Plan: | Teroele – Troelstraweg 27 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPTOE23TROELSTRA27-VA01 |
Aan de Troelstraweg 27 te Teroele in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren bevindt zich Camping Leenstra. Ter plaatse bevindt zich een woning van de eigenaren waar tevens een vervallen schuur aan vast zit, een vakantiewoning en enkele bijgebouwen. In de schuur zijn momenteel een drietal appartementen en een sanitair blok aanwezig. De huidige eigenaren van de camping wensen om de camping over te dragen aan hun zoon en zijn vrouw. Hiervoor is het voornemen opgevat om een extra woning te realiseren voor de toekomstige eigenaren. Tevens zijn de huidige eigenaren voornemens om in hun huidige woning te blijven wonen.
Gezien de staat van de schuur van het hoofdgebouw, is het voornemen om deze te slopen en te herbouwen. In de beoogde nieuwbouw wordt vervolgens een tweede woning, inclusief bedrijfsruimte (waaronder kantoor en receptie) gerealiseerd. Ten slotte is het de wens om het aantal kampeerplaatsen van de camping planologisch gezien uit te breiden van 15 tot maximaal 25.
Op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied Noord – 2017” is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' en 'Natuur'. Om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan benodigd waarbij de recreatiebestemming wordt omgezet in een woonbestemming met de nevenactiviteit 'kleinschalig kamperen'. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch planologische kaders voor de hiervoor genoemde activiteiten.
Het plangebied ligt aan de Troelstraweg nummer 27, in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren. Op afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Teroele, de kern Idskenhuizen en de directe omgeving indicatief weergegeven met respectievelijk een blauwe ster en rode omlijning. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan ''Teroele – Troelstraweg 27” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van De Fryske Marren vastgesteld op 28 juni 2017.
In afbeelding 1.2 is de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het rode kader geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Natuur'.
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen, appartementen en kampeerboerderij met de daarbij behorende gebouwen en ondergeschikte voorzieningen. Ten aanzien van wonen geldt dat het gebruik van gronden en gebouwen voor permanente bewoning niet is toegestaan, met uitzondering van bedrijfswoningen.
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor grasland, water, moeras, bos, vaarrecreatie en extensieve dagrecreatie alsmede voor het herstel, onderhoud en de ontwikkeling van natuurlijke waarden.
Het voornemen is om de huidige schuur te slopen en te herbouwen ten behoeve van een tweede woning, receptie en kantoor. Daarnaast is men voornemens om de bedrijfswoning die aan deze schuur vast zit in gebruik te nemen als een reguliere woning. Ten slotte wordt het aantal kampeerplaatsen uitgebreid naar 25 kampeerplaatsen, die deels binnen de Natuurbestemming vallen.
Vorenstaande is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook benodigd. Dit bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met 'een goede ruimtelijke ordening' is.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Het plangebied bestaat uit de kleinschalige landelijke camping genaamd Camping Leenstra, aan de Troelstraweg 27 in het buitengebied van Teroele. Binnen het plangebied is naast de woning van de huidige eigenaren een grote karakteristieke schuur, enkele bijgebouwen en een haven te vinden die grenst aan een groenstrook waar gedurende de zomer ruimte is voor tourcaravans. Eén van de bijgebouwen betreft een vrijstaand zespersoons vakantiewoning en binnen de karakteristieke grote schuur zijn drie inpandige recreatieappartementen gerealiseerd, alsmede een sanitair blok voor de campinggasten.
Het plangebied wordt aan de linkerzijde begrensd door het meer De Kûfurd. Aan de overige zijden wordt het plangebied begrensd door agrarische cultuurgronden.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is met rode lijn aangeduid.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: PDOK) |
Al tientallen jaren wordt op het perceel aan de Troelstraweg 27 in het buitengebied van Teroele het kleinschalige recreatiebedrijf Camping Leenstra uitgeoefend. Het voornemen bestaat om dit recreatiebedrijf over te dragen aan de volgende generatie. Hiervoor wensen de initiatiefnemers een tweede woning in de in slechte staat verkerende schuur van het hoofdgebouw te realiseren, waarbij de drie inpandige recreatieappartementen komen te vervallen. Gezien de huidige staat van de schuur wordt er voor gekozen om de schuur te herbouwen en de karakteristieke elementen hierbij zoveel mogelijk te behouden. In deze schuur zullen dan ook een receptie, kantoor en opslag worden gerealiseerd waarmee ten aanzien van de camping ook een kleine kwaliteitsslag wordt behaald. De bestaande woning wordt gelijktijdig ook levensloopbestendig gemaakt zodat de huidige bewoners hier kunnen blijven wonen en door de volgende generatie verzorgd kunnen worden op de lange termijn. Het sanitaire blok dat momenteel in de schuur staat zal naast de garage aan de zuidelijke zijde van het plangebied worden herbouwd.
In afbeelding 2.2 is een inrichtingstekening van de schuur in de gewenste situatie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.2: Inrichtingstekening schuur (Bron: BBHaverkamp) |
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
De gemeente Fryske Marren heeft op 27 juni 2018 het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' vastgesteld waarin het haar visie op parkeren binnen de gemeente heeft verwerkt in planregels. In deze planregels wordt bepaald dat in het geval van nieuwbouw, uitbreiding en functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen. Er is vervolgens sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien voldaan wordt aan de normen uit de CROW-publicatie en bijbehorende systematiek. In voorliggende situatie wordt dan ook getoetst aan de recente CROW-publicatie.
Het initiatief voorziet in de sloop en herbouw van een schuur waarbij drie inpandige recreatieappartementen komen te vervallen ten behoeve van een extra vrijstaande woning. Daarnaast zal het aantal standplaatsen op het bestaande kampeerterrein planologisch gezien toenemen van 15 tot maximaal 25 standplaatsen. Op basis van deze uitgangspunten is in voorliggend geval sprake van de volgende verandering in parkeerbehoefte
Functie | Gemiddelde parkeerbehoefte | Aantal in plangebied | Parkeerbehoefte |
Koop, Huis, Vrijstaand | 2.4 | +1 | +2.4 |
Bungalowpark (huisjescomplex) | 2.1 | -3 | -6.3 |
Camping (kampeerterrein) | 1.2 | +10 | +12 |
Totaal | +8.1 |
Op basis van bovenstaande tabel komt naar voren dat er afgerond 9 extra parkeerplaatsen benodigd zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte. Ten aanzien van de woningen wordt gesteld dat er eenvoudig kan worden geparkeerd op de oprit. Verder staan de auto's van bezoekers van de camping veelal op het kampeerveld. Voor het overige is er ook voldoende ruimte op het parkeerterrein voor bezoekers.Gesteld wordt dat er voldoende ruimte is om te voorzien in de parkeerbehoefte.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Op basis van de ontwikkeling die hiervoor is omschreven in 2.3.3.1 ziet de tabel voor de verandering in verkeersgeneratie binnen het plangebied er als volgt uit.
Functie | Gemiddelde verkeersgeneratie | Aantal in plangebied | Verkeersgeneratie |
Koop, Huis, Vrijstaand | 8.2 | +1 | +8.2 |
Bungalowpark (huisjescomplex) | 2.7 | -3 | -8.1 |
Camping (kampeerterrein) | 0.4 | +10 | +4 |
Totaal | 4.1 |
Ten gevolge van de gewenste ontwikkeling zal er in de nieuwe situatie sprake zijn van afgerond 5 extra verkeersbewegingen per dag. Gezien die zeer geringe toename wordt gesteld dat de Troelstraweg in staat is om deze kleine toename in verkeersbewegingen af te kunnen handelen.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede kwaliteit van leven. Belangrijk is dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector in de vorm van duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro).
Op basis van jurisprudentie kan worden gesteld dat:
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarvan de functie (recreatie) bij uitstek geschikt is in het buitengebied. Bovendien vindt de beoogde ontwikkeling plaats op gebied dat in de huidige situatie al volledig is ingericht als kampeergebied. Van toename van het ruimtebeslag is dan ook geen sprake. Daarnaast is er, zoals ook blijkt uit hoofdstuk 5, geen sprake van ontwikkeling waarbij sprake is van onevenredige aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat, in dit geval geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro. Het nader toetsen van de ontwikkelingen aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is niet noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
De provinciale Staten van Fryslân hebben op 23 september 2020 de Omgevingsvisie Fryslân - De Romte diele vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft de komende jaren richting aan de activiteiten van de provincie. Hierin staat beschreven waar naar toe wordt gewerkt en hoe de toekomst er uit ziet. De provincie wil met de samenleving goede ideeën en mooie plannen voor Fryslân realiseren. Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke gebieden.
In dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief wil aanpakken. Het zijn urgente vraagstukken waarvoor de provincie nú al alles op alles gaat zetten om met de samenleving oplossingen te vinden.
Deze opgaven zijn groot, onderling verbonden en ze raken de hele provincie. De opgaven vragen om een integrale en gezamenlijke aanpak.
De provincie zet in op slimme groei van de gastvrijheidseconomie. Slimme groei betekent inzetten op (cultuur)toeristen die geïnteresseerd zijn in de kwaliteit en identiteit van onze provincie, meer jaarrond bezoek in plaats van pieken, en meer bezoek in heel Fryslân. Het vergroenen en circulair maken van de economie is hierbij een belangrijk uitgangspunt. De verwachting is dat het binnenlands toerisme toeneemt en dat het aantal buitenlandse toeristen dat jaarlijks naar Nederland komt in 2030 minimaal is verdubbeld. Voor het Fries merengebied wordt ingezet op verbreden van het watersportproduct met nieuwe innovatieve combinaties tussen land- en waterrecreatie en nieuwe vormen van waterrecreatie.
Er is behoefte aan vernieuwend ondernemerschap en nieuw ondernemerschap. Maar ook aan ontwikkeling van toeristische bestemmingen in ruimtelijke en vooral in functionele clusters, waarbinnen recreatieve functies en voorzieningen complementair aan elkaar zijn: niet meer van hetzelfde, maar aanvullingen die het aanbod completeren en met elkaar verbinden.
Nieuwe ontwikkelingen worden bij voorkeur ingezet voor behoud van vitaliteit van (voorzieningen in) dorpen en steden, passend bij de Friese identiteit en de doelgroep cultuurtoerisme. De inpassing ervan in de omgeving gebeurt op basis van maatwerk, met toepassing van de principes. Aandachtspunten hierbij zijn: (markt)potenties, aansluiten bij bestaande recreatieve voorzieningen en accommodaties (concentratievoordelen), draagvlak in de omgeving, versterking van cultuur- en natuurerfgoed en van leefbaarheid in dorpen en steden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een kleine uitbreiding van de kleinschalige landelijke camping Leenstra in het buitengebied van Teroele. De camping zelf zal evenveel ruimte in beslag nemen als in de huidige situatie, maar door planologische mogelijkheden van de camping gelijk te trekken met de huidige ruimtelijke situatie zal het kampeerterrein efficiënter benut worden en zullen meer toeristen kunnen genieten van het natuurrijke kampeerterrein aan het meer De Kûfurd. Er wordt daarmee een impuls aan de provinciale gastvrijheidseconomie gegeven, wat een ambitie van de provincie is. Daarnaast wordt in de Omgevingsvisie De Romte Diele ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die -een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. Bij de herbouw van de schuur zal er een mussenkoloniekast in de muur worden gemetseld. Hiermee wordt een positieve bijdrage geleverd aan de biodiversiteit binnen het plangebied. Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Omgevingsvisie Fryslân is.
De Verordening Romte Fryslân 2014 is op 25 juni 2014 vastgesteld. Op 23 maart 2021 is de verordening geconsolideerd. De verordening stelt concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen uit onder andere de in voorgaande paragraaf beschreven Omgevingsvisie doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Hergebruik vrijkomende (niet-)agrarische bebouwing (Artikel 1.2)
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie in landelijk gebied wordt toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Hierbij blijven bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden en passen de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen in de karakteristiek van de omgeving. Ook zullen er geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.
Binnen het plangebied bevindt zich een karakteristieke boerderijschuur. Deze kan voor de bewoners van dit adres een passende vervolgfunctie krijgen door hier inpandig een tweede woning met receptie en kantoor ten behoeve van het kampeerterrein te realiseren waarbij de uiterlijke karakteristieke eigenschappen tegelijkertijd bewaard kunnen blijven. Daarnaast zal als onderdeel van deze ontwikkeling ook het aantal standplaatsen op de camping toenemen van 15 naar 25 standplaatsen. Hiervoor zal echter niet meer ruimte worden verbruikt dan in de huidige situatie, waarmee zorgvuldig met het buitengebied wordt omgegaan.
In het bestemmingsplan Buitengebied Noord 2017 is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in lid 26.5.1, sub d voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt.
Hiermee wordt het aantal kleinschalige kampeerterreinen met 25 standplaatsen binnen het plangebied van Buitengebied Noord beperkt.
Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân 2014 is.
Geconcludeerd wordt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciale beleid.
De Omgevingsvisie de Fryske Marren, vastgesteld op 21-12-2022, geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeenteraad in samenspraak met de inwoners de toekomst van de gemeente ziet. Daarbij gaat het om de fysieke leefomgeving; de mogelijkheden om te wonen, werken, recreëren en ondernemen, nu en in de toekomst, en in een gezond en plezierig leefklimaat. Er zijn belangrijke waarden die voor de hele De Fryske Marren gelden. Daarnaast zijn er op de waardenkaart specifieke gebieden onderscheiden. Die gebieden hebben naast de algemene kernwaarden ook specifieke waarden, de kernwaarden van de deelgebieden en kerntypen daarbinnen.
Dit zijn campingterreinen waar mobiele verblijven toegestaan zijn. Vaak zijn deze terreinen omrand door opgaande beplanting en zijn niet goed zichtbaar vanuit de omgeving. De rand van het terrein sluit aan op de karakteristieken van het landschap, de beplantingstypologie, verkaveling en waterstructuur. De verblijfseenheden hebben een tijdelijk karakter. De ondergrond van het terrein blijft intact bij de plaatsing van de eenheden. Op het terrein is er specifiek aandacht voor de recreatieve sfeer. Behoud en ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatie wordt als lange termijn doel gezien hier.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de uitbreiding van het aantal standplaatsen op de bestaande camping Leenstra. De rand van het terrein van deze camping sluit al aan op de karakteristieken van het landschap, de beplantingstypologie, verkaveling en waterstructuur van het omliggende landschap en zal als gevolg van de ontwikkeling onveranderd blijven. Verder voorziet de ontwikkeling in vervangende nieuwbouw van de vervallen karakteristieke schuur die centraal staat op de camping. Bij de nieuwbouw wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de karakteristieke materiaal. Hiermee wordt het behoud en de ontwikkeling van de kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatie gewaarborgd en gestimuleerd. Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling goed aansluit bij de ambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie de Fryske Marren.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente De Fryske Marren.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object een akoestisch onderzoek te worden ingesteld wanneer het object is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van één of meerdere wegen.
De nieuwe woningen worden in het kader van de Wgh aangemerkt als nieuwe geluidsgevoelig objecten.
In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
Aantal rijstroken | Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied |
1 of 2 rijstroken | 200 m | 250 m |
3 of 4 rijstroken | 350 m | 400 m |
5 of meer rijstroken | 350 m | 600 m |
De zone is gelegen aan weerszijden van de weg en begint naast de buitenste rijstrook. Eventuele parkeerstroken, voet- of fietspaden en vluchtstroken worden niet tot de weg gerekend en vallen binnen de zone. De geluidszone langs een weg omvat het gebied waarbinnen extra aandacht moet worden geschonken aan het geluid afkomstig van de betrokken weg. De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzones van de Troelstraweg. Voor deze weg geldt een snelheidsregime van 60km/uur. Deze weg kent echter een zeer lage verkeersintensiteit gezien de weg voornamelijk door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Hieronder in afbeelding 4.1 is een uitsnede van het wegverkeerslawaai aan de Troelstraweg 27 opgenomen
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede wegverkeerslawaai Atlas van de Leefomgeving (Bron: Atlas van de leefomgeving) |
Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen sprake zal zijn van een relevante verkeersintensiteit op deze weg en daarmee ook niet van een relevante geluidsbelasting. Ter plaatse van de woningen wordt wat betreft het aspect wegverkeerslawaai een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.
Spoorlijnen bevinden zich op dusdanig grote afstand dat een nadere beschouwing van railverkeerlawaai achterwege kan blijven. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen of nabij een geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de woning wordt verwezen naar paragraaf 5.5 'milieuzonering'.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma Geo- & Milieutechniek. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze toelichting.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan formeel gezien de hypothese ‘onverdacht’ verworpen worden, aangezien ter plaatse van meerdere boringen een lichte verontreiniging in de grond en in het grondwater is aangetroffen. De aangetroffen lichte verontreiniging is beperkt van omvang en geeft geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek. De hypothese ‘asbestverdacht’, naar aanleiding van de aanwezigheid van puin in de bodem, kan komen te vervallen omdat er zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond.
Concluderend wordt gesteld, dat er uit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen zijn.
Het aspect bodemkwaliteit vormt in het kader van voorliggend bestemmingsplan geen belemmering.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals hierboven beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt opgemerkt dat de functie in het plangebied niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.
Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Atlas van de Leefomgeving is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Atlas van de Leefomgeving staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In afbeelding 4.1 is een uitsnede met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met de blauwe ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede externe veiligheid Atlas van de Leefomgeving (Bron: Atlas van de leefomgeving) |
Uit de inventarisatie blijkt dat er ten westen van het plangebied zich een risicobron bevindt, namelijk een basisnet water. Het betreft een binnenvaartroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het gehele plangebied bevindt zich echter op een afstand die groot genoeg is van het brandaandachtsgebied en het explosieaandachtsgebied rondom deze binnenvaartroute.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied ligt in het buitengebied van De Fryske Marren. In de nabije omgeving bevinden zich voornamelijk agrarische gronden, woningen en bedrijven ten behoeve van verblijfsrecreatie. Daarom wordt er in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De volgende tabel geeft de richtafstanden voor de verschillende omgevingstypes weer.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden.
Hierbij spelen twee vragen een rol:
Bij externe werking gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie 'kampeerterrein' is milieubelastend voor de omgeving en wordt geschaard onder milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 voor geluid en 30 voor geur. De dichtstbijzijnde woning buiten het plangebied is de agrarische bedrijfswoning aan de Troelstraweg 29. De afstand tussen het bouwvlak van deze woning en de uiterste grens van het kampeerterrein bedraagt echter minstens 85 meter. Voor de woningen buiten het plangebied wordt daarom gesteld dat er ruimschoots aan de richtafstanden wordt voldaan. De woningen binnen het plangebied voldoen echter niet aan deze richtafstand. De geluidsbelasting van deze woningen zal in paragraaf 4.5.3.3 worden getoetst.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet resulteert in de aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast. In de directe omgeving bevinden de volgende milieubelastende functies:
Adres | Betreft | Milieucategorie | Richtafstand tot plangebied | Afstand tot het plangebied |
Troelstraweg 27 | Kampeerterrein | 3.1 | 50 meter (geluid) | 20 |
Overzijde Troelstraweg 27 | Begraafplaats | 1 | 10 meter (geluid) | 85 |
Troelstraweg 29 | Agrarisch bedrijf | 3.1 | 30 meter (geluid en stof) | 85 |
Op basis van bovenstaande tabel blijkt dat alleen het kampeerterrein niet voldoet aan de richtafstand. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een extra woning toegestaan binnen de milieucontour van Camping Leenstra. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen en aan te tonen dat de camping niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd is er door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder zullen de belangrijkste resultaten worden beschreven. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 2.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het maximale geluidniveau ter plaatse van de nieuwe woning maximaal 68 dB(A) bedraagt in de dagperiode en 64 en 38 in de avond en nachtperiode. De normen voor het maximale geluidniveau worden ter plaatse van de nieuwe woning niet overschreden.
Ter plaatse van de zuidgevel van de bestaande woning blijkt uit de berekeningsresultaten dat het maximale geluidniveau maximaal 72 dB(A) bedraagt in de dagperiode en 66 in de avondperiode. De normen voor het maximale geluidniveau worden ter plaatse van de bestaande woning in de dag en avondperiode met 2 en 1 dB(A) overschreden. Dit als gevolg van het rijden met een camper in de dagperiode en een personenauto in de avondperiode.
Het binnenniveau in deze bestaande woning zal zeker onder de norm blijven omdat een gevel minimaal 20 dB(A) wering heeft en het piekgeluidniveau binnen maximaal 52 en 46 dB(A) in de dag en avond is, waarmee een goed woon en leefklimaat is gewaarborgd.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat aangetoond is dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Anderzijds zal camping Leenstra ook haar bedrijfsactiviteiten kunnen blijven uitvoeren.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
In voorliggend geval wordt geen geurbelastend object gerealiseerd. Zoals reeds benoemd in paragraaf 5.5 is aan de Troelstraweg 29 op circa 70 meter afstand van het plangebied een agrarisch bedrijf aanwezig. Intensieve veehouderijen zijn echter alleen toegestaan bij de aanduiding 'Intensieve veehouderij'. Deze aanduiding is niet aanwezig binnen dit agrarisch perceel. Een vaste richtafstand van 50 meter is van toepassing, waar ruimschoots aan voldaan wordt. Ter plaatse van het plangebied wordt in het kader van het aspect geurhinder dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor het initiatief.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. Hoewel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving' zich bevindt op circa 4,2 kilometer afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling niet heel fors is, is er wel voor gekozen om een AERIUS-berekening uit te voeren om de negatieve effecten op Natura-2000 gebieden uit te kunnen sluiten. Voor de gehele AERIUS-berekening wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting
Onderzoeksresultaten
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het kampeerterrein zal in de nieuwe situatie in plaats van 15 maximaal 25 standplaatsen faciliteren, echter vervallen er ook drie recreatieappartementen die nu nog in de schuur aanwezig zijn. Ook zijn er feitelijk gezien in de huidige situatie al regelmatig meer dan 15 standplaatsen in gebruik. Hierdoor zal de toename van het aantal gasten van de camping in de werkelijke situatie een stuk lager liggen.
Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN grenzen direct aan hetplangebied, namelijk het meer De Kûfurd aan de westelijke zijde van het plangebied. Er vinden geen werkzaamheden plaats in het NNN. Zodoende zijn effecten zoals areaalverlies hier niet aan de orde. Daarnaast wordt ook opgemerkt dat gasten vooral naar de camping komen voor de rust en het landelijke karakter. Het behouden van de natuurlijke waarden in de omgeving van de camping zijn daarom voor zowel de camping als voor de bezoekers van groot belang. Geconcludeerd wordt dan ook geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Gezien de grote schuur in het plangebied gesloopt zal worden is er door EcoFect een ecologische quickscan uitgevoerd. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 4.
Onderdeel van het voornemen in dit bestemmingsplan is de herbouw van de karakteristieke schuur die zich in het plangebied bevindt. Deze schuur is opgetrokken uit metselwerk en bedekt met dakpannen. De schuur heeft dakbeschot, wat maakt dat het potentieel nestelgebied is voor de huismus. Het habitat in de omgeving (tuinen en erven) zijn tevens ook geschikt voor de huismus door de aanwezigheid van struiken, straatgras, zandbaden en water. Dit habitat zal echter ongewijzigd blijven bij de geplande ontwikkeling. Om de aanwezigheid of afwezigheid van huismussen aan te tonen is er door Fopma Natuuradvies een vervolgonderzoek uitgevoerd, deze is terug te vinden onder Bijlage 5. Uit het onderzoek is gebleken dat er inderdaad huismussen gebruik maken van de bebouwing in het plangebied. Bij de sloop en herbouw van de schuur zouden er dan ook 4 jaarrond beschermde nesten van de huismus verloren gaan. Er is daarom ook een mitigatieplan opgesteld en er zal in de nieuwe schuur gebruik worden gemaakt van mussenkoloniekasten. Ook zal bij verdere uitwerking instemming van het bevoegd gezag Wet natuurbescherming worden aangevraagd (ontheffing of VVGB).
Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN. De soortenbescherming vormt eveneens geen belemmering.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Voor een globaal inzicht in mogelijke archeologische waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 2.500 m² een karterend (boor)onderzoek te verrichten voor de periode steentijd bronstijd. Voor het tijdperk ijzertijd-middeleeuwen geldt dat bij ingrepen groter dan 5.000 m² een karterend (boor) onderzoek moet worden uitgevoerd.
Op grond van de FAMKE geldt een bestemmingswijziging als ingreep waarvoor archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd indien het oppervlak van de wijziging groter is dan de vrijstellingsgrens op de FAMKE. In het geval van het bestemmingsplan ‘Teroele Troelstraweg 27’ is sprake van een bestemmingswijziging die de vrijstellingsgrens (>2.500m² ) overschrijdt en dus is archeologisch onderzoek vooraf het uitgangspunt. Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (rapport Sigma, projectnummer23-M10664). Daarbij zijn verspreid over het gebied waar de nieuwbouw komt 7 grondboringen gezet en is 1 peilbuis aangebracht. De meeste van deze boringen zijn gezet tot 50cm beneden maaiveld waarbij 1 boring is doorgezet tot 200 cm beneden maaiveld in het veen, Formatie van Nieuwkoop, Basisveen laag . Hoewel deze boringen niet zijn beschreven volgens de standaardmethode voor archeologische grondboringen is uit de beschrijving op te maken dat eventuele archeologische resten pas vanaf 50cm beneden maaiveld mogen worden verwacht. Uitgaande van het voorliggende plan zal het totaal aan bodemingrepen (sloop/nieuwbouw schuur) nu en in de directe toekomst die dieper reiken dan 50cm onder maaiveld de grens van 2.500m² niet overschrijden. De daadwerkelijke verstoring is maximaal 600 m² en ligt daarom onder de onderzoeksgrens. Daarnaast is het initiatief ook voorgelegd aan het Steunpunt Monumentenzorg.
Om eventueel aanwezige archeologische resten te beschermen en te voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Erfgoedwet zal voor het gehele bestemmingsplangebied een dubbelbestemming waarde archeologie worden opgenomen.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Het pand is in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Noord 2017 niet opgenomen als karakteristiek bouwwerk. Ook is het pand niet beschermd als monument. Daardoor kan niet geëist worden dat de huidige schuur behouden blijft. Er ontbreekt dan ook een juridische basis om in kaart te brengen wat de (on)mogelijkheden zijn ten aanzien van het behoud van de schuur.
De karakteristieke hoofdvorm van de boerderij blijft echter wel behouden in het huidige planvoorstel. De hoofdvorm van de nieuwe schuur komt grotendeels overeen met de huidige schuur. Het woonhuis blijft bestaan. De architectuur van dit woonhuis vormt een belangrijk onderdeel van de reden waarom in 2009 de boerderij werd gewaardeerd als karakteristiek. Doordat het woonhuis blijft bestaan en de hoofdvorm van de schuur grotendeels gelijk blijft, blijft het aanzicht op deze boerderij hierdoor nagenoeg ongewijzigd.
In het kader van de omgevingsvergunningprocedure wordt het planvoorstel voor advies voorgelegd aan de gemeentelijke welstandscommissie.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde planontwikkeling vanuit het oogpunt van de aspecten archeologie en cultuurhistorie mogelijk is.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van één extra woning middels een inpandige verbouwing en een planologische uitbreiding van de camping van 15 naar 25 standplaatsen. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
De ontwikkeling in dit bestemmingplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit de inpandige transformatie van een schuur ten behoeve van een extra woning en de planologische uitbreiding van het aantal standplaatsen op de camping van 15 naar 25. Het gaat om dus om een zeer kleinschalige ontwikkeling, waarbij het aantal woningen en verkeersbewegingen nauwelijks toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Ook is het aantal bezette standplaatsen gedurende het campingseizoen al geregeld hoger dan 15.
Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Tevens blijkt uit hoofdstuk 4.5 dat dit bestemmingplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Een belangrijke verplichting voor alle ruimtelijke plannen en projecten is de watertoets. Het doel hiervan is te waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De “winst”, die wordt behaald bij de watertoets, ligt bij de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder en de informatievoorziening. Om het proces van de watertoets te bevorderen is door de provincie en het waterschap een handreiking watertoets opgesteld, beschikbaar via de website van provincie en waterschap.
In het regionaal waterprogramma 2022-2027 en het waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap is het regionale waterbeleid voor de provincie Fryslân opgenomen. De hoofddoelstelling van beide waterplannen is "het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Het beleid wordt in beide plannen verder uitgewerkt in de thema's waterveiligheid, voldoende water en schoon water.
Het Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee waterschapsbelangen. Voor de volledige uitkomst van de watertoets wordt verwezen naar Bijlage 6 van deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de van belang zijnde wateraspecten.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De ontwikkeling die met voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt voorziet in de toename van verharding van maximaal 50 m². Daarnaast moet, indien van toepassing, het dempen van water binnen het plangebied volledig gecompenseerd worden. Dit is echter niet van toepassing, gezien er geen demping plaatsvindt.
Het Wetterskip hanteert een compensatienorm van 10% van de hoeveelheid toe te voegen verharding. In het buitengebied hoeft deze compensatienorm alleen te worden toegepast bij een toename aan verharding vanaf 1500 m². Het sanitaire blok is gezien de hoeveelheid van maximaal 50 m² hiervan vrijgesteld.
Toename Afvalwater
Door de planologische toename van het aantal standplaatsen op de camping is het mogelijk dat de hoeveelheid afvalwater binnen het plangebied toeneemt. Gezien het plangebied is aangesloten op een drukriolering is het momenteel nog niet bekend of de riolering over voldoende capaciteit beschikt om deze toename af te handelen. Bij verdere uitwerking van de ontwikkeling zal overleg met de gemeente plaatsvinden.
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Het plangebied raakt een ecologische opgave die is aangewezen vanuit Kaderichtlijn Water. De voorgenomen ontwikkeling zorgt echter niet voor een verslechtering van de ecologische kwaliteit, aangezien de ontwikkeling enkel rondom de kunstmatige inham van de oever plaatsvindt. Een dergelijke oever heeft geen ecologische kwaliteiten die vanuit de KRW beschermd worden.
Vrij voor de boezem
Op de legger van het waterschap is te zien dat aan de linkerkant van het plangebied een waterkering aanwezig is. De schuur en het bijgebouw aan de zuidelijke kant van het plangebied liggen achter de regionale waterkering en behoren daarmee tot de polder hiervan. De toe te voegen bebouwing wordt daarom op minstens -0.2m NAP gesitueerd om beschermd te zijn tegen hoge waterstanden in de Friese boezem.
Regionale en lokale kering
Binnen het plangebied is een waterkering van het waterschap gelegen. Er zullen op de locatie van deze waterkering en binnen de beschermingszone echter geen fysieke ingrepen plaatsvinden.
Het Wetterskip Fryslan is op de hoogte gesteld van de voorgenomen ontwikkeling. Het Wetterskip Fryslan heeft tevens ook gereageerd op de kleine toename aan verharding en laten weten dat dit niet gecompenseerd hoeft te worden.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal oppervlak.
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hier zijn onder andere regels opgenomen voor de overschrijding van de bouwgrenzen en plaatselijke verhogingen.
In dit artikel worden algemene gebruiksregels beschreven ten aanzien van het strijdige gebruik.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.
In dit artikel worden de parkeerregels beschreven.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.
Artikel 3 Wonen - Voormalig boerderij
Het gehele plangebied is bestemd als Wonen - Voormalig boerderij.
Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor gebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'kampeergebied' tevens zijn bestemd voor kleinschalige recreatie voor maximaal 25 standplaatsen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verhaal van de kosten van de bestemmingsplanprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan, wordt met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hiermee "anderszins verzekerd", zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie heeft in het kader van het vooroverleg een reactie uitgebracht. De reactie is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van deze reactie aangepast.
Zoals in paragraaf 4.10 is aangegeven is de normale procedure van toepassing. Het bestemmingsplan wordt is daarom in het kader van vooroverleg aan het waterschap voorgelegd. De reactie van Wetterskip Fryslân is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
De brandweer is geïnformeerd en heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen de bestemmingswijziging. Daarnaast heeft de brandweer de initiatiefnemer een aantal adviezen gegeven op het gebied van omgevingsveiligheid, bereikbaarheid en bluswatervoorziening en hier zal dan ook rekening mee worden gehouden. De volledige reactie is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.
Initiatiefnemer heeft omwonenden ingelicht over het initiatief. De omwonenden hebben over het positief gereageerd op de plannen.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de wettelijke vereisten voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. In deze periode is een zienswijze ingediend door de Provincie Fryslân. Naar aanleiding van de zienswijze is door de gemeente een zienswijzennota opgesteld, deze is bijgevoegd onder Bijlage 8. Vervolgens zijn de plankaart en de uitsnedes in de toelichting aangepast om de bescherming van de rietoever te borgen.