direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoofdstraat - Joost van den Vondelstraat Krimpen a/d Lek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan is de gewenste herontwikkeling van 2 woonblokken in Krimpen aan de Lek. Deze woningen, gelegen tussen de Hoofdstraat en de Joost van den Vondelstraat, voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Woningbouwcorporatie QuaWonen heeft deze sociale huurwoningen in eigendom en heeft renovatie afgewogen tegen vervangende nieuwbouw. Gebleken is dat sloop en vervangende nieuwbouw het beste bijdraagt aan de duurzaamheidsambities van QuaWonen om alleen energieneutrale woningen voor 2050 in beheer te hebben. De bestaande appartementen worden daarom gesloopt en hiervoor komen twee nieuwe appartementenblokken terug. Deze blokken krijgen een andere positie dan in de huidige situatie, waardoor het nieuwe ontwerp niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Om de realisatie van de nieuwe woningen mogelijk te maken, dient daarom een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt tegen het centrum van Krimpen aan de Lek. Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door de Jacob Catsstraat, aan de zuidoostzijde door de Joost van Den Vondelstraat. De noordwestzijde van het plangebied wordt begrensd door de Hoofdstraat en aan de zuidwestzijde loopt de Bilderdijkstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland 2017)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Dorpskernen', vastgesteld op 3 mei 2013 door de toenmalige gemeenteraad van Nederlek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede Bestemmingsplan Dorpskernen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het plangebied geldt de bestemming wonen. De twee bouwblokken zijn bestemd voor wonen. Binnen wonen zijn tevens bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan. Er mag uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 13 m en een maximum goothoogte van 10 m. Tussen de twee bouwblokken ligt een stuk openbaar toegankelijk gebied met de bestemming groen. Deze gronden zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, voet- en fietspaden en kunstwerken.

Strijdigheid bestemmingsplan

Door de veranderde positie van de bouwblokken past het nieuwe plan niet binnen het geldende bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het gebied aan de orde en wordt het plan beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Oriëntatie

De ruimtelijke opbouw van Krimpen aan de Lek wordt gevormd door het oorspronkelijke dijklint Dorpsstraat - Rijsdijk - Ooster Lekdijk, de bebouwing ter weerzijden van de Hoofdstraat en de woonwijk ten noorden van de Tiendweg. Het plangebied ligt in het gebied tussen het dijklint en de Tiendweg langs de Hoofdstraat. Ten zuiden van het plangebied vindt de nieuwe centrumontwikkeling plaats.

Plangebied

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit twee vrijwel identieke appartementengebouwen van 3 bouwlagen met een kap. Ieder gebouw bestaat uit 36 woningen. De appartementengebouwen liggen parallel aan de Hoofdstraat en de Joost van den Vondelstraat en zijn in de jaren '60 van de vorige eeuw gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0003.png"

Figuur 2.1: Aanzicht vanaf de Hoofdstraat

Tussen de appartementenblokken bevinden zich een kleine speelplaats, groenvoorzieningen en parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0004.png"

Figuur 2.2: Binnenplaats (bron: Google Maps)

2.2 Beoogde ontwikkeling

Stedenbouwkundig plan

In de nieuwe situatie worden de twee appartementengebouwen in verschillende posities geplaatst. Ten opzichte van de huidige situatie liggen de nieuwe appartementengebouwen verder van de weg. Daarnaast wordt het (ten opzichte van de huidige situatie monotone) straatbeeld onderbroken door een groene ruimte tussen de twee bebouwingsblokken.

Het meest noordelijke gebouw staat parallel aan de Hoofdstraat en krijgt 5 bouwlagen. Het meest zuidelijke gebouw staat parallel aan de Bilderdijkstraat en krijgt 4 lagen. In de twee bouwblokken kunnen circa 64 woningen worden gerealiseerd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is gekozen minder woningen terug te bouwen (maximaal 64 in plaats van 72). Op deze manier is er voldoende ruimte voor de groene buitenruimte en blijft de bouwhoogte beperkt. Zie figuur 2.3 voor het stedenbouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Stedenbouwkundig plan (bron: QuaWonen)

Rondom de woningen komt een groene, openbare ruimte. Aan de rand van het plangebied worden de parkeerplaatsen voor de bewoners gerealiseerd.

Ruimtelijke consequenties

De positionering en verkaveling van het plan is goed ingepast in de directe omgeving. De nieuwe bouwblokken houden rekening met de verspringende rooilijnen, symmetrie en stijlkenmerken van de bestaande en meer recent gerealiseerde bebouwing aan deze zijde van de Hoofdstraat. De vervangende nieuwbouw sluit qua uitstraling goed aan bij het naastgelegen, recent getransformeerde dorpshart. De bouwhoogte van 13 tot 16 meter vormt een geleidelijke overgang tussen het dorpshart en het naastgelegen pand de Marijke Staete. Daarnaast voldoen de gebouwen aan de bouwkundige eisen van deze tijd.

Het stedenbouwkundig beeld wordt dus versterkt, omdat er ten opzichte van het vorige ensemble meer differentiatie wordt toegepast. Dit resulteert in een levendiger straatbeeld.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. Het geldende bestemmingsplan houdt geen rekening met de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (maart 2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Artikel 3.1.6 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling raakt geen belangen zoals benoemd in de SVIR en het Barro. De beoogde ontwikkeling wordt daarnaast niet gezien als stedelijke ontwikkeling, omdat er niet meer woningen worden toegevoegd. In de huidige situatie zijn er 72 wooneenheden aanwezig en hier komen maximaal 64 wooneenheden voor terug. Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (ontwerp oktober 2018)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Voor de beoogde ontwikkeling is de opgave "Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied". Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

De beleidskeuze hierbij is verstedelijking en wonen:

De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend met het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin doelstellingen over duurzaam bouwen zijn uitgewerkt.

De locatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied en voorziet in vervangende nieuwbouw. De nieuwe appartementengebouwen worden zorgvuldig ingepast in de omgeving. De woningen zullen daarnaast voldoen aan de duurzaamheidseisen van de gemeente, de woningen worden gasloos en bijna energieneutraal (BENG) gebouwd. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met het provinciaal beleid.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (ontwerp oktober 2018)

De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit en 6.10 Stedelijke ontwikkelingen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

1 zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en

2 het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

1 een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en

2 het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

In dit geval is sloop en nieuwbouw op een binnenstedelijke locatie sprake van inpassen.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

De ontwikkeling voorziet in sloop en vervangende nieuwbouw. Het aantal woningen neemt niet toe. Daarom is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Overigens is wel sprake van zorgvuldig ruimtegebruik: het plan voorziet in een vervangende nieuwbouw die stedenbouwkundig beter aansluit op de huidige situatie. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de provinciale regelgeving.

3.4 Regionaal beleid

Regionale Agenda Wonen Midden-Holland (2013)

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de "Regionale Agenda Wonen Midden-Holland" (2013). De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

  • 1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul).
  • 2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit.
  • 3. Gemeenten kunnen projecten uitwisselen, mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.
  • 4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • 5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • 6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.
  • 7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Toetsing

In het plangebied worden 72 sociale huurwoningen vervangen, door maximaal 64 nieuwe sociale huurwoningen. Deze nieuwe woningen leveren een bijdrage aan het behoud van het huidige sociale woningaanbod in Krimpen aan de Lek voor de doelgroep sociale huurders. Volgens de afspraken hoeft dit plan, gezien de vervanging van de bestaande woningen niet te worden afgestemd met de regio, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Nederlek (2005)

Voor de gemeente Krimpenerwaard is nog geen gemeentelijke structuurvisie opgesteld. Daarom wordt de structuurvisie Nederlek 2004 - 2015 aangehaald. Deze structuurvisie is in 2005 vastgesteld door de gemeente Nederlek. Ter plaatse van het plangebied is geen specifiek project opgenomen. De locatie blijft de woonfunctie behouden. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de Structuurvisie Nederlek.

3.5.2 Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht!

In de woonvisie wordt de woonopgave van de gemeente Krimpenerwaard verkend en staat welke opgaven en ontwikkelingen er worden gerealiseerd tot 2030.

De Krimpenerwaard heeft bijzondere kwaliteiten die zich kenmerken door:

  • Strategische centrale ligging en goede bereikbaarheid;
  • Aantrekkelijk woongebied met onderscheidende woonmilieus;
  • Leefbare en vitale kernen met een sterke saamhorigheid;
  • Goede infrastructuur ten behoeve van recreatie.

De ambitie van Krimpenerwaard is om organische groei te faciliteren waarbij recht wordt gedaan aan de toenemende en veranderende woonbehoefte, versterking van de fysiek-ruimtelijke structuur en het bouwen aan de vitaliteit van de kernen. De Krimpenerwaard biedt een landelijk woonmilieu met kwaliteit en kiest daarbij voor een woningbouwprogrammering gericht op het bieden van wooncarrière. In beginsel passend binnen het bebouwd stedelijk gebied waarbij er vanuit wordt gegaan dat woningbouwinitiatieven bijdragen aan differentiatie in woningtypen, transformatie, flexibiliteit, verbinding met het landschap en anticiperen op de behoefte aan duurzaamheid en gezondheid.

Toetsing

In de Krimpenerwaard zijn 3.000 woningen nodig de komende jaren. Om dit te kunnen realiseren is flexibiliteit en vraaggestuurd bouwen vereist. De gemeente gaat zorgvuldig om met inbreiding/verdichting in bestaande kernen, voor zover het om bebouwing van groen en open ruimte gaat.

De vervangende nieuwbouw van de woningen zorgt voor verduurzaming van de woningvoorraad. Daarnaast hecht de gemeente Krimpenerwaard veel waarde aan de ruimtelijke kwaliteit van de kernen. Door de nieuwbouw en het betrekken van groen in het plan wordt positief bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit. De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Onderzoek en conclusie

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De m.e.r.-beoordeling is toegevoegd in Bijlage 1. Uit de informatie in deze notitie blijkt dat het plangebied niet ligt in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. De aard en omvang van het project leiden niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

De Wgh stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals de geprojecteerde woning in dit bestemmingsplan, voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om dit te onderzoeken is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit is toegevoegd in Bijlage 3.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Hoofdstraat. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk. Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Bilderdijkstraat, Jacob Catsstraat – Frans Halsstraat, Bilderdijkstraat, Joost van den Vondelstraat en het 30 km/uur gedeelte van de Hoofdstraat (ten westen van de Bilderdijkstraat) beschouwd.

De geluidbelasting is berekend op verschillende. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel.

Tabel 4.1: Maximaal berekende geluidbelasting samengevat

Geluidbron   Maximale geluidbelasting (in dB)  
  Linkergebouw   Rechtergebouw  
Gezoneerde weg      
Hoofdstraat   58   58  
     
Niet gezoneerde weg (30 km/uur)      
Hoofdstraat   52   45  
Bilderdijkstraat   51   36  
Jacob Catsstraat – Frans Halsstraat   29   42  
Joost van den Vondelstraat   38   34  

Linkergebouw

Geconcludeerd wordt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de gezoneerde Hoofdstraat. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet mogelijk.

Ten gevolge van het niet gezoneerde deel van de Hoofdstraat en de Bilderdijkstraat wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden.

Rechtergebouw

Geconcludeerd wordt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de gezoneerde Hoofdstraat. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet mogelijk.

Toetsing gemeentelijk ontheffingsbeleid

Beide woongebouwen voldoen voor een aantal appartementen niet aan de voorwaarden van de beleidsregel Hogere waarden van de regio Midden Holland. Een aantal (hoek)appartementen beschikken namelijk niet over een geluidluwe gevel van maximaal 48 dB en een geluidluwe buitenruimte. Voor deze (hoek)appartementen zal een afsluitbare buitenruimte op de balkons worden gecreëerd door middel van loggia's. Hierbij ontstaat tevens een geluidluwe gevel.

Benodigde hogere grenswaarde

Ten gevolge van het verkeer op de Hoofdstraat is het vaststellen van hogere grenswaarde noodzakelijk door het bevoegd gezag.

Conclusie

Door het vaststellen van hogere grenswaarden en het realiseren van loggia's vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Aan de hand van de kencijfers van het CROW dient inzichtelijk te worden gemaakt wat de te verwachten verkeersgeneratie is als gevolg van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast wordt op basis van de parkeernormen van het CROW de parkeerbehoefte bepaald. Krimpen aan de Lek heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Onderzoek

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt tegen het centrum van Krimpen aan de Lek aan. Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door de Jacob Catsstraat, aan de zuidoostzijde door de Joost van Den Vondelstraat. De noordwestzijde van het plangebied wordt begrensd door de Hoofdstraat en aan de zuidwestzijde loopt de Bilderdijkstraat.

Via de Hoofdstraat wordt het plangebied ontsloten op de Tiendweg. De Tiendweg is de ontsluitingsweg van het dorp die via de N477 naar de N210 leidt.

De Hoofdstraat is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximum toegestane snelheid van 50 km/h. De overige wegen nabij het plangebied zijn ingericht als erftoegangswegen en hebben een maximum toegestane snelheid van 30 km/u.

Openbaar vervoer
Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte is gelegen aan de Hoofdstraat (Krimpen aan de Lek, Rembrandtstraat), binnen acceptabele loopafstand (circa 40 meter). Aan de halte Rembrandtstraat halteren meerdere bussen van en naar Lekkerkerk, Bergambacht en Rotterdam Capelsebrug (metrostation) met een frequentie van 2 per uur.

Langzaam verkeer
Op de omliggende erftoegangswegen rond het plangebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Op de Hoofdstraat zijn aan beide kanten van de weg fietssuggestiestroken aanwezig. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers.

Parkeren
De parkeerbehoefte is bepaald aan de hand van het voorgenomen programma en wordt voorzien in en om het plangebied. Het parkeerterrein wordt op de Molenstraat via de Dreef en op de Nieuwstraat ontsloten. De parkeernormen van de gemeente Krimpenerwaard zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381). Hierbij zijn de kenmerken 'weinig stedelijk' en 'centrum' gehanteerd.

Tabel 4.2 Parkeerbehoefte

  Functie benaming CROW   Hoeveelheid   Parkeerkencijfer   Parkeerbehoefte  
Woningen   Huur, appartement, midden/goedkoop   64 eenheden   1,1 per eenheid   71 pp  

In totaal zijn er in de toekomstige situatie 71 parkeerplaatsen benodigd om te kunnen voorzien in de normatieve parkeerbehoefte. In en om het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om deze parkeerbehoefte op te vangen.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend op basis van de voorgenomen ontwikkelingen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de gemiddelde kengetallen van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381), hierbij zijn de kenmerken 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De verkeersgeneratie van de verkeerstoename is opgenomen in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal

  Functie benaming CROW   Hoeveelheid   Mvt/hoeveelheid   Verkeersgeneratie  
Woningen   Huur, appartement, midden/goedkoop   64 eenheden   1,2 per eenheid   77 mvt/etmaal  

De verkeersgeneratie van 64wooneenheden bedraagt 77 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Echter veranderd het soort woningen niet ten opzichten van de huidige situatie, maar wel het aantal. Zodoende zal er een verlaging van de verkeersgeneratie ontstaan in het huidige verkeersbeeld van de ontsluitende wegen.

Conclusie

Het aantal verkeersbewegingen neemt af ten opzichten van de huidige situatie en zal derhalve niet leiden tot problemen op de omliggende wegen. De toekomstige parkeerbehoefte zal binnen het plangebied worden opgevangen. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan K5 is een gebiedsgericht en integraal plan voor de 12 kernen in de Krimpenerwaard en omgeving. Het plan is opgesteld in samenwerking met gemeenten en waterschappen. Het waterplan bestaat uit een strategische visie die binnen de gemeenten water op de agenda zet en doorwerkt in andere beleidskaders, zoals ruimtelijke plannen, inrichtingsplannen, gemeentelijk rioleringsplan (GRP), groenbeheer, recreatiebeleid etc. Het waterplan omvat ook een uitvoeringsprogramma als concrete uitwerking van de beleidsdoelen. Hoewel het stedelijk waterplan geen wettelijke status heeft, moet het plan gezien worden als paraplu waaronder de verschillende waterthema's bij elkaar komen:

  • veiligheid handhaven;
  • ruimte voor water bij ruimtelijke ingrepen;
  • waterproblemen niet afwentelen;
  • vervuiling aan de bron aanpakken;
  • schoner water vasthouden;
  • robuust watersysteem;
  • ruime watergangen;
  • een groen waternetwerk.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt tussen de Hoofdstraat en de Joost van den Vondelstraat. In de huidige situatie bevindt zich op het plangebied twee appartementengebouwen, parkeerplaatsen en groen. Het dakoppervlak bedraagt 2.156 m2 en het verhard oppervlak ten behoeve van parkeren bedraagt circa 1.280 m2.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei met zware tussenlaaf of ondergrond. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste waterstand meer dan 0,4 meter beneden maaiveld ligt en de gemiddelde laagste waterstand tussen 0,8 en 1,2 meter.

Het plangebied ligt binnen de boringsvrije zonen van het grondwaterbeschermingsgebied. Het grondwaterbeschermingsgebied is het gebied waaruit het drinkwater voor nu en de komende generatie wordt opgepompt. Ter bescherming van het grondwater is het verboden om sterk milieubelastende activiteiten uit te voeren. In de Provinciale Milieuverordening is uitgebreid geregeld welke dit zijn. Er zijn ontheffingsmogelijkheden op grond van die verordening. Omdat de beoogde ontwikkeling vervanging van woningen betreft worden geen belemmeringen verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.1 Grondwaterbeschermingsgebied (bron: provincie Zuid-Holland)

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0007.jpg"

Figuur 4.2. Uitsnede Legger oppervlaktewater (bron: Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard)

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.3 uitsnede Legger keringen (bron: Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard)

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingplan maakt vervangende nieuwbouw van maximaal 64 appartementen mogelijk. Rondom de woningen komt een groene, openbare ruimte. Aan de rand van het plangebied worden de parkeerplaatsen voor de bewoners gerealiseerd.

Waterkwantiteit

Door de ontwikkeling wordt het verhard oppervlak verminderd. Door middel van het inpassen van een groene uitstraling in het plangebied en het realiseren van minder appartementen in de toekomstige situatie is het niet noodzakelijk om watercompensatie te realiseren.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

In het plangebied is geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig. Dit aspect werkt dan ook niet belemmerend voor dit plan.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Door IDDS is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2. Uit het vooronderzoek en de veldwerkzaamheden blijkt het volgende:

  • In de grond zijn zintuiglijk zeer plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen

en slakken) waargenomen.

  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte

materialen waargenomen. In de grond is op indicatieve basis analytisch geen asbest aangetoond.

  • De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kobalt, kwik, nikkel, zink en PCB.
  • De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik, lood, zink, cadmium, PCB en minerale olie. Ter plaatse van boring 04 is de ondergrond matig verontreinigd met nikkel en ter plaatse van boring 01 gelegen bij de speeltuin is de ondergrond sterk verontreinigd met nikkel.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met molybdeen en naftaleen en matig verontreinigd met barium.

In verband met het aantreffen van tussenwaarde- dan wel interventiewaarde overschrijding wordt geadviseerd om een nader bodemonderzoek uit te voeren. Een nader bodemonderzoek dient uitsluitsel te geven of op de locatie mogelijk een geval van ernstige bodemverontreiniging (> 25 m3 sterk verontreinigde grond) aanwezig is. Indien uit het nader bodemonderzoek blijkt dat sanering noodzakelijk is, zal dit worden uitgevoerd. Hiermee is een effect uitgesloten.

4.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Onderzoek

Het plangebied ligt op circa 250 meter afstand tot de Lek, een zwarte vaarweg. Zwarte vaarwegen zijn binnenvaartverbindingen voor chemische clusters en achterlandverbindingen met een plasbrandaandachtsgebied. Het invloedsgebied bedraagt 90 meter op basis van het vervoer van GF3, het plangebied ligt hierbuiten. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter is gelegen vanaf de vaarweg is verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde. Het plasbrandaandachtsgebied heeft een invloedsgebied van 25 meter. Hier valt het plangebied tevens buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0009.png"

Figuur 4.4 Uitsnede risicokaart

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0010.png"

Figuur 4.5 Plangebied met externe veiligheid zones (bron: quickscan ODMH)


Uit de quickscan voor het plangebied uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland blijkt dat er vervoer van gevaarlijke stoffen over de Hoofdstraat plaatsvindt. Echter is het aantal transporten van gevaarlijke stoffen over deze weg beperkt. Tevens verminderd het aantal aanwezige personen, er zal derhalve geen wijziging in het groepsrisico ontstaan. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet aan de orde.

Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen andere risicobronnen. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden. Op het gebied van externe veiligheid is er geen belemmering om de beoogde ontwikkeling te realiseren.

4.8 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek

Het plangebied maakt deel uit van een woonwijk en wordt dan ook voornamelijk omringd met woonfuncties. Nabij het plangebied bevindt zich enkele bedrijven.

De Markt 307-415 is in het vigerende bestemmingsplan als de bestemming 'Centrum' aangegeven. Hierin zijn meerdere functies toegestaan. Detailhandel is hiervan de belangrijkste met tevens de grootste milieucategorie. In de huidige situatie is op deze locatie detailhandel en een supermarkt gevestigd. De richtafstand voor detailhandel en supermarkten is 10 meter met betrekking tot het aspect geluid en gevaar. Het plangebied ligt op circa 20 meter van deze bestemming en valt hiermee buiten de richtafstand.

Aan de Constantijn Huijgensstraat 1 is volgens het vigerende bestemmingsplan een garagebedrijf toegestaan. Deze bestemming ligt op circa 45 meter van het plangebied. Voor bedrijven in handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven geldt een richtafstand van 30 meter, met betrekking tot het aspect geluid. Het plangebied ligt buiten ligt buiten deze richtafstand.

Verder zijn in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een goed woon- en leefmilieu.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet in de eigen bedrijfsvoering worden beperkt.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied vindt sloop en vervangen nieuwbouw plaats waarbij het aantal woningen niet toeneemt. Een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg is de Hoofdstraat. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarnaast zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de huidige situatie ruimschoots onder de grenswaarden. Doordat de er gasloos wordt gebouwd, wordt een bijdrage geleverd aan de vermindering van de uitstoot CO2 in het gebied. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Rijksbeleid

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen.

Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2019 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

In 2016 is het archeologiebeleid van de gemeente Krimpenerwaard geactualiseerd. Als basis voor dit beleid geldt:

Het archeologisch beleid van de gemeente Krimpenerwaard heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk.

In opdracht van de gemeente Krimpenerwaard heeft bureau RAAP in 2016 de archeologische verwachtingskaarten van de voormalige gemeenten geactualiseerd. Een uitsnede hiervan is weergeven in figuur 4.6.

Onderzoek

Archeologie

Volgens de gemeentelijke beleidskaart geldt voor de locatie een lage archeologische verwachtingswaarde. Hierbij dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd indien de grond over een oppervlakte van 10.000 m2 of diepte van 3 m wordt geroerd. Het plan voorziet in een kleinere omvang. Archeologisch onderzoek hoeft dan ook niet te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0011.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0012.png"

Figuur 4.6 Uitsnede archeologische beleidskaart

Cultuurhistorie

In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de vogelrichtlijn.

Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geel deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Boezems Kinderdijk en ligt op circa 800 m afstand. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 500 m afstand. Gelet op de afstand tot beschermde gebieden en geringe omvang van de beoogde ontwikkeling zijn significant negatieve effecten uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0013.png"

Figuur 4.7 ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (quickscan flora en fauna, Blom Ecologie B.V. 19-02-18)

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1906DK013-VG01_0014.png"

Figuur 4.8 ligging plangebied ten opzichte van NNN-gebieden (quickscan flora en fauna, Blom Ecologie B.V. 19-02-18)

Soortenbescherming

In een quickscan flora en fauna zijn diverse locatie binnen de gemeente Krimpenerwaard onderzocht waarvan QuaWonen het voornemen heeft deze te renoveren dan wel slopen. Deze quickscan is toegevoegd in Bijlage 4.

Binnen het plangebied zijn de volgende waarnemingen gedaan:

  • De portiekflat aan de Hoofdstraat beschikt over open stootvoegen. Tevens zijn er gaten in de gevels aangetroffen en ontbreken dakpannen en liggen er een groot aantal scheef. Er zijn geen openingen tussen de dakrand en de muur geconstateerd.
  • De portiekflat aan de Joost van de Vondelstraat beschikt over een grote hoeveelheid open stootvoegen. Daarbij is er sprake van scheurende voegen, enkele kierende dakpannen en ontbrekend voegwerk. Op hoogte zijn ventilatieroosters aanwezig die zijn voorzien van rasters. Tevens is er een grote scheur halverwege de flat aangetroffen. In de scheur was isolatiemateriaal van buitenaf zichtbaar, echter ontbraken er stukken van het materiaal en is het aannemelijk dat de spouw toegankelijk is. Er zijn geen openingen tussen de dakrand en de gevel geconstateerd.

Op basis van deze waarnemingen wordt geconcludeerd dat er sprake is van een mogelijk geschikte verblijfslocatie voor vleermuizen. Ook zijn er waarneming van de gierzwaluw en/of nestlocaties van de soort bekend. Gelet op de constructie van de bebouwing, het ontbreken van vogelschroot bij alle complexen en de potentiële invliegopeningen en inkruipmogelijkheden is de aanwezigheid van nestlocaties van gierzwaluw niet uit te sluiten.

Op basis van deze quickscan is aanvullend onderzoek vereist naar het voorkomen van vleermuizen en nader onderzoek naar de aanwezigheid van broedlocaties van de huismus en gierzwaluw. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 5. Hieruit blijkt dat er geen verblijfsplaatsen zijn aangetroffen van de onderzochte soorten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de beoogde appartementengebouwen, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen toegekend aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.

Artikel 3 Groen

Tussen de bouwblokken is een openbare groene ruimte voorzien. Binnen groen zijn wel voet- en fietspaden toegestaan, maar geen autowegen.

Artikel 4 Verkeer

Binnen het plangebied wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Dit is toegestaan binnen de bestemming Verkeer. Ook groenvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Artikel 5 Wonen

Binnen de bestemming Wonen wordt het realiseren van maximaal 64 gestapelde woningen mogelijk gemaakt. Het meest zuidelijke bouwvlak zal een verdieping lager worden dan het meest noordelijke bouwvlak, daarom is er een verschil in bouwhoogte opgenomen. Omdat in het plangebied geen grondgebonden woningen worden gerealiseerd is een regeling voor bijbehorende bouwwerken niet opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

De beoogde ontwikkeling betreft een initiatief van woningcorporatie QuaWonen. QuaWonen draagt hiervan de kosten. Afspraken over de kosten van planschade en eventuele andere te verhalen kosten worden vastgelegd in een overeenkomst met de gemeente Krimpenerwaard. Daarmee zijn de kosten anderszins verzekerd en is er geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.

Hiermee kan het bestemmingsplan economisch en financieel haalbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bewonersavond

Op 21 februari 2019 is een inloopavond voor omwonenden georganiseerd. Het plan werd positief ontvangen. Wel zijn enkele verbeterpunten aangedragen, deze punten zijn meegenomen in het ontwerp. Het definitieve ontwerp is akkoord bevonden door de betrokken bewoners.

Vooroverleg

In het kader van vooroverleg zal het bestemmingsplan naar de vooroverlegpartners worden gestuurd.
De vooroverlegreacties worden daarna verwerkt in het bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Hoofdstraat - Joost van den Vondelstraat Krimpen a/d Lek' heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.