf gekeerd clustertje worden, waarbij het beeld vanaf de IJsselmeerweg en de Hoofdgracht voor het grootste deel in stand blijft door het vele opgaande groen.
De woningen zullen echter nauwelijks een relatie hebben met de Jachthaven en het water Gooimeer. De locatie heeft om deze redenen weinig potentie voor de ontwikkeling van enkele ruime woningen in het dure segment.
Locatie C1 & C2
Een derde optie is om een deel van de groene oever aan de noordwestzijde in te zetten voor de ontwikkeling van 4 waterwoningen. De beschikbare oeverstrook is smal en de gronden daarachter zullen bereikbaar moeten blijven voor de recreanten die hun vaartuig verderop aanleggen. De woningen zullen daarom deels over het water moeten worden gebouwd waarbij bijvoorbeeld een loggia als terras mogelijk is.
Ook deze locatie is niet optimaal. De strip is te smal om de woningen op een goede manier in te passen. De woningen kunnen slechts voor een beperkt deel over het water worden gezet omdat er voldoende manoeuvreerruimte moet blijven voor de aanleg van boten aan de overzijde. Dit geldt nog sterker wanneer de woningen een eigen ligplaats langs de woning krijgen, waar gezien de locatie wel vanuit moet worden gegaan.
De tegenoverliggende loods beperkt de water- en havenbeleving en het uitzicht vanuit de woningen. Parkeren zal op enige afstand van de woningen moeten worden opgelost én de recreatieve verblijfsfunctie en het wonen zitten dicht op elkaar.
De ontwikkeling van de woningen verderop aan de strip (variant C2) lijkt ruimtelijk nog minder logisch gezien de directe ligging zonder (ruimte voor) groene afscherming aan de IJsselmeerweg en de bereikbaarheid met de auto tenzij de woningen direct bereikbaar worden gemaakt vanaf de IJsselmeerweg.
De toevoeging van de woningen dragen daarnaast niet bij aan een ruimtelijke afronding van dit deel van de jachthaven.
Conclusies
Voor de ontwikkeling van enkele woningen op de Jachthaven Naarden zijn enkele opties gescand. Locatie A heeft ruimtelijk gezien de meeste potenties. Door de ontwikkeling van deze ingesloten groene plek wordt het bestaande verkavelingsprincipe doorgezet. Zo ontstaat een duidelijke afronding van de Jachthaven, een logische aansluiting op het bestaande woongebied en zijn er goede ontsluitingsmogelijkheden van de kavels.
De overige locaties B en C1 en C 2 op de Jachthaven zijn minder geschikt door de nabije ligging aan doorgaande wegen, de ontsluitingsmogelijkheden of een logische een kwalitatieve ruimtelijke aansluiting op de omgeving.
Jachthaven Naarden is in de jaren 80 van de vorige eeuw aangelegd. Oorspronkelijk bood de jachthaven plek aan 700 pleziervaartuigen, maar inmiddels is dit aantal gegroeid tot circa 1200 ligplaatsen. De jachthaven beschikt over een drietal parkeerplaatsen met plek voor 875 motorvoertuigen. Boten kunnen in- en uit het water worden gehaald via een tweetal trailerhellingen en een kraan. Op het terrein zijn diverse voorzieningen en bedrijven aanwezig, zoals het havencafé, een vaarschool, roei- en zeilvereniging, watersportwinkels, een reisbureau voor watersporters, botenverkoop en sanitaire voorzieningen. Ook is er een winkel voor scheepelektra gevestigd en is een veldje ingericht voor maximaal 20 camperplaatsen en er zijn ook twee trekkershutten gebouwd.
In het verlengde van de meest noordelijk gelegen parkeerplaats is circa 2.700 vierkante meter groen gelegen. Er staan een aantal bomen en een heg die de rand van de parkeerplaats vormt. Het aanwezige groen ligt verhoogd en is verder niet in gebruik voor bijvoorbeeld recreatieve activiteiten. Voorzieningen zijn niet aanwezig in het plangebied. Momenteel is het plangebied in gebruik als tuin. Figuur 3.2 geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
Figuur 3.2 Foto plangebied
De grondeigenaar is voornemens om in het plangebied vier woningen te ontwikkelen in het verlengde van de straat Wijkplaats. Gekozen is voor vier woningen omdat deze opzet ruimtelijke gezien het beste aansluit op de bestaande bebouwing in de straat. Figuur 3.3 geeft een mogelijke inrichting van het plangebied weer. Hierop is te zien dat de bestaande straat Wijkplaats wordt doorgetrokken. Een strook groen schermt het woongebied van de parkeerplaats van de jachthaven af.
De woningen zijn bedoeld voor het duurdere koopsegment. De voorgevels zijn gericht op de straatzijde. De maximale goothoogte bedraagt zes meter en de maximale bouwhoogte 9 meter. Indien er vier woningen worden gebouwd bedraagt het maximum oppervlak (hoofdgebouw) per woning 125m². Bij twee vrijstaande woningen mag dit oppervlak 250m² per woning bedragen.
Figuur 3.3 Impressie mogelijke inrichting
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de omgevingsaspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De conclusies zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Cultuurhistorie
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van de archeologische waarde in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Provinciale omgevingsvisie Noord-Holland
In de provinciale omgevingsvisie is de jachthaven Naarden aangemerkt als voormalige Zuiderzee. De provincie maakt in deze gebieden enkele ontwikkelingen mogelijk enkel wel op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde landschaps-DNA, van de verschillende landschapstypen. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en de bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd. Pas na het aantonen van nut en noodzaak en het verkennen van binnenstedelijke verdichtings- en transformatiemogelijkheden worden ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied door een ontheffing toegestaan. De commissie ARO adviseert de Gedeputeerde Staten hierin.
Erfgoedverordening Gooise Meren 2016,
In de erfgoedverordening van de gemeente Gooise Meren worden regels gesteld aan het wijzigen van het gebruik of aanpassen van gemeentelijke monumenten en erfgoed, Tevens bevat de verordening regels ten aanzien van het behoud van archeologische (bodem)schatten binnen de gemeente.
Toetsing en conclusie
Uit de archeologische beleidsadvieskaart van de voormalige gemeente Naarden blijkt dat ter plaatse van het plangebied een lage archeologische verwachting is. Hierbij wordt geen beleidsadvies gegeven. Tevens is het plangebied kleiner dan 10 hectare waardoor vanuit het aspect archeologie geen voorwaarden worden gesteld aan de realisatie van de vier woningen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Naarden
De nieuwe woningen worden gebouwd in lijn met de aanwezige woningen nabij het plangebied zodat het aansluit op de bestaande verstedelijking en past bij de jachthaven. Zodoende staat het aspect cultuurhistorie de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het plangebied worden 4 woningen gerealiseerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor deze ontwikkeling onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie en parkeren. Hiervoor is getoetst aan het paraplubestemmingsplan parkeren Gooise Meren, de gemeentelijke richtlijnen voor parkeernormen en CROW kencijfers (publicatie 317).
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Wijkplaats. Dit is een doodlopende weg binnen de bebouwde kom van Naarden met een maximumsnelheid van 30 km/h. Binnen het bestemmingsplan wordt het mogelijk gemaakt om de weg te verlengen, om de ontsluiting van de nieuwe woningen mogelijk te maken. De Wijkplaats sluit aan op de Hoofdgracht. Deze weg sluit aan op de IJsselmeerweg, welke gecategoriseerd is als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h en Muiderberg en Naarden met elkaar verbindt. Tevens is vanaf deze weg de A1 te bereiken. Vanaf het plangebied is de snelweg binnen enkele minuten te bereiken.
Op de Wijkplaats zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Gezien het beperkte aantal bestemmingen aan de Wijkplaats, zal de intensiteit zodanig laag zijn, dat fietsverkeer op een verkeersveilige wijze gemengd met het autoverkeer afgewikkeld kan worden. Vanaf een deel van de Hoofdgracht zijn vrijliggende fietspaden aanwezig.
Net buiten het Naarderbos zijn bushaltes gelegen, vanaf waar Hilversum, station Amsterdam Amstel, Weesp, Bussum en het centrum van Naarden te bereiken zijn. Deze bushaltes zijn te fiets en voet snel te bereiken.
Parkeren
In het plangebied worden vier woningen mogelijk gemaakt. De parkeervraag voor de ontwikkeling is conform het 'paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren' berekend op basis van de 'Parkeernormen en –richtlijnen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen' (Gemeente Gooise Meren 2017) en CROW-kencijfers (publicatie 317). De gemeente Naarden heeft een matige stedelijkheidsgraad en het plangebied ligt in het restgebied van de bebouwde kom. Conform de gemeentelijke beleidsregels voor parkeernormen wordt het gemiddelde kencijfer gehanteerd. Het kencijfer behorende bij een twee-onder-een-kapwoning is 2,1 parkeerplaatsen per woning. Voor vier woningen betekent dit een parkeerbehoefte van (afgerond) 9 parkeerplaatsen. Op eigen terrein worden in totaal 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. De resterende parkeerplaats (voor bezoekers) wordt in de openbare ruimte opgevangen: de wijk kent geen hoge parkeerdruk (Verkeersstructuurplan Naarden 2011-2020). Daarmee voorziet het plan in de eigen parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
De verkeersgeneratie wordt eveneens bepaald op basis van CROW-kencijfers (publicatie 317). Net als bij de parkeervraag wordt uitgegaan van het gemiddelde kencijfer in matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Het kengetal voor de verkeersgeneratie dat bij de ontwikkeling hoort is 8,2 mvt/etmaal per woning. De verkeersgeneratie van de vier woningen bedraagt hierdoor circa 31 mvt/etmaal. De verkeersintensiteiten op de Wijkplaats en Hoofdgracht zijn niet bekend. De Hoofdgracht is een doodlopende straat waar het verkeer van circa 160 woningen op uit komt. Dit zorgt voor een verkeersgeneratie van circa 1300 mvt/etmaal. Een dergelijke verkeersintensiteit kan ruimschoots op de Hoofdgracht worden afgewikkeld. De maximale wenselijke intensiteit voor een dergelijke weg bedraagt op basis van het ASVV (CROW 2012) 5.000 – 6.000 mvt/etmaal. De toename van de ontwikkeling is zeer gering. Gezien de inrichting van de weg en de lage intensiteit, zal dit niet tot problemen leiden.
Conclusie
Het plangebied is voor alle modaliteiten goed bereikbaar. Het extra verkeer dat ontstaat door de ontwikkelingen leidt niet tot problemen op de wegen. De parkeerbehoefte kan op eigen terrein en in de omgeving worden opgevangen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 4 woningen. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Rijksweg A1 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen (zie figuur 4.2). De concentratie NO2 bedraagt minder dan 27 µg /m³, voor PM10 bedraagt de concentratie minder dan 19 µg /m³ en voor PM2,5 is dit minder dan 12 µg /m³. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Figuur 4.2. Luchtkwaliteit rond het plangebied (rode cirkel). Bron: NSL-monitoringstool 2017.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
In de directe omgeving van het plangebied zijn woningen en een jachthaven gelegen. Vanwege de jachthaven kan het gebied worden getypeerd als 'gemengd gebied' (zie ook paragraaf 4.6). Voor jachthavens met diverse voorzieningen geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 m in verband met het aspect geluid en 30 m in gemengd gebied. Het plangebied grenst direct aan de haven en aan een parkeerterrein waar opslag en onderhoud van boten plaatsvindt. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand. Om te bepalen of ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin ook het wegverkeerslawaai is meegenomen. De resultaten hiervan zijn in paragraaf geluid 4.6 opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de wettelijke geluidsnormen.
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt in gegaan op inrichtingslawaai en wegverkeerslawaai. Door de afstand van circa twee kilometer tot een spoor is spoorlawaai niet aan de orde.
Beleid en normstelling
Gebiedstypering
Bij wijziging van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor het aspect 'geluid' zijn in de VNG brochure “Bedrijven en Milieuzonering” richtafstanden opgenomen voor bedrijvigheid ten opzichte van geluidgevoelige bestemmingen. De richtafstanden zijn afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijven en de gebiedstypering. Als de richtafstanden worden gerespecteerd is er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het is mogelijk om een ontwikkeling binnen de richtafstanden planologisch mogelijk te maken, mits aangetoond wordt dat aan bepaalde geluidrichtlijnen wordt voldaan.
De VNG-brochure onderscheidt twee gebiedstyperingen:
Een “rustige woonwijk en rustig buitengebied” is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van enkele wijkgebonden voorzieningen zijn er vrijwel geen andere functies. Er is weinig storend verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype is een rustig buitengebied (inclusief eventueel verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied. Een “gemengd gebied” is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen kunnen winkels, horeca of kleine bedrijven voorkomen. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere activiteiten kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het gemengd gebied. Het onderzoeksgebied is door o.a. de ligging naast de jachthaven aan te merken als 'gemengd gebied'.
Richtafstand en geluidsrichtlijn
Voor jachthavens met diverse voorzieningen geldt een richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied in verband met het aspect geluid. De woningen komen binnen deze richtafstand te liggen. Aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de geluidrichtlijnen uit de VNG-brochure. Daarvoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
De in het akoestisch onderzoek berekende geluidbelasting wordt getoetst aan de geluidrichtlijnen uit de VNG-brochure, behorende bij een gemengd gebied. De geluidrichtlijnen zijn:
Onderzoek en conclusie
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek verricht naar de te verwachten geluidbelasting van Jachthaven Naarden op de beoogde ontwikkeling. In Bijlage 2 is het onderzoeksrapport uit 2015 opgenomen, en in bijlage 1 de bruikbaarheidsnotitie waarin geconcludeerd wordt dat het destijds uitgevoerde onderzoek voldoet aan de hedendaagse eisen. In het onderzoek zijn de volgende aspecten meegenomen:
In onderstaande tabel zijn de rekenresultaten verwerkt:
Tabel 4.2 Rekenresultaten onderzoek inrichtingslawaai
Geluidsrichtlijn | Rekenresultaat dagperiode | Rekenresultaat avondperiode | |
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau | 50 dB(A) (dagperiode) 45 dB(A) (avondperiode) |
47 dB(A) | 39 dB(A) |
Maximaal geluidsniveau | 70 dB(A) ( dagperiode ) 65 dB (A) (avondperiode) |
69 dB(A) | 63 dB(A) |
Verkeersaantrekkende werking is hier niet aan de orde. Het varen met de boten wordt als inrichtingsgebonden geluid beschouwd, voertuigbewegingen van – en naar de jachthaven vinden niet langs de voorgenomen woningbouw plaats.
Uit de rekenresultaten blijkt dat aan de richtlijn van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt voldaan. Ook blijkt uit de rekenresultaten dat aan de richtlijn van 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximaal geluidniveau wordt voldaan. Zodoende is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling ten opzichte van het inrichtingslawaai van de Jachthaven Naarden. Doordat wordt voldaan aan de geluidsrichtlijn wordt tevens de jachthaven niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door de beoogde ontwikkeling. Het aspect inrichtingslawaai staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Aan de Wijkplaats te Naarden worden maximaal vier nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De woningen zijn gelegen binnen de geluidszones van Rijkswegen A1, de Wijkplaats en het Boomgat. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk en uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Ten gevolge van het verkeer op de Wijkplaats en het Boomgat is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden.
Ten gevolge van het verkeer op de rijkswegen wordt op de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Tevens blijkt dat op delen van de zuid- en westgevel van de 3e bouwlaag (waarneemhoogte 7,5 m) de maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt overschreden. Maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zijn niet mogelijk of doelmatig. Woonbebouwing is alleen mogelijk als de betreffende gevels van de 3e bouwlaag worden voorzien van een dove gevel (zonder te openen delen).
Voor de woningen dient een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Woningaantallen en bijbehorende hogere waarden
Hogere waarde | Aantal | Geluidbron |
53 dB | 4 | Rijkwegen |
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen en dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over het water of door buisleidingen dat van invloed is op de risicosituatie in het plangebied.
Ten noorden en zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats per spoor. Het spoor is gelegen op ca. 1.900 m. De woningen zijn niet gelegen binnen de PR10-6 risicocontour van het spoor. Het invloedsgebied van het spoor bedraagt meer dan 4.000 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Door de zeer geringe toename in personendichtheid blijft de overlijdenskans zeer beperkt. Gezien de afstand van meer dan 200 m is een QRA berekening niet noodzakelijk. Vanwege de ligging in het invloedsgebied dient wel een beknopte verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld.
Ten zuiden van het plangebied, op een afstand van circa 360 m, vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Rijksweg A1. Volgens het Basisnet Weg is de PR 10-6 risicocontour niet buiten de weg gelegen. Wel is er sprake van een plasbrandaandachtsgebied van maximaal 30 m, maar deze reikt niet tot het plangebied. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Door het vervoer van de stofcategorie LT2 is er sprake van een invloedsgebied van het groepsrisico van 880 m. Het maatgevende invloedsgebied bedraagt het invloedsgebied dat ontstaat door het vervoer van de stof GF3 en is 355 m. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied, maar buiten het maatgevende invloedsgebied. Door de ontwikkeling van vier woningen neemt de personendichtheid binnen het invloedsgebied zeer beperkt toe. Door de grote afstand van het plangebied tot de weg en de zeer beperkte toename in personendichtheid zal het groepsrisico niet berekenbaar toenemen. Het groepsrisico vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Wel dient het groepsrisico beperkt te worden verantwoord.
Beknopte verantwoording groepsrisico
In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het gedegen wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden. Gevlucht kan worden via de Wijkplaats.
Zelfredzaamheid
De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. De ontwikkeling voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Maatregelen
Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om de zelfredzaamheid te vergroten. Het gaat hierbij enerzijds om bouwkundige maatregelen en anderzijds om risicocommunicatie om risicobewustzijn te vergroten. Uit advies van de brandweer blijkt dat aanvullende maatregelen met betrekking tot bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid niet nodig zijn.
Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de rijksweg A1 en het spoor. Omdat door de beperkte ontwikkeling en de grote afstand van het plangebied tot de risicobron het groepsrisico niet berekenbaar toeneemt, het plangebied is gelegen buiten de 100%-letaliteitscontour, de zelfredzaamheid door de ontwikkeling niet sterk verslechterd en er verschillende maatregelen mogelijk zijn om de zelfredzaamheid te vergroten wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
PFAS (28 verbindingen)
Bij een verkennend bodemonderzoek op basis van de NEN5740 voor een bestemmingsplan en omgevingsvergunning is het vooralsnog niet relevant om de grond op PFAS te analyseren tenzij het om een specifieke voor PFAS verdachte locatie gaat.
Onderzoek en conclusie
In opdracht van Rho adviseurs voor Leefruimte heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport dateert uit 2015 en is opgenomen in Bijlage 5. In bijlage 4 is een bruikbaarheidsnotitie opgenomen waarin geconcludeerd wordt dat het destijds opgestelde rapport voldoet aan de huidige wettelijke eisen. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
Bodemsamenstelling
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak humeus, zwak tot sterk ziltig, matig grof tot zeer grof zand. Plaatselijk komt in de ondergrond een zwak tot sterk ziltige kleilaag voor. De ondergrond is plaatselijk zwak tot matig roesthoudend. Ter plaatse van twee boringen is in het traject 0-0,2 m -mv een zwakke bijmenging met puin waargenomen. Boring 03 is op 1,7 m -mv gestaakt op een handmatig ondoordringbare laag. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Mate van bodemverontreiniging
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
De bovengrond is licht verontreinigd met PAK. De zintuiglijk verontreinigde bovengrond is tevens licht verontreinigd met koper, zink, minerale olie en PCB. Deze verontreinigingen zijn waarschijnlijk te relateren aan de aangetroffen zwakke bijmenging met puin in de bovengrond ter plaatse. Alleen voor koper wordt de voor het gebied geldende achtergrondwaarde overschreden. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Indien werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Het aspect bodem staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Het waterdeel binnen het plangebied ligt binnen het beheer van Rijkswaterstaat, water- en vaarwegbeheerder van het hoofdwatersysteem waaronder het Gooimeer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit de kop van de jachthaven van Naarden en ligt in het verlengde van de Wijkplaats en de parkeerplaats van de jachthaven. Tevens ligt het plangebied tegen het binnenwater van de "C.E.V. Het Naarderbos".
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei, klei met een zware tussenlaag of ondergrond. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 meter beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 meter beneden maaiveld. De maaiveldhoogte is circa 2,5 m+NAP.
Waterkwantiteit
Het plangebied is gelegen in het buitendijks gebied grenzend aan het Gooimeer. Het Gooimeer heeft een oppervlak van 27 km2 met een gemiddelde diepte van - 2,60 MP en is in beheer van Rijkswaterstaat.
Waterkwaliteit en ecologie
Het plangebied grenst direct aan de jachthaven die in verbinding staat met het Gooimeer. Het Gooimeer is aangewezen als (KRW)-lichaam Randmeren-Zuid type M14 sterk veranderd water. De ecologische toestand van het meer varieert van goed tot . Met name de specifieke verontreinigde stoffen scoren chemische toestand scoort slecht tot goed. De prognose 2027 van zowel de ecologische als de chemische toestand blijft op hetzelfde niveau. Er zijn geen specifieke maatregelen opgenomen anders dan het uitvoeren van vegetatie en visstandbeheer.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is buitendijks gelegen. Ten zuidwesten van het plangebied is een primaire waterkering gelegen. De kern-/beschermingszone van deze kering reiken niet tot het plangebied.
Figuur 4.3 Primaire waterkering (Waterschap Amstel, Gooi en Vecht)
Afvalwaterketen en riolering
Het gebied is in de huidige situatie niet bebouwd en daardoor niet aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van vier woningen.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename gecompenseerd te worden door de aanleg van functioneel open water. De gemeente Gooise Meren is bevoegd om beperkt (tot 5 ha) buitendijks te bouwen. Deze planontwikkeling is hier onderdeel van. Voor de ontwikkeling is daarom geen sprake van een wateropgave door toename van het verhard oppervlak of door volumeverlies in het buitendijks gebied. Regenwater mag rechtstreeks worden afgevoerd op het omliggende oppervlaktewater (Gooimeer en het binnenwater van de "C.E.V. Het Naarderbos").
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Voor de planlocatie wordt een gescheiden rioolstelsel toegepast (scheiden van regen- en vuilwaterafvoer). Het regenwater van daken wordt rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater. Dit gebeurt door aanleg van een regenwaterrioolstelsel. Het huishoudelijk afvalwater binnen het plangebied wordt via een vuilwaterriool ingezameld en getransporteerd naar een rioolgemaal.
Waterveiligheid en ontwatering
Waterveiligheid
De provincie, Rijkswaterstaat en waterbeheerders zijn, in lijn met het Nationaal Waterplan, terughoudend over buitendijkse ontwikkelingen. Het beheer en onderhoud ligt in nieuwe situaties bij de (particuliere) grondeigenaar; er is geen overheidszorg voor het vermijden van materiële schade door overstroming, afslag of storm. Het Rijk legt het risico op schade bij buitendijkse bebouwing volledig bij de initiatiefnemer, ook wanneer er sprake is van een eventueel grotere stijging van het streefpeil dan waar in het bestemmingsplan van wordt uitgegaan. Belangrijk is dan ook dat initiatiefnemers/eigenaars, door bijvoorbeeld robuust te bouwen, rekening houden met toekomstige peilstijgingen van het IJssel- en Markermeer en zich bewust zijn van de economische en veiligheidsrisico's die buitendijks bouwen voor hen met zich mee kan brengen. Om overstroming door hoog water te voorkomen worden de woningen verhoogd om beschermd te zijn tegen een hoog waterpeil. Als ontwerpuitgangspunt is de werknorm conform de Structuurvisie van Provincie Noord-Holland gehanteerd, of te wel een hoog waterpeil optredend gemiddeld eens per 4.000 jaar met het risico op overstroming. Verder is rekening gehouden met een verhoging van het huidig streefpeil in de toekomst van 50 cm.
Ontwatering
De optredende grondwaterstanden in het plangebied zijn afhankelijk van de waterpeilen in het Gooimeer omdat het plangebied wordt omringd door water. Voor het Naardereiland ten noorden van het plangebied is de grondwaterstandsopbolling bij een regenwater aanvoer van 1 mm/dag berekend op 31 cm. De verwachting is dat dit in het plangebied tevens het geval zal zijn.
Op basis van de ontwateringsnormen van 0,80 m beneden maaiveld en een grondwateropbolling van maximaal 31 cm is een minimaal maaiveld nodig van 0,90 m+NAP. Bij een peilverhoging van 50 cm is dit 1,40 m+NAP.
Aanleghoogtes
In onderstaande tabel zijn de minimaal te hanteren aanleghoogtes weergegeven gebaseerd op het halen van voldoende waterveiligheid en ontwatering.
Tabel 4.4 Minimale aanleghoogtes
(*bron WUR studie van 2010 'Buitendijks bouwen aan het Gooimeer')
Uit de tabel valt af te leiden dat de maaiveldhoogte in het plangebied minimaal 1,4 m+NAP moet zijn om overstromingen te voorkomen en voldoende ontwatering te behalen. Omdat het maaiveld in het plangebied op circa 2,5 m+NAP is gelegen, zijn overstromingen van het gebied niet te verwachten en zal sprake zijn van voldoende ontwatering. Het plangebied hoeft dus niet opgehoogd te worden.
In het peilbesluit IJselmeergebied is de planning om in 2022 het zomerpeil van het IJselmeer te veranderen. Het nieuwe zomerpeil fluctueert binnen een bandbreedte tussen 0,10 m-NAP en 0,30 m-NAP in plaats van het zomer streefpeil van NAP -0,20 m. Dit heeft verder geen significante gevolgen voor het plangebied.
Golfoverslag
Bij een storm met een noorderwind kan het waterpeil in samenloop met de werknorm 1:4000 en de peilopzet van 50 cm hoger worden dan 1,40 m+NAP. Doordat het plangebied een maaiveldhoogte heeft van circa 2,5 m+NAP en doordat het gebied afgeschermd wordt van directe golfslag van het Gooimeer door het voorliggende stuk land zal het effect van golfslag op het plangebied beperkt zijn.
Klimaat adaptatie
Het DPRA is een grote en langdurige opgave om Nederland op heel veel plaatsen anders in te richten, om zo de toenemende schade door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen te verminderen. Door de ligging van het plangebied op circa 2,5 m+NAP biedt het plangebied voldoende hoogte ten opzichte van de minimale hoogte van 1,40 m+NAP om overstromingen te voorkomen en voldoende ontwatering te behalen. Verder is volgens de klimaateffectenatlas minder dan 40% van de buurt verhard en meer dan 10% bestaat uit water. Dit biedt een adaptief waterhuishoudkundig systeem dat droogte kan opvangen en wateroverlast kan voorkomen. Het bouwbesluit laat ruimte om voorzieningen te treffen ter bevordering van de klimaat adaptatie. Het minimaal verharden van de tuinen ( minimaal 50% oppervlakte tuin groen met heesters en bomen) en groene daken dragen bij aan de adaptatie tegen verdroging, wateroverlast en hittestress.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen of het aanbrengen van een stuw. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor het bouwen nabij primaire keringen geldt de regel dat in een zone van 175 meter aan de buitendijkse kant geen onomkeerbare ontwikkelingen mogen plaatsvinden zoals permanente bebouwing. Het plangebied ligt op circa 260 m van de kering. Deze regel is dus niet van toepassing voor de planlocatie. Daarnaast geldt voor het gebied de vrijstelling vergunningplicht gebruik waterstaatswerk. Voor de ontwikkeling is dan ook geen watervergunning noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en Habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een ruimtelijke ontwikkeling die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en Habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
IHet plan voorziet in de realisatie van vier woningen. De ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan. De quick scan is uitgevoerd in januari 2021 (zie Bijlage 6). Hieronder zijn de conclusies en aanbevelingen ten aanzien van soortenbescherming overgenomen uit de rapportage.
De voorgenomen ontwikkeling is naar verwachting in strijd met het onderdeel soortbescherming uit de Wet natuurbescherming. Er kunnen namelijk nesten van 'vogels zonder jaarrond beschermd nest' in het onderzoeksgebied aanwezig zijn. Daarnaast kunnen 'vogels zonder jaarrond beschermd nest', ooievaar en rugstreeppad zich in de toekomst vestigen, als er geen voorzorgsmaatregelen worden genomen.
Beschermde functies van vleermuizen kunnen ook in de omgeving aanwezig zijn.
De volgende vervolgstappen zijn benodigd om wetsovertreding (Wnb) te voorkomen:
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met 'vogels zonder jaarrond beschermd nest', ooievaar, vleermuizen en rugstreeppad. Voor deze soortgroepen kan volstaan worden met de volgende maatregelen:
Vogels zonder jaarrond beschermd nest Voorkom vernietiging van vogelnesten óf een verstoring die van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van een in Europa inheemse vogelsoort. Nesten van deze soorten mogen niet beschadigd, weggehaald of vernietigd worden. Ook verstoringen die leiden tot het verlaten van het nest zijn verboden. De meeste vogels broeden globaal tussen half maart en half augustus. Echter, alle broedende in Europa inheemse vogelsoorten zijn te allen tijde beschermd.
Vleermuizen (lichteffecten en zware trillingen buiten het plangebied voorkomen)
Verlichting: voorkom dat gebouwen buiten het plangebied beschenen worden door verlichting.
Daarnaast dient de watergang naast het plangebied onbeschenen te blijven in verband met een essentiële vliegroute voor meervleermuis en watervleermuis. Indien dit niet mogelijk is, dan dient er nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Als kan worden aangetoond dat er geen verlichting schijnt op de nabijgelegen bebouwing en watergang is nader onderzoek naar vleermuizen niet benodigd.
Trilling: voorkom daarnaast zware trillingen die tot buiten het plangebied komen. Zware trillingen kunnen vleermuizen in hun verblijfplaatsen (woning ten zuiden van het plangebied) verstoren, waardoor de verblijfplaats ongeschikt wordt. Voer zware werkzaamheden zoals heien, daarom op een trillingvrije manier uit.
Rugstreeppad (vestiging voorkomen)
Maatregel 1: voorkom dat er in de periode april t/m eind augustus ondiepe wateren ontstaan of zorg dat deze direct gedempt worden. Denk hierbij aan regenplassen en bandensporen. Deze maatregel is enkel toepasbaar om nieuwe vestiging in geschikt voortplantingsbiotoop te voorkomen.
Maatregel 2: voorkom dat er in de periode april t/m eind november nieuwe zomer- en/of winterverblijfplaatsen ontstaan, zoals hopen vergraafbaar zand, bouwmateriaal (bijv. puin), hopen houtafval of stenen. Verwijder dit direct uit het plangebied.
Indien het niet mogelijk is om aan deze maatregelen te voldoen, dan dient nader onderzoek verricht te worden, zie 4.2.
Ooievaar (vestiging voorkomen)
Vanwege het gebrek aan sporen en waarnemingen is het gebruik van de nestpaal door ooievaar op dit moment uitgesloten. Echter, vestiging kan wel plaatsvinden vanaf het komende broedseizoen (vanaf half maart tot en met augustus). Verwijder of verplaats daarom het ooievaarsnest in het plangebied naar een andere locatie om een overtreding te voorkomen. Bij voorkeur dient dit voor het aanstaande broedseizoen te gebeuren. Indien dit niet mogelijk is, dient er eerst een broedvogelinspectie plaats te vinden om te beoordelen of het nest in de tussentijd in gebruik is genomen. Als dat laatste het geval is, dient er een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden om de werkzaamheden
te continueren.
Wanneer aan deze maatregelen voldaan kan worden, is nader onderzoek naar vleermuizen en rugstreeppad en een ontheffing voor de ooievaar niet benodigd.
Natuurinclusief bouwen
Het bouwbesluit laat ruimte om voorzieningen te treffen voor gebouwbewonende soorten (soorten die afhankelijk zijn van onze woningen om te overleven), denk aan vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen. Vooral de aanwezigheid van gierzwaluwen en vleermuizen dragen bij aan het voorkomen van muggenplagen. Ook het minimaal verharden van de tuinen ( minimaal 50% oppervlakte tuin groen met heesters en bomen) en groene daken dragen bij aan het bevorderen van de biodiversiteit.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). In de nabijheid van het plangebied zijn ook geen (toekomstige) weidevogel(kern)gebieden aanwezig. Het meest dichtbij gelegen NNN-gebied betreft het Gooimeer en is gelegen op ca. 270 m van het plangebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Eemmeer&Gooimeer Zuidoever bedraagt ca. 800 m. Dit gebied is echter niet stikstofgevoelig. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is het Naardermeer en is gelegen op ca. 1,5 km.
Ten aanzien van het planvoornemen is een stikstofberekening voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase uitgevoerd. De memo met de uitgangspunten en de berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 7, 8 en 9. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Derhalve is voor de aanleg en gebruiksfase geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Daarnaast is de ontwikkeling van 4 woningen kleinschalig van aard. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt met het in acht nemen van bovenstaande maatregelen niet tot significante effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van 4 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan wordt tevens vastgesteld dat geen milieueffectrapportage nodig is.
Toetsingskader
Op basis van Artikel 33 Energie en duurzaam bouwen lid 1 Provinciale ruimtelijke verordening (geconsolideerde versie) moet in het bestemmingsplan worden beschreven op welke wijze het plan bijdraagt aan duurzaamheid. Dit kan op verschillende manieren waaronder:
Conclusie
Omdat gedurende het opstellen van het bestemmingsplan geen concreet bouwplan bestaat zijn de duurzaamheidsaspecten van de woningen nog niet inzichtelijk. De woningen dienen in ieder geval te voldoen aan de geldende duurzaamheidseisen uit het bouwbesluit.
In dit hoofdstuk komt de juridische planbeschrijving aan bod. Alvorens per bestemming in te gaan op de opgenomen regelingen en bepalingen wordt de algemene wijze van bestemmen beschreven.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Voor de bestemmingsregeling in het plangebied is aangesloten op de bestemmingsplannen 'Stedelijk gebied' en 'Naardereiland'. Deze bestemmingsregeling geeft enerzijds flexibiliteit voor de inrichting en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, 1 oktober 2010). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan gaat uit van de bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en de Werkafspraak SVBP begrippen versus Wabo. Aangezien bestemmingsplannen hieraan moeten voldoen, zullen bestemmingsplannen voortaan kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Artikel 1 Begripsbepalingen
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP2012 richtlijnen gegeven.
Artikel 3 Groen
Voor de in het plangebied aanwezige groenstructuur dat de woningen scheidt van het water in de jachthaven wordt de bestemming Groen opgenomen. Het onderscheid met de groenvoorzieningen uit de bestemming Verkeer/Verkeer - Verblijfsgebied is dat in deze bestemming de structurele groenvoorzieningen worden opgenomen. In deze bestemming is de uitwisseling van functies in het openbare gebied niet aan de orde. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming ook speelvoorzieningen, voet- en fietspaden toegestaan.
Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximum hoogte van 2 m, met uitzondering van straatmeubilair, zoals lantaarnpalen, etc.
Artikel 4 Tuin
In tegenstelling tot de achtererven en zijerven (zie bestemming Wonen) bij woningen zijn de voortuinen behorende bij de woningen niet onder de bestemming Wonen opgenomen, maar apart bestemd als Tuin. Alleen erfafscheidingen van 1 meter en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 2 m, zijn hier toegestaan. Tevens is parkeren toegestaan.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
In het plangebied wordt de straat Wijkplaats doorgetrokken en krijgt de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gericht op 30 km/h-regime en mogelijkheden biedend voor bijvoorbeeld opname van speeltoestellen in woonstraten.
Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen van het gebied. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan.
Artikel 6 Wonen
Het doel van dit bestemmingsplan is om vier woningen mogelijk te maken. Binnen de bestemming Wonen zijn grondgebonden woningen toegestaan. Dit kunnen vrijstaande of twee-onder-één-kapwoningen zijn. Tevens zijn hier ondergeschikte functies mogelijk zoals tuinen en verhardingen.
Binnen de bestemming is de mogelijkheid opgenomen voor het uitoefenen van een beroep-aan-huis. Onder een beroep-aan-huis wordt verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daar bijbehorende bebouwing wordt uitgeoefend.
De hoofdbebouwing mag alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Zo wordt de maatvoering, de situering en de vorm van de hoofdbebouwing vastgelegd. Uitbreidingen over de gehele hoogte van het hoofdgebouw zijn uitgesloten. De goo- en bouwhoogte van de hoofdbebouwing bedraagt maximaal 6 en 9 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' dient een derde bouwlaag aan de zuidwest- en zuid oostgevel te worden uitgevoerd met een dove gevel.
Artikel 7 Waarde- Beschermd Groen
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming van het groen langst de watergang.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.
Artikel 9 Algemene bouwregels
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
De mogelijkheid voor Burgemeester en wethouders om een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen toe te staan indien dit technisch noodzakelijk is.
Artikel 1122 Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Artikel 13 Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Artikel 14 Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Stedelijk Gebied - Kop Jachthaven Naarden' wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kunnen belanghebbenden een zienswijzen indienen. Het ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de vooroverlegpartners, de opmerkingen en aanvullingen zijn verwerkt in dit ontwerpbestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Kop Jachthaven Naarden' is in 2015 opgesteld voor het mogelijk maken van vier woningen op een deel van het terrein van de jachthaven. Hiertoe is eind 2015 een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd. Op dit ontwerp zijn diverse bezwaren geuit door omwonenden. Naar aanleiding van deze bezwaren is de procedure stil gelegd om te onderzoeken of de bouw van één woning de bezwaren weg kon nemen. Dit bleek echter niet het geval te zijn, zodat nu verder gegaan wordt met het oorspronkelijke plan, waarbij voor zover mogelijk, rekening is gehouden met de bezwaren.
Een aantal bezwaren die op het eerder opgestelde bestemmingsplan zijn geuit en in deze actualisatie zijn verwerkt zijn:
Participatie
De ontwikkelende partij heeft de direct omwonende per e-mail geinformeerd over zijn planvoornemen. Niet iedereen die is aangeschreven heeft ten tijden van het schrijven van de toelichtinggereageerd. Diegene die wel hebben gereageerd begrijpen dat de gronden met een bouwmogelijkheid een grotere financiële waarde vertegenwoordigen maar zijn tegen het plan hier woningen te realiseren. Dat de ontwikkelende partij niet op korte termein gaat bouwen is een geruststelling. De overige belanghebbende krijgen gedurende de procedure kans om formeel een zienswijze in te dienen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft van 16 maart 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Gooise Meren. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.
De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat de kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst.
Voor de ontwikkeling zal de gemeente met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst sluiten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Op grond van artikel 6.24 Wro wordt binnen 2 weken na het sluiten van de anterieure overeenkomst de zakelijke inhoud van deze overeenkomst na publicatie ter inzage gelegd.
Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan 'Kop Jachthaven Naarden' gewaarborgd is.