direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oudemirdum - Skouleane 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het planologisch-juridisch mogelijk maken van een nieuwe woning op een locatie op het perceel Skouleane 2, waarbij de bestaande drie recreatiewoningen/accommodaties komen te vervallen. De thans aanwezige woning op het perceel zal als recreatiewoning worden gebruikt. Dit is een woning die niet aangemerkt is als karakteristiek of monument, maar wel een beeldbepalende waarde heeft. Ook dit wordt in dit bestemmingsplan meegenomen. Op grond van het geldende bestemmingsplan is de hiervoor toegelichte ontwikkeling niet mogelijk. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de gronden van de juiste planologisch-juridische kaders te voorzien en zo de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit plan voorziet daarin.

1.2 Plangebied

Het plangebied heeft betrekking op het perceel Skouleane 2 in Oudemirdum. Het onderstaande fragment weergeeft een overzicht van de ligging en begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is aan noordzijde begrensd door de Spoekhoekster Feart. Dit is een vaart die uitmondt in het natuurreservaat de Wyldemerk. Aan de zuid- en oostzijde is het plangebied begrensd door bebossing. Het plangebied wordt ontsloten via de Skouleane. Kadastraal staat het plangebied bekend als BAL00-M-535.

1.3 Geldend bestemmingsplan

De beheersverordening 'Buitengebied Zuid West 2017' (vastgesteld 26 september 2017) van de gemeente De Fryske Marren is op het plangebied van toepassing. In de regels van deze beheersverordening wordt, wat betreft gebruik, het bouwen en uitvoeren van werken/werkzaamheden verwezen naar de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2004', de herziening daarvan uit 2004 en het bestemmingsplan 'Buitengebied partiële herziening 2011'.

Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 2004 is het plangebied bestemd voor 'Woondoeleinden'. De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Het onderstaande fragment geeft een uitsnede van de bestemmingsplankaart van het bestemmingsplan buitengebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede plankaart 'Bestemmingsplan Buitengebied 2004'

Strijdigheid

De geldende bestemming 'Woondoeleinden' geeft geen planologisch-juridische kaders voor het gebruik de bestaande woning als een recreatiewoning. Tevens biedt de bestemming geen mogelijkheden voor de bouw van een woning op een ander gedeelte van het perceel. Het voorliggende plan is derhalve wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden betreft, strijdig met de geldende beheerverordening 'Buitengebied Zuid West 2017'. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de gronden van de gewenste planologisch-juridische kaders te voorzien.

Partiële herziening beheerverordening windturbines agrarische bedrijven

Op 11 mei 2022 is de partiële herziening beheersverordening windturbines agrarische bedrijven vastgesteld. Deze herziening van de beheersverordening voorziet in een gemeentedekkende en eensluidende planologisch-juridische regeling voor kleine windmolens bij agrarische bouwpercelen. In voorliggend plan wordt geen agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt waardoor deze partiële herziening niet van invloed is op het planvoornemen.

Paraplubestemmingsplan gewasbeschermingsmiddelen en spuitvrije zones (voorontwerp, 2021)

In de gemeente De Fryske Marren geeft de fruit- en bollenteelt aanleiding tot ongerustheid bij omwonenden over de effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht op de volksgezondheid. Het Paraplubestemmingsplan gewasbeschermingsmiddelen en spuitvrije zones voorziet in een regeling voor de bescherming van omwonenden als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht. Dit thematische bestemmingsplan is als voorontwerp gepubliceerd op 16 september 2021. In paragraaf 4.1 is ingegaan op de consequenties voor het planvoornemen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 geeft de verschillende relevante beleidskaders weer, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing van de omgevingsaspecten aan geldende wet- en regelgeving plaatsvindt. Hierna volgt in hoofdstuk 5 de juridische toelichting op het plan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 ingegaan op zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het perceel aan de Skouleane 2 vormt in veel opzichten een bijzondere locatie. Het is feitelijk het enige woonerf wat rechtstreeks grenst aan het water de Wyldemerk (‘wilde markt’ refererende aan een illustere verleden van deze plek). Dit kunstmatige meer is ontstaan als gevolg van de zandwinning, voor de aanleg van de autoweg Balk - Koudum in de jaren zestig. Anno 2021 is het onderdeel geworden van het gelijknamige natuurgebied waarin zich ook het enige libellereservaat van Europa bevindt.

Het erf ligt aan het kruispunt van een toeristische waterweg -de Spoekhoekster Feart- en een populaire fietsen wandelroute rond het meer. Het is tevens de meeste zuidelijk hoek in de elfstedentocht route. Het perceel is omgrensd door bebossing. De huidige bebouwing bestaat uit een klein woonhuis met daarachter een (aangebouwde) schuur. In deze schuur bevindt zich een vakantiewoning. Achter het woonhuis bevindt zich een tweede, vrijstaande vakantiewoning, met daarnaast een aantal bergingen. De voornoemde recreatiewoningen zijn beide als zodanig vergund. In de noordelijke hoek van het perceel bevindt zich een niet vergunde stacaravan welke tot voor kort nog in gebruik was als derde vakantiewoning. De huidige bebouwing is niet meer van deze tijd is en verkeert in matige tot slechte bouwkundige staat.

In het onderstaande zijn diverse afbeeldingen van de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01_0003.png"

Figuur 3. Vooraanzicht woning plangebied (bron: Quickscan Flora & Fauna, Flora & Fauna van der Galiën, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01_0004.png"

Figuur 4. Linkerzijde woonhuis met daarachter het inpandige gastenverblijf (bron: Quickscan Flora & Fauna, Flora & Fauna van der Galiën, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01_0005.png"

Figuur 5. Linker zijaanzicht recreatiewoning (bron: Quickscan Flora & Fauna, Flora & Fauna van der Galiën, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01_0006.png"

Figuur 6. Stacaravan (bron: Quickscan Flora & Fauna, Flora & Fauna van der Galiën, 2022)

2.2 Planvoornemen

In essentie bestaat het planvoornemen uit de volgende onderdelen:

  • sloop van de bestaande drie recreatieaccommodaties, bestaande uit de aanbouw aan de woning, een stacaravan en een vrijstaande recreatiewoning;
  • functiewijziging van de bestaande woning naar een recreatiewoning;
  • bouw van een nieuwe woning (inclusief schuur) achter de bestaande woning op de Skouleane 2.

2.3 Stedenbouwkundige inpassing en ruimtelijke kwaliteit

Ten behoeve van het planvoornemen zijn diverse ontwerptekeningen gemaakt. Onderstaand fragment geeft een uitsnede van de stedenbouwkundige inpassing weer. Volledigheidshalve zijn deze ontwerptekening en overige uitwerkingen daarvan opgenomen als Bijlage 1 bij deze plantoelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01_0007.png"

Figuur 7. Stedenbouwkundige inpassing

In het stedenbouwkundig plan is het bestaande voorhuis qua positie en omvang min of meer teruggebracht maar dan in een eigentijds jasje gestoken. Daarmee wordt de naar de straat toe bestaande gevellijn en korrel enigszins intact gehouden. Dit bouwdeel krijgt de functie van gastenverblijf c.q. vakantiewoning.

Hierachter staan de twee andere volumes, het woonhuis en de schuur, welke zodanig zijn geplaatst dat ze samen met het gastenverblijf een gedeeltelijk omsloten entreepleintje (erf) creëren. Dit deel is verhard en biedt ruimte voor draaien en parkeren van auto’s.

Het feitelijk hoofdgebouw -de woning- staat met zijn nok parallel aan weg. De kop met de belangrijkste woonruimten opent zich zowel richting het westen -Spoekhoekster Feart - als het oosten -de Wyldemerk waarmee uitzicht en (avond-)bezonning optimaal benut worden. Dit effect wordt extra versterkt door het sterk aflopend maaiveld richting het water. Het bijgebouw staat haaks op de beide ander opstallen en biedt voldoende ruimte voor stalling van auto’s, fietsen tuinspullen, trailer, etc. waarmee de rest van het erf verschoond blijft van ander bouwsels.

De twee nieuwe volumes (woonhuis + schuur) worden in éénheid vormgegeven en gematerialiseerd. Kleurstelling in natuurlijke, gedekte kleuren, bijvoorbeeld houten gevelbekleding al dan niet in combinatie met metselwerk. De daken voorzien van keramische pannen; de PV-panelen worden in het ontwerp opgenomen. De overdekte buitenruimtes (veranda, overstekken) worden geïntegreerd in simpele, eenduidige hoofdvormen. De bestaande woning, diens functie wordt gewijzigd naar die van een recreatiewoning, blijft vanwege aanwezige karakteristieke elementen zoveel mogelijk authentiek.

Het omringende erf -de tuin- wordt natuurlijk ingericht, passend bij de lokale natuurwaarden. Bestaande bomen blijven behouden. De oever aan de Spoekhoeksterfeart en de rest van het erf houdt een open karakter. Verharding wordt zoveel mogelijk beperkt tot het eerder genoemde binnengebied en uitgevoerd in (half-)verharding.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voorliggen. Verscheidene trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Groeiende en veranderende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen maar een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt daarnaast om zorgvuldige keuzes. De ruimte is zowel boven-, als ondergronds, een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt om een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar van onderop, in goede samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen, bedrijven maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat mogelijk is. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid grotendeels bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes vaak het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI een visie op lange termijn in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.

Die belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen in sommige gevallen kunnen botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt per gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners, zonder dat toekomstige generaties hier negatieve gevolgen door ondervinden.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De algemene denklijn van de NOVI is in de planvorming betrokken.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het planvoornemen zoals benoemd in paragraaf 2.2 is niet in strijd met het beleid zoals benoemd in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de regels uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De Ladder is kaderstellend voor juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de centrale overheden, zoals bestemmingsplannen en projectbesluiten.

Afweging

De handreiking begint met de vraag om wat voor plan het gaat. In dit geval gaat het om een functiewijziging van 'Wonen' naar 'Recreatie' en de realisatie van een enkele nieuwe woning. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving kan bepaald worden of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Als stedelijke ontwikkeling wordt bedoeld: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." In het Bro is geen ondergrens voor een minimale omvang vastgelegd van wat een stedelijke ontwikkeling is.

Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd, zo blijkt uit jurisprudentie van de ABRvS (ECLI:NL:RVS:2017:1724). Vanaf 12 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze uitspraak heeft betrekking op 'burgerwoningen' en dus geen recreatiewoningen. Gelet op de aard van het plan, waarbij drie recreatiewoningen worden gesloopt en middels een functiewijziging één enkele recreatiewoning mogelijk wordt gemaakt, kan worden geredeneerd dat er bij dit deel van het plan geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Naast de functiewijziging van wonen naar recreatie, wordt er met dit bestemmingsplan tevens een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Het betreft hier een toevoeging van een enkele woning. Echter is er in de bestaande situatie ook al een woning aanwezig in het plangebied. Per saldo neemt het aantal woningen als gevolg van het planvoornemen dan ook niet toe. De realisatie van de woning is derhalve niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject.

Conclusie

Het planvoornemen is niet aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject. De (uitgebreide) laddertoets hoeft derhalve niet te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoelt de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven.

Slimme groei

De provincie zet in op Slimme groei van de gastvrijheidseconomie. Dit betekent inzetten op (cultuur)toeristen die geïnteresseerd zijn in de kwaliteit en identiteit van Fryslân, een toename in jaarrond bezoek in plaats van pieken en meer bezoek in de gehele provincie. De provincie geeft eveneens aan behoefte te hebben aan ontwikkeling van toeristische bestemmingen in ruimtelijke en functionele clusters. Hierbinnen zijn recreatieve functies en voorzieningen complementair aan elkaar. Dit wil onder andere zeggen: aanvullingen die het aanbod met elkaar verbinden en complementeren. Het planvoornemen maakt een nieuwe recreatieve functie mogelijk die past bij de omliggende omgeving en andere functies die daar aanwezig zijn. Op basis hiervan past het planvoornemen binnen de doelstellingen en opgaven van de Omgevingsvisie.

Zuinig en meervoudig ruimtegebruik

Voorts hanteert de provincie een aantal inhoudelijke principes die richting geven aan keuzes, plannen en projecten voor de fysieke leefomgeving. Uit het principe 'zuinig en meervoudig ruimtegebruik' wordt duidelijk dat het intensiever benutten van wat er al is, zoals bestaande bebouwing en infrastructuur een belangrijk aspect is. Met het planvoornemen wordt bestaande bebouwing hergebruikt. De functie van de huidige woning wordt gewijzigd naar 'Recreatie' en zal gebruikt worden als een recreatiewoning. Bestaande bebouwing krijgt hiermee een nieuw leven en wordt zodoende opnieuw benut. Dit sluit aan op het principe zuinig en meervoudig ruimtegebruik.

Natuurinclusief bouwen

In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door bij het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Bij de stedenbouwkundige inpassing van de voorgenomen functies is rekening gehouden met natuurinclusiviteit.

Voorbeelden waaraan wordt gedacht zijn: voorzieningen voor vleermuizen in en om de recreatiewoning en woning, vegetatie op het terrein die in elk seizoen bloeiende planten heeft/rijk is aan nectar en stuifmeel. Tot slot kunnen voorzieningen voor insecten in de vorm van een steenstapel of insectenhotel worden gerealiseerd.

Op basis van het voorgaande kan gesteld worden er bij het plan rekening wordt gehouden met natuurinclusieve maatregelen.

Conclusie

Het planvoornemen past in de Omgevingsvisie Fryslân.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

In de Verordening Romte Fryslân (hierna VRF) zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied. Het plangebied bevindt zich buiten het stedelijk gebied, zoals dit door de provincie is aangewezen. Dit betekent dat het plangebied gelegen is in het landelijk gebied.

Artikel 1. Bundeling algemeen

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied en bevindt zich in het landelijk gebied. Op basis van artikel 1.1.1 mag een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies bevatten. Op grond van artikel 1.5.1 kan, in afwijking van artikel 1.1.1, een nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan wanneer het aantal niet toeneemt en er sprake is van vervanging of verplaatsing. Daarnaast mag het oppervlak van de nieuwe woning inclusief bijgebouwen niet meer bedragen dan 300 m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen, dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m². Tot slot moet de nieuwe woning qua omvang en uitstraling worden ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

In een eerder stadium heeft de provincie in het kader van een overleg over het planvoornemen, aangegeven dat de VRF niet voorziet in de bouw van een nieuwe woning, waarbij de oude woning blijft bestaan. De regels in de VRF schrijven voor dat de sloop van de voormalige woning gekoppeld moet zijn aan de toestemming voor de bouw van een nieuwe vervangende woning. De bestaande woning is wel beeldbepalend en waardevol onderdeel van de karakteristiek van de omgeving. Om dit deel van het planvoornemen mogelijk te maken, is daarom een ontheffing nodig van artikel 1.1.1 van de VRF. De voorwaarden en indieningsvereisten uit artikel 10.1.1 en 10.2.1 dienen hierbij in acht te worden genomen.

Het gegeven dat er een ontheffing nodig is van artikel 1.1.1 VRF, neemt niet weg van het feit dat het planvoornemen moet voldoen aan de overige artikel uit de VRF. In het hiernavolgende vindt daarom toetsing plaats aan overige relevante artikelen uit de VRF.

Artikel 2. Ruimtelijke kwaliteit

Op basis van artikel 2 dient het plan te voldoen aan Ruimtelijke kwaliteit zoals landschappelijke inpassing, archeologie en zorgvuldig ruimtegebruik. Hierbij is de herkenbaarheid van het landschap een belangrijke basis voor nieuwe ontwikkelingen. De gemeente heeft de stedenbouwkundige inpassing al in een eerder stadium ter beoordeling voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft onder andere aangegeven dat het van belang is dat de voormalige woning, die gewijzigd wordt naar een recreatiewoning, herkenbaar wordt als een karakteristiek gebouw. Met oog op het vorenstaande is de recreatiewoning daarom aangeduid als 'karakteristiek' op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan. Aansluitend hierop is in paragraaf 3.3.3 gemotiveerd waarom de bestaande woning als karakteristiek kan en mag worden aangeduid. De overige door de provincie aangereikte aandachtspunten zijn verwerkt in de stedenbouwkundige inpassing zoals weergegeven in paragraaf 2.3 en Bijlage 1.

Wat betreft zorgvuldig ruimtegebruik kan worden geredeneerd dat de voorgenomen ontwikkeling van dusdanig kleine aard en omvang is dat er geen sprake is van nieuw ruimtebeslag. Er worden drie bestaande recreatiewoningen gesloopt, die plaats maken voor de bouw van één enkele woning. Daarnaast is er sprake van een functiewijziging van een bestaande woning naar een recreatiewoning. Hiermee wordt ook niet in extra ruimtebeslag voorzien. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen nieuw beslag op de ruimte doet. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.

Ten aanzien van archeologie geldt dat potentieel aanwezige archeologische waarden niet beschermd zijn in de geldende beheersverordening. De FAMKE is daarom geraadpleegd om de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied te bepalen. Dit is nader toegelicht in subparagraaf 4.4.

Artikel 5. Recreatie en toerisme

Op grond van artikel 5.1.2 kan in een ruimtelijk plan een nieuw complex van recreatiewoningen uitsluitend worden toegestaan in, aansluitend aan of nabij een recreatiekern, tot een maximum aantal van 50 recreatiewoningen. Met het planvoornemen is geen sprake van een nieuw complex van recreatiewoningen. Het betreft de verplaatsing van een reeds bestaande (vergunde) recreatiewoning in voormalige woonbebouwing. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van een toevoeging van het aantal recreatiewoningen in het plangebied. De functiewijziging van de bestaande woning wordt dan ook niet belemmerd door het beleid uit de VRF.

Artikel 7. Natuur

In artikel 7 van de VRF worden regels gesteld omtrent ruimtelijke ingrepen in of nabij het Natuurnetwerk Nederland, door de proviincie Fryslân nog ecologische hoofdstructuur genoemd. Artikel 7.1.1, lid 3 regelt het volgende:

"Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gronden nabij de ecologische hoofdstructuur kan nieuwe, niet-agrarische activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, mits die niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur."

Bij het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling nabij de ecologische hoofdstructuur. De voorgenomen ontwikkeling leidt echter niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur. In paragraaf 4.3 alsmede Bijlage 4 is dit nader onderbouwd. Het plan voldoet aan artikel 7 VRF.

Conclusie

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is een ontheffing van artikel 1.1.1 VRF nodig. De gemeente dient hiertoe een gemotiveerd ontheffingsverzoek op te stellen. Dit ontheffingsverzoek wordt opgesteld. De ontheffing is thans nog niet binnen. Zodra de ontheffing binnen is worden de uitkomsten ervan op deze plek verwerkt. Voor het overige past het planvoornemen binnen de VRF.

3.2.3 Structuurvisie Grutsk op 'e romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document Grutsk op ‘e Romte als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, het Rijk en de provincie te borgen.

In de structuurvisie is de provincie opgedeeld in verschillende deelgebieden, waar elk diverse belangen gelden. Het plangebied valt onder het deelgebied 'Gaasterlân'. In dit deelgebied zijn de volgende elementen van provinciaal belang te onderscheiden:

  • 1. Het reliëf langs de stuwwal op de lijn Wijckel, Oudemirdum tot Bakhuizen met een bijzondere structuur: de kliffen
  • 2. Friese es- en gaastdorpen met meer verspreide bebouwing of onregelmatiger linten op bredere ruggen, waaronder de esachtige structuren en essen of gaasten bij Oudemirdum, Sondel, Bakhuizen en Hemelum.
  • 3. De overgang van de hoge stuwwal naar de lager gelegen veenweidegebieden en meren.
  • 4. Friese es- en gaastdorpen met lintbebouwing op de smalle ruggen, zoals bij Koudum en Warns.
  • 5. Het patroon van verschillende typen vaarten, waarvan de houtvaarten hier een specifiek type zijn. Een aantal vaarten, zoals de Luts, is als basis voor de ontginning van het meren- en laagveengebied gebruikt en daarmee van een relatief hoge ouderdom.
  • 6. De grotere en kleinere boscomplexen en terreinen (voormalige staten en stinzen) met formele, bijzondere aanleg. De boscomplexen die van oudsher behoorden tot een landgoed (waarvan de erbij horende bebouwing soms nog aanwezig is) zijn herkenbaar aan hun karakteristieke onderdelen zoals lanen, zichtassen, paden en watergangen.

Onder meer provinciaal belang 1, 2 en 6 zijn van toepassing op het planvoornemen. De provincie streeft naar behoud van grotere en kleinere boscomplexen en terreinen met formele bijzondere aanleg. Daarnaast wil de provincie aanwezig reliëf langs de stuwwal in de omgeving van het plangebied behouden. Tot slot hecht de provincie waarde aan de karakteristieke Friese es- en gaastdorpen.

Met de uitvoering van het planvoornemen blijven al deze landschappelijke kenmerken ongewijzigd in stand. De ontwikkeling in het plangebied vindt plaats op een al bestaand woonerf en doet geen afbreuk aan landschappelijke- en cultuurhistorische elementen.

Conclusie

Het beleid uit de structuurvisie Grutsk op 'e romte zit de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie De Fryske Marren

De gemeente hecht sterk belang aan een samenvattende visie voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Met deze reden is de Omgevingsvisie De Fryske Marren opgesteld (vastgesteld op 21 december 2022). De Omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen hoe de gemeenteraad in samenspraak met inwoners en ondernemers de toekomst van de gemeente ziet. Daarbij gaat het om de fysieke leefomgeving: de mogelijkheid om te werken, wonen, ondernemen en recreëren, nu en in de toekomst, in een plezierig en gezond leefklimaat.

De gemeente heeft de omgevingsvisie onderverdeeld in verschillende thema's. Voor het planvoornemen is het thema landelijk gebied relevant. Bij dit thema is de opgave om als gemeente tot een gezond en vitaal platteland te komen. De gemeente geeft in de omgevingsvisie aan dat bij het maken van plannen in de afwegingen duidelijk moet worden gemaakt hoe om gegaan wordt met landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Door nieuwe functies te koppelen aan bestaande bebouwing en bestaande infrastructuur, wil de gemeente verstedelijking beperken.

Bij het planvoornemen is geen sprake van afbreuk aan bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Er is sprake van het mogelijk maken van nieuwe functies op een bestaand erf. Hierbij is er geen sprake van uitbreiding of extra ruimtebeslag. In de voorgaande paragraaf 3.2.3 is onderbouwd dat er

Met het planvoornemen wordt de functie van een bestaande woning gewijzigd naar een recreatieve functie. Deze woning wordt, gezien de karakteristieke uitstraling, aangemerkt als 'karakteristiek' op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Op die manier is de karakteristieke en cultuurhistorische waarde van dit gebouw geborgd en versterkt. Bij het plan wordt derhalve rekening gehouden met cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het planvoornemen past in de Omgevingsvisie De Fryske Marren.

3.3.2 Beleidskader recreatieappartementen in bijgebouwen

De gemeenteraad van De Fryske Marren heeft op 1 juni 2022 een nieuw beleidskader vastgesteld voor het toestaan van recreatieappartementen in bijgebouwen in het buitengebied. De gemeente krijgt te maken met een toenemend aantal aanvragen voor de realisatie van recreatieappartementen in vrijstaande bijgebouwen. In de huidige situatie wordt vaak het bestemmingsplan Buitengebied Noord 2017 als beleidskader gebruikt hiervoor. Dit bestemmingsplan maakt recreatieappartementen alleen mogelijk in karakteristieke bijgebouwen.

Vanuit de raad is de wens ontstaan om recreatieappartementen niet meer alleen in karakteristieke bijgebouwen toe te staan. Zo wordt de leefbaarheid van het platteland gestimuleerd. Ook kan er sprake zijn van een verbeterde ruimtelijke kwaliteit wanneer bestaande bebouwing wordt opgeknapt of er op een andere manier wordt geïnvesteerd in het landschap. Echter moeten er wel voorwaarden worden gesteld die de ruimtelijke kwaliteit bewaken. Het beleidskader recreatieappartementen in bijgebouwen voorziet hierin.

Onderdeel van het planvoornemen is een functiewijziging van de bestaande woning naar een recreatiewoning. De definitie van een 'recreatieappartement' luidt als volgt: 'een zelfstandige voorziening voor verblijfsrecreatie aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.'

Een recreatiewoning valt onder deze definitie. In het beleidskader worden een aantal beoordelingscriteria gegeven waaraan de gemeenteraad een aanvraag voor een verklaring van geen bedenkingen voor de realisatie van recreatieappartmenten in bijbehorende bouwwerken toetst. In dit geval is er sprake van de realisatie van een recreatieappartement in de bestaande (voormalige) woning die na realisatie van het planvoornemen het bijbehorende bouwwerk bij de nieuwe woning wordt. Het beleidskader is daarom van toepassing op het planvoornemen. In het beleidskader zijn de volgende criteria opgenomen:

  • de activiteiten zijn ondergeschikt aan de hoofdbestemming van het perceel;
  • op eigen erf is voldoende parkeergelegenheid aanwezig, conform de norm voor een recreatiebungalow in de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren;
  • het moet gaan om bestaande bebouwing of om vervangende nieuwbouw waarbij het bebouwde oppervlak niet mag worden vergroot;
  • het moet gaan om een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning, niet zijnde de woning zelf;
  • De kortst gemeten afstand tussen de gevel van een recreatieappartement en de gevel van een woning van derden is minimaal 50 meter;
  • per perceel zijn maximaal twee recreatieappartementen toegestaan. Dit is exclusief de bêd & brochjevoorzieningen in het hoofdgebouw die op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn toegestaan;
  • de oppervlakte van de twee recreatieappartementen bedraagt in totaal niet meer dan 100 m²;
  • het moet gaan om een locatie buiten de bebouwde kom, hierbij is de gemeentelijke beleidskaart “bebouwde kom” leidend;
  • de recreatieappartementen mogen niet via een nieuwe eigen inrit ontsloten worden;
  • de recreatieappartementen mogen aan maximaal zes personen per appartement tegelijkertijd verhuurd worden;
  • de verhuur van het recreatieappartement mag alleen door de hoofdbewoners van de bijbehorende (bedrijfs)woning (ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie) plaatsvinden;
  • het recreatieappartement mag uitsluitend worden verhuurd aan toeristen;
  • het recreatieappartement mag maximaal zes weken per jaar aan éénzelfde persoon verhuurd worden;
  • het plan verhoogt de kwaliteit van het gebied/perceel en versterkt de (beeld)kwaliteit;

In de ruimtelijke onderbouwing bij het plan moet hiervoor een beeldkwaliteitsparagraaf worden opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inrichting van het erf en de landschappelijke inpassing van het geheel. De nieuwe functies zijn alleen toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingplan. Dit inpassingsplan dient (vooraf) door de gemeente te zijn goedgekeurd;

  • Initiatiefnemer geeft bij de aanvraag aan of, en hoe derde partijen bij het project betrokken zijn en wat er met de resultaten is gedaan.

In het onderstaande wordt aan de hand van de criteria uit het beleidskader onderbouwd waarom de beoogde functiewijziging een toevoeging vormt. Er is sprake van bestaande bebouwing buiten de bebouwde kom die een nieuwe recreatieve functie krijgt. Het bebouwde oppervlak van de recreatiewoning neemt hierbij niet toe en bedraagt circa 86 m2 en voldoet daarmee aan de criteria. De bebouwing is in de nieuwe situatie bijbehorende bebouwing bij de nieuw te bouwen woning. De functiewijziging verhoogt de kwaliteit van het gebied/perceel. De karakteristieke waarde van de bestaande woning - die als recreatiewoning zal worden gebruikt - blijft behouden en wordt door de aanduiding in dit bestemmingsplan extra beschermd. Daarnaast is in paragraaf 2.3 gemotiveerd dat er sprake is van een goede landschappelijke- en stedenbouwkundige inpassing en dat het algehele plan bijdraagt aan de beeldkwaliteit. Op het eigen erf is daarnaast voldoende parkeergelegenheid aanwezig, conform de norm voor een recreatiebungalow in de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren. Het voorgaande is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Voorts zullen de eisen voor verhuur ten aanzien van recreatieappartementen bij de nadere planuitwerking in acht worden genomen en zijn als voorwaarden in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning (Skouleane 1) bedraagt circa 35 meter. Aan de genoemde voorwaarde van 50 meter kan niet worden voldaan. In de bestaande situatie zijn in het plangebied reeds recreatiewoningen toegestaan. Hoewel de afstand tot de dichtstbijzijnde woning korter wordt, wijzigt hinder vanwege de activiteiten niet. In de bestaande situatie zijn drie recreatiewoningen op het perceel aanwezig dat teruggebracht wordt naar één woning. Ondanks dat de afstand verkleind wordt mag verwacht worden dat eventuele hinder, ten opzichte van de bestaande situatie, nihil is.

Conclusie

Het planvoornemen past voor het merendeel binnen het beleidskader recreatieappartementen. Er is sprake van een functiewijziging naar recreatie in een bijbehorend bouwwerk. Wat de afstand tot een woning van derden betreft is er sprake van een afwijking die, gelet op het bovenstaande, als aanvaardbaar wordt geacht. Op basis hiervan wordt geacht dat het beleid uit het beleidskader geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan.

3.3.3 Monumentenbeleid De Fryske Marren

De gemeente De Fryske Marren heeft het beleid voor gemeentelijke monumenten vastgesteld in het monumentenbeleid De Fryske marren. Onderdeel van dit beleid is een objectgericht beoordelingskader. Hierbij wordt de waarde bepaald van afzonderlijk gebouwde objecten ten opzichte van andere objecten. Door aan de diverse aspecten wel of niet punten toe te kennen, kan uiteindelijk een totaalscore aan een bouwwerk worden toegekend. De gemeente De Fryske Marren heeft beleidsmatig vastgesteld dat:

  • bouwwerken met 19 punten en meer in aanmerking komen voor de gemeentelijke monumentenstatus;
  • bouwwerken met een puntenaantal tussen de 14- 18 punten als 'karakteristiek' te omschrijven zijn;
  • bouwwerken die 13 punten of minder scoren zijn niet beschermenswaardig zijn.


Het planvoornemen is getoetst aan het beoordelingskader. Deze toetsing is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit de beoordeling blijkt dat de bestaande woning 15 punten heeft gekregen. Dit betekent dat dit bouwwerk voldoende monumentale kenmerken heeft om voor de status van 'karakteristiek bouwwerk' in aanmerking te komen. Het voorgaande is vertaalt in de aanduiding 'karakteristiek' die in dit bestemmingsplan is opgenomen ter plaatse van de woning.

Conclusie

Het planvoornemen is conform het monumentenbeleid van de gemeente De Fryske Marren.

3.3.4 Erfgoedverordening De Fryske Marren 2020

De ergoedverordening De Fryske Marren 2020 is in het leven geroepen aangezien de gemeenteraad het wenselijk acht om het gemeentelijke erfgoed te beschermen. De bescherming moet binnen de gemeente gestalte krijgen door goed beheer en behoud van het gemeentelijk cultureel erfgoed. In de Erfgoedverordening van de gemeente is bepaald dat het verboden is de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht. In paragraaf 4.4.1 wordt nader ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied.

In de erfgoedverordening worden daarnaast regels gesteld over bouwwerken/gebouwen met een monumentale status of gemeentelijke monumenten. Met het planvoornemen krijgt een bestaand gebouw in het plangebied een karakteristieke status. Dit is niet dusdanig dat er sprake is van een monument. De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de erfgoedverordening.

3.3.5 Duurzaamheidsvisie 2013-2030

De gemeente De Fryske Marren heeft op 31 oktober 2012 de Duurzaamheidsvisie vastgesteld. In deze visie worden de gemeentelijke ambities op het vlak van duurzaamheid toegelicht. In de visie wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals het watersysteem, groen/natuur en energievoorziening. De daken van de nieuw te realiseren woning en het bijgebouw worden voorzien van PV-panelen. Het omringende erf, zijnde de tuin, wordt natuurlijk ingericht, passend bij lokale natuurwaarden. Het voorgaande sluit aan op de duurzaamheidsvisie.

3.3.6 Paraplubestemmingsplan windturbines agrarische bedrijven

Zoals eerder opgemerkt is het paraplubestemmingsplan windturbines agrarische bedrijven van toepassing op het plangebied. Het plan voorziet in een planologisch-juridische regeling voor kleine windmolens bij agrarsiche bouwpercelen. Bij het voorliggende plan is geen sprake van een agrarisch bouwperceel of het mogelijk maken van kleine windmolens. De uitvoerbaarheid van het voorliggende plan wordt dan ook niet belemmerd door het beleid uit het parapluplan.

3.3.7 Paraplubestemmingsplan gewasbeschermingen en spuitvrije zones

In paragraaf 1.3 is aangegeven dat het paraplubestemmingsplan gewasbeschermingsmiddelen en spuitvrije zones van op termijn van toepassing zal zijn op het plangebied, gelet op de status van het plan als voorontwerp. Het plan voorziet in een regeling voor de bescherming van omwonenden als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht. Hoewel het plan nog geen juridische rechtskracht heeft, wordt in het kader van het thema bedrijfshinder wel op het spuitzoneringsvraagstuk ingegaan. Er wordt derhalve verwezen naar paragraaf 4.1.

3.4 Conclusie beleid

De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet belemmerd door relevant beleid op Rijks-, Provinciaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijfshinder

Toetsingskader

Om hinder tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen te voorkomen, is het wenselijk dat tussen beide functies voldoende ruimte is. Om te bepalen welke afstand noodzakelijk is, kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is er veelal geen sprake van bedrijfshinder.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Toetsing

Omgevingstype 

In de direct nabije omgeving van het plangebied zijn overwegend natuur, water, bos en recreatiefuncties aanwezig. Op relatief korte afstand van het plangebied bevindt zich een woning. Het gaat hier om functies die kenmerkend zijn voor het landelijk gebied. Gelet op de aard van de omgeving en de aldaar aanwezige functies, wordt het plangebied aangemerkt als een 'rustig buitengebied'. Het principe van functiescheiding wordt derhalve nagestreefd.

Interne werking

Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Tegenover het perceel Skouleane 2 (het plangebied), bevindt zich een agrarisch bedrijf ter plaatse van de Skouleane 1. In de geldende beheerverordening, die doorverwijst naar de regels van het bestemmingsplan Buitengebied en de herziening daarvan uit 2004, is dit perceel bestemd als 'Agrarisch gebied in een besloten landschap'. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Vanuit planologisch oogpunt kan hier dus agrarische bedrijvigheid worden gevestigd. In de feitelijke situatie is op deze gronden het volgende aan de orde: in 2022 is een omgevingsvergunning verleend voor de verbouw van een woonboerderij. De milieuvergunning voor dit voormalige agrarische bedrijf geldt niet meer. Er moet derhalve rekening worden gehouden met een melkveebedrijf onder het Activiteitenbesluit.

Voor melkveebedrijven gelden op basis van de geurverordening van de gemeente De Fryske Marren afstanden tussen geurgevoelige objecten en de geuremissiepunten van de veehouderij. De geurverordening eist een afstand van 25 m voor bestaande stallen, waarvan uitbreidingen wel op minimaal 50 m gerealiseerd moeten worden. Het bouwblok mag dan ook niet dichter op de veehouderij dan nu het geval is.

Echter is er in de bestaande situatie in het plangebied al sprake van diverse milieugevoelige functies die zich op korte afstand van de agrarische bedrijfsbestemming bevinden: drie recreatie-eenheden en een woning. Het melkveebedrijf wordt in de huidige situatie al beperkt door de voornoemde functies. Middels milieuvergunningen is de geurbelasting en overige hinder die het agrarisch bedrijf mag veroorzaken, al dusdanig ingeperkt dat dit niet strijdig is met een goed woon- en leefklimaat/verblijfsklimaat voor de in het plangebied aanwezige milieugevoelige functies.

Met het planvoornemen is sprake van een functiewijziging van 'Woondoeleinden' naar wonen met een plus voor een recreatiewoning. Een woning is een hindergevoelige functie. Een recreatiewoning is geen hindergevoelige functie maar hier moet wel sprake zijn van een goed leefklimaat. De nieuw te bouwen woning bevindt zich op een afstand van circa 50 m tot het agrarisch bedrijf. In de bestaande situatie bedraagt deze afstand 35 m. Hiermee is de afstand tussen het agrarische bedrijf en de nieuwe woning groter dan de bestaande afstand tussen het agrarisch bedrijf en de bestaande woning.

De recreatiewoning bevindt zich in de voormalige woning die zich op 35 meter tot het agrarisch bedrijf bevindt. Dit gebouw is nu in gebruik als woning en beperkt daarmee in de bestaande situatie de agrarische bedrijfsvoering. Met omzetting van deze woning naar een recreatiewoning wordt het agrarisch bedrijf niet verder in haar bedrijfsvoering beperkt. Daarnaast mag verwacht worden dat, gezien de huidige situatie, sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.

Geacht wordt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Spuitzones

In kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht op het woon- en leefklimaat kunnen hebben.

Voor het spuitzoneringsvraagstuk moet op basis van jurisprudentie een 50 m zonering worden aangehouden. Dat houdt in dat een nieuwe gevoelige functie 50 m uit de rand van de agrarische gronden moeten blijven of er moet worden vastgelegd dat op de eerste 50 m van de agrarische gronden geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegepast.

Het plangebied grenst aan de westzijde (gescheiden door de Skouleane) aan een agrarische bestemming waarop alle vormen van agrarisch gebruik (veeteelt en gewassen/bloemteelt etc) is toegestaan. Dus in beginsel ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Uit metingen op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan blijkt dat zich binnen 50 m van het plangebied agrarische percelen bevinden waar het bestemmingsplan teelten toelaat waarbij gebruik mag worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Met het planvoornemen wordt een nieuwe gevoelige functie (woning) mogelijk gemaakt en een bestaande gevoelige functie gewijzigd naar een andere recreatieve functie. Deze functiewijziging vindt plaats in een bestaande woning, die grenst aan de dichtstbijzijnde agrarische percelen.

Vanwege de huidige toegestane woonfunctie in het plangebied heeft de gebruiker van de agrarische gronden in de huidige situatie al te maken met beperkingen. De gebruiker van de agrarische gronden moet op grond van de milieuregels zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling nu al driftreducerende spuittechnieken en/of maatregelen toepassen zodat de aanwezige (planologische) toegestane woonfuncties hier geen hinder van ondervinden. De nieuwe woning die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt, wordt bovendien op een grotere afstand dan de reeds aanwezige woning gerealiseerd. Gelet op het voorgaande biedt het voorliggende bestemmingsplan geen extra verslechtering van het woon- en leefklimaat met zich mee. Hiermee verandert de situatie niet ten opzichte van de agrarische gronden van derden die westelijk van het plangebied zijn gelegen. Er is geen reden voor nader onderzoek.

Ter aanvulling van het voorgaande dient te worden opgemerkt dat het, gelet op het lokale bodemtype, zeer onwaarschijnlijk is dat fruit- en/of bollenteelt voorkomt. Het bodemtype is hier niet geschikt om dergelijke gewassen te verbouwen. De voorgaande alinea laat dan ook een theoretische, worstcasesituatie zien.

Externe werking

Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of als de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving.

Het planvoornemen ziet op een functiewijziging van een woning naar een recreatiewoning en op de bouw van een nieuwe woning. Dit zijn beide geen milieubelastende functies. In het kader van externe werking zorgt het planvoornemen dan ook niet voor belemmeringen

Conclusie

Het planvoornemen kan wat het aspect bedrijfshinder en milieuzonering betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Als gevolg van bodemsanering kan de financiële uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan belemmerd worden. Daarom is het van belang om na te gaan of de bodem schoon is. In het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid wordt daarom onderzocht of de bodem voldoende schoon is.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek

Om een uitspraak te doen over de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied, is het bodemloket geraadpleegd. Op grond van het bodemloket bestaat er geen aanleiding om bodemonderzoek te verrichten. Het plangebied is al gedurende een lange tijd (sinds circa 2004) bestemd voor woondoeleinden. Met de voorgenomen ontwikkeling worden 3 aanwezige recreatie-eenheden gesloopt. De functie van de bestaande functie wordt gewijzigd naar die van een recreatiewoning. Dit veroorzaakt geen extra bodemingrepen.

Voorts wordt er ook een nieuwe woning gerealiseerd op het achtererf van het perceel ter plaatse van de Skouleane 2. Dit zorgt wel voor nieuwe bodemingrepen. Echter, kan op grond van de informatie uit het bodemloket, die geen aanleiding voor bodemonderzoek geeft, worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de functie wonen. Het plangebied is immers al een lange tijd bestemd voor wonen. Bovendien zijn er in de bestaande situatie al gevoelige gebouwen aanwezig op de plek waar de woning wordt gerealiseerd (stacaravan). De aanwezigheid van deze eerder al vergunde gevoelige objecten, laat zien dat de bodem schoon genoeg is voor een milieugevoelige functie. Geacht wordt dat de bodem in het plangebied geschikt is voor de bouw en het gebruik van een woning.

Naast het voorgaande heeft de initiatiefnemer in het kader van de sloop van de recreatie-eenheden (aanbouw, schuur, stacaravan) en de functiewijziging, een asbestinventarisatie laten uitvoeren. De asbestinventarisaite en het bijbehorende rapport (zie Bijlage 3) hadden als doel een overzicht te krijgen van het aanwezige asbest in en aan de bestaande woning en opstallen. In het onderstaande wordt ingegaan op de inventarisatie.

Asbestinventarisatie

Tijdens het veldwerk zijn door de inspecteur(s) 18 asbestverdachte materialen aangetroffen en bemonsterd. Van 8 materialen zijn meerdere materiaalmonsters genomen. Na analyse bleken 6 van de 26 materiaalmonsters asbesthoudend te zijn.

Tevens is er tijdens de asbestinventarisatie een 8-tal asbestverdachte objecten aangetroffen. Na raadpleging van documentatie en/of leverancier bleken 3 van de 8 objecten (geisers) asbesthoudend te zijn. 3 objecten bleken niet-asbesthoudend te zijn.

Van 2 objecten (gevelkachels, badkamer, gang) is het, vanwege het ontbreken van een typeplaatje, onbekend of deze asbesthoudend zijn. Gezien het bouwjaar van de ruimte waarin deze zich bevinden (1986) en het, na analyse van materiaalmonsters, niet asbesthoudend zijn van pakking en koorden, worden de objecten niet asbestverdacht geacht.

De inventarisatie wijst verder uit dat één van de asbestbronnen zo spoedig mogelijk moeten worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. In de nadere planuitwerking wordt de asbest verwijderd.

Verwacht mag worden dat het aangetoonde asbest geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen opleveren.

Conclusie

Het planvoornemen kan wat het aspect bodem betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). Naast de Wnb zijn ook de provinciale omgevingsvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen op het vlak van ecologie aan te kunnen tonen, is een Quick Scan ecologie uitgevoerd. De rapportage hiertoe is als Bijlage 4 bij de toelichting te raadplegen. In het onderstaande wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksresultaten.

Soortenbescherming

Quick scan

De planlocatie is op het aspect van de zowel biotische als abiotische factoren, betreffende de minimale levensvoorwaarden van diverse betreffende organismen, als zeer geschikt bevonden. Dit komt met name omdat de onderzoekslocatie zich midden in een natuurgebied met verschillende soorten natuurvariatie (biodiversiteit) bevindt. Te midden van bos, water en weide vormt de planlocatie grotendeels natuurgebied de Wyldemerk. Dit heeft tijdens de veldinspectie dan ook extra meegewogen.

Ondanks dat er tijdens de veldinspectie geen (oude) nesten zijn aangetroffen, dient er voor de sloopwerkzaamheden rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten (niet) jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van eventuele broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten, dienen bij grote voorkeur de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen (het broedseizoen loopt grofweg van ½ maart tot ½ juli) uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort. Een eventuele verblijfplaats van de huismus in het woonhuis en het vrijstaande gastenverblijf kan op het moment van de Quickscan niet worden uitgesloten, omdat het in principe een geschikte leefomgeving betreft. Er is dan ook nader onderzoek nodig voor het vaststellen van de aan- en/of afwezigheid van huismuis.

Met oog op het voorgaande is nader onderzoek naar huismus uitgevoerd. De rapportage hiertoe is als Bijlage 5 bij de toelichting te raadplegen. Uit het nader onderzoek blijkt dat tijdens beide veldbezoeken is gebleken dat er geen activiteit van de huismus waarneembaar is geweest in de te slopen bebouwing. Dit wil overigens nog niet zeggen dat er geen sprake van enige activiteit van de huismus kan zijn, b.v. tijdens de periode gelegen tussen de onderzoeken, maar ook in de periode na de onderzoeken. Echter heeft het onderzoek één en ander kunnen uitsluiten. Het planvoornemen kan wat betreft huismuis dan ook doorgang vinden. Wel dienen de volgende aspecten bij de uitvoering van de plannen in acht te worden genomen:

  • Zorgvuldig handelen;
  • Het slopen van de bijgebouwen zal bij voorkeur buiten de kwetsbare periode moeten plaatsvinden. Idealiter zou dit in de periode 1 september tot 30 november zijn, voor zowel de activiteit die het nest als de habitat kan beïnvloeden;
  • Mochten er ondanks de voornoemde adviezen toch onverhoopt huismussen worden aangetroffen op projectlocatie (te slopen gedeelten), dan wordt het werk direct stil gelegd en wordt er direct contact opgenomen met de ecoloog.

Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Habitat is als ongeschikt bevonden voor diverse soorten die tijdens het bureauonderzoek naar voren kwamen. Daarnaast is er voor ruimtelijke ingrepen een vrijstelling voor de soorten waar habitat als wel geschikt voor aangemerkt is.

Op basis van het aanwezige habitat kunnen de meest algemene soorten vleermuizen, zoals laatvlieger en gewone dwergvleermuis, het terrein gebruiken als mogelijke verblijfplaats. Deze soorten komen vrijwel in geheel Nederland voor. Deze beide soorten zijn gebouw bewonend. Bijna het gehele object wat beoogd is voor sloop (denk aan woning met inpandig gastenverblijf, nok aan voorzijde vrijstaand gastenverblijf en de stacaravan) moet als geschikt worden aangemerkt voor een eventuele verblijfplaats van de vleermuis. Daarnaast kunnen veel andere soorten vleermuizen, zoals in de rapportage onder hoofdstuk 6 beschreven, het gebied gebruiken als foerageergebied en/of vliegroute. Wettelijk gezien is na de Quickscan voor het aantonen en vooral om de eventuele afwezigheid van de vleermuis vast te stellen nader onderzoek vereist.

Met oog op het vorenstaande is nader ecologisch onderzoek naar de vleermuis uitgevoerd. De hierbij behorende rapportage is als Bijlage 6 bij de toelichting te raadplegen. Bij de voorgenomen plannen omtrent een groot deel sloop aan de (bij)gebouwen aan de Skouleane 2 te Oudemirdum, worden geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen vernield, simpelweg omdat deze tijdens de onderzoeken niet zijn gevonden. Redelijkerwijs mag dan worden vastgesteld dat er sprake is van afwezigheid op dit type gebruik.

Wel is er sprake van foerageergebied rondom de planlocatie. Omdat de sloop en nieuwbouw dit type gebruik niet zodanig verstoort, dat er daardoor geen gebied meer over zou blijven, of dat het type gebruik in het geding zou komen, kan worden vastgesteld dat er geen sprake is van verstoring van het gebruik als foerageergebied of vliegroutes. Kortom, het gebied waar de vleermuizen nu foerageren, is geen essentieel gebied te noemen.

Er worden geen beschermde soorten reptielen, vissen, insecten of planten verwacht waarvoor een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming vereist is.

Conclusie soortenbescherming

Voor het planvoornemen is wat betreft soortenbescherming geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming vereist. Wel moet worden vermeld dat bij alle soorten de zorgplicht in acht moet worden genomen, conform de regels vanuit de Wet natuurbescherming.

In het navolgende wordt ingegaan op het onderdeel gebiedsbescherming. Dit onderdeel is in de Quick scan ecologie uit Bijlage 4 beschouwd.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Ondanks de kleine afstand (<5 kilometer) tot de Natura 2000-gebieden (72. IJsselmeer en (>5 kilometer) 10. Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving), de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden, is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Deze aanname wordt mede gedaan door onder andere te kijken naar de doelstellingen die worden verwacht. Deze doelstellingssoorten zijn tevens meegenomen in het voorgaande onderdeel over soortenbescherming.

Beschermde houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee.

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. Een nadere toetsing van houtopstanden of melding bij de provincie zou om deze reden noodzakelijk kunnen zijn. Echter kent het plangebied geen bomen die in aanmerking komen voor omhakken of rooien. Dit onderdeel is dus niet van toepassing op het planvoornemen en zorgt derhalve niet voor beperkingen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het planobject zelf maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het gebied naast en rondom de projectlocatie heeft een 4-tal beheertypes, te weten N16.03 Droog bos met productie, N04.02 Zoete Plas, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos. Zie kaartje hieronder welke onderdelen precies zich waar bevinden. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstofdepositie-onderzoek

In kader van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen is een zogeheten AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening is opgenomen in Bijlage 7. Hieruit blijkt dat door de stikstofdepositie geen negatief effect optreedt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming dan ook niet in de weg.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft ecologie uitvoerbaar.

4.4 Erfgoed

Toetsingskader

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het belangrijk om aandacht te besteden aan erfgoed. In welke mate er in een plangebied sprake is van erfgoed, dient aan de hand van onderzoek te worden bepaald. Vervolgens moet worden aangegeven op welke manier met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet (1988) vervallen. Delen van deze wet zijn op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat de besluitvorming in de fysieke leefomgeving betreft, gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze naar verwachting in januari 2023 in werking treedt. Voordat de Omgevingswet in werking gaat, zijn artikelen met betrekking tot de wet in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet te vinden. Hierin blijven ze ongewijzigd van toepassing totdat de Omgevingswet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed. Het belangrijkste onderdeel van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de aanwezige archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Indien dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet elk ruimtelijk plan een analyse bevatten van de overige cultuurhistorische waarden in relatie tot het plangebied.

In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

4.4.1 Archeologie

In de Erfgoedverordening van de gemeente is bepaald dat het verboden is de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht. In het geldende bestemmingsplan zijn geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen. Het plangebied heeft op grond daarvan dus geen archeologische waarde. Om de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied duidelijk te kunnen maken, is daarom de Friese Archeologische MonumentenKaart Extra geraadpleegd (FAMKE). Volgens de FAMKE gelden voor het plangebied de volgende adviezen:

Steentijd-bronstijd: quickscan

Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een quickscan te verrichten.

Steentijd: Karterend onderzoek 1

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige resten in nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

Middeleeuwen: karterend onderzoek 3

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

Relatie met het planvoornemen

Het plangebied bedraagt 3.496 m2 en heeft bovendien bij lange na geen betrekking op ingrepen van meer dan 5.000 m2. Een quickscan of karterend archeologisch onderzoek in het kader van de steentijd-bronstijd en de Middeleeuwen is dan ook niet nodig.

Voorts heeft een klein deel van het plangebied het advies 'steentijd: karterend onderzoek 1'. Het onderstaande fragment geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPOUM23SKOUL2-VA01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede FAMKE (bron: Provincie Fryslân)

Hier moet, zoals eerder opgemerkt, bij ingrepen groter dan 500 m2 een archeologisch onderzoek worden verricht. Het deel dat binnen het plangebied als 'Steentijd karterend onderzoek 1' wordt aangegeven, bedraagt maximaal 320 m2. Dit gebied valt dan ook buiten de onderzoeksgrens.

Gelet op beide provinciale adviezen afkomstig van de FAMKE, kan geconcludeerd worden dat er geen archeologisch onderzoek nodig is.

Conclusie

Al met al kan het planvoornemen wat het aspect archeologie betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.4.2 Cultuurhistorie

Om de cultuurhistorische waarde van het plangebied te bepalen, is de cultuurhistorische kaart Fryslân (CHK2) geraadpleegd. Uit de CHK2 blijkt dat er in het plangebied zelf geen cultuurhistorisch waardevolle objecten voorkomen. Wel is de Van Swinderenfeart ten noorden van het plangebied aangewezen als een karakteristieke vaarroute. Deze vaarweg blijft echter met het planvoornemen ongewijzigd. Er is dan ook geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.

Voorts kan gesteld worden dat het planvoornemen zorgt voor extra cultuurhistorische waarde, aangezien de bestaande woning in het plangebied die in de toekomst als recreatiewoning gebruikt zal worden, middels dit plan als 'karakteristiek' wordt aangeduid. Hiermee wordt een specifieke cultuurhistorische waarde toegekend aan dit gebouw. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zorgt dit voor een bevordering.

4.4.3 Conclusie erfgoed

Het plan kan wat het aspect erfgoed betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogeheten risicokaart ontwikkeld. Daarop zijn alle objecten met een externveiligheidsrisico opgenomen, zoals gastransportleidingen en wegen waarover gevaarlijk stoffen worden getransporteerd, maar ook bedrijven en instellingen met productie of opslag van gevaarlijke stoffen.

Het extern risco bestaat uit twee componenten: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans op een bepaalde plaats om te overlijden ten gevolge van een ongeval als gevolg van een 'risicovolle activiteit'. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-jaarcontour (die als harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen) gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Toetsing

Ten aanzien van het planvoornemen is een inventarisatie gedaan van aanwezige risicobronnen in het plangebied en de directe omgeving daarvan. Dit is met behulp van de zogeheten signaleringskaart externe veiligheid gedaan. Uit de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen en/of risicocontouren bevinden.

Het planvoornemen voorziet evenmin in de totstandkoming van een nieuwe risicobron. Het plan leidt dan ook niet tot een verhoging van het extern risico voor andere kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Conclusie

Het planvoornemen is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.6 Geluidhinder

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder gaat in op zowel wegverkeerslawaai, spoorweglawaai als industrielawaai. Voor dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van belang.

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Bij wegverkeerslawaai geldt een uitzondering voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en/of wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich aan de Skouleane. Hier geldt een 60 km/uur regime. In het kader van de Wet geluidhinder is daarom formeel gezien een akoestisch onderzoek vereist. Echter is de Skouleane een smalle, doodlopende erftoegangsweg die ter plaatse van het plangebied alleen toegankelijk is voor bestemmingsverkeer. Het is qua aard een weg met een geringe verkeersintensiteit. Gelet op het vorenstaande wordt onevenredige geluidhinder afkomstig van de Skouleane op de nieuw te realiseren geluidgevoelige functies niet verwacht en is akoestisch onderzoek niet nodig.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het plan wordt niet belemmerd door geluidhinder.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit zijn door Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te worden getoetst. De criteria die beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn in de AMvB-nibm vastgelegd.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen extra verkeersbewegingen. Feitelijk kan zelfs gesteld worden dat er sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen. In paragraaf 4.9 is dit nader onderbouwd. Het planvoornemen kan als nibm worden aangemerkt.

Conclusie

Het planvoornemen is wat het aspect luchtkwaliteit betreft uitvoerbaar.

4.8 Water

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt uitgelegd op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Toetsing

In het kader van het planvoornemen is de digitale watertoets doorlopen op 13 juli 2023. Uit het digitaal vervaardigde wateradvies van Wetterskip Fryslân blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is op het planvoornemen. Dit betekent dat het Wetterskip constateert dat het plan van grote invloed is op wateraspecten uit de omgeving. De watertoets is als Bijlage 8 bij de toelichting te raadplegen. Hieronder wordt ingegaan op de van belang zijnde aspecten uit het wateradvies in relatie tot het planvoornemen.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

Om na te gaan of er sprake is van een toename van verharding en daar de omvang van aan te tonen, is de bestaande situatie vergeleken met de nieuwe situatie.

Bestaande situatie

In de bestaande situatie is er sprake van een bebouwd en verhard oppervlak van circa 262,5 m2.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie bedraagt het bebouwd oppervlak 300 m2. Ook wordt er met de voorgenomen ontwikkeling nieuwe verharding in het plangebied gerealiseerd. Voor die verharding wordt uitgegaan van 200 m2. In totaal bedraagt het bebouwd/verharde oppervlak in de toekomstige situatie dus 500 m2.

Afweging

De nieuwe situatie afgezet tegen de bestaande situatie is er sprake van een toename van (500 m2 - 262,5 m2) afgerond 238 m2 aan verhard en bebouwd oppervlak. Dit blijft ruimschoots onder de compensatienorm van 1.500 m2 in het landelijk gebied. Er hoeft derhalve niet gecompenseerd te worden.

Europese Kaderrichtlijn Water (krw)

Wetterskip Fryslân heeft volgens de Kaderrichtlijn Water en de Waterwet de plicht om maatregelen te nemen om de ecologische doelen te bereiken die per waterlichaam zijn vastgelegd en ook om deze te beschermen. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen werkzaamheden bij het waterlichaam ten noorden van het plangebied plaats. De ecologische situatie verslechtert dan ook niet.

Vrij voor boezem

Wetterskip Fryslân constateert dat het projectgebied vrij voor boezem ligt. Het streefpeil in dergelijke gebieden is -0,52 NAP. Het projectgebied is niet beschermd door een boezemkade tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er moet daarom rekening worden gehouden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Dit advies wordt in de nadere planuitwerking betrokken. De bebouwing zal op voldoende hoogte worden gebouwd.

Hoofdwater

Het Wetterskip constateert dat er in de omgeving van het plangebied een hoofdwater aanwezig is.Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 m. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Werkzaamheden binnen de beschermingszone van hoofdwatergangen betreffen een vergunningsplichtige activiteit.

In dit geval is de Spoekhoekster Feart aangewezen als hoofdwater. Aan de Spoekhoekster Feart wordt een vlonder gerealiseerd behorend bij het erf. De benodigde watervergunning hiertoe wordt in de nadere uitwerking van het planvoornemen aangevraagd.

Conclusie

Het plan kan wat het aspect water betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied. Daarnaast wordt getoetst of er voldoende parkeerruimte aanwezig is in verband met de nieuw te realiseren functies.

Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen extra verkeersbewegingen. Feitelijk kan zelfs gesteld worden dat er sprake is van een afname van het verkeer. In het onderstaande is dit uiteengezet. Waar nodig zijn de kencijfers uit de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2018 gebruikt ter onderbouwing van het aantal verkeersbewegingen.

Bestaande situatie

De bestaande situatie bestaat uit één woning en drie recreatie-eenheden in de vorm van aanbouw, een recreatiewoning en stacaravan.

Voor de verkeersgeneratie van de bestaande woning wordt uitgegaan van de functie 'Koop, huis, vrijstaand'. Aansluitend wordt qua omgevingstype uitgegaan van het 'Buitengebied' en wat betreft stedelijkheid wordt uitgegaan van 'niet stedelijk'. Dit komt uit op een maximale verkeersgeneratie van 8,6 afgerond negen verkeersbewegingen per woning (motorvoertuigen per weekdaggemiddelde).

Voor de bestaande recreatie-eenheden wordt uitgegaan van de functie 'Bungalowpark (huisjescomplex)'. Hoewel hier geen sprake is van een huisjescomplex en/of drie volwaardige recreatiewoningen, wordt om een worst-case beschouwing te creëren, uitgegaan van deze functiecategorie. Dit resulteert in een verkeersgeneratie van 2,2 afgerond drie verkeersbewegingen per recreatie-eenheid (motorvoertuigen per weekdaggemiddelde). Er zijn drie recreatie-eenheden aanwezig in het plangebied. In totaal komt de verkeersgeneratie daardoor uit op 3 X 3 = negen verkeersbewegingen per weekdaggemiddelde.

In totaal is er in de bestaande situatie sprake van 9 + 9 = 18 verkeersbewegingen afkomstig van motorvoertuigen per weekdaggemiddelde.

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie zijn de drie recreatiewoningen gesloopt, wordt de bestaande woning als recreatiewoning gebruikt en wordt er een nieuwe, vrijstaande woning gebouwd.

Met dezelfde categorieën als in de voorgaande alinea in acht nemende, komt de verkeersgeneratie voor de nieuwe woning uit op negen verkeersbewegingen per weekdaggemiddelde. Voor de nieuwe recreatiewoning komt de verkeersgeneratie uit op drie verkeersbewegingen per weekdaggemiddelde.

In totaal is er derhalve sprake van 12 verkeersbewegingen afkomstig van motorvoertuigen per weekdaggemiddelde.

Conclusie verkeer

De bestaande situatie afgezet tegen de nieuwe situatie, is er sprake van een afname (18 - 12 = 6) aan verkeersbewegingen. Bovendien is de Skouleane een doodlopende weg waarover vooral bestemmingsverkeer rijdt. Het planvoornemen zorgt niet voor een onevenredige belasting van het verkeersnetwerk en de omliggende infrastructuur van het plangebied.

Parkeren

In de bestaande situatie wordt het parkeren op het eigen erf geregeld. In de nieuwe situatie is dit ook het geval. Aangezien de hoeveelheid aan recreatiewoningen in het plangebied afneemt, is er feitelijk minder parkeerruimte nodig. Echter wordt op het erf van de Skouleane 2 voldoende parkeerruimte voor de te realiseren functies (nieuwe woning en recreatiewoning) gerealiseerd.

Conclusie

Het plan kan wat de aspecten verkeer en parkeren betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, moet er alsnog een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de mogelijke (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

Ten aanzien van de functiewijziging van de bestaande woning naar een recreatiewoning, is categorie D9 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. van toepassing. Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of;
  • vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

Of er sprake is van een landinrichtingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In dit geval gaat het om de aard en omvang van het project in relatie tot de omgeving. Bij de situatie in het plangebied is er sprake van een woning met een recreatiewoning, een chalet en een stacaravan. In totaal dus drie recreatie-eenheden. Met het planvoornemen wordt een deel van de bebouwing gesloopt en wordt slechts planologisch ruimte geboden aan één woning en één recreatiewoning:

  • de drie recreatie-eenheden worden gesloopt,
  • de functie van de bestaande woning wordt gewijzigd naar recreatie
  • er wordt een nieuwe woning in het plangebied gerealiseerd.

Het voorgaande resulteert in een situatie waarbij er geen toename is van bebouwing. Het toevoegen van de recreatiewoning betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing. Er is geen sprake van nieuw ruimtebeslag. De functiewijziging kan niet beschouwd worden als een landinrichtingsproject in de zin van categorie D9 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r. Het voorgaande blijkt onder andere uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2008:BD1090). Het Besluit m.e.r. is dan ook niet op de recreatiewoning van toepassing.

Wat dan nog resteert is het bouwen van de woning in het plangebied. Op deze activiteit is D 11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r van toepassing. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. In dit geval gaat het om de aard en omvang van het project in relatie tot de omgeving. Bij de situatie in het plangebied is er sprake van een woning met een recreatiewoning, een chalet en een stacaravan. In totaal dus drie recreatie-eenheden. Met het planvoornemen wordt een deel van de bebouwing gesloopt en wordt slechts planologisch ruimte geboden aan één woning en één recreatiewoning:

  • de drie recreatie-eenheden worden gesloopt,
  • de functie van de bestaande woning wordt gewijzigd naar recreatie
  • er wordt een nieuwe woning in het plangebied gerealiseerd.

Feitelijk is er sprake van verplaatsing van een woning, aangezien er nu ook al een woning aanwezig is in het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat het bouwen van 1 woning niet aan te merken is als stedelijk ontwikkelingsproject en dus het Besluit m.e.r. niet van toepassing is (ECLI:NL:RVS:2020:729).

Daarnaast zijn de milieueffecten van het planvoornemen in voorgaande paragrafen reeds onderzocht. Op basis hiervan mag aangenomen worden dat de functiewijziging niet leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu.

Conclusie

Het Besluit m.e.r. is niet op het planvoornemen van toepassing. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen voldoende aan de orde geweest om op grond daarvan de potentiële milieueffecten van het plan te kunnen beoordelen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Bestemmingsplanprocedure

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
Door burgemeester en wethouders wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in Huis aan Huis en via de website) kennis gegeven van het voornemen om dit bestemmingsplan te herzien. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid aan belangstellenden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.

Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebbeningediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

5.2 Plansystematiek

Algemeen

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.

Analoog en digitaal
De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

Standaardhoofdstukindeling
De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:

  • 1. Inleidende regels

  • 2. Bestemmingsregels:

  • 3. Algemene regels:

  • 4. Overgangs- en slotregels:

5.3 Toelichting op de regels

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen
In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2 Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

5.3.2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde (dubbel)bestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De verbeelding van het bestemmingsplan geeft aan waar de gehanteerde bestemmingen van toepassing zijn. Daarbij kan sprake zijn van aanduidingen waarmee een bepaald gebruik en het daarvoor bouwen nader wordt geregeld.

Artikel 3 Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' mogen worden gebruikt voor woonhuizen, aan-huis-verbonden beroep of werkactiviteit zoals genoemd in Bijlage 1 bêd en brochje, recreatieappartementen en bijbehorende bouwwerken en overkappingen.

Binnen het bestemmingsvlak mag maximaal één woning (het hoofdgebouw) worden gebouwd. Hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten een bouwvlak toegestaan. De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) bedraagt 300 m2. Op het perceel is één vergunde recreatiewoning in een bijbehorend bouwwerk aanwezig. Dit bijbehorend bouwwerk is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement'. Vanwege de karakteristieke eigenschappen van het bijbehorend bouwwerk dat gebruikt mag worden als recreatiewoning, is de aanduiding 'Karakteristiek' opgenomen. Deze aanduiding is gericht op het handhaven van het silhouet van de bebouwing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

Ter plaatse van het plangebied kunnen archeologische waarden aanwezig zijn. Om deze te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.

Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt, dat dit alleen nodig is indien de bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500m2 en dieper reiken dan 30 cm. Deze afwijking bij een omgevingsvergunning kan pas worden verleend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwen dan wel het verrichten van werkzaamheden geen aantasting van de archeologische waarden van de gronden met zich mee brengt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

Ter plaatse van het plangebied kunnen archeologische waarden aanwezig zijn. Om deze te beschermen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.

Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt, dat dit alleen nodig is indien de bouwwerken waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper reiken dan 30 cm. Deze afwijking bij een omgevingsvergunning kan pas worden verleend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwen dan wel het verrichten van werkzaamheden geen aantasting van de archeologische waarden van de gronden met zich mee brengt.

5.3.3 Algemene regels

Algemene regels gelden voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel in artikel 4 ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 7 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels in artikel 5 zien op regels die betrekking hebben op het overschrijden van de bouwgrenzen. Daarnaast wordt er in gegaan op plaatselijke ver

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels in artikel 6 bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels in artikel 7 is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik wordt gerekend.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 9 en 10 van de regels opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

6.1.2 Planschade

Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

6.1.3 Conclusie

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch als uitvoerbaar te worden geacht. De exploitatiekosten zijn anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex art. 3.1.1. Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Op het plan is een reactie van Provincie Fryslân en de Brandweer Fryslân gekomen. Beide reacties zijn als Bijlage 9 opgenomen bij de toelichting.

Provincie Fryslân

Provincie Fryslân geeft de volgende opmerkingen:

  • Landschappelijke inpassing. In het voortraject is uitgebreid geadviseerd over het plan vanuit ruimtelijke kwaliteit. Provincie ziet graag dat de herinrichting van het perceel inclusief de aanleg en onderhoud van de beplanting in de regels van het plan wordt geborgd.
  • NNN. Rondom het plangebied ligt NNN. Gevraagd wordt nader te onderbouwing dat het plan geen effecten op NNN zal hebben door te verwijzen naar de relevante onderdelen uit het ecologisch onderzoek.

De hiervoor weergegeven reacties zijn verwerkt in artikel 3.1, onder f van de regels en paragraaf 4.3 van de toelichting.

Voor het planvoornemen is verder een ontheffing van de Verordening Romte noodzakelijk. De ontheffing is aangevraagd en wordt verleend. De ontheffing heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.

Brandweer Fryslân

Brandweer Fryslân geeft in haar reactie enkele knel- en aandachtspunten met betrekking tot de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening weer. Geadvsieerd wordt om:

  • Te borgen dat bij werkzaamheden aan de toegangsweg afstemming met de gemeente wordt gezocht;
  • Dat er langs de toegangsweg niet geparkeerd kan worden en een parkeerverbod te handhaven;
  • In overleg met de brandweer een opstelplaats aan het open water te creëren zo dicht mogelijk bij de nieuwe woning;
  • Bij Vitens na te gaan of de brand- of spuikraan (1940-1125) ter hoogte van nummer 6 aan de Skouleane bruikbaar is als bluswatervoorziening. Zo ja, dan adviseren wij om als gemeente de brandkraan over te nemen en het beheer door Vitens te laten uitvoeren voor een goede bluswatervoorziening in het gebied.

Voor het parkeren vanwege het planvoornemen is er voldoende parkeerruimte op het eigen terrein aanwezig. Het is niet noodzakelijk hiervoor de openbare weg aan te wenden. Mocht sprake zijn dat er toch op de weg wordt geparkeerd dan kan hiervoor handhavend door de gemeente worden opgetreden. Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Na overleg tussen gemeente en de Veiligheidsregio kan geconcludeerd worden dat er naast de brug voldoende ruimte is voor het parkeren van een brandweerwagen voor waterwinning om te voorzien in voldoende bluswater. De brandkraan bij nr. 6 is een spuikraan maar niet geschikt als brandkraan. Vanwege de korte nabijheid tot open water is, ondanks het ontbreken van een bluskraan, een goede bluswatervoorziening aanwezig. Deze reacties geven geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

6.2.2 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het plan wordt ongewijzigd vastgesteld.